Gepubliceerd: 22 december 2011
Indiener(s): Jan Kees de Jager (minister financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33021-5.html
ID: 33021-5

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 december 2011

Inleiding

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. Deze vragen worden hierna beantwoord, in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het Europese toezichtsraamwerk in relatie staat tot het Nederlandse voornemen om de rol, in de Europese Commissie, van de verantwoordelijke commissaris voor scherper toezicht en extra bevoegdheden te versterken.

Beide initiatieven sluiten goed aan bij de inzet van de regering om verdere integratie van effectief toezicht in Europa te bewerkstelligen. De begrotingsdiscipline zal moeten worden verstevigd door een EU-commissaris die toeziet op de naleving van begrotingenafspraken door lidstaten, het Europese toezichtsraamwerk moet zorgen voor een effectiever Europees toezicht op de financiële markten.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom drie aparte Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s) zijn opgericht in plaats van een grote en hoe de samenwerking tussen de drie ESA's wordt geborgd.

Nederland heeft bij de totstandkoming van het nieuwe EU-toezichtraamwerk, in lijn met het Nederlandse toezichtmodel, gepleit voor een Twin Peaks model (een gedragstoezichthouder en een afzonderlijke prudentiële toezichthouder). In de onderhandelingen met de andere lidstaten is uiteindelijk voor een sectoraal modaal met drie toezichthouders gekozen. Met het oog op de toekomst en een goede samenwerking is een Gezamenlijk Comité opgericht, die sectoroverstijgende onderwerpen zal behandelen. Aan dit Gezamenlijk Comité (in de toelichting op het wetsvoorstel aangeduid met JCESA) nemen de drie ESA's deel. Verder is op initiatief van Nederland een review clausule in de oprichtingsverordeningen* opgenomen die stelt dat op zijn laatst na drie jaar na inwerkingtreding de werking en inrichting van de ESRB en de ESA's moet worden geëvalueerd. Dit biedt de mogelijkheid om dan opnieuw te pleiten voor een Europees Twin Peaks model.

De leden van de PvdA-fractie vragen in zijn algemeenheid naar de effecten van het EU-toezicht op de Nederlandse pensioenfondsen.

De directe effecten van de oprichtingsverordeningen en de Omnibus I richtlijn op de Nederlandse pensioenfondsen zullen beperkt zijn. Het toezicht op de Nederlandse pensioenfondsen zal door de AFM en DNB blijven plaatsvinden. De Europese pensioentoezichthouder, EIOPA, heeft op basis van haar oprichtingsverordening en de Omnibus I richtlijn de bevoegdheid om in een aantal gevallen bindende technische standaarden op te stellen. Hiermee moeten de nationale toezichthouders rekening houden bij het uitoefenen van hun toezicht. Voor de pensioensector is de mogelijkheid om dergelijke standaarden op te stellen beperkt tot het stellen van eisen aan een aantal formulieren die DNB en AFM in hun toezicht gebruiken en de manier waarop informatie door AFM en DNB aan EIOPA wordt verzonden. Ook heeft EIOPA de bevoegdheid om in te grijpen als de AFM of DNB zich niet zouden houden aan EU-regelgeving op het gebied van pensioenen. Tot slot moeten de nationale toezichthouders EIOPA informeren over bepaalde feiten die betrekking kunnen hebben op pensioenfondsen. De toezichthouder moet bijvoorbeeld melden in welke lidstaten een pensioenfonds bij grensoverschrijdende activiteiten werkzaam is en of bepaalde activiteiten van een pensioenfonds door de toezichthouder verboden zijn. Nederlandse pensioenfondsen zullen in de praktijk dus, net als overige sectoren, niet rechtstreeks met de Europese toezichthoudende autoriteiten te maken krijgen.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Europese toezichtautoriteiten met behulp van dit wetsvoorstel voldoende bevoegdheden hebben gekregen, en of invulling is gegeven aan het probleem van burdensharing tussen lidstaten in tijden van crises.

Naast de algemene bevoegdheden die in de toelichting staan beschreven, zoals het opstellen van bindende standaarden en optreden bij geschillen, beschikken de ESA's ook over bevoegdheden indien lidstaten niet met de ESA's meewerken. In de oprichtingsverordeningen zijn hiervoor drie stappen ingericht die in dergelijke situaties worden gevolgd. Voordat een besluit genomen zal worden is van belang dat de nationale toezichthouder die onderwerp van onderzoek is, wordt verplicht om alle gevraagde informatie aan de betreffende ESA te verstrekken (artikel 17, tweede lid van de ESA oprichtingsverordeningen). De ESA kan vervolgens besluiten om een aanbeveling aan de nationale toezichthouder uit te brengen om te zorgen dat de nationale toezichthouder het EU-recht naleeft (derde lid). Mocht hier niet tijdig of geen gehoor aan worden gegeven, dan kan de Europese Commissie, op basis van de ESA aanbeveling, een formal opinion aan de nationale toezichthouder richten (vierde lid). De ESA aanbeveling en de formal opinion van de Commissie zijn de eerste twee stappen van de drietrapsraket. De verwachting is dat deze in bijna alle gevallen afdoende zijn om te zorgen dat EU wetgeving consistent wordt nageleefd, mede omdat de derde stap een stuk verder gaat en de dreiging hiervan effectief zal werken als stok achter de deur. Bij de derde stap mag de ESA, daar waar de onderhavige EU wetgeving ook voorziet in deze rechtstreekse toepassing, bindende maatregelen rechtstreeks aan financiële ondernemingen opleggen (zesde lid). Ook wordt het niet voldoen van aanbevelingen door de ESA gepubliceerd waardoor openbaar gemaakt wordt of er nationale toezichthouders zijn die niet meewerken met de ESA's (achtste lid).

Deze specifieke bevoegdheden, gecombineerd met de algemene bevoegdheden, brengen mee dat de toezichthouders mijns inziens hun taken goed kunnen uitoefenen. De ESA’s hebben evenwel geen bevoegdheden op het gebied van burden sharing aangezien dit de budgettaire soevereiniteit raakt van lidstaten. Een EU-werkgroep (de ad hoc working Group) onder het Economisch en Financieel Comité (EFC) heeft de mogelijkheden van burden sharing onderzocht en haar bevindingen in het Nyberg rapport beschreven.* Het samenwerken in zogenaamde cross border stability groups (CBSG) zou burden sharing moeten vergemakkelijken. De CBSGs zullen daartoe ook simulatie-exercities houden en hun bevindingen rapporteren aan het EFC.

De verordeningen met betrekking tot het nieuwe raamwerk voor Europees toezicht en de uitwerking daarvan in de Omnibus I-richtlijn

De leden van de CDA-fractie vragen waarom een aantal bevoegdheden, zoals het opstellen van niet bindende richtsnoeren, geen nadere uitwerking behoeven.

Een aantal bevoegdheden, de algemene bevoegdheid om niet-bindende richtsnoeren vast te stellen en in te grijpen bij niet naleving van EU-wetgeving, is in de verordeningen bewust heel breed gehouden. Dit betekent dat de ESA’s deze bevoegdheden kunnen inzetten bij alle in de verordening genoemde richtlijnen en bij alle daarin opgenomen bepalingen. Bij andere bevoegdheden, zoals bij de bindende technische standaarden, mag de ESA alleen een bindend besluit nemen indien de Omnibus I richtlijn daartoe de relevante richtlijnbepalingen heeft gewijzigd. Van deze bevoegdheden kan dus alleen gebruik worden gemaakt in de in de Omnibus I richtlijn aangewezen concrete gevallen. Tot slot wordt opgemerkt dat de algemene bevoegdheden van de EU-toezichthouders geen omzetting in nationale wetgeving behoeft omdat deze bevoegdheden zijn opgenomen in de hierboven genoemde oprichtingsverordeningen. Verordeningen hebben rechtstreekse werking en worden niet in nationale wetgeving omgezet.

De SP-fractieleden vragen of het nodig kan zijn dat er iets nationaal geregeld moet worden wanneer er een bindende technische standaard is.

Indien een bindende technische standaard wordt vastgesteld door een ESA (in samenwerking met de Europese Commissie), dan kan dit gevolgen hebben voor nationale regelgeving. Indien de standaarden worden vastgesteld dan zal ik deze beoordelen en zal ik eventueel wijzigingen in lagere regelgeving voorstellen. Omdat de bevoegdheid voor ESA om standaarden op te stellen beperkt is tot technische onderwerpen zullen er naar verwachting geen aanpassingen van de nationale wet nodig zijn.

De SP-fractieleden vragen voorts bij wat voor soort richtlijnbepalingen de ESA's bindende technische standaarden mogen uitvaardigen.

In zijn algemeenheid gaat het hier met name om bepalingen over grensoverschrijdende informatie-uitwisseling tussen toezichthouders. De technische standaarden kunnen dan nader invullen wanneer en op welke manier de informatie tussen toezichthouders gedeeld wordt. Daarnaast wordt in bepaalde gevallen de bevoegdheid verleend om nadere eisen te stellen aan de manier waarop informatie door financiële ondernemingen aan de nationale toezichthouder wordt aangeleverd. Tot slot zijn er op een aantal gebieden mogelijkheden gecreëerd voor de ESA's om middels technische standaarden eenduidigheid in de EU te creëren omtrent de uitleg van bepaalde definities of berekeningsmethoden. Het blijkt dat lidstaten in de huidige praktijk soms een verschillende uitleg geven aan dergelijke richtlijnbepalingen. De technische standaarden moeten dit zoveel mogelijk voorkomen ten einde een gelijk speelveld (level-playing field) te garanderen.

Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB)

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt geborgd dat aanbevelingen van ESRB, ondanks hun niet-bindende karakter, worden opgevolgd door de lidstaten? Ook stellen de leden vragen over de openbaarmaking van aanbevelingen. De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens naar de slagkracht van de ESRB.

Als de ESRB oordeelt dat onvoldoende opvolging wordt gegeven aan haar aanbevelingen dan zal het de geadresseerde(n), de Europese Raad, en, waar relevant, de Europese toezichthoudende autoriteiten, hierover informeren. Met name binnen de Raad wordt in deze gevallen druk uitgeoefend om meewerking te bewerkstelligen. Indien dit geen effect sorteert dan kan gekozen worden de aanbeveling openbaar te maken. Het voornemen om een aanbeveling openbaar te maken wordt genomen door de ESRB. De ESRB zal hier doorgaans alleen op aansturen indien een aanbeveling niet wordt opgevolgd. De daadwerkelijke beslissing om de aanbeveling openbaar te maken zal genomen worden door de Europese Raad.*

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe het uitgangspunt dat de ESRB over alle noodzakelijke informatie moet kunnen beschikken om haar taken goed uit te oefenen zich verhoudt tot de privacy van een onderneming?

Een toezichthouder, waaronder ook een macro-prudentiele toezichthouder, is altijd afhankelijk van informatie die zij ontvangt. De ESRB zal deels gebruik maken van openbare informatie, deels van informatie die al aanwezig is bij andere toezichthouders en slechts in een beperkt aantal gevallen nieuwe informatie nodig hebben (met name van grote grensoverschrijdende ondernemingen). De vertrouwelijke behandeling van deze gegevens is gewaarborgd door de ESRB verordening (artikel 8).

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de effectiviteit van de ESRB gezien de grootte van het bestuur.

De Algemene Raad van de ESRB is een groot lichaam, dat periodiek bijeenkomt en een grote verantwoordelijkheid draagt. Om deze verantwoordelijkheid goed te kunnen uitvoeren, is beleidsmatige voorbereiding noodzakelijk binnen een kleiner en efficiënter lichaam. Hiertoe heeft Nederland zich bij de onderhandelingen over de oprichting van de ESRB hard gemaakt voor de invoering van een Stuurcomité (artikel 11 ESRB verordening). Dit veel kleinere orgaan, dat alle besluitvorming voorbereidt, komt de effectiviteit van de ESRB ten goede.

Daarnaast wordt gevraagd of de ESRB een rol gaat spelen in het voorkomen van macro-economische onevenwichtigheden.

De ESRB tracht met macro-prudentieel toezicht op het financiële stelsel bij te dragen tot het voorkomen of beperken van systeemrisico’s voor de financiële stabiliteit in de Europese Unie. Deze systeemrisico’s vloeien primair voort uit ontwikkelingen binnen het financiële stelsel, er wordt echter wel rekening gehouden met macro-economische ontwikkelingen. De ESRB kijkt daarmee vanuit een andere rol naar macro-economische onevenwichtigheden dan de macro-economische onevenwichtighedenprocedure van de Europese commissie zal gaan doen. Beiden kunnen vanuit een andere invalshoek wel stilstaan bij dezelfde macro-economische onevenwichtigheden.* De ESRB zal zich hierbij moeten concentreren op de gevolgen van de evenwichtigheden voor de financieel sector en de eventuele risico’s signaleren en adresseren.

De leden van de CDA-fractie vragen of de ESRB bevindingen, overzichten en aanbevelingen publiceert.

De ESRB leunt bij het verkrijgen van informatie sterk op de Europese Centrale Bank die analytische, statistische, administratieve en logistieke ondersteuning aan de ESRB verleent. Ook zal de ESRB putten uit informatie verstrekt door Europese en nationale statistiekbureaus en zal de ESRB technisch advies van de nationale centrale banken en toezichthouders ontvangen. Naar verwachting zullen met name de ECB en statistiekbureaus analyses en statische gegevens publiceren. De ESRB richt zich op risico’s voor de financiële sector en zorgt dat deze risico’s middels hun aanbevelingen en waarschuwingen adequaat kunnen worden aangepakt. De ESRB beoordeelt samen met de Europese Raad of aanbevelingen en waarschuwingen openbaar worden gemaakt. Met name bij waarschuwingen ligt het in de lijn der verwachting dat er vanwege het risico van een zelfbevestigende voorspelling (self-fulfilling prophecy), niet snel tot openbaarmaking overgegaan zal worden. De eerste aanbevelingen zijn inmiddels wel gepubliceerd op de website van de ESRB.*

Voorts vragen deze leden op welke wijze Nederland wordt vertegenwoordigd bij de ESRB. Wat is hierover precies formeel vastgelegd?

De presidenten van de Centrale Banken, waaronder De Nederlandsche Bank, hebben zitting in het ESRB-bestuur. In de ESRB oprichtingsverordening wordt benadrukt dat de leden van de ESRB onpartijdig en uitsluitend in het belang van de EU moeten handelen (artikel 7). Zij vragen noch aanvaarden dus instructies van lidstaten of andere publiek- of privaatrechtelijke organen.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe de ESRB toegang krijgt tot microprudentiële data en hoe er wordt bepaald welke informatie noodzakelijk is.

De ESRB mag de ESA’s om informatie vragen, in de regel in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.* Wel moet eerst worden bezien of de informatie niet reeds beschikbaar is middels het Europees statistisch systeem of via de centrale banken. Alleen als de informatie niet beschikbaar is en ook de ESA's deze niet of niet tijdig kunnen leveren, mag de ESRB de data rechtstreeks opvragen bij de lidstaten of de nationale toezichthouder. Hiertoe moet de ESRB eerst de ESA's raadplegen om zeker te zijn dat het verzoek gerechtvaardigd en evenredig is. De ESA's zullen hierbij beoordelen of de ESRB het verzoek voldoende heeft gemotiveerd waardoor wordt geborgd dat de ESRB slechts die informatie opvraagt die noodzakelijk is om haar taak goed uit te kunnen oefenen.

Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's)

De leden van de VVD-fractie vragen welke bevoegdheden aan de ESA's worden toebedeeld en welke bevoegdheden op nationaal niveau belegd blijven. En of er hierbij sprake is van overlap tussen de ESA's en nationale toezichthouders.

De bevoegdheden van de ESA's zien op het functioneren van het toezicht binnen de EU. De besluiten van de ESA's zijn daarom gericht aan lidstaten en hun nationale toezichthouders. De bevoegdheid om dagelijks toezicht te houden op financiële ondernemingen, inclusief alle benodigde onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden, blijft dus in zijn geheel rusten op de nationale toezichthouders. Hierdoor zal er voor financiële ondernemingen weinig tot geen overlap in het toezicht te verwachten zijn. Dit neemt niet weg dat het Europees toezicht wel gevolgen zal hebben voor het functioneren van het nationaal toezicht. De nationale toezichthouders zullen bij hun toezicht immers altijd rekening dienen te houden met de besluiten van de Europese toezichthouders. Doen ze dit in een uitzonderlijk geval niet dan kan de ESA een besluit rechtstreeks aan een financiële onderneming richten.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de procedure van bemiddeling bij grensoverschrijdende geschillen door een ESA en wanneer de ESA een bindend oordeel hieromtrent kan vellen.

Deze procedure is vastgelegd in de oprichtingsverordeningen van de ESA's (artikel 19) en komt erop neer dat eerst een termijn wordt gesteld waarbinnen de partijen bij het geschil, onder leiding van de ESA, het geschil dienen te beslechten. Alleen als deze bemiddeling na de vastgestelde termijn, die afhankelijk zal zijn van de spoedeisendheid van het geschil, niet tot resultaat heeft geleid kan de ESA een bindend oordeel vellen.

Voorts vragen de leden om een voorbeeld en uitleg over de gevallen waarin een ESA de mogelijkheid heeft om bindend op te treden bij het niet voldoen door een nationale toezichthouder aan de verplichtingen voortkomend uit EU-wetgeving.

Deze procedure is vastgelegd in de oprichtingsverordeningen van de ESA's (artikel 17) en kan ingeroepen worden indien een nationale toezichthouder niet voldoet aan verplichtingen die voortvloeien uit een aantal verordeningen en richtlijnen op het gebied van de financiële markten.* Deze verplichtingen moeten breed worden opgevat zodat alle besluiten die genomen worden ter uitvoering van deze verordeningen en richtlijnen, inclusief alle regelgeving die hierop is gebaseerd, eronder vallen. In de richtlijnen is bijvoorbeeld opgenomen dat de ESA bepaalde rekenmethodes nader kan specificeren door middel van het voorstellen van bindende technische standaarden. Als een nationale toezichthouder zich niet aan een dergelijke standaard houdt kan de ESA een inbreukprocedure als bedoeld in artikel 17 starten.

De leden van de CDA-fractie vragen om een overzicht van alle niet-bindende bevoegdheden van de ESA's.

De ESA kan richtsnoeren en aanbevelingen tot bevoegde autoriteiten of financiële ondernemingen richten (artikel 16 oprichtingsverordeningen van de ESA's). Dit met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken. Ook kan een ESA advies verstrekken aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied (artikel 34).

De leden vragen verder over welke instrumenten de ESA's beschikken in verband met het afdwingen van besluiten.

Deze vraag is in de inleiding beantwoord bij de vraag of de ESA’s voldoende bevoegdheden hebben gekregen. De in dat antwoord geschetste procedure is bedoeld om naleving van besluiten af te dwingen over naleving van het EU-recht. Ook indien een ESA een bindend besluit neemt in het kader van geschillen tussen toezichthouders is in de oprichtingsverordeningen een soortgelijke procedure opgenomen (artikel 19).

De leden vragen hoe wordt bepaald wanneer er sprake is van een crisissituatie en waarom de bevoegdheid om noodmaatregelen af te kondigen niet wordt uitgewerkt in de Omnibus 1-richtlijn.

Deze procedure is vastgelegd in de oprichtingsverordeningen van de ESA's (artikel 18). Van een crisissituatie is sprake wanneer de Europese Raad, in overleg met de Europese Commissie, de ESRB en, waar nodig, de ESA's een crisissituatie heeft uitgeroepen. De procedure komt er kort gezegd op neer dat eerst de ESRB of een ESA oordeelt dat er een noodsituatie kan ontstaan. Vervolgens geven zij aan de Europese Raad een vertrouwelijke aanbeveling en leggen zij een beoordeling van de situatie voor. Indien de Europese Raad, eventueel in een bijeengeroepen vergadering, bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, stelt de Europese Raad het Europees Parlement en de Europese Commissie daarvan onverwijld naar behoren in kennis. Deze procedure en de mogelijkheid om noodmaatregelen af te kondigen is in de verordening opgenomen en wordt dus niet in nationale wetgeving omgezet. Wel wordt in EU-verband een aantal concrete noodmaatregelen uitgewerkt in afzonderlijke richtlijnen of verordeningen. Een voorbeeld hiervan is de voorgestelde verordening die ziet op een tijdelijk verbod op (naked) short selling.* Wanneer hieraan uitvoering dient te worden gegeven zal worden bezien of nationale aanpassingen nodig zijn.

De leden van de SP-fractie vragen voorbeelden van gevallen waarin een ESA bindende maatregelen mag opleggen aan financiële instellingen, wat bedoeld wordt met het vereiste van rechtstreekse toepassing en waarom dit niet in nationale wetgeving is omgezet.

De procedure om een besluit rechtstreeks aan een financiële onderneming te richten is vastgelegd in de oprichtingsverordeningen van de ESA's (artikel 17, lid 6 en artikel 19, lid 4). Omdat het verordeningen betreft mag dit niet worden omgezet in nationale regelgeving. In de verordeningen is opgenomen dat de rechtshandeling rechtstreeks op de instelling van toepassing dient te zijn.

Dit is doorgaans alleen het geval bij verordeningen, zoals de verordening inzake ratingbureaus (1060/2009/EU) en de prospectusverordening (809/2004/EG). Ook verordeningen op een lager niveau (level 2) zoals Bindende Technische Standaarden, bevatten bepalingen die rechtstreeks werken. Deze bepalingen bevatten bijvoorbeeld voorschriften op welke manier en op welke termijn financiële ondernemingen bepaalde informatie dienen aan te leveren. Indien de nationale toezichthouder blijft weigeren de informatie te verstrekken kan een ESA de informatie rechtstreeks bij de instelling opvragen. Tot slot komen verordeningen die in de (nabije) toekomst worden vastgesteld, zoals de voorgestelde verordening inzake de kapitaaleisen van banken (CRD IV-verordening),* ook onder de reikwijdte van de rechtstreekse werking te vallen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts om een overzicht van de gevallen waarin een geschillenbeslechtingsprocedure bij een ESA kan worden ingesteld.

Een ESA kan bemiddelend optreden bij grensoverschrijdende geschillen tussen nationale toezichthouders. De gevallen waarin dit kan, zijn beschreven in de Omnibus I-richtlijn. De geschillen die voor bemiddeling in aanmerking komen hebben betrekking op: te late honorering of afwijzing van een verzoek gericht aan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, onvoldoende samenwerken (inclusief informatie-uitwisseling) of uitvoering geven aan taken door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, een gezamenlijk oordeel met betrekking tot een vergunningaanvraag, beoordeling van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot de gelijkwaardigheid van het toezicht in derdelanden, informatieverstrekking aan betreffende instantie inzake voorwaarden die aan vergunning worden gesteld, een beoordeling met betrekking tot het aanmerken van een bijkantoor als significant, informatieverstrekking aan betreffende instantie inzake een vastgestelde limiet en een beoordeling met betrekking tot het besluiten of het geconsolideerde eigen vermogen van een groep toereikend is.

Verhouding bevoegdheden van de ESA’s ten opzichte van de nationale toezichthouders en gevolgen voor financiële ondernemingen

De leden van de CDA-fractie vragen aan te geven welke informatie door een nationale toezichthouder aan de Europese autoriteit moet worden verstrekt en of dit mogelijk in strijd is met de geheimhoudingsbepalingen in de Wet op het financieel toezicht (Wft).

In hoofdlijnen betreft het informatie met betrekking tot de volgende onderwerpen: verlening van een vergunning, weigering van vergunningverlening, verlening van een ontheffing, wijziging van een vergunning, intrekking van een vergunning, vestigen van een bijkantoor of aanbieden dienst in een andere lidstaat, moeilijkheden in een derde land, aangewezen autoriteiten in het kader van toezicht, (taak)delegatieregeling of samenwerkingsovereenkomst tussen toezichthouders, geconstateerde onregelmatigheid, getroffen administratieve maatregel of opgelegde sanctie, gegeven dat van belang is voor het toezicht of de ordelijke werking van markten en problemen met samenwerking. Sommige van de onderwerpen, zoals vergunningverlening, zijn openbaar en betreffen dus geen toezichtvertrouwelijke informatie. Andere gegevens, zoals geconstateerde onregelmatigheden bij een financiële onderneming, kunnen wel toezichtvertrouwelijke informatie betreffen. In de uitzonderingen op de geheimhoudingsbepaling in de Wft is reeds voorzien in de mogelijkheid dergelijke informatie grensoverschrijdend met andere betrokken toezichthouders te delen om goed toezicht mogelijk te maken. Omdat ook de Europese toezichthouders betrokken zijn bij het toezicht op de financiële markten zullen ook zij dergelijke informatie kunnen ontvangen.

Bevoegdheden European Securities and Markets Authority (ESMA) inzake ratingbureaus

De leden van de VVD-fractie, CDA-fractie en PvdA-fractie stellen vragen met betrekking tot het regelgevingstraject inzake ratingbureaus.

In reactie hierop kan ik u informeren dat regelgeving omtrent kredietbeoordelaars bij Europese verordening is geregeld. Door de rechtstreekse werking die de Europese verordening heeft, hoeft er geen nationale wetgeving te worden geformuleerd. Het toezicht van ESMA is gebaseerd op twee Europese verordeningen (1060/2009/EU en 503/2011/EU; een aanpassing van de eerste verordening)*. De belangrijkste elementen uit het toezicht van ESMA op kredietbeoordelaars is het controleren van de naleving van transparantie- en onafhankelijkheidsvereisten. Tevens dient een kredietbeoordelaar zich te registreren bij de ESMA om actief te kunnen zijn op de Europese markt. Recentelijk is door de Europese Commissie een derde aanpassing van de verordening inzake kredietbeoordelaars voorgesteld.

Implementatie

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het komt dat het wetsvoorstel relatief laat naar de Kamer is gestuurd.

De Omnibus I-richtlijn is op 24 November 2010 vastgesteld en kent dus een relatief korte omzettingstermijn. Een jaar later is het wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden. Als gevolg van de financiële crisis en een beperkte capaciteit is een eerdere indiening niet mogelijk geweest. Desalniettemin is het uitgangspunt voor de regering om de implementatie van richtlijnen steeds met een zo hoog mogelijke prioriteit te behandelen.

Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de manier van financiering van de toezichthouders.

De ESA's zullen beschikken over een eigen begroting. Deze begroting wordt voor 60% gefinancierd door de lidstaten en voor 40% door de EU.* De 60% financiering door de lidstaten geschiedt in Nederland door tussenkomst van de nationale toezichthouders op de financiële markten. Bij het opstellen van het wetsvoorstel Wet bekostiging financieel toezicht,* dat onlangs bij uw Kamer is ingediend, is hiermee rekening gehouden: de kosten die de AFM en DNB maken vanwege hun betrokkenheid bij het toezicht ingevolge EU-rechtshandelingen, kunnen worden doorberekend aan onder toezicht staande instellingen.

Artikelsgewijs

Artikel 1:69

De leden van de SP-fractie vragen of er ook informatie kan worden uitgewisseld van de Europese toezichthouder naar de nationale toezichthouder.

In de oprichtingsverordeningen van de ESA's is inderdaad ook aandacht besteed aan het verstrekken van informatie door de ESA's aan de nationale toezichthouders. Het betreft dan met name informatie die in het kader van toezichthoudercolleges wordt gedeeld. De ESA kan in deze colleges alle relevante informatie verzamelen en delen om het werk van het college te vergemakkelijken. Ook zal ESA een centraal systeem opzetten en beheren om deze informatie beschikbaar te stellen aan de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten in het college (zie bijvoorbeeld artikel 21 van de EBA verordening). In dit kader is van belang dat de oprichtingsverordeningen uitgebreid aandacht besteden aan de geheimhouding (zie bijvoorbeeld artikel 70 van de EBA verordening).

De regering hoopt hiermee de vragen en opmerkingen in het verslag afdoende te hebben beantwoord.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager