Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2012
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 28 november 2011 (Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 159) heb ik toegezegd uit te zoeken in hoeverre de Motie-De Liefde inzake de ondersteuning van de schaatssport kan worden uitgevoerd: enerzijds door middel van fiscale mogelijkheden in het kader van de nieuwe Geefwet en anderzijds door de mogelijke realisering van een schaatsloterij.1 De motie adresseert zich in het bijzonder tot de nieuwbouw/verbouw van een nieuw schaatsstadion (Thialf).
Inmiddels heb ik de (on)mogelijkheden voor ondersteuning via de Geefwet en een schaatsloterij onderzocht en daarbij mijn collega’s, de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, geraadpleegd.
Ondersteuning van Thialf
Alhoewel ik een warm hart toedraag aan ondersteuning van de schaatssport, zijn de mogelijkheden voor ondersteuning aan Thialf beperkt. Bij zowel de fiscale mogelijkheden van de Geefwet als de schaatsloterij moet het ten principale gaan om giften aan respectievelijk opbrengsten voor een goed doel.
Het huidige Thialf -maar waarschijnlijk ook iedere andere topsportaccommodatie-is opgericht als onderneming (BV) met een winstoogmerk. In dat geval staat een gunstige commerciële exploitatie van de accommodatie voorop en komt de organisatie in beginsel niet in aanmerking voor de kwalificatie van algemeen nut beogende instelling (ANBI). Vennootschappen zijn wettelijk uitgesloten van de ANBI-status. Voor Thialf zijn er derhalve geen fiscale mogelijkheden onder de Geefwet. En hoewel formeel mogelijkheden bestaan om een schaatsloterij te starten, geldt ook daar dat de loterij moet worden gehouden voor een goed doel met een algemeen (niet privaat) belang.
Bevordering van de schaatssport
In uw motie geeft u aan dat schaatsen een populaire volkssport is en zelfs een zaak van nationaal belang. Als het gaat om de bevordering van de schaatssport – gedefinieerd als een goed doel - bestaan er wellicht meer mogelijkheden voor ondersteuning.
Op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen en het vigerende kansspelbeleid kan de kansspelautoriteit vergunning verlenen voor het organiseren van een incidentele loterij, mits (minimaal) 50% van de inleg ten goede komt aan doelen van algemeen belang. Voorwaarden daarbij zijn onder andere dat de gehele loterij binnen 6 maanden na verlening van de vergunning plaatsvindt en dat per kalenderjaar per aanvrager ten hoogste één vergunning wordt verleend. Wel kan desgewenst ieder jaar een nieuwe vergunning worden aangevraagd.
Per kalenderjaar worden zo’n 80 vergunningen voor incidentele loterijen verleend. De meerderheid van de incidentele loterijen heeft een beperkt regionaal bereik en wordt georganiseerd door (sport)verenigingen en stichtingen. De loten worden dan verkocht aan mensen die affiniteit hebben met die (sport)vereniging.
Veel van die regionale incidentele loterijen zijn succesvol en bereiken de gewenste opbrengst voor het goede doel. Er zijn echter weinig voorbeelden van geslaagde incidentele loterijen met een landelijk bereik. Gebleken is dat het voor incidentele loterijen met een grootschalige, landelijke opzet moeilijk is om de gewenste opbrengst te behalen. Zo is in het verleden een Olympische Loterij rond de Spelen van Salt Lake City mislukt, ondanks dat er gebruik werd gemaakt van de organisatie en infrastructuur van De Lotto.
Tevens brengt het organiseren van een loterij een zeker risico met zich mee.
Bij een eventueel tegenvallende verkoop kan de situatie ontstaan dat niet alle kosten gedekt kunnen worden in verband met de verplichte 50% afdracht aan het goede doel. Bij een eventuele annulering van de loterij dienen alle deelnemers hun volledige inleg terug te ontvangen en komen de gemaakte kosten voor risico van de organisator.
Uit een top drie van geslaagde incidentele loterijen en een top drie van mislukte loterijen – geïnventariseerd door de kansspelautoriteit – kunnen de volgende zeer algemene bevindingen worden afgeleid:
− de slagingskans neemt toe naarmate de loterij kan rekenen op een trouwe achterban en een grote naamsbekendheid;
− de slagingskans neemt toe naarmate de loterij meerdere jaren achter elkaar georganiseerd wordt en daarmee ervaring wordt opgedaan;
− de slagingskans hangt samen met een lage lotprijs, hetgeen echter leidt tot een relatief geringe totaalopbrengst.
Toepassing van de Geefwet lijkt ook in het geval van bevordering van de schaatssport niet mogelijk. Daarvoor is namelijk de ANBI-status nodig. Sportorganisaties (stichtingen en verenigingen) kwalificeren op zichzelf beschouwd niet als ANBI, maar als SBBI (Sociaal Belang Behartigende Instellingen). Uitzondering kan gelden voor verenigingen of stichtingen die een maatschappelijk doel hebben en daarbij sport als middel inzetten, zoals bijvoorbeeld bij verenigingen of stichtingen met een gezondheids- of welzijnsdoelstelling, bij foundations (voorbeelden zijn de Johan Cruyff en de Richard Krajicek foundation) of bij organisaties met een educatieve doelstelling zoals het uitdragen van Olympische waarden.
Hoe verder?
Zoals u weet zijn de nieuwbouwplannen rond Thialf – in ieder geval voorlopig – van de baan. Ik wacht nader uitgewerkte plannen voor de optie van vernieuwbouw af. Dat geldt ook voor plannen van initiatiefnemers van andere grote schaatsaccommodaties. De verantwoordelijkheid voor de planvorming ligt bij de lokale overheden, de sportsector en private partijen. Ik zal de initiatiefnemers op de hoogte brengen van de (on)mogelijkheden die er zijn via de Geefwet en loterijen, zoals hierboven uiteengezet. Het is uiteraard aan partijen zelf om te bezien welke maatregelen het beste bij hun initiatieven passen.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers