Kamerstuk 33000-XVI-162

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 19 december 2011, inzake het onderdeel Jeugdzorg van de begrotingen Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie 2012, de stelselherziening jeugdzorg en aanverwante zaken

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2012

Gepubliceerd: 2 februari 2012
Indiener(s): Khadija Arib (PvdA), Pauline Smeets (PvdA), Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33000-XVI-162.html
ID: 33000-XVI-162

Nr. 162 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 2 februari 2012

De algemene commissie voor Jeugdzorg1, de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie3 hebben op 19 december 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over het onderdeel Jeugdzorg van de begrotingen VWS en V&J 2012, de stelselherziening jeugdzorg en aanverwante zaken.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Arib

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Smeets

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Teunissen

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de algemene commissie voor Jeugdzorg, de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie

Maandag 19 december 2011

14.00 uur

Voorzitter: Arib

Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten:

Arib, Dijsselbloem, Dille, Kooiman, Van der Burg, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Bruins Slot, Van der Staaij, Koşer Kaya en Dibi,

en mevrouw Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de heer Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

De voorzitter: Ik open de vergadering van de algemene commissie Jeugdzorg. Aan de orde is het wetgevingsoverleg over het onderdeel jeugdzorg van de begrotingen van VWS en Veiligheid en Justitie voor 2012, de stelselherziening jeugdzorg en aanverwante zaken. De sprekerslijst volgt de volgorde van begrotingsbehandelingen. De grootste oppositiepartij is dus als eerste aan het woord.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Om maar met de deur in huis te vallen, de Partij van de Arbeid steunt de transitie van de jeugdzorg. Daarvan zijn de hoofdlijnen nog ontworpen door de parlementaire werkgroep Jeugdzorg in de vorige periode. Deze werkgroep pleitte voor een driedubbele omslag. Van zware zorg achter een indicatieslot naar lichte, ambulante en preventieve zorg. Van verkokerde hulpverlening en financiering naar één gezin, één plan. En van drie overheidslagen, en zelfs vier financieringsstelsels, naar één overheid en één financieringsstelsel. Voor de Partij van de Arbeid is dit een kans om een aantal fouten die ook na de vorige wet op de jeugdzorg nog bleven bestaan alsnog uit het systeem te halen.

De brief gaat veelal over bestuurlijke zaken, zoals wetgeving en instituties. Dat is begrijpelijk, maar mijn fractie hecht er zeer aan dat we de inhoud gedurende dit hele proces voorop proberen te houden. Het centrale doel was immers nooit om de zorg voor jongeren te decentraliseren – het is een mogelijke uitkomst ervan – maar om de zorg eerder en tijdig bij jongeren te krijgen op de plek waar zij zijn.

De vergaande voorstellen van de parlementaire werkgroep zijn opgenomen in het regeerakkoord. Nu hebben we een beleidsbrief. Interessant hierin is de rol van de Kamer. In de beleidsbrief staat namelijk dat hij met name een raamwerk biedt, opdat er ook ruimte is voor de Kamer om inbreng te leveren. Dat is een ruim gebaar. In de antwoorden op de schriftelijke vragen wordt het nog mooier. Daar staat namelijk dat de Kamer mee kan denken. Wij zullen zeker gebruik maken van dit aanbod. Meestal heeft de Kamer uiteindelijk een grotere invloed dan alleen meedenken. Ik hoop dat de bewindslieden ons dat ook nu toestaan, maar meedenken zullen we.

Ik stel al vast dat veel wordt uitgewerkt samen met de VNG. Ook stel ik vast dat er, sinds de beleidsbrief werd verzonden op 8 november, alweer het nodige is veranderd. Dat hebben we moeten opmaken uit de antwoorden op de schriftelijke vragen die vorige week deze kant op kwamen. Er is veel veranderd, omdat er blijkbaar nog een bestuurlijk overleg is geweest op 8 december, als ik mij niet vergis. Daar is een aantal aanvullende afspraken gemaakt, dat afwijkt van de beleidsbrief. Ik kom daar zo nog op terug.

Eerst ga ik naar de inhoud. De jeugdzorg is sterk verbureaucratiseerd. Het is een sector die wordt gedomineerd door indicatieprocedures, wachttijden, doorverwijzingen, risicobeheersing en zelfs vermijding. De verschillende vormen van hulp aan jeugd en jongeren sluiten niet op elkaar aan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid, maar hebben daar nooit veel budget voor gekregen. De nieuwe, nou ja nieuwe, Bureaus Jeugdzorg mochten zelf geen zorg gaan aanbieden. Zij werden de formele bewakers van procedures en toegang tot zware zorg. Omdat er in het voortraject weinig aanbod is ontstaan wordt al snel een beroep gedaan op zwaardere vormen van hulp. Wachtlijsten, zowel voor de indicatieaanvraag als bij de zorgaanbieder, maken dat veel tijd verloren gaat en verschillende aanbieders met verschillende specialismen elkaars professionaliteit niet of nauwelijks erkennen en steeds opnieuw met onderzoeken, het indiceren of diagnosticeren beginnen.

Ondertussen neemt de druk op de jeugdzorg almaar toe. Wij eisen een hogere kwaliteit, de samenleving accepteert minder risico's en de instroom van kinderen – denk alleen al aan het aantal ontdekte gevallen van kindermishandeling – neemt jaar in, jaar uit toe. Er komt namelijk gemiddeld 8% per jaar bij. Steeds meer kinderen hebben te maken met verschillende hulpverleners tegelijkertijd. Wij kennen ze allemaal: de jeugd-ggz, de maatschappelijke begeleiding vanuit de AWBZ, de jeugdzorg, therapeuten en begeleiders van scholen enzovoorts. Rond het gezin zwermen verder nog veel meer hulpverleners.

Rapporten van de gemeente Amsterdam over de stapeling bezuinigingen laten natuurlijk ook zien hoeveel gezinnen met een stapeling van problemen te maken hebben. Armoede veroorzaakt of verergert de negatieve spiraal waar gezinnen in terecht kunnen komen. Gezondheidsproblemen, alcoholmisbruik, schuldenproblematiek, huiselijk geweld, psychiatrische zorg, ook voor de ouders, Justitie, de Wet werk en bijstand. Het stapelt zich op. Het is juist deze stapeling van problemen die er zeer voor pleit om de gemeente in stelling te brengen rond het hele gezin.

Opvallend in de beleidsbrief van het kabinet is het verschil tussen het Justitiedeel en het VWS-deel. Het VWS-deel, over provinciale jeugdzorg, AWBZ en jeugd-ggz, blijft inhoudelijk bijna onbehandeld. Over het Justitiedeel wordt meer duidelijk. Die duidelijkheid komt op veel punten tegemoet aan de voorstellen van de PvdA. Zo komt er verplichte bovenlokale samenwerking voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en komen er voor dit deel ook kwaliteitseisen aan zorgaanbieders. Dat is prima.

Wij maken daar wel één belangrijke kanttekening bij: de PvdA is van mening dat er, als de Staat het gezag van ouders noodgedwongen geheel of gedeeltelijk moet overnemen, geen sprake kan zijn van marktwerking. Ik kan het niet eenvoudiger formuleren. Kinderen zijn geen handelswaar. Het gezag over minderjarigen moet in die situaties worden ondergebracht bij een organisatie die direct of indirect tot de overheid behoort. Soms wordt ook gesproken over «verlengde overheid», maar het moet overheid zijn. Die overheid kan in de toekomst een samenwerkende gemeente zijn.

We hebben het hier overigens over het grootste deel van het werk dat nu bij de Bureaus Jeugdzorg is ondergebracht: jeugdbescherming, jeugdreclassering en de onderzoekstaak. Het gaat om een ingrijpende en verstrekkende verantwoordelijkheid op basis van de wet. Bureaus Jeugdzorg nemen op dit moment letterlijk beslissingen over leven en dood. Zij geven bijvoorbeeld toestemming voor een beenmergtransplantatie als een kind ernstig ziek is, beslissen over het accepteren of weigeren van een erfenis als een kind daarmee te maken krijgt, geven toestemming voor het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit als dat zich voordoet enzovoorts enzovoorts. Dit zijn beslissingen die ingrijpend zijn in het leven van kinderen. Bureaus Jeugdzorg hebben nu de verantwoordelijkheid om alles te doen wat nodig is om de ontwikkeling van het kind veilig te stellen. Het gaat mij niet om de organisatie van Bureaus Jeugdzorg, maar om deze overheidstaak. Het is een verantwoordelijkheid die zich niet laat aanbesteden of uitbesteden.

Het is ook cruciaal dat de expertise en ervaring die bijvoorbeeld bij de gezinsvoogden van Bureaus Jeugdzorg zit, wordt vastgehouden. Wat doen de bewindslieden op dat punt? Er ontstaat namelijk voor deze mensen grote onzekerheid. Organisaties worden heringedeeld of misschien wel helemaal opgeheven. Hoe houden we deze expertise en ervaring vast? Zijn de bewindslieden bereid om met Jeugdzorg Nederland, het IPO en de VNG te komen tot een werkgelegenheidsconvenant? Kunnen we afspraken maken om te voorkomen dat deze mensen in het grote reorganisatieproces verloren gaan of uit onzekerheid alvast op zoek gaan naar een nieuwe baan? We kunnen het ons niet veroorloven hen kwijt te raken.

De zorgaanbieders die vervolgens worden ingeschakeld, worden gebonden aan kwaliteitseisen. Waarom zou dat alleen moeten gelden voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering? Wat de PvdA betreft worden er kwaliteitseisen gesteld aan alle zorgaanbieders die werken met kinderen en jongeren. Dan doel ik op eisen op het terrein van input, proces en output. Bij input gaat het natuurlijk om de verklaring van onbesproken gedrag, maar ook om bevoegdheidseisen aan alle werkenden in de jeugdhulpverlening. Wat de PvdA-fractie betreft moet het beroepsregister, en overigens ook de bijbehorende beroepscode en het tuchtrecht, vóór de overdracht aan gemeenten in de lucht zijn met een wettelijke basis. Graag krijg ik een toezegging op dit punt. Daarnaast moeten er in de wet elementaire eisen worden opgenomen die de rechtspositie van cliënten beschermen: een uniform klachtrecht – er ligt nog een motie op dit punt – ondersteuning van ouders en medezeggenschap. Hoe is er voorzien dat cliënten en ouders in deze fase al door de gemeenten en de bewindslieden worden betrokken bij de medezeggenschap? En is dat met de VNG besproken? De gemeenten gaan straks het nieuwe beleid optuigen, visies ontwikkelen en een organisatie neerzetten. Hoe betrekken zij in een vroeg stadium de cliënten?

Ik ga er overigens van uit dat als het kabinet spreekt over kwaliteitscriteria het niet zonder meer gaat over HKZ-certificering. Ik ben daar op zichzelf niet tegen, maar het zijn toch vooral eisen die toezien op structuur en proceskwaliteit. Dat leidt niet per se tot betere kwaliteit van zorg. Dat liet een onderzoek van de Erasmus Universiteit in opdracht van ZonMw eerder dit jaar ook zien.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben blij dat de heer Dijsselbloem zegt dat het niet per se HKZ-certificering hoeft te zijn. Ik hoor namelijk geluiden uit de praktijk dat bepaalde samenwerkingen daardoor onmogelijk worden. Heeft hij dat soort signalen over belemmering ook gehoord? Wil hij met mij het kabinet vragen om daar eens serieus naar te kijken voordat we dit opleggen en onszelf in de voet schieten?

De voorzitter: Misschien is het handig om zo min mogelijk afkortingen te gebruiken.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik zal proberen me daaraan te houden, voorzitter. Ik geloof dat de vraag van mevrouw Van der Burg vooral voor het kabinet bedoeld was. Ik heb die signalen niet gehoord, dus ik leg haar vraag voor aan de bewindslieden. Mijn punt is dat certificering, oneerbiedig gezegd, kan leiden tot het afvinken van lijstjes op basis van administratieve procedures waaraan voldaan moet worden. Dat kan zeer belangrijk zijn voor de zorgvuldigheid, maar draagt niet per se bij aan de kwaliteit van de zorg. Dat kan ook haast niet omdat we de kwaliteit van zorg in de jeugdzorg nog nauwelijks gedefinieerd hebben. Daar kom ik zo nog op terug. Ik vraag de bewindslieden wat zij verstaan onder kwaliteitscriteria.

In de beleidsbrief wordt verder aangegeven dat de rechtspositie wordt verbeterd en gelijkgetrokken conform het wetsvoorstel cliëntenrechten in de zorg. In dit wetvoorstel worden de cliëntenrechten gehandhaafd door de IGZ en kan de inspectie rechtstreeks door cliënten worden ingeschakeld. Gaat dit ook voor cliënten in de jeugdzorg gelden?

De PvdA-fractie maakt zich zorgen over de positie van de vertrouwenspersoon. Deze moet ook in de toekomst onafhankelijk van de toeleider en de zorginstellingen blijven functioneren. Graag krijg ik een toezegging op dit punt.

Verder moeten we het hoe zo veel mogelijk loslaten. Die boodschap krijgen wij ook van de VNG. Bij de inrichtingsvragen is volop ruimte voor differentiatie tussen gemeenten en professionals. De overheid moet ook in deze sector sterker durven te gaan sturen op het wat. De jeugdzorg heeft dringend behoefte aan sturing op de kwaliteit van de uitkomst. Wat verwachten we nu eigenlijk? Wanneer is de nieuwe wet geslaagd en heet die eigenlijk nog steeds wet zorg voor jeugd? Wanneer beschouwen wij de bemoeienis van jeugdhulpverleners als een succes? Graag krijg ik hierop een inhoudelijke reactie van de bewindspersonen.

Volgens de PvdA moet het ook in de jeugdzorg gaan om participatie. In oktober werd de motie-Plasterk/Blanksma (33 000, nr. 39) aangehouden, waarin wordt uitgesproken dat bij alle grote stelselwijzingen, in onderwijs, werk en zorg, participatiebevordering voorop moet worden gesteld. Wij willen dat kinderen en jongeren met een zo kort mogelijke onderbreking zo veel mogelijk kunnen blijven meedoen op school, thuis, op de sportclub et cetera. Indicatoren daarvoor zijn schooldeelname, veiligheid in het gezin, zelfredzaamheid en weer op het rechte pad komen, waar dat aan de orde zou zijn. In ruil voor dergelijke outcomeprestatie-indicatoren zou veel van de procesverantwoording kunnen worden geschrapt. Dat betekent wel een andere oriëntatie voor de zorgaanbieders, die nu nog worden afgerekend op de geleverde hoeveelheid zorg, aantallen cliënten, wachtlijsten en dergelijke. Er zal een langjarig onderzoek moeten worden opgezet om de effecten van jeugdzorg, ook op termijn, te volgen en evalueren.

Om horizontale verantwoording aan burgers en cliënten mogelijk te maken, moet een vergelijking met andere gemeenten mogelijk zijn. Er moet dus een set van indicatoren met een landelijke dekking komen. Als elke gemeente haar eigen indicatoren ontwikkelt, wordt het wel heel moeilijk voor cliënten, laat staan voor de Tweede Kamer, om zich nog een oordeel te kunnen vormen over de ontwikkeling van de jeugdzorg en de prestaties die worden geleverd. Graag krijg ik een toezegging van de bewindslieden dat zij inhoudelijke prestatie-indicatoren zullen afspreken, die logisch voortkomen uit de inhoudelijke slag die wij met deze nieuwe wet willen maken.

Een grote zorg die in de brief onbenoemd blijft, is de vraag hoe het verdergaat met zeer gespecialiseerde landelijke instellingen, zoals het psychiatrisch kinderziekenhuis waar ik een dag stage heb gelopen in de Week voor de Jeugdzorg. In deze instelling verblijven kinderen uit het hele land, met ernstige psychoses, met zelfmoordneigingen. Het is een instelling voor zeer gespecialiseerde kinderpsychiatrie. Hoe blijft dit type instellingen in het gedifferentieerde lokale stelsel overeind? Ik heb daarover niets gevonden in de brief. Is het kabinet bereid, te kijken naar dit type voorzieningen in het hoogste, meest gespecialiseerde segment? Zou dit type voorzieningen niet uit de decentralisatie moeten worden gelicht? Opvallend is dat de samenhang met andere decentralisatietrajecten wel wordt genoemd – passend onderwijs is het meest voor de hand liggende voorbeeld – maar niet inhoudelijk wordt uitgewerkt. Er worden veel procesopmerkingen over gemaakt. Naar mijn oordeel is de winst die wij kunnen behalen met het nieuwe stelsel Zorg voor Jeugd en de verbinding met passend onderwijs immens. Gemeenten moeten worden betrokken bij het ondersteuningsplan of het zorgplan van de scholen en scholen en samenwerkingsverbanden moeten op steun kunnen rekenen vanuit het zorgbudget van de gemeenten; die relatie moet wederkerig zijn. Zijn de bewindslieden bereid om met de schoolorganisaties en de VNG rond de tafel te gaan om te komen tot een convenant tussen het onderwijs en de gemeente om een verbinding te maken tussen passend onderwijs en jeugdzorg?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het CDA is ook voorstander van een sterke verbinding tussen het passend onderwijs en de Centra voor Jeugd en Gezin. De heer Dijsselbloem spreekt over een convenant. Wat vraagt hij daarvoor van de onderwijsinstellingen? Hij vraagt nu iets van de gemeenten, maar wat moeten de onderwijsinstellingen daarvoor terug leveren?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat is heel eenvoudig. Woordvoerders van de gemeenten zijn bij mij langs geweest. De gemeenten zouden graag de bevoegdheid hebben om de zorgplannen die de scholen, de samenwerkingsverbanden, moeten maken, goed of af te keuren. Zij willen hun handtekening eronder zetten. Ik heb gezegd dat dit mogelijk is, maar dat het wederkerig moet zijn. Mijn vraag was: wat hebben de gemeenten dan aan de scholen te bieden? De scholen moeten straks met 6 000 mensen minder – sommigen zeggen met 9 000 mensen minder – zorg verlenen aan zorgleerlingen. Het gaat veelal om dezelfde kinderen, ten dele met dezelfde gedragsproblematiek, die zich zowel binnen als buiten school voordoet.

Wij zijn nu twee stelsels aan het opzetten die volstrekt naast elkaar komen te staan. Als er ergens een plek is waar wij dwarsverbanden kunnen leggen, dan is het in de Kamer. Ik heb in ieder geval allebei de onderwerpen in mijn portefeuille. Ik zal proberen die dwarsverbanden erin te krijgen. Als het helpt om de gemeenten die bevoegdheid te geven, is dat prima, maar dan wil ik ook het commitment van de gemeenten dat zij de zorg rond de scholen gaan organiseren en afspraken zullen maken met samenwerkingsverbanden over de vraag hoe het moet en wat de behoefte is. Dat is de enige manier om het echt van de grond te krijgen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat betekent inderdaad een convenant, instemmingsrecht, zorgplannen, overdracht van die zorgplannen et cetera. Wij delen de gedachte dat de verbinding sterk moet zijn. De heer Dijsselbloem maakte net een sterk punt door te zeggen dat de administratieve lasten niet de pan uit moeten rijzen door deze stelselwijziging. Met zijn voorstel lijkt hij nu echter weer een hele kerstboom op te tuigen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Als wij het stimuleren, bevorderen of wettelijk vastleggen van het feit dat er samenwerking moet zijn, gaan «framen» – zo heet dat tegenwoordig – als bureaucratie, dan gooi ik de handdoek in de ring. Deze hele operatie is gericht op het realiseren van een aantal doorbraken binnen de jeugdzorg en wat mij betreft ook binnen de aanpalende beleidsterreinen. Mevrouw Bruins Slot zegt dat dit bureaucratie wordt, maar ik wil gewoon samenwerking. Ik wil dat er lokale samenwerking komt. Dat begint hier al. Wij kunnen namelijk kansen daartoe creëren of het onmogelijk maken. Uiteindelijk zal het lokaal moeten gebeuren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dan landen wij uiteindelijk op dezelfde plek. Is de heer Dijsselbloem net zoals wij bereid om te kijken naar een goede samenwerking, maar deze niet al meteen institutionaliseren?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Er hoeft inderdaad geen apart instituut voor te komen. Wij beginnen nu met deze operatie en begin volgend jaar starten wij met passend onderwijs. Volgens mij is het niet verkeerd om vanaf het begin af aan bij al deze trajecten steeds de dwarsverbanden te zoeken. Als de Kamer daar een stimulerende rol in kan spelen, moet zij die niet laten liggen.

Ik kom nu bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Die zijn vormvrij ingevoerd. Bovendien zijn die sterk gestimuleerd, want ze moesten er snel komen. De verschillen zijn echter immens. In de beleidsbrief van deze bewindslieden wordt er evenwel een grote rol toegekend aan de CJG. Waarom hebben de bewindslieden niet meer aangesloten bij het model van de alom bekende consultatiebureaus en de Wet publieke gezondheid? Daarin is namelijk een basiszorgaanbod zeker gesteld. Daarover staan er wel enkele opmerkingen in de brief, maar dit blijft erg open. Ik vraag de staatssecretaris van VWS om erop in te gaan wat in haar ogen de inhoud van een CJG moet zijn. Ik heb namelijk centra gezien waarbij het niet meer was dan een plaquette aan de voordeur, maar ik heb er ook gezien die fantastisch allerlei partijen bij elkaar brachten en een integraal hulpaanbod deden. Ik hoor graag de visie van de staatssecretaris van VWS in dezen. Op welke wijze denkt zij dit in de goede richting te stimuleren?

Ik vraag nadrukkelijk aandacht voor de Kindertelefoon. Die komt in de brief niet voor. Dat is een prachtig instituut dat al meer dan 30 jaar bestaat. Kinderen kunnen 365 dagen per jaar naar de Kindertelefoon bellen. Tegenwoordig kunnen ze ook chatten. Met 381 000 telefoongesprekken, 150 000 chats en een website die bezocht is door 175 000 unieke bezoekers is de Kindertelefoon een zeer laagdrempelige voorziening voor kinderen die hulpvragen hebben. Ik vraag aan de bewindslieden om mij toe te zeggen dat deze landelijke voorziening blijft bestaan ondanks het geweld van de stelselherziening.

Ik heb nog enkele opmerkingen over de rol van de gemeenten. Mijn belangrijkste opmerking gaat over de bovenlokale samenwerking. In de brief staat vrij streng dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nog dit jaar een brief zal sturen aan de gemeenten met daarin de voorwaarden waaraan de bovenlokale samenwerking die er moet komen, moet voldoen. Inmiddels begrijp ik dat het aan de VNG is om een brief te sturen aan haar leden waarin zij suggesties doet voor de vormgeving van de bovenlokale samenwerking. In de brief van het kabinet stond nog dat de minister van BZK zelf zou opschrijven hoe het zou moeten, als de gemeenten niet binnen een jaar met voorstellen zouden komen. Dat klinkt streng, maar het sprak mij wel aan. Nu begrijp ik dat de VNG haar leden de tijd geeft tot één jaar voor invoering en dat dan in gesprek zal worden gegaan over de wijze waarop het verder moet, als het niet goed gaat. Zo staat het in de antwoorden op de schriftelijke vragen. Dit zou een uitkomst zijn van het bestuurlijk overleg van 8 december. Dit is wel een heel radicale omslag. Dat de gemeenten pas een jaar voor de totale overdracht moeten laten zien op welke wijze zij het bovenlokaal gaan doen, vind ik echt een te groot risico. Ik ben bereid om heel veel vertrouwen te geven aan de gemeenten. De woordvoerders van de gemeenten zeggen ook steeds tegen mij dat het allemaal prima zal gaan. Als dat zo is, moet het toch ook lukken om de bovenlokale samenwerking veel sneller zichtbaar te maken en om te laten zien hoe die er uitziet en wat de schaal ervan is et cetera. Graag ontvang ik een toezegging op dit punt.

Ik kom nu op de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. De organisatorische samenvoeging met de Steunpunten Huiselijk Geweld vind ik prima, maar dan graag met één wettelijke basis, ook bovenlokaal. Dat laatste is in de brief mijns inziens net iets te vrijblijvend geformuleerd want er staat dat het bovenlokaal kan. Ik zou graag in dezelfde bovenlokale samenwerking dan ook deze functies onderbrengen: één wettelijke basis, één regio, één financiering. Graag krijg ik helderheid op dat punt.

Ik heb nog een paar opmerkingen over de begroting. Ik kan kort zijn over de tarieven voor jeugdbescherming: het is opgelost. Dat is heel goed, want het heeft veel te lang geduurd. Ik vraag er alleen het volgende over. Committeren de provincies zich nu ook weer aan de gemaakte prestatieafspraken, waaronder de maximale caseload van vijftien gezinnen per gezinsvoogd? Ik hoop dat ik het goed zeg. Staatssecretaris Teeven glimlacht er heel ontspannen bij, maar wij waren al over het gemiddelde heen en de provincies wilden zich er ook niet meer aan committeren. Daarom stel ik die vraag.

Ik kom op de stopzetting van de vergoeding voor tolken in de jeugdzorg. Wij hebben daarover samen met de SP al een amendement ingediend en ik hecht er zeer aan dat daar een oplossing voor komt. Als ouders nog geen Nederlands praten, kun je namelijk niet zeggen: dan verstaan wij elkaar maar niet goed. Het gaat hierbij om kinderen die misschien mishandeld worden. Het betreft ernstige situaties in gezinnen. Daarom moet er een adequate vertaling zijn.

Er is een algemeen overleg over kindermishandeling geweest. Op één punt zijn wij niet tevreden en dat betreft het landelijk dekkend zorgaanbod voor kinderen die zijn mishandeld. Het advies van de Gezondheidsraad moet wat ons betreft echt worden opgevolgd. Er moet een aanbod voor lichamelijk en psychologisch onderzoek en psycho-educatie komen. Zo nodig dien ik daarover in tweede termijn een motie in.

Mevrouw Dille (PVV): Ik heb nog een vraag over het tolkencentrum. Is de heer Dijsselbloem het niet met mij eens dat in de buurt van ouders, in hun sociale omgeving, altijd wel mensen te vinden zijn die wel Nederlands spreken? Zo iemand kunnen zij meenemen en dat gebeurt in de praktijk ook vaak. Dat hoeft niet een jonger kind van het gezin te zijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA): In veel gevallen kan dat. Wij hebben hierbij echter te maken met jeugdbescherming, kindermishandeling en soms met ernstige misstanden waartegen de overheid moet optreden, waarnaar onderzoek plaatsvindt en waar uiteindelijk misschien de kinderrechter aan te pas komt. Juist in deze gevallen kunnen wij simpelweg niet accepteren dat een familielid of een buurman of -vrouw een poging tot vertalen doet. Hierbij moet grote zorgvuldigheid worden betracht. In deze situatie is het daarom gewoonweg niet gewenst; het is te risicovol. Dat is onze opvatting.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Vandaag spreken wij over onze jeugd. Over het algemeen gaat het ontzettend goed met de Nederlandse jeugd. Die behoort namelijk tot de gelukkigste in Europa, is gezond en goed opgeleid. Dat is te danken aan alle kinderen die er zelf voor gaan en aan ouders die ze liefde geven en opvoeden tot stabiele volwassenen. Het is ook te danken aan allerlei professionals met wie ze in hun leven te maken hebben. Denkt u maar aan de vaak liefdevolle verzorging door de crècheleidster, de huisarts, de onderwijzers, de leraren, maar ook de vrijwilligers op de sportvelden.

Een deel van onze jongeren, ongeveer 15%, heeft het weleens moeilijk tot zeer moeilijk in hun jonge leven. Dat komt deels door ziekte of gedragsstoornissen bij de jongere zelf, maar ook deels doordat het gezin waarin de jongere opgroeit grote en vaak meerdere problemen kent. Vaak is er echter behoefte aan ondersteuning en lichte zorg in een bepaalde periode.

Vandaag spreken wij over alle jeugd, maar in het bijzonder over die 15%. Die 15% betreft de kinderen waarvoor de overheid een plicht heeft; zij moet hen ondersteuning en bescherming bieden. Om ervoor te zorgen dat ouders en hun kinderen ondersteund worden, liefst dicht bij huis en in hun eigen omgeving, is in het regeerakkoord een decentralisatie van de totale jeugdzorg naar de gemeenten afgesproken, zowel bestuurlijk als financieel en inhoudelijk.

Gemeenten worden in deze kabinetsperiode verantwoordelijk voor de provinciale jeugdzorg, voor de jeugdzorg-plus of gesloten jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, de zorg voor jeugd met lichtverstandelijke beperkingen, de jeugdbescherming en ook voor de jeugdreclassering. Voor de zwaardere zorg en afdekking van de bijbehorende financiële risico's voor bepaalde groepen jongeren alsmede de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, zal bovenlokale samenwerking van gemeenten noodzakelijk zijn. Het betreft een stevige hervorming, die juist kinderen en hun ouders die het weleens moeilijk hebben een enorme kans zal bieden. Onze verwachting is dat met name die groep beter zal worden bereikt.

De staatssecretarissen hebben een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin zij deze stelselwijziging nader vormgeven en uitwerken. De VVD-fractie kan zich in belangrijke mate in deze brief vinden. Er zijn wel een aantal belangrijke aandachtspunten en zorgpunten die ik namens mijn fractie naar voren wil brengen.

Ten eerste missen wij in deze beleidsbrief één hoofddoel, naast de twee hoofddoelen «eerdere ondersteuning en zorg op maat» en «betere samenwerking rond gezinnen» is er een derde hoofddoel, te weten de selectie van kinderen die onnodig met een probleem worden geëtiketteerd en hun ouders, kortom, de onnodige problematisering en medicalisering van onze jeugd. Het gaat bijvoorbeeld om kinderen die zich niet volgens het ideale patroon ontwikkelen en een iets afwijkend patroon volgen. Het gaat om kinderen die te druk of te afgeleid zijn, maar ook om kinderen die niet aan alle hooggespannen verwachtingen van vader en moeder kunnen voldoen. De VVD vindt dat de maatschappij, ouders en professionals moeten demedicaliseren en normaliseren. Hiervoor is een cultuurverandering nodig. Laat een kind een kind zijn en gun het zijn eigen ontwikkelingstempo, binnen bepaalde marges. Graag de toezegging van deze staatssecretarissen dat dit hoofddoel wordt toegevoegd en dat dit handen en voeten krijgt bij de uitwerking.

Ten tweede vraagt de VVD de staatssecretarissen en de collega's in de Tweede Kamer om gemeenten de verantwoordelijkheid en de bijbehorende beleidsvrijheid te geven. Wij moeten namelijk voorkomen dat gemeenten via allerlei gedetailleerde regelgeving, doordat er allerlei eisen worden gesteld aan de besteding van de naar gemeenten overgehevelde middelen, worden beperkt in hun beleidsruimte om de ondersteuning van en zorg voor jeugd vorm te geven. Ook vraagt mijn fractie in dit kader aandacht voor het feit dat bijvoorbeeld provincies gemeenten nu al onder druk zetten om personeel en allerlei programma's over te nemen. Hier is de VVD faliekant tegen. Ik vraag de staatssecretarissen de toezegging dat aan dit soort praktijken paal en perk wordt gesteld.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb een vraag over medicalisering. Komend jaar worden er naar verwachting ongeveer 1 miljoen recepten voor ritalin uitgeschreven. Elk jaar vindt een stijging van 10% plaats, vooral bij jongens, maar ook steeds meer bij meisjes. Mevrouw Van der Burg zegt dat dit te maken heeft met prestatiedruk bij kinderen en met ouders die te hoge verwachtingen hebben. Dat kan een van de oorzaken zijn, maar een andere oorzaak ligt bij psychiaters die snel en makkelijk voorschrijven op basis van criteria die zij samen vaststellen. «Laat een kind een kind zijn» is een iets te vrijblijvende oproep. Is de VVD bereid om met GroenLinks de staatssecretaris op te roepen om in gesprek te treden met de beroepsgroep en te zeggen dat deze drastisch terughoudend dient te zijn in het voorschrijven van medicatie bij onder andere dergelijke stoornissen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik denk dat wij het er helemaal over eens zijn dat dit probleem op heel veel plekken in de samenleving zit. Het zit ook bij medici die te makkelijk zulke medicijnen voorschrijven. Er zijn zelfs voorbeelden van kinderen die deze medicijnen reeds op zeer jonge leeftijd voorgeschreven krijgen. Ik ben echter geen medicus. Ik wil de staatssecretaris best oproepen om in gesprek te gaan met de beroepsgroep, maar ik ga niet beoordelen wanneer men wel en niet medicatie mag geven. Wel lijkt het mij belangrijk dat wij aangeven, wat ook uit onafhankelijke onderzoeken blijkt, dat de vraag naar jeugdzorg enorm is toegenomen terwijl het aantal ziekten en gedragsstoornissen ongeveer constant is gebleven. Op basis daarvan moeten wij in gesprek gaan, want dit is een objectief criterium. Ik wil niet treden in de oordelen van artsen, want daartoe ben ik niet gekwalificeerd.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat is een verstandige uitspraak. Wij zijn inderdaad niet opgeleid en weten dus niet op basis van welke medicatie een kind moet krijgen op basis van welke criteria. Wel weten wij dat op basis van wetenschappelijk onderzoek gesteld kan worden dat kinderen in Nederland niet massaal gek of ziek aan het worden zijn. Sterker nog, het is redelijk constant. Toch stijgt de medicatie jaar in, jaar uit explosief, vergeleken met een paar jaar geleden. Dat heeft deels te maken met het voorschrijven. Het zou mij heel veel waard zijn als wij Kamerbreed deze staatssecretaris konden oproepen om met de beroepsgroep, zonder deze wat op te willen leggen, in gesprek te treden over de criteria. Die worden steeds uitgebreid en de farmaceutische industrie maakt op basis daarvan weer allerlei nieuwe campagnes. Daardoor voelen ouders zich gedwongen om hun kinderen medicatie te laten slikken. Waar wil mevrouw Van der Burg de staatssecretaris toe oproepen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind het prima om de staatssecretaris op te roepen om in gesprek te gaan met de beroepsgroep en hier aandacht voor te vragen, want er is een cultuuromslag nodig, maar ik wil dit breder zien en als hoofddoel in de stelselwijziging opnemen. Het is namelijk een van de hoofddoelen en voor mijn partij is het buitengewoon belangrijk. Ik wil dat hier op allerlei manieren handen en voeten aan worden gegeven, niet alleen door de medische doelgroep, maar ook door ouders en dergelijke. Wij moeten gewoon weer accepteren dat kinderen zich soms wat langzamer ontwikkelen. We hadden vroeger het patroon dat kinderen via mavo en havo in het vwo terechtkwamen. Die kinderen hadden een iets lager tempo of een iets ander ontwikkelingspatroon maar kwamen toch prima op hun pootjes terecht, zonder dat daarbij werd ingegrepen met allerlei trajecten en zorgconcepten. We moeten dus ook weer een beetje normaal gaan doen.

Mevrouw Dille (PVV): Op zich ben ik het helemaal eens met mijn collega van de VVD. Alleen, de opmerking «ik ben geen medicus» vind ik wat makkelijk. Ik ben ook geen medicus. Ik constateer dat er in 1997 300 000 voorschriften voor ADHD-medicatie werden afgegeven en in 2011 1,1 miljoen. Dan hoef je geen medische opleiding te hebben om te zien dat er iets mis is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Daar ben ik het mee eens, maar daarom kijk ik naar die objectieve gegevens. Ik ga niet bepalen wanneer het al dan niet terecht is. Er zijn natuurlijk ook kinderen die echt de ziekte ADHD hebben. Daar moeten wij niet in willen treden. Anders scheren we ze over één kam, en dat is niet terecht.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben altijd een beetje verbaasd over de opvatting dat de medicalisering de aanleiding zou zijn. De staatssecretaris heeft ook haar eigen stelselwijziging op zodanige wijze in de media gepresenteerd dat etiketjes plakken de aanleiding tot de stelselwijziging zou zijn. Daar hebben we het nu ongeveer tot teruggebracht. Dat is pertinente onzin. De bulk van de kinderen in de jeugdzorg heeft te maken met een veel ernstigere problematiek dan met ritalin te verhelpen is. 80% van de budgetten gaat naar 20% van de kinderen. Dat zijn kinderen met ernstige problemen. Ik roep de staatssecretaris op om weer even terug te keren naar de vraag waarom we het stelsel gingen herzien. Dat deden we omdat er te veel kinderen in zware vormen van zorg terechtkomen. We hopen juist met lichtere vormen – misschien is medicatie wel een lichtere vorm als die tijdig en tijdelijk wordt verstrekt – te voorkomen dat kinderen eindeloos in zware en dure vormen terechtkomen.

De voorzitter: Mijnheer Dijsselbloem, ik begrijp dat u van de gelegenheid gebruikmaakt om een statement te maken. Het woord is weer aan mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb gezegd dat ik de brief onderschrijf en de twee andere hoofddoelen die op die andere zaak gericht zijn. Ik vind echter dat dit punt erbij hoort omdat het wel degelijk een belangrijk punt is.

Ten derde vraagt de VVD om de komende tijd te benutten om een hoognodige doelmatigheids- en professionaliseringslag in de jeugdzorg door te voeren. De transitiefase moet benut worden om deze efficiency-, doelmatigheids- en kwaliteitsslag in jeugdzorgland te maken. Zorgaanbieders moeten via een beperkte set outcomecriteria inzicht gaan geven in het functioneren van hun bedrijfsvoering, in de effectiviteit van hun handelen en in de geleverde kwaliteit van de zorg. Graag krijg ik van de staatssecretaris de toezegging om vóór februari 2012 met een concreet plan van aanpak met planning te komen om dit in de sector te realiseren. Ik heb hier al eerder naar gevraagd. Het is een belangrijk punt.

Ook vraag ik de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hoe hij de vinger aan de pols gaat houden bij de verbetering van de administraties van de Bureaus Jeugdzorg, zodat zij conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer wel kostprijzen kunnen gaan berekenen.

Mevrouw Kooiman (SP): Mevrouw Van der Burg heeft terecht op de professionalisering van de jeugdzorg gewezen. Daar ben ik het mee eens, maar desondanks wil zij geen wettelijke eisen vastleggen. Kan mevrouw Van der Burg aangeven waarom de VVD er niet voor kiest om in het nog vast te leggen wettelijk kader kwaliteitseisen voor de jeugdzorg op te nemen, waaronder bijvoorbeeld de professionalisering in de jeugdzorg?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil niet dat wij allerlei regels en kaders waar partijen voor pleiten, gaan opleggen. Wel wil ik dat gemeenten straks weten of de zorgaanbieder waarmee zij in zee gaan, een bepaald kwaliteitsniveau en een bepaalde prijs-kwaliteitsverhouding haalt. Ik wil de situatie als gevolg van de Wet maatschappelijke ondersteuning voorkomen dat gemeenten slechts op de laagste prijs gaan aanbesteden, omdat ze geen idee hebben van de kwaliteit van de aanbieder. Vandaar dat het zo belangrijk is om dit in de transitiefase te regelen. Volgens mij strijden wij samen voor professionalisering van de opleiding, de stages et cetera van de medewerkers in de jeugdzorg.

Mevrouw Kooiman (SP): Daarom stel ik deze vraag specifiek aan mevrouw Van der Burg. Ik heb in de schriftelijke vragen namelijk aan de staatssecretaris gevraagd om desnoods de eis te stellen dat gemeenten niet mogen werken met instellingen die bijvoorbeeld geen geprofessionaliseerde jeugdzorgmedewerkers hebben, dus om in ieder geval in de wet vast te leggen dat we te maken hebben met mensen die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd zijn of die straks wel aan die eisen voldoen. Kan mevrouw Van der Burg zeggen waarom ze dat wel of misschien niet zou willen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind dat duidelijk moet worden wat aanbieders bieden. Daarom vraag ik ook om die outcomecriteria in den brede, maar dan wel graag een beperkte set. Ik denk dat we dan genoeg vertrouwen in gemeenten kunnen hebben dat zij zelf die keuze zullen maken. Zij zitten namelijk ook zelf op de blaren als zij dit niet goed doen. Dat zit namelijk ook in het nieuwe stelsel.

Mevrouw Kooiman (SP): We hebben natuurlijk ook pgb-bureautjes die aan geen enkele eis hoeven te voldoen. Daar houd ik mijn hart voor vast, want dat krijgen we als we straks die marktwerking invoeren en totaal geen controle hebben. Gemeenten weten zelf vaak ook niet in hoeverre er aan kwaliteitseisen wordt voldaan. We moeten dus minimaal regelen dat we eisen stellen aan de professionals en de instellingen waar gemeenten zaken mee doen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb de staatssecretaris – dat is niet de eerste keer – gevraagd om outcomecriteria, zodat gemeenten zelf kunnen zien hoe die partijen het doen. Dan kun je bepalen of Pietje, Klaasje en Jantje eraan voldoen, zodat je dus veilig bij een van de drie kunt aanbesteden. Maar dan weet je ook dat – ik noem maar een naam – Gerrit onder de norm zit en dat het dus beter is dat je die niet inhuurt. Dan stimuleer je ook nieuwe aanbieders om een beter aanbod te doen. We weten namelijk allemaal dat er nog veel te winnen valt in de jeugdzorg.

De voorzitter: Ik stel voor dat mevrouw Van der Burg verdergaat met haar betoog.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ten vierde vraagt de VVD aandacht voor het mogelijk maken van toetreding van nieuwe aanbieders en het uitlokken van innovatie. Op dit moment worden nieuwe aanbieders namelijk vaak belemmerd om toe te treden. Zo financieren de zorgverzekeraars op dit moment niet de beste, maar de bestaande partijen. De VVD vraagt de staatssecretaris een meldpunt voor belemmeringen en tegenwerking nieuwe toetreders en innovaties in te stellen op het ministerie. Graag krijg ik de toezegging van de staatssecretaris dat in de transitiefase en in het gedecentraliseerde stelsel belemmeringen voor de nieuwe toetreders en voor innovaties proactief verwijderd worden.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb maar een heel kleine vraag. Mevrouw Van der Burg zei: niet de beste, maar de bestaande. Kunnen bestaande organisaties in de jeugdzorg in brede zin per definitie niet tot de beste behoren?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat is een scherpe vraag. Nee, dat is niet zo. Maar bestaande organisaties zijn niet per definitie de beste. Dat is het omgekeerde.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het verbaast mij dat een VVD'er vraagt om een meldpunt. Dat is weer een institutie erbij. Hebben we inmiddels niet genoeg meldpunten? Is dit ook vooral niet een probleem dat we moeten oplossen met de zorgverzekeraars?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb wel geaarzeld over dat meldpunt. Het mag van mij alle vormen hebben, als we die belemmeringen maar boven tafel krijgen. Het hoeft van mij niet zwaar te zijn, maar er moet wel een punt zijn waar mensen dit soort klachten kwijt kunnen. Voor een deel betreft het zorgverzekeraars, maar voor een deel zijn het ook andere belemmeringen. Er wordt heel erg tegengewerkt. Ik wil dat die zaken op tafel komen, want wij hebben er belang bij dat er innovatie plaatsvindt en dat de beste partijen zorg gaan verlenen. Ik noem bijvoorbeeld een partij als De Opvoedpoli, maar we hebben natuurlijk ook Buurtzorg. Zij moeten door heel wat barrières heen voordat zij hun plek kunnen bevechten. Daar is op zich niets mis mee, maar het moet niet betekenen dat ze zodanig tegengewerkt worden dat ze niet die zorg kunnen bieden, terwijl ze heel goed functioneren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Inderdaad. Er zijn namelijk al een aantal nieuwe aanbieders die goed werk doen, maar er zijn ook heel veel bestaande aanbieders die goed werk doen. Ik begrijp de vraag van de VVD als volgt: laten we bij de transitie in goed overleg kijken hoe we dit vormgeven, zonder dat we een meldpunt gaan instellen of iets anders.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil minimaal dat partijen die tegen zaken aanlopen ergens terechtkunnen en dat daar gehoor plaatsvindt, zodat we weten welke belemmeringen er zijn. Dat is namelijk vaak niet zo. Dat is het enige wat ik wil. Het mag allemaal zo laagdrempelig als het kan. Dat ben ik helemaal met mevrouw Bruins Slot eens.

De voorzitter: Ik stel voor dat u verdergaat. Ik waarschuw voor te veel interrupties, want mevrouw Van der Burg is eigenlijk net begonnen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind het niet erg hoor, voorzitter.

De voorzitter: Dat begrijp ik.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ten vijfde maakt de VVD zich zorgen over het volgende. In de Stelselbrief staat dat de indicatiestelling wordt afgeschaft en dat de staatssecretaris onderzoek doet naar de eigen bijdrage. Laat ik duidelijk zijn: een systeem zonder indicatiestelling en zonder eigen bijdrage is voor de VVD onbestaanbaar. Dat is namelijk een openeinderegeling. Wat betreft de eigen bijdrage, houdt de VVD dan ook vast aan het regeerakkoord.

Ten zesde: de Centra voor Jeugd en Gezin worden de nieuwe laagdrempelige toegang voor ouders tot ondersteuning en zorg op maat. Bij de vorige Wet op de jeugdzorg was het de bedoeling dat de Bureaus Jeugdzorg dat zouden worden. Wat maakt dat de Centra voor Jeugd en Gezin nu wel gaan slagen? Ik verzoek beide staatssecretarissen om deze vraag onderbouwd te beantwoorden.

Ten zevende vraag ik mij af hoe de staatssecretaris van VWS aankijkt tegen de zorgen van ouders van een kind dat zeer specialistische zorg nodig heeft. De heer Dijsselbloem begon daar ook al over. Hoe wordt er in het gedecentraliseerde stelsel voor gezorgd komen dat deze kinderen de noodzakelijke, toch ook vaak dure zorg zonder eindeloze doorverwijzingen krijgen? Graag krijg ik hierop een antwoord.

Ten achtste vraagt de VVD aandacht voor de afstemming van de diverse decentralisatieprocessen. Hoe gaan de staatssecretarissen ervoor zorgen dat deze afstemming goed plaatsvindt? Hoe en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gemeente haar ondersteunende taak kan waarmaken voor haar jeugd in het passend onderwijs? In de schriftelijke beantwoording staat dat overleg voldoende is. Is dat zo? Of is een instemmingsvereiste of een wederzijdse instemmingsvereiste over zorgtrajecten meer op zijn plaats? Graag krijg ik hierover uitleg.

Graag ga ik vandaag met de staatssecretarissen het debat aan over de hoofdlijnen en de uitwerking van de stelselherziening. Ik ben benieuwd of de staatssecretarissen de aandachtspunten en zorgpunten van mijn fractie herkennen en kunnen wegnemen.

In dit wetgevingsoverleg Jeugd wil ik namens de VVD naast de stelselherziening ook de volgende twee punten aankaarten, allereerst het misbruiken van het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg. Op basis van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst zijn medische hulpverleners verplicht om een medisch dossier bij te houden. Deze plicht geldt dus ook voor de jeugdgezondheidszorg. In dit dossier vermelden hulpverleners bevindingen die nodig zijn om de gezondheidszorg en de ontwikkeling van een kind te volgen. Het gaat om standaardgegevens zoals lengte en gewicht, en zaken die op een bepaalde leeftijd van het kind belangrijk zijn voor de ontwikkeling. De totale vragenlijst is echter zeer uitgebreid en gaat diep in op de persoonlijke levenssfeer van het kind en de ouders. Er is afgesproken dat deze lijst alleen in zijn totaal gebruikt wordt bij risicogevallen. Daarnaast zijn er ten aanzien van dit dossier wettelijk verschillende waarborgen vastgesteld met betrekking tot de toegang van de behandelaar en de traceerbaarheid ervan, het informeren en het toestemming vragen aan ouders over de aanleg en de overdracht van het dossier, en over het recht op inzage, correctie, verwijdering en aanvulling door ouders en kinderen.

Ik ontvang signalen dat in sommige regio's de volledige vragenlijst wordt ingevuld voor alle ouders, dus niet alleen als er een risico is. Daarnaast heb ik signalen gekregen dat ouders niet worden geïnformeerd over de aanleg en met name de overdracht van het dossier, bijvoorbeeld van consultatiebureau naar schoolarts, er bijzonder lastig of geen inzage in krijgen en niet kunnen controleren wie het dossier heeft ingezien. Beide punten zijn voor de VVD-fractie onacceptabel. Deze gang van zaken in de praktijk leidt tot toenemend wantrouwen van ouders jegens de jeugdgezondheidszorg. Het overgrote deel van de ouders maakt daar nu gebruik van en komt daar vrijwillig. Dat is een ontzettend groot goed, maar de bezorgdheid over de registratie en het gebrek aan transparantie blijkt toe te nemen. Ik krijg hier veel signalen over. Dit is een zorgelijke ontwikkeling, maar vanuit het oogpunt van die ouders is dit begrijpelijk. Daarom wil ik van de staatssecretaris van VWS de toezegging dat zij de inspectie erop laat toezien dat alleen de standaardvragenlijst wordt uitgevraagd bij alle ouders en dat alleen in risicogevallen de uitgebreide vragenlijst wordt gehanteerd, zoals afgesproken in het wetgevingstraject. Daarover krijg ik graag een toezegging.

Ik wil ook de toezegging dat ouders geïnformeerd worden over hun rechten en dat de jeugdgezondheidszorg deze verplichtingen nakomt en ouders hun recht op inzage, correctie, verwijdering en aanvulling direct geeft in plaats van dit te compliceren of zelfs te weigeren.

Mijn volgende punt is de aanpak van criminele 12-minners in de dop. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die onder de twaalf al delicten plegen, als volwassene vaak opnieuw de fout ingaan. Ingrijpen heeft bij jonge kinderen nog zin. Het criminele gedrag is dan vaak nog experimenteel en niet geïnternaliseerd, en is daarmee makkelijker te beïnvloeden zodat het niet het begin is van een criminele carrière later. Ik stel dan ook voor om een gerichte beschermende maatregel ten behoeve van gedrag en ontwikkeling van het kind via het civiel recht in te voeren. Het is een nieuwe beschermende maatregel die de rechter kan opleggen tegelijk met de ondertoezichtstelling. Dit kan een training zijn met betrekking tot agressieregulering of sociale vaardigheden. Het zal een zorg-op-maatmaatregel zijn, zoals ook al in het jeugdstrafrecht bestaat.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil eerst achterhalen wat mevrouw Van der Burg precies bedoelt voordat ik me er een oordeel over vorm. Er wordt al langer gesproken over het verlagen van de leeftijdsgrens voor jeugdstrafrecht tot onder de 12 jaar. Betekent dit dat een 9-jarig kinder dat iets geks doet, een verplichte maatregel krijgt opgelegd omdat we dan al weten dat die criminele carrière in the pocket zit?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Nee, dat betekent het niet. De heer Dibi heeft het over de leeftijdsgrens in het jeugdstrafrecht, maar ik vraag het expliciet in de civielrechtelijke sfeer. Het moet een gerichte maatregel zijn, zodat we kunnen voorkomen dat een kind in de criminaliteit terechtkomt. Ik wil het ook alleen toepassen in zware gevallen, bijvoorbeeld als een kind betrokken is bij een straatroof. Ook de situatie thuis moet er aanleiding voor geven, bijvoorbeeld omdat er criminele broers en zussen zijn of de ouders niet kunnen of willen ondersteunen. De rechter kan in dat soort situaties een heel gerichte maatregel opleggen om ervoor te zorgen dat het kind de zorg krijgt die nodig is.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik probeer het nogmaals goed te begrijpen. Het uitgangspunt van GroenLinks is dat kinderen zorg krijgen en geen straf, zeker geen verplichte sancties. Hoe ziet het voorstel van mevrouw Van der Burg eruit? In instellingen hebben we de civielrechtelijke en de strafrechtelijke jongeren gescheiden. Betekent het dat een 9-jarig kind in een gesloten jeugdzorginstelling terecht kan komen waar hij civielrechtelijk wordt geplaatst?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij kunnen kinderen al onder toezicht worden gesteld of uit huis worden geplaatst. Als er bepaalde zaken aan de orde zijn, kunnen ze dus al naar een gesloten jeugdzorginstelling als de aard van de stoornis of het gedrag daartoe aanleiding geeft. Wij willen de rechter daarnaast de mogelijkheid geven om een maatregel op te leggen, bijvoorbeeld een agressietraining, zodat we het niet aan de vrijblijvendheid overlaten. Wij willen gerichte maatregelen die ervoor kunnen zorgen dat kinderen niet in een traject komen dat leidt tot een criminele carrière.

De heer Dibi (GroenLinks): Als dit soort vergaande voorstellen worden gedaan, wil ik een duidelijke omschrijving van om welke kinderen en delicten het gaat. Welke behandeling of straf krijgt dat kind dan? Mevrouw Van der Burg doet een oproep om 12-minners civielrechtelijk aan te pakken, maar het blijft een groot vraagteken wat dit dan betekent en voor wie. Dat is kwalijk, omdat het gaat om heel jonge kinderen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zal het zo nog even uitwerken. Het is heel duidelijk gericht op een zorgmaatregel. De heer Dibi vroeg: is het een straf? Nee, het is niet bedoeld als straf, maar om ervoor te zorgen dat kinderen die thuis in een problematische situatie zitten, extra ondersteuning krijgen. Daar komt het eigenlijk op neer.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ook ik ben verrast door dit idee van collega Van der Burg. Nog niet zolang geleden hebben wij in de Kamer de kinderbeschermingsmaatregelen herzien met een uitgebreide behandeling van een wetsvoorstel voor de aanpassing van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn een aantal voorstellen aangenomen, waaronder de «lichte maatregel», uiteindelijk ook met steun van de VVD. De rechter kan in het kader van ots al een therapie in gang zetten en verplicht stellen. Die lichte maatregel maakt het voor de kinderrechter nu direct mogelijk om heel gericht een maatregel op te leggen: ik wil dat u et cetera. Dat is eigenlijk precies wat mevrouw Van der Burg nu wil. Zij is toch bij het debat over dat wetsvoorstel geweest? Mijn vraag is: wat stelt u meer voor of wat stelt u anders voor dan wat wij nog niet zo lang geleden in de wet hebben geregeld?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik was daar ook bij. U zegt terecht dat het een lichte maatregel is. Het zat tussen niets en een ots in, en het was juist bedoeld om te voorkomen dat ots zou worden uitgesproken. U herinnert zich dat debat nog wel. Mijn fractie wilde niet dat ots, uithuisplaatsing en onder voogdijstelling uitgebreid zouden worden en daarom hebben we het woordje «ernstig» weer teruggeamendeerd. Toen wilde een aantal andere fracties toch de mogelijkheid hebben om kinderen met wie iets lichters aan de hand is, een gerichte maatregel op te leggen. Wat ik nu voorstel, is dat je naast de ondertoezichtstelling, juist voor de zwaardere gevallen – u kent ze vast ook uit politieonderzoeken – de rechter, dus niet de gezinsvoogd, maar de rechter, laat uitspreken: dit en dat moet er extra gedaan worden. Ik heb twee voorbeelden gegeven. Er zijn ongetwijfeld meer voorbeelden, maar ik laat het graag aan de staatssecretaris van Justitie over om daar met ons verder over in conclaaf te gaan.

Als dat uw vraag is, mijnheer Dijsselbloem: er is sprake van voortschrijdend inzicht. We hebben bijna een jaar geleden dat wetsvoorstel behandeld. Ik word er in de praktijk mee geconfronteerd dat onder andere de politie over dit soort jongeren zegt: we laten dit te lang op zijn beloop, waardoor een deel van hen onontkoombaar in het criminele circuit uitkomt. Dit is een poging om dat te voorkomen. Het is echt een zorgmaatregel. Het is niet bedoeld om te straffen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Het laatste stuk van het antwoord, waarbij mevrouw Van der Burg zei dat ze nieuwe inzichten had, lijkt mij dan het meest eerlijke antwoord.

De voorzitter: Iedereen wil interrumperen, dus ik ga even het rijtje af. Mevrouw Dille.

Mevrouw Dille (PVV): Even voor de duidelijkheid. Als ik het goed begrepen heb, wil mevrouw Van der Burg dus voor kinderen die jonger zijn dan 12 jaar en die echt wat hebben geflikt, om het zo te zeggen – ze hebben dus niet een rotje afgestoken op een tijdstip dat dit niet mag, maar bijvoorbeeld echt een ander neergestoken, want dat gebeurt ook – een civielrechtelijke machtiging regelen, zodat eventueel plaatsing in een plusvoorziening mogelijk is, waar ze dan de nodige zorg krijgen om te voorkomen dat ze zullen afglijden naar een criminele loopbaan?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij is de plaatsing in de plusvoorziening nu al mogelijk in dat soort gevallen. Waar het mij om gaat, is dat daar nog iets bij komt, juist als dat ook nog thuis zou kunnen of als er uit huis wordt geplaatst. Ik wil dat er een specifieke, gerichte maatregel bijkomt, waarin ze bijvoorbeeld agressieregulering of sociale vaardigheden aanleren, om leren om te gaan met de maatschappij, want dat ontbreekt vaak in de thuissituatie.

Mevrouw Dille (PVV): Oké, duidelijk.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik snap het nog steeds niet. Nu lijkt het net of mevrouw Van der Burg een nieuw voorstel lanceert. Laat ik de vraag zo stellen: als zij vandaag weer de wet kinderbeschermingsmaatregelen voor zich heeft, stemt ze er dan wel voor om eerder in te kunnen grijpen, zoals bijvoorbeeld het CDA en de SP dat hadden voorgesteld? Daarover waren we het eens met de staatssecretaris, die zei: we moeten eerder kunnen ingrijpen, zeker als het gaat om die 12-minners, van die jongens die op straat zijn en die we niet kunnen vastpakken, terwijl we wel zien dat het op alle fronten mis gaat met ze. Als mevrouw Van der Burg dat wetsvoorstel vandaag had moeten behandelen, had zij dan wel voor het voorstel gestemd om eerder te kunnen ingrijpen in dit soort situaties?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij praten we langs elkaar heen. Ten aanzien van dat wetsvoorstel is voorgesteld om het woord «ernstig» eruit te halen. Dat betekende dat we kinderen veel eerder onder toezicht konden stellen, uit huis konden plaatsen en onder voogdij, terwijl de wetenschappelijke cijfers over de effectiviteit van ots en uithuisplaatsing laag waren. Daar kwam nog bij dat het voor de lichtere gevallen nog minder effectief zou zijn. Ik sta er nog steeds volledig achter dat we dat niet moeten doen. Dit gaat om een situatie – het is nogal wat als je betrokken bent bij een straatroof of een overval, het gaat om serieuze misdrijven, maar je bent wel jonger dan 12 jaar – waarin er niet alleen onder toezicht wordt geplaatst, maar waar nog een door de rechter uitgesproken, gerichte maatregel bij komt, om ervoor te zorgen dat het kind leert om met een bepaald gedrag om te gaan en beter met de maatschappij om te gaan. Ik denk dat dit een constructief voorstel is om te voorkomen dat we die kinderen als 12-jarigen en ouder tegenkomen in de jeugdgevangenissen.

De voorzitter: Kort graag, mevrouw Kooiman, want wij zijn nu bijna een uur bezig.

Mevrouw Kooiman (SP): Dit is geen nieuw voorstel. Kinderrechters spreken echter geen lijdelijk recht. Dit betekent dat kinderrechters alleen kunnen zeggen: wij leggen een maatregel op of we leggen geen maatregel op. Zo zit het juridisch nu in elkaar. Wij kunnen het ook niet anders uitspreken, aangezien wij dit in de nieuwe wet inzake kinderbeschermingsmaatregelen zo hebben aangegeven. Wat mevrouw Van der Burg wil, kan dus niet, dat ten eerste. Ten tweede: als zij dat zou willen, had ze moeten meestemmen met het CDA en de SP om eerder te kunnen ingrijpen in dit soort situaties.

De voorzitter: Een korte reactie, mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Daar ben ik het niet mee eens, want dat geldt voor lichtere gevallen. Daar zijn wij geen voorstander van. Hierbij gaat het echter om zeer ernstige gevallen. Ik zal de staatssecretaris inderdaad vragen hoe hij dit mogelijk kan maken. Het gaat juist om de zwaardere gevallen, niet om de lichtere gevallen.

De voorzitter: Tot slot, mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het wel goed om te ontkrachten dat dit een nieuw voorstel zou zijn. Voor de zwaardere gevallen kunnen wij namelijk nu al een ondertoezichtstelling vastleggen. Het ging juist om de jongens die wij door onze vingers zagen glippen. Als oud-gezinsvoogd dacht ik daarbij in het verleden: nu kom ik te laat in de picture. Ik dacht dat wij hiervoor een oplossing zouden kunnen hebben, maar de VVD heeft deze mogelijkheid helaas niet gepakt.

De voorzitter: Een korte reactie, mevrouw Van der Burg?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb al gezegd dat dit bij de ondertoezichtstelling komt, maar dan gericht door de rechter opgelegd, juist om ervoor te zorgen dat dergelijke maatregelen niet buiten beeld blijven.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Na deze interrupties ben ik heel benieuwd waarmee de staatssecretaris zo zal komen, want ik kan er nog niet helemaal chocola van maken. Dit is wel sterk gericht op één individueel kind. Ik ben benieuwd naar de visie van de VVD-fractie op het gezin waaruit het kind komt. Heeft de VVD ook aandacht voor broertjes en zusjes, die mogelijk vergelijkbare risico's lopen? Hoe worden ouders hierin betrokken en verantwoordelijk gesteld voor hun kind? Daarover zou ik graag meer uitleg hebben.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het gaat hierbij allereerst om het betrokken kind, maar uiteraard is het dan heel goed dat ook gekeken wordt naar het gezin. Daarom zei ik ook dat er niet direct een dergelijke uitspraak moet volgen als een kind daarbij betrokken is. Het ligt ook aan de gezinssituatie: wat kunnen en willen de ouders, en zijn er oudere broers of zussen die bijvoorbeeld al in het criminele circuit zitten? Dan worden de risico's hoger, en dat moet gewogen worden. Het omgekeerde geldt ook. Als er jongere broers en zussen in het gezin zijn, kan het raadzaam zijn om goed te kijken of er ondersteuning nodig is om ervoor te zorgen dat het gezin zijn opvoedingstaak goed kan verrichten.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Kan ik hieruit afleiden dat de VVD-fractie de aanpak steunt die bijvoorbeeld in Amsterdam wordt toegepast voor de top 600-kinderen, waarbij de 600 erbij behorende broertjes en zusjes tegelijk in het vizier worden gehouden en er ook sterk preventief wordt gekeken?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Toen ik deze portefeuille ging doen, anderhalf jaar geleden, verbaasde het me erg dat er niet automatisch ook naar de andere kinderen werd gekeken. Men was verbaasd dat ineens het volgende broertje of zusje uit een gezin in beeld kwam. Ik vond dat vrij naïef. «Eén gezin, één plan» is daarom heel goed, denk ik. Als één kind het verkeerde pad opgaat, betekent dat overigens niet dat alle broers of zussen hetzelfde doen. Dat onderscheid moeten wij ook maken. Het lijkt mij echter heel zinvol om even goed te kijken of er iets mis is in zo'n gezin en of daar ondersteuning nodig is. Ik ben altijd verbaasd geweest over het feit dat wij dat kennelijk nog niet geregeld hadden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Bij de CDA-fractie leeft eveneens de vraag wat eigenlijk nieuw is aan dit voorstel. In 2008 hebben wij het plan van aanpak van minister Hirsch Ballin en van minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin gehad voor de 12-minners. Daarin is er specifiek voor gepleit om zwaarder delictgedrag van 12-minners te combineren met zorg. Waarin verschilt het voorstel van mevrouw Van der Burg eigenlijk met dit plan van aanpak voor de 12-minners?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Nogmaals, het verschil is dat er niet alleen bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing wordt uitgesproken, maar dat er ook een gerichte maatregel wordt uitgesproken. Ik krijg van onder andere de politie het signaal dat men op dit terrein buitengewoon moeilijk zaken kan doen, omdat de kinderen ongrijpbaar zijn. Ik denk dat het heel goed is om dat wel te doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De verwarring wordt bij de CDA-fractie groter. Wat is nu precies de bedoeling? De CDA-fractie is langzamerhand ook benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Mevrouw Koşer Kaya (CDA): De verwarring is compleet. Ik wilde dit even aan mij laten voorbijgaan, maar in het begin zei mevrouw Van der Burg dat zij geen strafrechtelijke maatregel bepleit, terwijl nu het signaal van de politie komt dat de maatregel er moet komen. Dan plaats ik de maatregel toch heel snel in het strafrechtelijke deel. Hoe zit het nou? Is het strafrechtelijk of is het civielrechtelijk?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Misschien weet mevrouw Koşer Kaya ook dat er jeugdpreventieteams zijn, waarin politie en jeugdzorg heel intensief en met veel succes samenwerken. Van dat soort partijen komen dit soort signalen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de maatregel een plaats krijgt binnen het civiele recht. We willen hiermee namelijk proberen te voorkomen dat we deze kinderen in het strafrechtelijke circuit terugzien als ze wat ouder zijn. Ik kan het niet duidelijker zeggen dan dat.

Mevrouw Koşer Kaya (CDA): Ik kan niet anders dan mij aansluiten bij al die collega's die hebben geconcludeerd dat dit niets nieuws is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): We hebben het nu over de zwaardere gevallen. Hierbij moet in de eerste plaats gedacht worden aan kinderen die zich schuldig maken aan een misdrijf, bijvoorbeeld doordat ze betrokken zijn bij een straatroof of een overval. Daarnaast moet er sprake zijn van een of meer van de volgende problemen. Ouders die niet willen of kunnen ingrijpen of de aanwezigheid van oudere criminele broers of zussen in het gezin. Je zou ook nog kunnen denken aan een bepaald soort gedragsproblemen. Ook kun je denken aan psychische problemen die een extra factor kunnen zijn.

Het doel van de gerichte zorgmaatregel is om een jong kind, dat vaak zelf slachtoffer is van de thuissituatie, tijdig weg te trekken uit de strafrechtelijke sfeer en hem of haar te helpen om iets van zijn of haar leven te maken. Als je er vroeg bij bent, kun je aanstormend talent stoppen en voorkomen dat experimenteel gedrag en een slechte omgeving het begin worden van een criminele carrière. Ik krijg van de staatssecretaris graag de toezegging dat dit mogelijk wordt en dat dit in de praktijk zal worden toegepast. Collega's zeggen dat het al mogelijk is, maar ik zie het in de praktijk in elk geval nog niet gebeuren. Daarom ben ik heel benieuwd. Om deze kinderen tijdig in beeld te krijgen, pleit de VVD verder voor het landelijk uitrollen van jeugdpreventieteams, in combinatie met de aanpak van ProKid. Op deze wijze werken politie en jeugdzorg nauw samen en leidt een zorgmelding van de politie direct tot optreden van jeugdzorg. Daarmee staan ze tegelijk aan de deur, in plaats van dat het nog drie weken duurt. Deze aanpak blijkt buitengewoon effectief te zijn. Ze hebben de kinderen waarmee een probleem is, heel snel in beeld, ook de kinderen die op straat hangen op een tijdstip dat je niet zou verwachten bij hun leeftijd. Zo kunnen ze bekijken waardoor dit komt en wat er moet gebeuren. Ook hebben ze de zwaardere gevallen snel in beeld. Ook vindt bij de ProKid-methode registratie van de risicojongeren plaats. Ik wil graag de toezegging dat deze methode uitgerold wordt over het land. Het kan mij niet zoveel schelen dat er soms een andere naam aan gegeven wordt, maar in een aantal regio's wordt de methode niet toegepast. Ik denk dat de aanpak buitengewoon effectief is.

De stelselherziening van de jeugdzorg biedt een enorme kans, met name voor die 15% kinderen en ouders die in meer of mindere mate ondersteuning en zorg nodig hebben. Laten we samen, ouders, professionals en overheden, die kans pakken, zodat een nog groter deel van onze jongeren een onbezorgde jeugd kent.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. «De kinderen van tegenwoordig zijn tirannen. Ze spreken hun ouders tegen, kledderen met hun eten en ergeren hun leraren». Dit zei Socrates ongeveer 400 jaar voor Christus. Er is dus niets nieuws onder de zon vandaag, net als de jaarlijkse begrotingsbehandeling van het onderdeel jeugd. Toch wordt 2012 een spannend jaar. We zitten in economisch zware tijden en er staat een stelselwijziging van de jeugdzorg voor de deur. De schaarse middelen die nu beschikbaar zijn, moeten eerlijk verdeeld worden. Als ik in dit licht kijk naar de uitkomsten van het onderzoek dat ik vandaag aan beide staatssecretaris wil overhandigen, dan schrik ik toch. Ik wil de bode even vragen om mijn rapporten – ik heb een heel setje – «SP-Onderzoek naar de beloning van jeugdzorgbestuurders» uit te delen.

De voorzitter: Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

Mevrouw Kooiman (SP): Uit het onderzoek komt naar voren dat een op de drie jeugdzorgbestuurders meer verdient dan de huidige minister-president. Dat is 4,4 keer zo veel als een hulpverlener op de werkvloer. Daarnaast is het vrij gebruikelijk dat bestuurders een auto van de zaak hebben, terwijl jeugdhulpverleners het hele land doorreizen zonder auto. Ook is er sprake van bonussen. Ik maak mij het meest zorgen over het feit dat de cijfers die ik heb opgevraagd, niet openbaar zijn. Dat vind ik gek, want wij moeten die wel openbaar maken in de zorg en zorginstellingen bij de Zorgverzekeringswet. Ik wil beide staatssecretaris vragen om in ieder geval te reageren op mijn aanbevelingen bij het onderzoek – het zijn er vier – en te komen met toezeggingen. Dat lijkt mij mooi.

Mevrouw Dille (PVV): Ik wil mijn collega van de SP bedanken voor het onderzoek dat zij gedaan heeft. Dat waardeer ik altijd zeer, maar ik heb begrepen dat alle Bureaus Jeugdzorg en jeugdzorginstellingen altijd geanonimiseerd melding moeten doen van mensen die meer verdienen dan is gesteld de Wopt (Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens). Waar het voor staat, al sla je mij dood, ik zou het niet weten. Daarover wordt ook een brief gestuurd naar de Kamer. Die gegevens zijn dus wel openbaar. Is de collega van de SP dan ook erg verheugd met het feit dat twee weken geleden in de Kamer het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) is behandeld, waarin geregeld wordt dat ook bestuurders in de jeugdzorg maar maximaal 130% van de balkenendenorm kunnen verdienen, waardoor het grote graaien weg is?

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben natuurlijk blij dat er een stap is gezet met het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, maar het grootste verschil met dit wetsvoorstel is dat instellingen nu alleen bezoldigingen moeten rapporteren van de balkenendenorm, de bezoldiging van een minister plus 30%. Ik heb geconstateerd dat heel veel van deze bestuurders daaronder zitten. In 2010 kwamen er maar twee boven de balkenendenorm uit. Mijn grootste zorg is dat heel veel bestuurders van instellingen op het ministerssalaris zitten, dat instellingen deze gegevens niet hoeven te melden en dat deze gegevens niet openbaar zijn, terwijl deze gegevens in zorginstellingen wel openbaar zijn, ook al zitten ze onder die 130%.

De voorzitter: Ik wil een dringend beroep doen op de vraagsteller en degene die antwoordt om het kort te houden. Anders hebben wij een probleem.

De heer Dijsselbloem (PvdA): In het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector krijgen de ministers de opdracht van de Kamer om voor hun sectoren beloningsmaxima vast te stellen onder de balkenendenorm, te differentiëren naar sector en omvang van de organisatie. Zou niet de vraag van de SP aan de bewindspersonen moeten zijn: wanneer komt u met beloningsmaxima voor uw sectoren, die in verhouding staan tot de omvang en complexiteit van de organisaties waaraan leiding wordt gegeven? Dat moet de norm zijn. De balkenendenorm is voor de meeste mensen dan helemaal niet aan de orde.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is een heel goede vraag van de heer Dijsselbloem. Die heb ik ook gesteld in mijn rapport. Daarin vraag ik om de norm in ieder geval te stellen op een ministerssalaris en niet op de balkenendenorm, en tevens om alle gegevens in de jeugdzorg openbaar te maken, ook de bonussen en de auto's van de zaak. Ik hoop dat de heer Dijsselbloem dat laatste ook met mij eens is.

De jeugdbescherming. Bijna een jaar geleden kwamen jeugdbeschermers en jeugdreclasseerders in opstand omdat zij het niet meer pikten dat zij hun werk niet meer naar behoren konden uitvoeren. Daarmee kwamen zij niet alleen op voor zichzelf maar voor alle kinderen en jongeren die zij begeleiden. De tarieven voor de jeugdbescherming en -reclassering waren niet toereikend. Ik ben blij dat ik na een jaar kan zeggen «waren» niet toereikend. Ik ben blij dat de staatssecretaris naar alle jeugdhulpverleners heeft geluisterd. Beter laat dan nooit. Tegen alle jeugdhulpverleners wil ik zeggen: actievoeren helpt. Gefeliciteerd met jullie succes.

Dan heb ik nog een vraag aan de staatssecretaris. Volgens de Rekenkamer registreren de Bureaus Jeugdzorg niet eenduidig. Dat moet beter door bijvoorbeeld beter tijd te schrijven. Als oud-jeugdhulpverlener gaan bij mij de nekharen dan recht overeind staan: tijd schrijven! Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit niet leidt tot nog meer bureaucratie in de jeugdzorg?

Ik kom hierbij terug op mijn oude rapport over de bureaucratie in de jeugdzorg. Hulpverleners hebben hierin zelf oplossingen aangedragen voor het bestrijden van de bureaucratie in de jeugdzorg. Dat rapport heet «18 kinderen en 72 rapporten». Beide staatssecretarissen hebben hier al op gereageerd, maar ik heb deze week ook een reactie ontvangen van de provincies. Zij opperen bijvoorbeeld om ook een rol weg te leggen voor de inspectie. Zo willen zij dat de inspectie in haar onderzoeksrapporten ook kijkt naar de bureaucratie. Inspectie Jeugdzorg werkt namelijk helaas vaak ook mee aan de bureaucratie in de jeugdzorg door heel veel meer registratie-eisen op te leggen, die niet in de Wet op de jeugdzorg staan. Ik vond dat een heel goede opmerking van de provincies. Ik vraag de staatssecretarissen dus om de brief van de provincies naar de Kamer te sturen met een reactie van beide staatssecretarissen. De provincies verwijzen hierin namelijk heel veel naar taken die het Rijk en de Inspectie Jeugdzorg moeten oppakken. Het lijkt me goed als de staatssecretarissen daar nog even naar kijken. Graag een reactie.

We hebben vorige week gesproken over kindermishandeling. Ik ben er nog steeds voor aan het duimen dat de staatssecretaris voor woensdag de financiële middelen regelt voor het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Haarlem, zodat kinderen niet de dupe worden. Zo niet, dan heb ik samen met de Partij van de Arbeid een amendement ingediend dat de financiën voor 2012 regelt.

Ik ben teleurgesteld over het feit dat er geen integraal aanbod is – de heer Dijsselbloem heeft daar ook al over gesproken – voor kinderen die mishandeld zijn. Zo concluderen de Gezondheidsraad en het onderzoek Kinderen in Tel over kindermishandeling. Wat gaat de staatssecretaris doen om dat te verbeteren?

In mijn dagen als jeugdhulpverlener waren de vragen of mijn productie wel gehaald was, of ik mijn veiligheidslijstjes, alle onderzoekjes en alle vragenlijstjes had ingevuld onderdeel van ieder functioneringsgesprek. Ondertussen zat ik achter de computer en had ik niet de tijd om bij de gezinnen te zijn. Toen ik de kans kreeg om hier in de Kamer als oud-jeugdhulpverlener dit werk te mogen doen, liet ik die kans niet onbenut. Weg met de registratiezucht, de incidentenpolitiek en de verantwoordingsdruk! Laten we ervoor zorgen dat niet de papieren, niet het geld, maar de kinderen in de jeugdzorg weer voorop komen te staan. Zorg voor de jeugd moet dicht bij het gezin plaatsvinden, en laagdrempelig en zo licht mogelijk zijn. Toevallig was dit niet alleen mijn wens – het was ook niet helemaal toevallig – maar stond ook de hele parlementaire werkgroep achter deze conclusies van mei 2010.

Hoewel ik zie dat de politieke wil voor betere jeugdzorg er is, maak ik mij zorgen over de weg die vol hobbels en scheuren lijkt te zitten, de weg van de stelselwijziging jeugdzorg. Op dit moment wordt onderzocht of de jeugdzorg zo veel mogelijk kan worden aangesloten bij het compensatiebeginsel van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De SP-fractie noemt de Wmo niet voor niets «wet maatschappelijke onrust».

Ouders hebben maar in te stemmen met hetgeen de gemeente aan zorg kan aanbieden. Dat is zorg als compensatie, maar niet als recht. Ook het recht op jeugdzorg wordt namelijk afgeschaft. Waarom is de staatssecretaris niet bereid om dit recht op zorg op een andere manier vorm te geven? Wat moeten we met een schizofrene jongen, die nu wel het recht op zorg heeft, of de gedragsmoeilijke dame, die nu wel het recht op jeugdzorg heeft? Waar blijft het recht op zorg?

Marktwerking wordt geïntroduceerd. Jeugdinstelingen moeten gaan concurreren om de gunst van gemeenten. Dat zal de samenwerking tussen instellingen niet bevorderen. Lichte en makkelijke zorg is nog betaalbaar, maar wat betekent dit voor de complexe vraagstukken? Hoe betaal je deze zorg als gemeenten met 300 mln. flink gekort worden op het budget voor de jeugdzorg?

Vergelijk de jeugdzorg maar eens met een huis. Voordat je huis energiezuinig is, moet je wel investeren in dubbel glas en in de cv. Het duurt wel even voordat dit daadwerkelijk iets oplevert en je huis energiezuinig is. Wil de staatssecretaris wel investeren in deze jeugdzorgrenovatie? Of blijft ze bij de enorme korting tezamen met de bezuinigingen, bijvoorbeeld op de AWBZ, het minimuminkomen en het speciaal onderwijs? Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken wat het effect is van al die bezuinigingen van het kabinet op de kinderen in de jeugdzorg?

Laten we ook hopen dat het kabinet afziet van de plannen om een eigen bijdrage in te voeren in de jeugdzorg. Iedere ouder wil zijn kind zelf opvoeden, niemand stapt voor de lol naar jeugdzorg en geen enkele ouder kiest voor uithuisplaatsing van zijn kind.

De parlementaire werkgroep sprak uit dat de stem van kinderen en hun ouders weer gehoord moet worden. Nu wil de staatssecretaris dat er klankbordgroepen komen voor cliënten in de jeugdzorg, maar is iedere gemeente verplicht om zo'n klankbordgroep te hebben?

De heer Dijsselbloem wees er al terecht op dat in de brief eigenlijk niet, en in de schriftelijke beantwoording amper, wordt gesproken over de Kindertelefoon. Het is van groot belang dat de toegankelijkheid van de Kindertelefoon in het stelsel goed geborgd wordt. Er is nu één landelijk nummer, één website met één chatmogelijkheid en een landelijke training van vrijwilligers. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat dit landelijke aanbod geborgd blijft?

Als ik het goed heb – dat hoor ik graag van de staatssecretaris – is de brededoeluitkering jeugdzorg, het geld dat gemeenten nu al krijgen voor de zorg voor jeugd, per 2012 niet meer geoormerkt. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat geld bestemd voor de jeugd niet uitgegeven wordt aan stoeptegels en lantaarnpalen? Na de stelselwijziging is het geld dat provincies nu krijgen, ook niet meer geoormerkt. Is de staatssecretaris met mij van mening dat geld voor de zorg voor jeugd moet worden besteed aan zorg voor de jeugd?

Ik maak me enorm veel zorgen over de bezuiniging op tolken in de jeugdzorg. Kinderen horen er niet de dupe van te worden dat hun ouders de taal niet spreken. Dat zijn ze wel als ouders niet mee kunnen doen aan het hulpverleningsproces omdat ze de taal niet machtig zijn. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): De SP-fractie vraagt aan de ene kant om weinig administratieve verplichtingen, maar aan de andere kant om het oormerken van de brede doeluitkering. Daardoor kunnen gemeenten het maar aan één doel uitgeven. Tegelijkertijd beogen we met deze wijziging dat gemeenten de gelden voor kinderen in verschillende beleidsvelden kunnen combineren. Waarom pleit de SP-fractie toch steeds weer voor dat oormerken?

Mevrouw Kooiman (SP): Omdat ik gewoon niet wil dat het geld naar een groot stadshart gaat of naar een budgetoverschrijding bij mooie parkeerplaatsen. Geld voor zorg aan kinderen moet gewoon besteed worden aan zorg voor kinderen. Ik snap wel dat mevrouw Van der Burg het een beetje wil samenvoegen. Ik heb daarom een mooie motie klaarliggen waarin ik uitspreek dat geld voor zorg aan jeugd besteed moet worden aan zorg voor jeugd. Daar kan zij het toch niet mee oneens zijn?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het verbaast me dat mevrouw Kooiman zo'n enorm wantrouwen richting de gemeentelijke vertegenwoordigers, ook die van haar eigen partij, tentoonspreidt. Blijkbaar vertrouwt zij er niet op dat zij dit geld zullen inzetten voor kinderen die in de problemen zitten. Dan heb je het over budgetten voor jeugdzorg, maar ook over het naar werk begeleiden en over passend onderwijs. Zo zijn er een heleboel terreinen. De SP heeft zelf toch ook vertegenwoordigers die zij kan aanspreken?

Mevrouw Kooiman (SP): Ja, en ik luister naar hen. Zij willen graag dat het geld voor kinderen ook echt besteed wordt aan kinderen. Dat regel ik per definitie met deze motie. Dat lijkt me goed. Ik wantrouw de SP-bestuurders niet. Zij vragen hier zelf om. Dat geldt trouwens niet alleen voor de SP-bestuurders in het land, maar ook Jeugdzorg Nederland heeft hierom gevraagd. Ik luister gewoon naar mijn achterban.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Toch verbaast het me dat ik ook SP-bestuurders aan mijn bureau krijg die bij mij juist voor ontschotting pleiten. Kennelijk spreken we andere bestuurders.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb die bestuurder ook gesproken; uit Groningen kwam ze. Zij pleit voor het oormerk «zorg voor de jeugd» in plaats van «jeugdzorggelden». Ik luister ook naar haar. Ik hoop gewoon dat we betere zorg voor jeugd kunnen regelen in gemeenten.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik deel de zorg van de SP-fractie op zich wel, maar worstel nog een beetje met de vraag wat een goede oplossingsrichting is. Moeten we het geld oormerken? Of moeten we in de aanloop naar de nieuwe wet duidelijk stellen wat we wettelijk gaan vaststellen? Wat zijn de kwaliteitseisen en waaraan moet een CJG voldoen? Als we dat soort zaken wettelijk goed hebben vastgelegd, is er wellicht ruimte om budgetten niet meer te oormerken. Wellicht kunnen we gemeenten meer beleidsvrijheid geven in de besteding van het geld als ze aan bepaalde wettelijke eisen voldoen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik zou gemeenten daar iets meer tijd en ruimte voor willen geven. Bij de Wmo bijvoorbeeld gingen gemeenten korten op het budget omdat zij dachten dat ze de goedkoopste zorg konden invoeren. Die prikkel wil ik dus niet. Daarom wil ik gemeenten wat ruimer de tijd geven om het oormerken eraf te halen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): De vergelijking met de Wmo gaat niet helemaal op. De onrust die toen ontstond, had niet alleen te maken met het al dan niet oormerken van geld. Die werd veel meer veroorzaakt doordat bij aanbestedingen bleek dat de kwaliteit onvoldoende een plek had gekregen in het bestek. Er ontstond een enorme race omdat organisaties bang waren dat ze niet mee konden doen. Daarom gingen zij heel scherp aan de prijs zitten. In de loop der tijd bleek echter dat dit niet reëel was en dat men veel meer aandacht aan de kwaliteit had moeten besteden.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik denk dat het een en-ensituatie is. Ik ben bang dat kinderen in de transitie van de jeugdzorg een soort dropveters worden waarin gehandeld wordt. Ik wil er alles aan doen om ervoor te zorgen dat die goede zorg niet wordt afgebroken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Een veilig thuis, een stabiele opvoeding en een warm gezin; dat wensen wij met ons allen alle kinderen toe. Het gezin is, om in moderne termen te spreken, de docking station van waaruit een kind opgroeit. Een stabiel gezin en betrokken ouders zijn nodig om kinderen kansen voor de toekomst te geven. Als de Kamer over jeugdbeleid spreekt, gaat het vaak over kindermishandeling, huiselijk geweld, ontspoorde kinderen en misbruikte kinderen; dat is natuurlijk van levensbelang. Gelukkig gaat er ook een heleboel goed. Opvoeden en een kind zien opgroeien is vooral leuk. Met vallen en opstaan wordt elk kind uiteindelijk volwassen; dat is van alle eeuwen.

Leuk wil niet zeggen dat positief opvoeden vrijblijvend is. Een kind heeft baat bij discipline, regels en door de ouders gestelde grenzen, zeker in deze maatschappij waarin kinderen andere kinderen bijvoorbeeld ongezien via internet kunnen pesten. Ouders hoeven het opvoeden niet alleen te doen. Er wordt weleens gezegd: «it takes a village to raise a child»; misschien is het soms ook wel: «it takes a village to support a parent». Het netwerk van vrienden, familie en buren is ontzettend belangrijk om ouders en kinderen te ondersteunen. Het aansluiten bij de eigen kracht van het gezin draagt bij aan het behoud van eigenwaarde van de ouders en biedt het kind de mogelijkheid om in zijn eigen omgeving op te groeien. Daarvoor is het belangrijk dat hulpverleners niet te snel de rol van de ouders overnemen; zij zullen eerder naast de ouders moeten staan en zij zullen de ouders in staat moeten stellen om zo goed mogelijk hun kinderen op te voeden. De Eigen Krachtconferentie is daar een mooi voorbeeld van.

Tijdens dit wetgevingsoverleg wil de CDA-fractie vooral ingaan op de stelselherziening Zorg voor Jeugd. De plannen van de staatssecretarissen sluiten nauw aan op de resultaten van de parlementaire werkgroep. De overgang van de jeugdzorg naar de gemeenten biedt hun de kans om dicht naast het kind en het gezin te staan. Gemeenten kunnen maatwerk gaan leveren zonder overbodige indicaties en barrières in de financieringsstromen, maar het is vooral een cultuurverandering, zoals een aantal collega's al heeft opgemerkt.

De CDA-fractie ziet het Centrum voor Jeugd en Gezin als een plek waar jongeren en ouders laagdrempelig met vragen terechtkunnen en waar professionals met elkaar in contact staan. Zo'n Centrum voor Jeugd en Gezin kan zitten in een school, bankgebouw of welk ander gebouw dan ook, als het maar een ontmoetingscentrum is. De CDA-fractie kan zich indenken dat de Centra voor Jeugd en Gezin een basisaanbod gaan leveren dat alle gemeenten minimaal moeten hebben. Dit verbetert de herkenbaarheid van het Centrum voor Jeugd en Gezin bij kinderen en ouders. Vinden de staatssecretarissen dit een goed idee? Welk aanbod zouden de Centra voor Jeugd en Gezin moeten hebben?

Hulpverleners maken zich er zorgen over dat het nieuwe Centrum voor Jeugd en Gezin straks het stempel van Bureau Jeugdzorg krijgt opgedrukt: een plek waar je kinderen worden weggehaald. Hoe kunnen wij dit in deze transitie voorkomen? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Verder is het de bedoeling dat de Centra voor Jeugd en Gezin een nauwe band met het onderwijs krijgen. Mijn collega van de PvdA is daar net al op ingegaan. Wordt er ook een verbinding gelegd om jongeren aan werk te koppelen? Dit punt maakt geen onderdeel uit van deze nota. Graag krijg ik hierop een reactie.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vind het een heel terechte opmerking dat sociale zaken, zoals het vinden van werk, moeten worden betrokken bij de stelsel vernieuwing van de jeugdzorg.

Mijn vraag gaat echter over het passend onderwijs en de bezuinigingen daarop. Daar fietst de CDA-fractie nu wel heel makkelijk langs. Mogelijk staan er heel veel ontslagen op de rol vanwege de bezuinigingen van het kabinet. Deze zullen van invloed zijn op hetgeen wij nu doen met de jeugdzorg. Hoe kijkt de CDA-fractie daartegen aan?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Passend onderwijs is een ontzettend belangrijk onderwerp. Wij hebben het daar ook uitgebreid over met de betrokken bewindspersoon in de desbetreffende overleggen. Helaas gaan de maatregelen die voor het passend onderwijs worden genomen, waarschijnlijk banen kosten. Daar staat tegenover dat je ervoor zorgt dat kinderen beter passend onderwijs krijgen. Een van de analyses over het passend onderwijs is dat we er 800 mln. en meer aan hebben uitgegeven, maar dat wij niet kunnen zien welke effecten dit heeft gehad.

De heer Dibi (GroenLinks): Het grote probleem bij stelselwijzingen, of het nu in het onderwijs, de zorg of waar dan ook is, is dat er vaak van alles wordt beloofd. Het gevoel wordt gecreëerd dat wij alle problemen zullen oplossen. Wij moeten eerlijk zeggen – dat vraag ik ook van het CDA – dat bijvoorbeeld bezuinigingen op passend onderwijs voor problemen gaan zorgen in de jeugdzorg. Mevrouw Bruins Slot zegt dat dit banen gaat kosten, maar dit gaat ook heel veel problemen veroorzaken op dit vlak. Hoe tackelen wij die problemen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is een terecht punt. Wij moeten ervoor zorgen dat de verschillende transities, veranderingen, goed op elkaar aansluiten. Daarom heeft Sabine Uitslag in een van de vorige debatten een motie ingediend waarin zij de bewindspersonen betrokken bij de drie veranderingen, namelijk passend onderwijs, de Wet werken naar vermogen, en de jeugdzorg, oproept om daar met elkaar één traject in uit te zetten. Dat is eigenlijk het antwoord op de vraag van de heer Dibi. Wij hebben dit probleem dus onderkend en daarom hebben wij een motie daarover ingediend die gelukkig is aangenomen.

Om een goed sluitend netwerk rond het kind te krijgen, is het belangrijk dat de juiste personen zijn betrokken bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. De fractie van het CDA vindt het allereerst belangrijk dat kinderen en ouders betrokken zijn bij het in het bedrijf houden van het Centrum voor Jeugd en Gezin. In deze nota valt ons echter op dat nergens in de tekst het woord «huisarts» voorkomt. Was het bij de vorige transitie niet de bedoeling dat de Bureaus Jeugdzorg de rol van de huisarts zouden overnemen? Dit is niet goed gegaan. Welke rol krijgt de huisarts toebedeeld binnen het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd?

Verder vindt de fractie van het CDA het jammer dat het vrijwillige jeugd- en jongerenwerk nergens aandacht krijgt. Vrijwilligers spelen in de opvang van jeugd een ontzettend belangrijke rol. Het kan niet de bedoeling zijn dat het Centrum voor Jeugd en Gezin straks het territorium van de professionals wordt, zonder de invloed van vrijwilligers. Graag ontvang ik een reactie hierop.

Meerdere collega's hebben al gezegd dat meer aandacht voor preventie niet automatisch betekent dat specialistische zorg niet meer nodig is. Sommige kinderen hebben helaas last van een zware stoornis en die gaat met preventie echt niet over. De CDA-fractie vraagt zich vooral af hoe kinderen en jongeren gebruik kunnen blijven maken van zware specialistische zorg, zoals in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Daarnaast zijn er ook kinderen met een lichte verstandelijke beperking. Die beperking raken zij hun hele leven niet kwijt. Hoe vindt de borging van de kwaliteit van hulp voor deze groep van licht verstandelijk beperkten plaats?

Een van de doelstellingen is om kinderen sneller en beter te helpen. Het slopen van de schotten in de financiering en het afschaffen van de indicaties zijn daar een prima methode voor. De fractie van het CDA vindt het echter ook belangrijk dat er een goede triage aan de voordeur van het Centrum voor Jeugd en Gezin geregeld is. Dit zal door een zwaarder gekwalificeerde hulpverlener moeten gebeuren. Wat voor een soort hulpverlener willen de staatssecretarissen aan de poort van het Centrum voor Jeugd en Gezin? Die moet immers de juiste keuzes gaan maken.

In de afgelopen jaren is veel moeite gestoken in het verbeteren van de integrale vroeghulp. Het advies over de verdere implementatie van Vroeg, Voortdurend, Integraal beveelt een klein slagvaardig landelijk coördinatieteam aan. Dat is prima. Waarom wijkt de staatssecretaris van VWS van dit advies af en kiest zij alleen voor een handreiking?

De fractie van het CDA hoort met enige regelmaat de klacht dat het gemakkelijk is om de zorg in te komen, maar dat het moeilijk is om de zorg weer uit te komen. Deze stelselherziening biedt de mogelijkheid om ook hiernaar te kijken. Het zou goed zijn als er meer ruimte komt voor laagintensieve, maar wel continue hulp van zo'n 30 tot 40 uur per jaar. Dat is ook een vorm van preventie. Een andere mogelijkheid is dat gemeenten zorgaanbieders kunnen belonen voor uitstroom. Meerdere collega's hebben dit ook al genoemd. Graag ontvang ik een reactie van de staatssecretaris hierop.

Met het volgende kom ik tegemoet aan de zorgen van de heer Dibi. Komend jaar vindt de invoering van passend onderwijs plaats. De binding tussen onderwijs en jeugdzorg is cruciaal voor het slagen van de cultuurverandering. Kinderen zijn namelijk het grootste deel van hun tijd op school. Vroege signalering en preventie kunnen vooral op school plaatsvinden. Het zorg- en adviesteam zou deel van het CJG moeten uitmaken. Onderwijzers willen vaak wel, maar onderwijsbestuurders hebben last van koudwatervrees, althans zo hoor ik regelmatig. Hoe kan de staatssecretaris bevorderen dat het onderwijs en de CJG elkaar beter vinden? Graag ontvang ik een reactie hierop.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft prima afspraken gemaakt over de tarieven van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Ik heb nog twee vragen hierover. Welke gevolgen hebben deze afspraken voor de administratieve lasten van de Bureaus Jeugdzorg? Voor welk deel van de tarieven geldt de verhoging?

De gemeente krijgt een enorme hoeveelheid aan extra taken: de decentralisatie van de begeleiding van de AWBZ, de Wet werken naar vermogen en de overgang van de jeugdzorg. Dit biedt de gemeenten ook kansen. Binnen de gemeenten zijn er zeer kwetsbare gezinnen die gekenmerkt worden door werkloosheid, hulp van de jeugdzorg en overlast. Dat betreft de multiprobleemgezinnen waar elk jaar tonnen aan hulpverlening naartoe gaat. Er zijn de afgelopen jaren al een paar goede initiatieven genomen om die zorg veel beter te coördineren, bijvoorbeeld in Amsterdam, Enschede of Den Haag. Volgens het CDA kunnen wij met deze stelselherziening nog een stapje verder gaan. Wij pleiten daarom voor een gezinsondersteunend budget.

In zo'n gezinsondersteunend budget kunnen alle financiële middelen gezamenlijk gestort worden, waardoor integrale hulpverlening ook financieel mogelijk is. De casemanager voert dan samen met de ouders de regie over dit budget. Op die manier wordt het gezin ook echt als geheel behandeld. Welke mogelijkheid zien de staatssecretarissen om voor gemeenten de mogelijkheid van het bieden van een gezinsondersteunend budget te bevorderen?

Ik heb nog een paar feitelijke vragen. Hoe wordt voor een warme overdracht van provincies naar gemeenten gezorgd? Meerdere provincies zijn voortvarend bezig, maar hebben de staatssecretarissen er ook goed zicht op dat dit voor alle provincies geldt? Zijn beide staatssecretarissen ook voldoende op stoom met de uitwerking van hun plannen?

Los van de brief over de stelselherziening vraag ik graag aandacht voor een ander onderwerp, namelijk de kinderen van ouders met psychische problemen en verslavingsproblemen. Deze kinderen hebben het vaak zwaar. Zij zijn vaak mantelzorger en kunnen vaak geen vriendjes thuis uitnodigen, omdat hun ouders psychiatrische problemen. Zij hebben zelf ook een groter risico om later een psychiatrische stoornis te krijgen. Dat risico is 30%. Ondersteuning van deze kinderen is van belang om hen ook een veilig thuis te bieden.

Uit onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat het ontbreekt aan werkwijzen die eenvoudig implementeerbaar zijn voor deze KOPP/KVO-kinderen – ik heb de afkorting zonet uitgelegd – in andere gemeenten. Het CDA vindt dit eigenlijk vreemd, omdat er meerdere cursussen onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkeld zijn en ook op effectiviteit getoetst zijn. Het gaat hierbij 800 000 ouders met 1,6 miljoen kinderen. Het CDA doet daarom de volgende oproep aan de staatssecretarissen. Kunnen zij het veld niet één interventie laten ontwikkelen die eenvoudig implementeerbaar is voor de gemeente? Dat zou namelijk ook een winstpunt in deze stelselherziening zijn.

Afgelopen week is het rapport van de commissie-Deetman verschenen. De commissie-Deetman doet daarin een oproep aan de regering om meer aandacht aan kindermishandeling te besteden. Wij hebben vorige week in de Kamer over kindermishandeling gesproken. Zijn beide staatssecretarissen bereid om met de heer Deetman in gesprek te gaan over de vraag hoe het actieplan voor mishandeling verder kan worden verscherpt, naar aanleiding van zijn adviezen en zijn oproep?

De voorzitter: Er zijn een paar vragen. Wij beginnen bij mevrouw Van der Burg. Ik wil graag dat er korte vragen worden gesteld.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Mijn vraag over de multiprobleemgezinnen en het gezamenlijk budget. Is niet juist de doelstelling van de stelselherziening dat wij de budgetten combineren, maar ook dat wij zoals in Eindhoven volgens het uitgangspunt van «één gezin, één plan» et cetera gaan werken? Wat voegt het toe? Wat vraagt mevrouw Bruins Slot eigenlijk aan het kabinet; moet het kabinet deze manier van werken aan gemeenten opleggen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het belangrijkste is dat wij voldoende op het gebied van jeugdzorg bundelen, maar dit soort gezinnen hebben ook vele andere hulpverleners over de vloer. Het is dus breder dan de jeugdzorg. Het betreft ook het voorstel van de Wet werken naar vermogen, een aantal andere takken van sport. Er zijn een aantal goede ontwikkelingen om ook de financiering te bundelen. Volgens mij kunnen wij die ontwikkelingen versnellen door dit punt ook in de stelselherziening mee te nemen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Maar wat vraagt mevrouw Bruins Slot nu precies aan de staatssecretarissen? Hetgeen zij noemt, is namelijk allemaal mogelijk. Ook het koppelen van de financieringslijnen is namelijk een van de oogmerken van de stelselherziening. Wat vraagt zij concreet?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is nog niet helemaal over de volle breedte mogelijk, omdat wij met een aantal verschillende soorten hulpverleners te maken hebben. Ik heb zonet daarom de volgende vraag aan de staatssecretarissen gesteld. Hoe kunnen wij zo'n gezinsondersteunend budget voor gemeenten faciliteren? Ik zeg ook: bekijk eens of dit een best practice is die moet worden uitgewerkt.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik kan mij aansluiten bij de vraag van mevrouw Van der Burg. Ik ben echter verbaasd omdat ik de afgelopen maanden talloze bezuinigingsmaatregelen zag langskomen. Ik doel juist op het voorstel van de Wet werken naar vermogen en de stevige bezuinigingen op het persoonsgebonden budget. Het pgb werkt vaak ook als een soort gezinsondersteunend budget. Zo vinden er talloze bezuinigingen plaats. Nu moet er kennelijk weer een apart budgetje komen. Is het niet beter om ervoor te zorgen dat er een goede balans in de financiële draagkracht van gezinnen? Het lijkt mij veel meer op zijn plaats om bijvoorbeeld het kindgebonden budget verder te versterken en voor het gemeentelijk beleid vooral uit te blijven gaan van het principe «één gezin, één plan».

Mevrouw Bruins Slot (CDA): In een aantal gemeenten, zoals Amsterdam, Den Haag en Eindhoven, heeft men geprobeerd om de vele hulpverleners – soms wel zestien tot twintig – die bij multiprobleemgezinnen over de vloer kwamen, zo veel mogelijk te concentreren door er één regievoerder op te zetten. Die regievoerder zorgt ervoor dat de hulp beter afgestemd is, maar het geld komt uit tig verschillende potjes. Het gaat erom dat gemeenten zo'n regievoerder de mogelijkheid geven om met de ouders zeggenschap over het geld te hebben. Dat betekent dus geen nieuw potje met een nieuwe regeling, maar een ontschotting binnen de multiprobleemgezinnen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Wat moet er dan precies financieel ontschot worden? Ik ben een groot voorstander van één persoon op één gezin en ken daarvan de goede voorbeelden, want in mijn woonplaats Zwolle is ook veel ervaring opgedaan met multiprobleemgezinnen, maar wat staat gemeenten in de weg om dit zelf voor elkaar te krijgen met de potjes geld die zij hebben? Wat moeten wij daarvoor landelijk regelen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Er zijn verschillende inkomsten, zoals uitkering, geld voor onderwijs, zorgverzekering enzovoorts. Gemeenten hebben zelf moeite om dat geld bij elkaar te trekken. Wij vragen om te bekijken hoe gemeenten hierin kunnen worden ondersteund en waar precies de belemmeringen zitten. Daarmee kunnen wij ervoor zorgen dat wat nu in bijvoorbeeld Zwolle gebeurt, breed over Nederland verspreid wordt, opdat er een echte efficiencyslag kan worden gemaakt.

De voorzitter: Ik wijs de leden even op de tijd. Er is een grote hoeveelheid vragen gesteld en de twee bewindspersonen moeten nog antwoorden. Er worden ellenlange betogen gehouden voordat er een vraag wordt gesteld en dat is niet goed voor de tijd. Mevrouw Kooiman, ik zie dat u een vraag wilt stellen. Geeft u eens het goede voorbeeld.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb twee vragen. Ik heb een onderzoek gedaan onder bestuurders in de jeugdzorg. Een derde verdient meer dan een minister. Is het CDA van mening dat wij de maximale norm op de hoogte van een ministersalaris moeten stellen? En is het CDA van mening dat wij deze bestuurderssalarissen openbaar moeten maken?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Een kort antwoord: volgens mij wordt het grootste deel al geregeld in de wet op de normering van topinkomens. Verder complimenteer ik mijn SP-collega dat zij dit onderzoek heeft gedaan.

Mevrouw Kooiman (SP): Was het maar zo'n feest dat het in de wet normering topinkomens stond! De organisaties zijn alleen maar verplicht om het te melden als een bestuurderssalaris boven de balkenendenorm uitkomt. Zij hoeven hun bestuurderssalaris niet openbaar te maken. Daarom nogmaals de vraag: is mevrouw Bruins Slot van mening dat wij in ieder geval het ministersalaris als norm moeten hanteren en dat wij die gegevens openbaar moeten maken?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Nogmaals hetzelfde antwoord: daarover verschillen wij dan van mening, maar ik denk dat wij daar straks wel duidelijkheid over krijgen.

De voorzitter: Dank u. Dan is nu het woord aan mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik citeer één zin uit de brief van 8 november 2011: «Het is nadrukkelijk geen raamwerk, opdat er ook ruimte voor de Kamer is om inbreng te leveren.» Wij mogen dus meedenken; de heer Dijsselbloem had het er ook over. Ik vat dit op als een duidelijk signaal dat wij ook invloed kunnen uitoefenen op dit onderwerp, dat daartoe volop ruimte is en dat er geen taboes zijn. D66 wil de jeugdzorg dichter bij de mensen thuis organiseren. Voor mij is echter onduidelijk hoe de beide bewindslieden dat precies willen gaan aanpakken. Ik zal met een simpele vraag beginnen en vervolgens een aantal problemen en oplossingen naar voren brengen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik stel niet zomaar een vraag. Ik dacht dat ik mevrouw Koşer Kaya hoorde zeggen: het is nadrukkelijk «geen» raamwerk. Dat kwam mij vreemd voor. Ik heb de brief erbij gepakt en volgens mij staat er toch echt: het is nadrukkelijk «een» raamwerk. Het is geen blauwdruk, maar wel een raamwerk. Kunnen wij dat vaststellen?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik hoop niet dat ik het verkeerd heb geciteerd, maar het is inderdaad nadrukkelijk «een» raamwerk. Ik meen dat ook gezegd te hebben.

De voorzitter: Dat is dan bij dezen rechtgezet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Aangezien er aan het begin van mijn betoog al een vraag wordt gesteld, dacht ik dat het wel iets geweldigs moest zijn, maar dat valt mee.

Ik begin met een simpele vraag over het transitieplan, het spoorboekje. In de brief wordt aangegeven dat dit voor het eind van het jaar naar de Kamer komt. Dat is nog maar twee weken en ik neem niet aan dat het voor 31 december naar de Kamer komt. Klopt dat? Dat staat echt in de brief; ik wil de precieze bladzijde later nog wel aangegeven.

Het kabinet moet randvoorwaarden stellen voor een goede overgang. Daarom sta ik allereerst stil bij de kwaliteit, de financiering en de organisatie van de jeugdzorg in de gemeenten. Daarna zal ik een paar kleine onderwerpen aan de orde stellen. In oktober pleitte ik voor het in één keer overhevelen van jeugdzorg naar gemeenten. Ik stelde dat dit ook voor de jeugdreclassering en de jeugdbescherming moest gelden. Er werd een driestappenplan voorgesteld: eerst wordt alle wet- en regelgeving in orde gemaakt, gemeenten bereiden zich voor op de overheveling en dan wordt alle jeugdzorg in één keer overgeheveld. Wat schetst mijn verbazing? We gaan het inderdaad in één keer doen. Dat is dus wel een compliment waard. Of dat komt doordat ik dat voorgesteld heb of omdat er ook uit het veld veel kritiek kwam, weet ik niet; dat doet er ook niet toe. Ik ben in elk geval blij dat we dat in één keer gaan doen.

Toch ben ik nog steeds kritisch over de eerste twee stappen, het wetgevingstraject en de voorbereiding in de gemeenten. Allereerst heb ik een aantal opmerkingen over de zorg zelf. Die wil het kabinet in de overgangsfase loskoppelen van de organisatorische veranderingen. Waarom? Dit veroorzaakt juist de problemen in de jeugdzorg. De gemeenten weten niet hoeveel zorg ze moeten inkopen en welke zorg ze precies moeten inkopen. Moet dat bij reclassering of bij een opvangtehuis? Kortom, er is veel onduidelijkheid. Dat lijkt mij een slechte zaak. Het lijkt erop dat dit kabinet begint met veranderen zonder dat het precies weet wat het wil bereiken. Daar wil ik enige helderheid over. Hoe worden de veranderingen in de zorg zelf gemonitord? We moeten toch een vinger aan de pols houden. De zorg kan niet losgekoppeld worden van de organisatorische wijzigingen. Kunnen de bewindslieden daarop reageren?

Dan kom ik bij het kostenplaatje. Het kabinet heeft met de overheveling van de jeugdzorg op voorhand al een bezuiniging van 300 mln. ingeboekt. Daardoor kreeg ik een gevoel van herkenning, in die zin dat we net als bij het wetsvoorstel wet werken naar vermogen met een taakstelling te maken hebben zonder dat de bezuinigingen onderbouwd worden. Ook hierbij mis ik die onderbouwing. Hoe kun je nu al voor 300 mln. aan bezuinigingen inboeken als je niet weet hoeveel zorg en welke zorg gemeenten moeten inkopen? Daar hangt toch een prijskaartje aan. Welk rekensommetje maakt het kabinet om met minder geld toch dezelfde kwaliteit van zorg te kunnen bieden? Ik krijg daar graag een cijfermatige onderbouwing van.

Mevrouw Dille (PVV): Ik merk op dat die 300 mln. geen bezuiniging is maar een efficiencykorting. De parlementaire verkenningsgroep heeft gezegd dat we het goedkoper kunnen regelen als we het op een handigere manier kunnen regelen, dus bij de gemeenten. Dat is een heel duidelijk verhaal.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Mevrouw Dille mag het ook efficiencykorting noemen – dat vind ik helemaal geen probleem – maar het komt er toch echt op neer dat er met 300 mln. bezuinigd wordt. Ik zal straks een paar manieren noemen om dat wellicht op te pakken en beter te regelen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Die 300 mln. aan bezuinigingen wordt pas ingeboekt in 2017. 80 mln. wordt pas in 2015 ingeboekt, zodat die transitie kan plaatsvinden. Dat lijkt mij een heel nette manier. Weet mevrouw Koşer Kaya dat de gemeenten altijd hebben gezegd: doe ons de jeugdzorg maar, want wij kunnen dat veel beter en veel effectiever organiseren?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Het gaat mij er niet om dat er mogelijk geen bezuiniging van 300 mln. kan plaatsvinden. Het gaat mij erom dat ik dat wil beoordelen op basis van een reële berekening waaraan ik kan zien of dat haalbaar is. Die heb ik nu niet. Ik heb de taak om de bewindslieden van dit kabinet te controleren. Dan heb ik ook de taak te bekijken of er een deugdelijke rekensom ten grondslag ligt aan de bezuiniging van 300 mln. die ingeboekt is. Zo simpel is dat. Die duidelijkheid klemt temeer – dit is een mooi bruggetje – omdat de inkoop van de zorg de kwaliteit laat ondersneeuwen. Wat gaat er dan gebeuren? Ook vanwege het feit dat er meerdere taken naar de gemeenten gaan, ben ik bang dat de prijs vervolgens bepalend wordt voor de inkoop van die zorg.

De voorzitter: Ook voor u geldt dat u korter moet antwoorden, mevrouw Koşer Kaya. Of was u bezig met uw betoog?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik was bezig met mijn betoog, maar u mag het ook als reactie op de interruptie zien.

De voorzitter: Dat dacht ik al. Ik stel voor dat u verdergaat.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik ben bang dat de gemeenten veel meer op de prijs letten om die bezuinigingstaakstelling te halen. Dat mag ook, maar de kwaliteit is net zo belangrijk. Net zei collega Wiegman in een interruptie: het is wel belangrijk dat die twee goed op elkaar afgestemd zijn. Wij hebben dat ook bij de Wmo gezien. Op het moment dat je je kwaliteitseisen niet glashelder hebt en je ze niet van tevoren hebt bepaald, kom je in de situatie dat je alleen op prijs gaat concurreren. De SP is dan de eerste die zegt: het is marktwerking en daar komt het door. Maar dat heeft niets met marktwerking te maken. Dat heeft ermee te maken dat je van tevoren je huiswerk, je kwaliteitseisen, niet goed op orde hebt. Graag wil ik ook daar een reactie op.

Er zijn een paar vragenlijsten waarmee we in kaart kunnen brengen of een kind en zijn ouders iets aan de behandeling hebben gehad. We hebben de (QUICK)STEP en de C-toets. Dat zijn meetinstrumenten. Het ene is voor de tevredenheid van cliënten over het resultaat van de behandeling. Het andere is een instrument waarmee we de mate waarin de ernst van de problematiek verminderd kan worden, gemeten kan worden. Kan de staatssecretaris mij vertellen hoe de Bureaus Jeugdzorg, in dit geval in Maastricht en Moerkapelle, scoren op de (QUICK)STEP of C-toets?

In dit verband nog het volgende. Hoe voorkomt deze staatssecretaris dat organisaties in de jeugdzorg veel lager opgeleid personeel in dienst nemen of hun medewerkers opzadelen met een torenhoge werklast? Met andere woorden, hoe garandeert hij de kwaliteit ook in dit opzicht?

De staatssecretaris zegt dat hij waarborgen voor kwaliteit wil. Bij het woordje «waarborgen» gaan bij mij de alarmbellen rinkelen. Ik word daar namelijk niet geruster op. Dan wil ik ook weten hoe dat gaat gebeuren. De ene keer zegt zij dat de gemeenten het zelf moeten uitzoeken. De andere keer onderzoekt zij of het nodig is om kwaliteitseisen wettelijk vast te leggen. Dat is mij niet helder. Naar aanleiding van een feitelijk antwoord op vraag 113 kreeg ik dat beeld. Ik wil graag dat zij vandaag duidelijkheid geeft over het wettelijke kader met randvoorwaarden. Ik wil ook weten welke rol het nieuwe kwaliteitsinstituut hierin krijgt.

Wij staan achter het vereenvoudigen van de financiering van de jeugdzorg. Er komt straks een hoop geld in het Gemeentefonds terecht, zowel voor de gewone jeugdzorg als voor het gedwongen kader. Nu krijgen de gemeenten nogal wat nieuwe taken. Ik zei dat zojuist al. Ik maak mij zorgen om de gemeenten die uit dat potje wellicht ook andere taken gaan financieren. Hoe gaan de bewindslieden ervoor zorgen dat er al geld terechtkomt bij de jeugd die het nodig heeft en dat het niet wordt besteed aan andere, nieuwe taken waar een tekort dreigt. Ik doe graag een voorstel om perverse financiële prikkels te voorkomen: beloon de jeugdhulpverleners voor goede behandelresultaten met het kind tegen zo laag mogelijke kosten. Dat is vergelijkbaar met onze ideeën over de bekostiging van de zorg aan chronisch zieken, zoals bij het ParkinsonNet. Twintig samenwerkende disciplines bekijken daar per casus welke hulp nodig is en leveren die hulp vervolgens zo veel mogelijk thuis. Dat is kosteneffectief en efficiënt. Daarnaast motiveren ze hulpverleners om het beste uit zichzelf te halen.

De voorzitter: Hoe lang hebt u nog nodig?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik beloof dat ik bijna klaar ben.

De voorzitter: U hebt tien minuten die u al bijna hebt verbruikt, terwijl u ook nog een tweede termijn hebt. Ik raad u dus aan om het kort te houden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik stop dan even met dit punt. Mijn laatste punt in de tweede termijn komt niet nadat ik die heb aangekondigd. Ik zie aan de ene kant inderdaad dat een steeds groter wordende groep jongeren een etiket «ADHD» of «ADD» krijgt. Aan de andere kant komen met name allochtone jongeren pas na het 12de jaar via criminaliteit in het vizier. Ik zie daar iets wat niet helemaal goed gaat. Beide zijn niet goed. Ik wil hierop graag een visie van deze staatssecretarissen. Hoe kunnen we bijvoorbeeld de allochtone jongeren eerder aanpakken en hoe kunnen we het etiketteren terugbrengen?

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. We staan wat betreft de jeugdzorg op de drempel van een nieuw tijdperk waarin niet meer het systeem centraal staat en alles zich daarin dient aan te passen, maar waarin het kind centraal staat. Er dient ook alles aan gedaan te worden om te voorkomen dat gewone opvoedvragen veranderen in hulpvragen. De PVV is het in grote lijnen eens met de visie van beide staatssecretarissen, maar heeft nog wel een aantal vragen.

Het is de PVV nog steeds niet duidelijk hoe met name in het vrijwillig kader de kwaliteit van zorg gegarandeerd wordt. De PVV wil niet dat alles helemaal dichtgetimmerd wordt, maar wil ook niet dat een kind slechtere zorg krijgt in Tytsjerksteradiel dan in Rotterdam. De PVV is een voorstander van de beleidsvrijheid van gemeenten omdat zij daarin namelijk kansen ziet voor vernieuwing. We willen echter wel dat een aantal kaders vanuit de overheid opgesteld worden. Zo menen wij dat bijvoorbeeld voor de Centra voor Jeugd en Gezin minimale eisen vastgelegd moeten worden waaraan het personeel wat betreft deskundigheid en kwaliteit zou moeten voldoen. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretarissen.

Het wettelijk recht op de jeugdzorg komt te vervallen. Daarvoor komt het compensatiebeginsel voor de Wmo in de plaats. Garandeert deze zorgplicht ook daadwerkelijk dat het kind de hulp krijgt die het nodig heeft? Als de hulp er niet is, wat gebeurt er dan? Wie wordt daarvoor dan verantwoordelijk gehouden? Wij menen dat de inspectie betrokken moet blijven bij het toezicht, ook in het vrijwillig kader, juist ook om te kunnen blijven toetsen aan de hand van vastgestelde criteria. Ik krijg hierop graag een reactie.

De PVV zit met een dilemma. Aan de ene kant vertrouwen we de gemeenten genoeg om hun de volledige jeugdzorg toe te vertrouwen. Dat is een waanzinnig belangrijke taak. Aan de andere kant zijn we in het verleden vaak voorstander geweest van het oormerken van geld om zo te garanderen dat het geld komt waar het komen moet. Daar zit een bepaalde tegenstrijdigheid in. Er wordt gesteld dat het rijkssysteem verantwoordelijk blijft en aanspreekbaar blijft op de maatschappelijke resultaten van het stelsel. Kunnen wij deze staatssecretaris er dus op aanspreken als blijkt dat in bepaalde gemeenten het geld niet goed besteed wordt en heeft zij dan middelen om in te grijpen?

In de visiebrief wordt ook gesteld dat gemeenten een jaar de tijd krijgen om onderling afspraken te maken. Zo niet, dan zal het Rijk bepalen hoe de samenwerking vormgegeven zal worden. Wat gaat er dan concreet gebeuren? Graag een nadere toelichting.

In het verleden is het nogal eens misgegaan met de overdracht van cliëntgegevens. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit in deze transitie vormgegeven gaat worden?

Wat de jeugd-ggz betreft, heeft de PVV nog wel de nodige zorgen, zeker over de kleine groep die curatieve zorg nodig heeft en soms zo klein is dat dit ook niet op bovenlokaal niveau geregeld kan worden. De PVV zou voor deze groep graag een nog gerichter plan van aanpak willen. Ook hierbij zal de inspectie een duidelijke rol moeten blijven spelen. Voor deze zeer specifieke groep lijkt in plaats van een decentralisatie juist een opschaling naar landelijke verantwoordelijkheid wenselijk.

Verder krijg ik graag antwoord op de vraag wat er met de kinderen gebeurt die 18 jaar worden en dan weer onder een ander regime gaan vallen. Hoe wordt voor hen de continuïteit van de zorg gewaarborgd?

De PVV is zeer te spreken over de stappen die de staatssecretaris neemt bij Bureau Jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen. De rapporten van Deloitte en de Algemene Rekenkamer laten zien dat een werkelijke verbetering dringend nodig is. Op dat punt complimenten voor de staatssecretaris. Eén punt viel mij echter op: de evaluatie en het op orde zijn van de administratie. In het voorstel staat eigenlijk: Bureau Jeugdzorg, zorg ervoor dat je administratie in september 2013 in orde is; maar ach, als dat niet lukt, doe het dan maar in januari 2014. Er moet een lijn worden getrokken en die dient te worden aangehouden. Als we nu al uitstel geven aan dingen waarop onder andere het budget van Bureau Jeugdzorg is gebaseerd en waarvoor de belastingbetaler betaalt, dan zijn we hier verkeerd bezig. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om de deadline van september 2013 aan te houden.

Het Rijk heeft besloten dat subsidies voor diversiteitsbeleid worden stopgezet, omdat men er inmiddels achter is dat die de integratie niet ten goede komen. Nu zijn er nog genoeg provincies en gemeenten die allerlei onzinnige clubjes sponsoren met ons belastinggeld. De PVV wil van de staatssecretaris weten of zij bereid is gemeenten en provincies te korten die nog geld steken in diversiteitsbeleid. Verder zou de PVV het zeer waarderen als er in de jeugzorg-plusvoorzieningen en de jji's een verbod komt op het dragen van islamitische hoofddoeken. De jongeren die daar verblijven, hebben vaak allerlei problemen. We willen hun goede normen en waarden bijbrengen. Wat ons betreft geeft het dan pas dat ze worden geconfronteerd met iets wat symbool staat voor iets wat diametraal tegenover één van de grondbeginselen van onze maatschappij staat: gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. In het geheel van de problemen die we moeten overwinnen in het transitieproces, lijkt het voor anderen misschien marginaal, maar voor ons is het zeer belangrijk. Graag een reactie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het CDA vindt dat goede waarden en normen ook betekenen dat je respect hebt voor de opvattingen van mensen. Dit betekent ook dat mensen die gelovig zijn, uitingen van hun geloof mogen dragen. Een boerka is iets anders, want dan herken je mensen niet meer. Daarin hebben we met het kabinet één lijn getrokken. Mijn concrete vraag aan mevrouw Dille is: gaat u ook verbieden dat mensen die het christelijk geloof aanhangen, een kruisje dragen?

Mevrouw Dille (PVV): Mijn antwoord zal mevrouw Bruins Slot niet verbazen: nee, dat gaan we niet verbieden. Ik ben op bezoek geweest bij diversie jji's en jeugdzorg-plusinstellingen, waar vaak een heel hoog percentage jongens met een islamitische achtergrond zit. Ik vind het toch moeilijk als begeleidsters, bijvoorbeeld van de creabea-afdeling, daar rondlopen met een hoofddoek. Die staat in onze ogen ergens voor en daarom vinden we het niet kunnen. Vandaar dit verzoek.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het zal mevrouw Dillen niet verbazen dat het CDA daar op een andere manier naar kijkt. Wij vinden dat het van respect getuigt om rekening te houden met de opvattingen van andere mensen. Wat mevrouw Dillen voorstelt, is gewoon meten met twee maten.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik sluit mij volledig aan bij het CDA; dat lijkt mij genoeg.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Het is boeiend om te zien wat de realiteit van dit voorstel is. In grote steden heeft de helft van de samenleving een andere achtergrond. De kans dat als mevrouw Dille in het ziekenhuis terechtkomt – hetgeen God verhoede want dat wens ik haar niet toe – er een allochtoon met een hoofddoek aan haar bed staat, is vrij groot. Hoe haalbaar is haar voorstel in godsnaam?

Mevrouw Dille (PVV): Het is heel haalbaar, want we gaan over een motie stemmen. Als die wordt aangenomen, is het geregeld.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Zo zit het dus. De PVV gooit artikel 1 van de Grondwet zomaar even overboord!

De heer Dibi (GroenLinks): Ook ik sluit me geheel aan bij de CDA-fractie, maar ik heb nog wel één vraag. Blijkbaar ligt het voor de PVV heel principieel. Moeten alle vrouwen met een hoofddoek in het onderwijs, in de zorg, bij de politie, eigenlijk overal in de publieke sector, worden ontslagen?

Mevrouw Dille (PVV): Dat is wat extreem gezegd. We zouden het wel zeer waarderen als de dames de hoofddoek zouden afdoen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik hoop dat die vrouwen er bewust zelf voor kiezen om die hoofddoek te dragen. De consequentie van het voorstel van de PVV is dat als ze niet hun hoofddoek afslingeren en hun haren laten wapperen, ze moeten worden ontslagen. Wij doen hier in de Kamer allemaal ons uiterste best om voldoende arbeidskrachten in die publieke sector te houden. Als we deze mensen ontslaan, wordt Nederland snel een derdewereldland.

Mevrouw Dille (PVV): Ik heb zelf in een zorginstelling gewerkt waar het verboden was om een hoofddoek te dragen. Wij hadden allerlei mensen in dienst die dat wel deden. Zij deden gewoon bij de voordeur niet alleen hun jas uit maar ook hun hoofddoek af. Ze gingen werken en deden hem daarna weer om. Ik zie het probleem dus niet zo.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Als er kennelijk geen probleem is, waarom zou je dit dan wettelijk moeten gaan afdwingen? Laat het dan alstublieft gewoon aan de organisaties over om zelf te kiezen voor hun identiteit en om vanuit hun identiteit ook met hun werknemers te bespreken wat ze van hen verwachten en wat niet.

Mevrouw Dille (PVV): Wat mij betreft ligt de situatie anders in jeugdzorg-plusinstellingen, want daar zitten jongeren die je iets wilt meegeven aan normen en waarden. Dat is, denk ik, wel een heel groot verschil voor de PVV.

De voorzitter: Ik stel voor dat u verdergaat met uw inbreng.

Mevrouw Dille (PVV): De laatste week heb ik vele gesprekken gevoerd met mensen die problemen hadden met Bureau Jeugdzorg. Een centraal thema hierbij was waarheidsvinding of liever het gebrek hieraan. Het zou toch zo moeten zijn dat in zaken waarin ingrijpende maatregelen genomen worden voor het leven van kinderen, de waarheidsvinding centraal staat. In de praktijk lijkt dit echter onvoldoende het geval te zijn. Degene met de grootste mond lijkt vaak geloofd te worden. De PVV wil graag van de staatssecretarissen weten hoe zij daar tegenaan kijken en hoe daarin verbeteringen kunnen worden aangebracht.

Mij is ter ore gekomen dat er afspraken zijn gemaakt tussen VWS en de voormalige Antillen om jongeren, die plaatsing in de gesloten jeugdzorg behoeven, naar Nederland te halen, zodat ze alhier in een jeugdzorg-plusinstelling kunnen worden behandeld. Om Kamervragen te voorkomen het volgende. Is het bovenstaande waar? Als het waar is: in welke vlaag van verstandsverbijstering is dit besluit genomen? Kunnen we er dan ook vanuit gaan dat deze wantoestand zo snel mogelijk wordt gestopt?

Voorzitter. Tot slot iets wat mij persoonlijk zeer raakt, namelijk – we hebben het er al vaker over gehad met andere collega's – het medicaliseren van kinderen. Je plakt er een etiketje op, je geeft ze een medicament en het probleem is weer opgelost. Natuurlijk zijn er veel kinderen die psychiatrisch ernstig ziek zijn en hulp nodig hebben, maar het enorme aantal kinderen dat nu gebruikmaakt van enige vorm van zorg, is – om in de terminologie te blijven – niet normaal. Van de week had ik een kinderfeestje thuis. Tien kinderen waren er. Drie briefjes kreeg ik mee met aanwijzingen. De een had ADHD, de ander had PDD-NOS, weer een ander was hypersensitief.

Hoe gaan we weer terug naar het normaliseren van opvoeden, naar de gezondverstandouder? Van de week heb ik ook Kamervragen gesteld over het aantal ADHD-voorschrijvingen: 1,1 miljoen. Waanzin! Door veel kinderen te reduceren tot een probleemgevalletje met een recept erbij, doe je zo veel kinderen tekort. Zo'n etiket draag je een levenlang bij je. En waarom? Hoe kan het gebeuren dat artsen ADHD-medicatie voorschrijven naar aanleiding van een telefonisch consult? Is de staatssecretaris het met mij eens dat hier veel strengere normen voor moeten komen?

Ik werd gebeld door een moeder met een huilbaby van vijf maanden oud die via de huisarts ritalin had voorgeschreven gekregen. Wat mij betreft, een nieuw dieptepunt. Met de komst van het nieuwe handboek voor de psychiatrie DSM V valt zo ongeveer iedereen onder een kwalificatie. Er lijkt sprake te zijn van een steeds smaller wordend en vooral benepen geaccepteerd normaal gedrag, met het gevaar dat, zodra het gedrag een beetje afwijkt, er gelijk een diagnose overheen gaat en daarna een pilletje erin. Hoe gaan we dit stoppen? Waarom niet gewoon vaker accepteren dat ieder kind anders is – de een druk, de ander teruggetrokken, de ander een eigenheimer – in plaats van de labeltjes ADHD, autist en PDD-NOS erop te plakken? Het moge duidelijk zijn dat ik geloof dat elke ouder het beste voorheeft met zijn kind, maar toch gaat er iets mis. Ik ontvang graag van de staatssecretarissen een plan van aanpak over hoe zij op allerlei terreinen beleid gaan ontwikkelen om dit tij te keren.

Tot slot een citaat. «Kinderen zijn geboren na-apers. Ze gedragen zich precies als hun ouders, ondanks alle pogingen ze goede manieren bij te brengen».

De voorzitter: Dank u wel. Ik word nu streng wat de interrupties betreft. Het spijt me heel erg, maar anders is er straks niet genoeg tijd over voor de bewindspersonen. Er is echt voldoende over en weer van gedachten gewisseld. Tenzij het heel kort kan? Dan mag het, anders gaan we door. Ja, dit is uitlokken. Dat weet ik. Mevrouw Kooiman, heel kort. Kan het in een zin?

Mevrouw Kooiman (SP): Ja, aan de PVV dezelfde vraag. Is zij bereid om de bestuurdersalarissen openbaar te maken? Een op de drie bestuurders verdient te veel. Men dient in ieder geval het ministerssalaris te hanteren.

De voorzitter: Volgens mij heeft mevrouw Dille daar bij interruptie ook iets over gezegd.

Mevrouw Dille (PVV): Ja, ik heb daar inderdaad over gezegd dat er vorige week gesproken is over de Wet normering topinkomens en daarin gaat de boel goed geregeld worden.

De voorzitter: Nee, nee, we gaan hier echt niet verder op door. De heer Dijsselbloem. Het hoeft niet, hoor!

De heer Dijsselbloem (PvdA): Nee.

De voorzitter: Dan gaan we nu door naar de GroenLinks-fractie. Het woord is aan de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. 3,5 miljoen kinderen krijgen in meerdere of mindere mate zorg en ondersteuning. Dat aantal stijgt elk jaar. Wat GroenLinks betreft, hoeft dat niet per se slecht te zijn, omdat het ook kan betekenen dat wij meer kennis hebben van vroegtijdige problematiek. Zoals mevrouw Dille al terecht zei: niet elke vraag hoeft meteen een probleem te zijn. Het is wel slecht als het te laat wordt ontdekt of als er onnodig wordt geproblematiseerd.

De vraag die voor de GroenLinks-fractie centraal staat vandaag, is hoe je kwalitatief goede zorg en ondersteuning door goed opgeleide professionals tijdig kunt leveren om te voorkomen dat onschuldige vragen ernstige vragen worden en om te voorkomen dat kinderen in de specialere en vaak ook duurdere vormen van jeugdzorg terechtkomen. Voor de kinderen die het echt nodig hebben, moet er daarnaast natuurlijk specialistische zorg blijven. GroenLinks is voorstander van het huisartsenmodel; dat ik heb ik al heel vaak benadrukt, ook tijdens het vorige kabinet. Dit was ook altijd de bedoeling bij de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg. Net zoals elk gezin een huisarts heeft die vragen beantwoordt, wilden wij een pedagoog, iemand die in brede zin is opgeleid in de pedagogie, die net zoals een huisarts en misschien wel dicht bij de huisarts of in hetzelfde kantoor, gezinnen te woord kan staan en antwoord kan geven op vragen. Deze pedagoog geeft zoveel mogelijk zorg zelf, en verwijst pas door – dat zeg ik met nadruk – als het echt heel specialistisch is.

Wat de GroenLinks-fractie betreft, beoordelen wij de plannen van het kabinet ten opzichte van de weg naar dat huisartsenmodel binnen de jeugdzorg. Ondanks een valse start van dit kabinet en met name van de staatssecretaris van VWS betekent de brief die vandaag voorligt, in dit opzicht een stap vooruit. Wij zijn er echter nog lang niet. Dit wetgevingsoverleg is dan ook een kans voor de Kamer om een aantal losse eindjes aan elkaar te knopen.

Uiterlijk 2016 moet het grote project gerealiseerd zijn, en er komt nog een transitieplan tot aan 2013. Ik vraag de staatssecretaris van VWS allereerst om de leiding te nemen over deze hele vernieuwing. Zij is de spil tussen de provincies, de gemeenten, de zorgverzekeraars, de professionals en de ouders en de kinderen. Op papier ziet het er goed uit, maar ik zie nog te weinig van de staatssecretaris als het gaat om het tonen van leiderschap bij deze hervorming. Ik vraag haar ook om haar collega's van Onderwijs en van Sociale Zaken erbij te betrekken, om hen de brieven te laten medeondertekenen en om hen in de brieven die gaan over de stelselwijziging, hun inzet bekend te laten maken.

Veel blijft onduidelijk en vaag. Ik zet enkele zaken op een rijtje. Er komt nog een uitgewerkt transitieplan. Onduidelijk daarbij is of het in één klap overgaat of stapsgewijs. Het idee voor de zorgplicht is nog niet uitgewerkt. Zo is er ook geen ontwikkeld idee voor toezicht. Er is extra geld beloofd, in 2012 en 2013 in totaal 64 mln., maar er worden nog afspraken gemaakt over de besteding daarvan en over de wijze waarop het geld kan worden ingezet om personeel te behouden. Bovendien weten wij pas in 2012 wat het historisch budget per gemeente wordt. Er komt nog een marktanalyse over de beste inkoopmodellen voor de zorg en er komt nog een onderzoek over de eigen bijdrage in de jeugdzorg. Er komt nog een onderzoek naar de kwaliteitseisen bij de niet-vrijwillige jeugdzorg. Ik wil dit niet per se als probleem definiëren, maar er zijn al met al nog heel veel vragen onbeantwoord.

Ik zeg dit zo omdat GroenLinks zich grote zorgen maakt over alle overhevelingen naar de gemeenten. Ook de CDA-fractie sprak hier al over. Het geldt voor de Wet werken naar vermogen en bijvoorbeeld ook voor natuurafspraken. Er zijn ontzettend veel afspraken gemaakt voor beleid dat naar de gemeenten toe moet. Het is de vraag of de gemeenten dit allemaal aankunnen. Zij zeggen wel heel vaak dat zij meer verantwoordelijkheid willen, maar wij hebben in het verleden gezien, bijvoorbeeld bij de inburgering, dat het heel moeilijk voor ze is om hun verantwoordelijkheid te nemen over iets wat eerst bij het Rijk lag. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat voor al die dingen die tegelijkertijd op de gemeenten afkomen, de kennis bij de gemeenten ook zodanig is dat zij ermee kunnen omgaan? Daar zie ik nog veel te weinig van.

Ik zie ook nog veel te weinig passend onderwijs en arbeidsmarkt bij deze stelselherziening. Zoals de heer Dijsselbloem al zei: het zijn allemaal zaken die los van elkaar door afzonderlijke bewindspersonen worden behandeld, en dat is nu juist waar wij van af wilden. Het algemene punt van kritiek van GroenLinks is dus dat deze herziening van het stelsel met name een bestuurlijke overgang is. Uiteindelijk zijn het echter de professionals die de herziening tot een succes moeten gaan maken. De open einden kunnen alleen aan elkaar worden geknoopt als deze professionals ook medeverantwoordelijk worden gemaakt. Daarom zeg ik het de MOgroep na dat er naast een transitiecommissie voor bestuurders ook een transitiecommissie voor professionals moet komen. Het liefst werken die twee commissies met elkaar samen. Ik overweeg om hierop een initiatief te nemen. De staatssecretaris besteedt in haar brief veel warme woorden aan de professionals. Het lijkt mij dat zij het logisch vindt dat als er een transitieplan komt, de professionals daarbij een grote vinger in de pap krijgen.

Ik kom te spreken over het huisartsenmodel. De Centra voor Jeugd en Gezin verschillen per gemeente heel erg, ook wat betreft de diensten en de kwaliteit die zij leveren. Deze centra vormen de toegangspoort. Zij worden wat de Bureaus Jeugdzorg ooit hadden moeten worden. Het verbaast mij welke rol deze staatssecretaris aan de Centra voor Jeugd en Gezin geeft. Ik citeer: «De uitwerking wordt opgenomen in de werkagenda die wij met de veldpartijen opstellen en waarin de doorontwikkeling van het CJG één van de thema's is». Ik weet niet precies wat dit betekent. Kan de staatssecretaris mij uitleggen wie de leiding neemt in dat centrum en wat het basismodel precies wordt? Er mag natuurlijk variatie zijn tussen gemeenten, maar er moet ook gewoon een basismodel zijn. Wanneer wordt er wel en niet doorverwezen? Welke zorg wordt wel geleverd in het centrum? Ik wil hier veel meer duidelijkheid over hebben.

Het recht op de jeugdzorg wordt vervangen door een zorgplicht voor gemeenten. Ik vraag mij nog steeds af waarom het recht op jeugdzorg in het nieuwe stelsel niet behouden kan blijven. Mevrouw Van Miltenburg van de VVD zei ooit: «Als een ziekenhuis niet goed functioneert, ga je het recht op gezondheidszorg toch ook niet afschaffen?»

Mevrouw Dille (PVV): Is GroenLinks het met de PVV eens dat het kernteam op een Centrum voor Jeugd en Gezin aan bepaalde kwalificaties zou moeten voldoen? Is de heer Dibi het ermee eens dat dit niet al te vrijblijvend zou moeten zijn?

De heer Dibi (GroenLinks): GroenLinks was het tijdens de vorige kabinetsperiode op heel veel punten met de PVV eens. Op de een of andere manier is er iets veranderd. Mevrouw Dille heeft zich vandaag namelijk gemanifesteerd als de beschermvrouwe van dit kabinet. Ik vind net als zij dat er kwalificatie-eisen zouden moeten zijn. Ik roep mevrouw Dille op om wat zij in de vorige kabinetsperiode zei, ook nu iets meer te verkondigen. Het gebrek aan kritiek is wel heel erg opzichtig, nu zij een andere rol heeft.

Mevrouw Dille (PVV): Ik weet niet waar de heer Dibi dit op baseert. Ik heb volgens mij tien interrupties gehad in mijn inbreng. Het viel dus wel mee.

De heer Dibi (GroenLinks): Ja, over hoofddoekjes, maar niet over het volgende onderwerp waarover ik kom te spreken, de wachtlijsten in de jeugdzorg. Voorgaande kabinetten hebben altijd gezegd dat we ons niet moeten blind staren op de wachtlijsten en de cijfers, maar dat de kabinetsmaatregelen wel moeten leiden tot minder kinderen op de wachtlijsten. Voor de PVV was dit een van de grootste kritiekpunten op minister Rouvoet. Nog steeds staan er duizenden kinderen op de wachtlijsten. Ik wil de staatssecretaris vragen om concrete en afrekenbare doelstellingen te formuleren, gekoppeld aan een einde van de wachtlijsten. Ik overweeg om hierop initiatief te nemen.

Ik kom te spreken over de marktwerking. GroenLinks is geen principiële voor- of tegenstander van marktwerking, maar marktwerking kan wel een middel zijn om tot meer kwaliteit te komen. Marktwerking moet niet ten koste gaan van de kwaliteit, van een gevarieerd aanbod en van de veiligheid. Ik zeg de heer Dijsselbloem na dat er geen sprake mag zijn van marktwerking bij zorg aan kinderen in overheidsinstellingen. Deze kinderen zijn immers in handen van de overheid. De commissie-Samsom onderzoekt op dit moment in navolging van de commissie-Deetman niet voor niets het seksuele geweld dat kinderen is aangedaan die in handen van de overheid waren gekomen. We willen dus geen rare fratsen in de zorg voor kinderen in overheidsinstellingen. Daarbij accepteert GroenLinks geen marktwerking.

De voorzitter: U moet wel afronden, tenminste, als u ook nog een tweede termijn wilt.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik ben nog lang niet klaar, voorzitter.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Dijsselbloem u wil redden, door middel van een interruptie.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik wil de heer Dibi vragen stellen over zijn standpunt over de wachtlijsten. Ik snap niet wat hij bedoelt. Hij kan daar misschien uitgebreid op ingaan.

De voorzitter: Dit is erg doorzichtig, mijnheer Dijsselbloem, maar ook heel creatief.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Er is een definitie van wachtlijsten, geloof ik. Na zoveel weken ben je überhaupt pas een officiële klant op de wachtlijst. Wil de heer Dibi dat die definitie wordt aangescherpt? Wil hij dat de wachtlijsten worden ingekort en weggewerkt? Geldt dit voor nu of straks in het nieuwe stelsel? Als er geen recht op jeugdzorg is, is er immers ook geen wachtlijst meer. Dat zou een oplossing kunnen zijn.

De voorzitter: Dat was ook een heel betoog.

De heer Dibi (GroenLinks): Dank voor deze gelegenheid.

Ik vind niet dat er getornd mag worden aan de definitie. Die is namelijk al erg genoeg. Je komt pas na maanden op een wachtlijst. Daarnaast zeiden wij voorheen steeds dat er met wachtlijsten weer een zak geld naar de jeugdzorg ging. Daar wil ik ook van af. Wij willen dat het kabinet zegt: over zoveel tijd zijn er zoveel kinderen minder op de wachtlijst, omdat onze maatregelen zo goed zijn dat ze leiden tot minder kinderen op de wachtlijst. Dit kabinet neemt totaal afstand van een doelstelling op dat terrein. Wij willen op dat gebied een doelstelling.

Ik wil nog één punt maken. Dat is mijn allerbelangrijkste punt. Dan dien ik in mijn tweede termijn alleen maar moties in en zeg ik verder niks. Ik sluit mij aan bij de opmerking over tolken. Mijn punt gaat over medicalisering. Naar verwachting verstrekken openbare apotheken volgend jaar meer dan 1 miljoen keer geneesmiddelen tegen ADHD. Dat hoge aantal past in de lijn, want het stijgt elk jaar met 10%, met name voor kinderen. Daar heeft de GroenLinks-fractie grote problemen mee. Op dit moment wordt er gewerkt aan een nieuwe handleiding voor kinderpsychiaters: DSM V. Mevrouw Dille zei het al. Dat is een classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen. Op basis daarvan bepalen psychiaters wanneer ze medicatie voorschrijven. De opstellers van de vorige handleiding, DSM IV, klagen nu, in die zin dat ze toen hebben onderschat hoeveel meer kinderen medicatie zouden krijgen door hun criteria. Ik wil dat de staatssecretaris onmiddellijk in gesprek gaat met de beroepsgroep en uitlegt welke zorgen er leven in de politiek, dat wij ons grote zorgen maken over die enorme toename. Ik overweeg hierop het initiatief te nemen. En dan heb ik nog heel veel niet gezegd.

De voorzitter: Dan hebt u een beetje pech.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. De ChristenUnie is op zich positief over de beleidsbrief van beide bewindspersonen over de toekomst van de jeugdzorg. Het is een brief met inhoud die niet direct begint over de noodzaak van bezuinigingen en keuzes die daarom gemaakt worden. De inhoud staat centraal, maar dat moet ook zo blijven. Ik zie namelijk grote risico's dat financiële taakstellingen uiteindelijk toch de inhoud van de zorg gaan bepalen. Het is mooi als decentralisatie en betere samenwerking geld opleveren, maar de financiële taakstelling mag geen doel op zich worden.

De brief roept nog wel veel vragen op. Veel moet nog worden uitgewerkt. Hoe verhoudt het gedwongen kader in de wet kinderbeschermingsmaatregelen zich tot het nieuwe wetsvoorstel zorg voor jeugd? Waar wordt het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling precies gepositioneerd? Hoe verhoudt deze functie zich tot de Raad voor de Kinderbescherming? Het valt mij ook op dat er bestuurlijk vooral veel over de sector wordt gesproken. De ChristenUnie roept de regering op vooral veel met de sector te spreken, want daar zit de inhoudelijke kennis.

Ik heb een paar opmerkingen. De ChristenUnie ziet risico's wanneer het recht op zorg wordt vervangen door het compensatiebeginsel. Graag meer uitleg over de verhouding tussen de zorgplicht van gemeenten in relatie tot het individuele recht op zorg. Vaak werd er extra provinciegeld in de jeugdzorg gestopt. Gemeenten hebben het krap. Een bezuinigingstaakstelling zou hard aankomen. Volgens de G32 is de besparing van 300 mln. alleen haalbaar wanneer er geen landelijk belemmerende kaders worden gesteld. Wat verstaan wij echter onder belemmering? De ChristenUnie wil geen bureaucratie maar op bepaalde onderdelen wel landelijke kwaliteitseisen.

Zij pleit voor een uitzonderlijke positie voor grote steden in het budgetverdeelsysteem. Het nieuwe model moet gebaseerd zijn op objectieve indicatoren waarin ook de zorgzwaarte van jeugdigen en latente vraag tot uitdrukking komen. De grotestedenproblematiek en het waterbedeffect tussen stad en regio zijn belangrijke wegingsfactoren in het budgetverdeelsysteem. Cebeon en SCP zullen een verdeelmodel opleveren in het voorjaar van 2013, maar dat is laat, omdat de resultaten hiervan van invloed zijn op de uitwerking van de plannen in de verschillende regio's. Gemeenten moeten heel snel inzicht hebben in het huidige gebruik van zorg. Graag een reactie. De ChristenUnie vraagt ook aandacht voor de cumulatie van de verschillende decentralisaties. Welke ruimte is er als de cumulatie tegenvalt en bepaalde groepen extra zwaar getroffen worden? Als ik de inschatting van bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam lees, word ik daar niet vrolijk van.

De Centra voor Jeugd en Gezin. De ChristenUnie wil een vastgesteld kader geregeld zien van wat er minimaal aanwezig dient te zijn in een Centrum voor Jeugd en Gezin. Basiszaken mogen niet per gemeente verschillen. Er staat in de schriftelijke beantwoording niet dat een Centrum voor Jeugd en Gezin zelf ook wettelijk wordt vastgelegd. Daar krijg ik vandaag graag wat duidelijkheid over. De inspanningen die gemeenten nu verrichten, moeten niet voor niets zijn.

De kinder- en jeugdpsychiatrie is een lastig vraagstuk. Ik ben het er helemaal mee eens dat we af moeten van overmedicalisering, maar er blijft een deel over dat in de zorgverzekering hoort. Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning is de huisarts als onderdeel van verzekerde zorg ook niet verdwenen. Hij is gebleven. Graag een reactie.

Uit recent onderzoek blijkt dat de Eigen Krachtconferenties een groot succes zijn. De ChristenUnie pleit voor verdere uitbreiding van en inzet van deze vorm van hulpverlening, zodat die niet alleen beperkt blijft tot de jeugdbescherming. De vraag is hoe de staatssecretaris hiermee aan de slag gaat en wat hij gaat doen.

Wij zien graag dat behandelingstrajecten over de verjaardagsgrens heen kunnen lopen van 18-minner naar 18-plusser.

Ten aanzien van de aansluiting op het onderwijs roept de ChristenUnie de staatssecretaris op om op te letten bij de samenhang met passend onderwijs. Trajecten lopen namelijk parallel en betreffen deels dezelfde doelgroep.

Wij noemen vandaag graag het Zeeuws model met betrekking tot keuzevrijheid. Wij constateren dat de keuzevrijheid voor identiteitsgebonden zorg nog onvoldoende is gewaarborgd in de brief van het kabinet. Ik denk dan met name aan de positie van de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg. Dit is een landelijk werkende instelling. Deze stichting wordt komend jaar al getroffen door een afbouw van provinciale middelen en door een overheveling van het budget voor landelijk werkende instellingen. Ik zou graag aandacht daarvoor zien van het kabinet.

Inzake kwaliteits- en veiligheidseisen moet er worden gewerkt aan een niet-bureaucratisch kwaliteitssysteem. Wat ons betreft moet dat landelijk.

De ChristenUnie vraagt aandacht voor kindermishandeling in Caraïbisch Nederland. Wij hebben daarover een amendement ingediend, waarop wij graag een reactie willen. Het is goed als daar extra geld voor beschikbaar is.

De voorzitter: Wilt u gaan afronden?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): In de vorige kabinetsperiode is ten aanzien van tienermoeders een geweldige impuls gegeven aan het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en aan de opvang van tienermoeders. De ChristenUnie is bang dat kleine, bijzondere doelgroepen er door decentralisatie en bezuinigingen bij in zullen schieten. Tienermoederorganisatie Steady in Rotterdam moet met ingang van 1 januari 2012 de deuren sluiten. Het kabinetsvoorstel naar aanleiding van het rapport over de toekomst van de vrouwenopvang moet nu echt heel snel komen, voordat nog meer tienermoederorganisaties hun deuren moeten gaan sluiten.

Met vijf minuten spreektijd ben ik vooral op problemen ingegaan, maar ik verwijs graag nog eens naar de notitie die mijn fractie bij de algemene politieke beschouwingen heeft gepresenteerd, inclusief tegenbegroting. Wij vragen hierin aandacht voor balans in werk en zorg, eerlijke financiële gezinsbijdragen, versterking van kinderrechten, aandacht voor de gevolgen van echtscheiding en beschikbaarheid van opvoedondersteuning. Dat lijkt me een heel belangrijke basis voor de toekomst.

De voorzitter: U bent ruim over uw spreektijd heen, maar goed.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De riante spreektijden zoals de heer Dibi die nog had, zijn inderdaad voorbij. Ook ik zal mij haasten om, wat de SGP-fractie betreft, tot de kern te komen. Ik wil graag vooropstellen dat er met de brieven waar we vandaag over spreken, met name de brief van november, stappen vooruit zijn gezet. Een paar maanden geleden zeiden we nog breed in de Kamer dat we nog wat ongeduldig waren over wat er in het achterliggende jaar gebeurd was, maar we krijgen nu steeds meer zicht op de hoofdlijnen van het nieuwe jeugdzorgstelsel. Ik steun ook de doelstelling en de inzet die uit de brief spreekt om zowel politiek als maatschappelijk een breed draagvlak te houden en te krijgen voor de plannen.

Ik besteed in mijn spreektijd allereerst aandacht aan de keuzevrijheid in de jeugdzorg. Het is mooi dat het uitgangspunt in de wet komt, maar komt het in de praktijk ook echt uit de verf? In artikel 15 van de huidige Wet op de jeugdzorg staat dat de zorg moet aansluiten bij de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt. Kan dit uitgangspunt in het nieuwe stelsel nog wel worden gewaarborgd en afgedwongen, zodat cliënten niet gedwongen zijn om genoegen te nemen met aanbieders die door de gemeente zijn gekozen? Het Zeeuws model biedt hiervoor goede garanties, omdat daarin alle aanbieders aan bod kunnen komen. Collega Wiegman sprak er ook al over.

De bovenregionale instellingen vragen onze bijzondere aandacht. Inmiddels zijn bijzondere aandachtsgroepen en instellingen in kaart gebracht. Ze worden niet uitgezonderd van de decentralisatie, maar het kabinet ziet wel diverse aandachtspunten. Wij vinden daarom dat bovenregionale instellingen waar nodig ondersteund moeten worden tot aan de invoering van het nieuwe systeem, zodat geen bijzonder en specialistisch aanbod verdwijnt. Dit moet wel ingebed zijn in de overgang naar een nieuw stelsel. Wil de staatssecretaris dat toezeggen? Wordt hieraan ook apart aandacht besteed in de periodieke rapportages? Landelijk werkende instellingen ervaren in 2012 al financiële problemen door wijziging van de verdeelsystematiek. Een deel van de bedragen waar zij recht op zouden hebben, dreigt niet te worden uitgekeerd. Is de staatssecretaris hiermee bekend?

Het Centrum voor Jeugd en Gezin is een belangrijk schakelpunt in het nieuwe stelsel. Het kabinet geeft ongeveer aan welke taken het zich kan voorstellen, maar het blijft nog wat onduidelijk en open wat het kabinet concreet van gemeenten gaat verwachten. Wij vinden dat over dit kernpunt snel meer duidelijkheid moet komen. Hoe bevordert het kabinet dat bij de ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin bestaande structuren en locaties optimaal worden benut?

Wij begrijpen dat het kabinet het recht op jeugdzorg niet in de huidige vorm wil voortzetten. Ervaring en evaluatie geven onder meer aan dat fixatie op het recht op zorg belemmerend kan werken bij de ondersteuning van kinderen en gezinnen. Wel ontstaan door het afschaffen van het wettelijke recht nieuwe afstemmingsvraagstukken, bijvoorbeeld tussen jeugd-ggz en volwassenen-ggz. Hoe wordt gewaarborgd dat ouders en kinderen allebei op het juiste moment zorg kunnen ontvangen, juist wanneer het kabinet wil dat hulpverleners meer rond het gezin gaan staan?

Vanaf 2015 gaat in de jeugdzorg een eigen bijdrage gelden. Wij snappen dat ook in de jeugdzorg bekeken wordt welke mogelijkheden daarvoor bestaan, maar we vinden wel dat juist op dit veld bijzondere zorgvuldigheid vereist is wanneer het gaat om kinderen en jongeren. Beleid om problemen zo vroeg mogelijk te voorkomen en te verhelpen, mag niet in de wielen gereden worden door invoering van een eigen bijdrage. Op welke wijze gaat de staatssecretaris dit meenemen bij de uitwerking?

De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur heeft recentelijk een kritisch essay over de jeugdgezondheidszorg gepubliceerd. Er wordt een tendens naar verstatelijking geconstateerd die de kwaliteit van de zorg niet ten goede komt. Graag krijgen we een reactie van het kabinet op dit essay. Daarnaast horen we graag of de gesignaleerde zorgpunten worden meegenomen in de ontwikkeling van een nieuw stelsel.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Kamer gekomen. Alleen al aan de staatssecretaris van VWS zijn 106 vragen gesteld. We schorsen zodoende tot 17.05 uur.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Op één voorwaarde, namelijk dat alle vragen worden beantwoord.

De vergadering wordt van 16.34 uur tot 17.05 uur geschorst.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de staatssecretaris van VWS. Ik verzoek de Kamerleden, de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen de vragen te beantwoorden, zonder onmiddellijk te interrumperen. Wij hebben net afgesproken dat maximaal twee interrupties per persoon zijn toegestaan. Interrumperen mag dus, maar liever niet, al kan ik mij voorstellen dat er dringende vragen kunnen zijn.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng. Ik heb heel bewust in de beleidsbrief gezet dat dit een gezamenlijke grote verandering van de jeugdzorg is, waarbij ik heel goed luister naar al diegenen die hun visie naar voren hebben gebracht en hun deskundigheid hebben ingebracht. De heer Dijsselbloem en mevrouw Koşer Kaya verwezen daarnaar; zij hebben het precies zo begrepen als ik het bedoelde. Ik zal in drie blokken antwoorden, want ik wil graag alle vragen beantwoorden. Het eerste blok gaat over de beleidsbrief, het tweede blok betreft de begroting en het derde blok gaat over de overige geagendeerde brieven. Binnen het blok over de beleidsbrief heb ik ongeveer elf kopjes geformeerd voor de beantwoording van de vragen.

Er is een Kamerbrede overeenstemming dat wij de jeugdzorg in ons land kunnen verbeteren door de vormgeving ervan te veranderen. Ik heb geen ander geluid gehoord dan dat de herstructurering ervan geen doel op zichzelf is, maar alleen het instrument om ervoor te zorgen dat de zorg normaliseert. De zorg moet, waar nodig, in een vroeg stadium bij het kind terechtkomen en er moet herkend worden dat deze zorg bij het kind terecht moet komen. Kinderen kunnen veel meer baat hebben bij de eigen kracht in hun omgeving dan wij nu aannemen. Daarover zal ik geen grote verhalen houden, want dan herhaal ik vooral de informatie die de Kamer vanuit de samenleving naar mij toe heeft gebracht.

De contouren van deze stelselwijziging zijn regelrecht ontleend aan het rapport van de parlementaire werkgroep uit het voorjaar van 2010; de heer Dijsselbloem verwees daarnaar. De stelselherziening is opgenomen in het regeerakkoord. Zoals de Kamerleden hebben kunnen zien, heeft de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die degenen die dit onderwerp zullen overnemen, vertegenwoordigt, al die argumenten nog eens op een rijtje gezet. Over de visie verschillen wij dus niet van mening.

De decentralisatie is een heel grote operatie, net als een aantal andere operaties. De uitwerking daarvan roept veel vragen op en brengt veel signalen met zich waarop moet worden gelet. Wij hebben brieven van maatschappelijke organisaties ontvangen, de Kamer heeft om een hoorzitting gevraagd en vandaag hebben fracties heel goede signalen afgegeven. Wij komen een aantal heel lastige vragen tegen. Hoe ga je het plan voor het CJG uitwerken? Daar zal ik in een blokje op ingaan. Hoe zit het met de zorgplicht van de gemeenten en waarom is dat niet een recht op zorg en een compensatieplicht? Daar zal ik in een apart blokje op ingaan. Er is gezegd: wees eens wat preciezer over de jeugd-ggz, die wordt overgeheveld. Dat is ook een apart blokje. De kwaliteitswaarborgen en het daarbij horende toezicht op een gedecentraliseerd beleid zijn ook een blokje. Die uitwerking heeft consequenties voor jeugd en ouders. Wij willen de transitietijd gebruiken opdat de maatschappelijke groeperingen, de deskundigen en degenen die een en ander moeten uitvoeren heel goed hun inbreng kunnen leveren. Wij willen dat dit in een dialoog gebeurt.

Over de stappen die wij daartoe zullen zetten, zal ik de Kamer in april 2012 een brief sturen, waarin ik de vragen die de leden mij hebben gesteld, voor zover ik deze nu nog niet mondeling beantwoord, verder zal kunnen uitwerken. Wij zullen dan een eindje verder zijn met de eerste contouren van het wetsvoorstel. Zoals de Kamer weet, zal zij eind 2012 het gedetailleerde wetsvoorstel ontvangen. Zoals ik het voor mij zie, hebben wij in het traject daarnaartoe nog een aantal verdiepingsslagen voor de boeg, waarin wij steeds concreter kunnen profiteren van datgene wat in de transitie gebleken is.

De onderwerpen – hier kunnen er nog enkele aan toegevoegd worden – die ik in ieder geval in april aan de Kamer wil rapporteren, zijn: de opdracht zoals de gemeenten ze zullen ontvangen; de borging van de kwaliteitsnormen en daarbij het klachtenrecht, de medezeggenschap en de rol van vertrouwenspersonen, die ik graag intrinsiek in het systeem wil borgen; de borging van de kwaliteit van de verschillende bijdragen van de LVB, ggz, jgz, JB/JR – dit waren vijf afkortingen; een dubbeltje per afkorting voorzitter, excuses hiervoor – dit zal heel nadrukkelijk verder worden uitgewerkt, maar daar ga ik zo op in; verder de poortwachtersfunctie van het CJG of de functionaris op het CJG die naar de voorziening leidt; de uitwerking en verantwoording van het toezicht; AMK; SHG en de samenwerking met onderwijs en sociale zaken. Die is namelijk ongelooflijk belangrijk, want daar ligt een groot deel van onze kansen.

Ik ga op een aantal specifieke ambities in. Alle leden der Kamer hebben mij gevraagd naar medicalisering. Medicalisering zie ik als een symptoom van datgene waar wij niet blij mee zijn in de huidige jeugdzorg. Medicalisering heeft te maken met een zeker ongeduld dat wij ontwikkeld hebben voor mensen die anders zijn, in dit geval kinderen. Er is een zeker gebrek aan zelfvertrouwen bij gewone burgers om bij elkaar te rade te gaan. Dat is ontaard. Daar hebben alle leden der Kamer op gewezen. Ik vermoed – net zoals de heer Dibi zegt – dat die ontaarding zich in de DSM V nog verder voort zal zetten. Wij moeten hier een ingreep doen. Dit is echter een ingreep voor technici. Ik zal dus inderdaad in gesprek gaan met de beroepsgroepen om te bezien op welke wijze ik mij hierop moet oriënteren.

Voor het basispakket in de jeugdzorg, datgene wat de consultatiebureaus aanbieden – de consultatiebureaus kunnen natuurlijk een heel belangrijke rol hierin spelen – ben ik van plan om die vraag heel concreet op te nemen. Ik doel hierbij op mijn vraag hoe in de toekomst het basistakenpakket van consultatiebureaus er uit moet zien. Die expertise zal er zeker toe moeten leiden dat er minder snel medicatie wordt voorgeschreven. Wij weten namelijk helemaal niet wat het effect van die medicatie op termijn is. Het kind leert zich ook niet aanpassen als het symptoom van het kind door de medicatie bestreden is. De mogelijke interventies die een veel beter effect zouden kunnen hebben, zijn nog veel minder bestudeerd. Hier is dus werk aan de winkel. Hiermee beantwoord ik de vragen van allen.

In principe zien wij het jeugdstelsel als een manier om kinderen bij het bereiken van de volwassen leeftijd in staat te stellen om aan de slag te gaan in de maatschappij, een eigen dak boven hun hoofd te hebben en lief te hebben wie ze willen. Dat zijn drie doelstellingen van de stelselwijziging. Ik wil daar op dit moment al bij opmerken dat de outcomecriteria wat mij betreft absoluut niet een-op-een gelinkt zijn aan het aanbod. Als wij zo dicht mogelijk blijven bij het feit dat wij alle kinderen in ons land die drie dingen gunnen als zij groot zijn, kunnen wij vanaf dat punt terugwerkend bij onze outcomecriteria komen. Daarbij is het heel belangrijk om te weten – ik functioneer hier ook als echo van een heel grote groep inhoudelijk deskundigen uit het veld – dat de overheid, een groep van professionals, een instelling of een gemeente dit niet alleen kunnen bereiken. Wij zullen het daarbij moeten hebben van een hele «civil society». It takes a village to raise a child. Ik voel me thuis in die gedachtegang. Los van alle structuren die wij kunnen aanreiken, denk ik dat het ontzettend belangrijk is om het zelfvertrouwen te hebben om ons met elkaar in te laten. Ik zal mij daar zelf heel nadrukkelijk voor inzetten.

Het eerste blokje dat ik heb toegezegd gaat over het CJG. Het CJG zie ik als een plek, een persoon, een telefoonnummer of wat dan ook, als iets waar mensen met heel grote aarzelingen op een zo makkelijk mogelijke manier bij iemand anders terecht kunnen komen om een vraag te stellen, ook al durven ze die bijna niet te stellen. Voor een kind zou zo'n plek bijvoorbeeld de Kindertelefoon kunnen zijn. Kinderen chatten namelijk over de Kindertelefoon en stellen daar misschien al vragen die zij hun ouders niet eens hebben durven vragen. Het meest laagdrempelige, voorzichtige en kindvriendelijke in het concept CJG zou dus de Kindertelefoon kunnen zijn. Ik noem dit als voorbeeld omdat de Kamer vreest dat de Kindertelefoon als landelijk aanbod ten onder zou kunnen gaan in de mogelijke versnippering; dat zouden wij niet willen. De Kamer begrijpt wellicht dat ik in de manier waarop ik met de gemeenten en het concept CJG omga, niet één instrument wil opleggen aan alle gemeenten, maar ik zal gemeenten warm maken voor dit ongelooflijk belangrijke concept. Wij zullen nadrukkelijk aandacht besteden aan het borgen van de toegang van ieder CJG op de Kindertelefoon. Daar zal ik mij voor inzetten.

Een CJG is er bijna in iedere gemeente. Daaraan is te zien dat dit concept ook heel erg aansprak bij de wethouders die zich hiermee hebben beziggehouden. Een CJG is geen gebouw met een plaket erop, maar de mogelijkheid voor de burgers in de gemeente om vragen te stellen en een gezond en uitvoerbaar antwoord te krijgen. De gemeenten krijgen in de transitie de opdracht om ervoor te zorgen dat ouders en kinderen in hun gemeente kunnen beschikken over een aantal faciliteiten. Ik ga niet zeggen hoe het CJG dat moet doen; de outcomecriteria zullen gelden voor de gemeenten en de gemeenten vertalen die door naar hun eigen CJG. Dat betekent automatisch dat de CJG's een zekere diversiteit zullen kennen, want een CJG in Amsterdam en een CJG in Bunschoten mogen er verschillend uitzien. Misschien moet dat zelfs!

Wel is het nadrukkelijk de bedoeling dat het CJG zo veel mogelijk zelf verhelpt. Daarmee kom ik op het idee van de poortwachter. Ik wil dit niet medicaliseren en ben dus terughoudend met het gebruik van de term «huisarts», maar de huisarts is de poortwachter van de gezondheidszorg. Zo is er in de jeugdzorg ook een poortwachter. Deze zou een aantal dingen moeten kunnen. Hij moet neus hebben voor wat er aan de hand is, hij moet ervaring hebben met kinderen, het ongewone van het gewone kunnen onderscheiden en de eigenwijsheid en moed hebben om dingen aan de orde te stellen op een manier die de overkant ook accepteert. Dat betekent dat de neus op het CJG eenzelfde rol heeft als de huisarts in de gezondheidszorg. Hij stelt gerust als dingen vanzelf overgaan. Als dingen nooit meer overgaan, kan hij op een bepaald moment ook aangeven dat men ermee moet leren omgaan. De zaken die hij zelf kan behandelen, behandelt hij zelf. Er is maar één categorie die de poortwachter doorverwijst: de categorie waarvoor expertise nodig is die hij zelf niet heeft. Dat betekent voor het CJG niet doorverwijzen naar achter, maar de expertise binnenroepen. In die zin kan ik helemaal aansluiten bij het huisartsenmodel, maar ik noem het dus liever niet zo omdat wij net zo uitgebreid over pilletjes hebben gesproken.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik ben heel blij om dit te horen, dat meen ik oprecht, maar hoeveel CJG's kennen nu zo'n poortwachter die zo veel mogelijk zelf behandelt of antwoord geeft op vragen en pas doorverwijst als het heel specialistisch wordt? Kan de staatssecretaris daar een antwoord op geven?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik weet niet hoeveel CJG's dit nu hebben, maar heb wel voor ogen waar ik naartoe wil: de competenties die ik net noemde. Wij zijn in overleg met de professionals om te bekijken hoe wij die competenties in het CJG kunnen laten neerdalen. Wij hebben op dit moment wel professionals, zoals de jeugdartsen, maar zij zijn opgeleid en gemaakt voor het oude systeem. Misschien moeten wij goed nadenken over welke competenties en combinaties wij in het CJG nodig hebben. Dat is een van de belangrijke onderwerpen van gesprek.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat snap ik. Alleen, we moeten erover nadenken. Dat dit een heel belangrijk onderdeel van het gesprek is, is mij iets te vrijblijvend. Deze stelselwijziging staat of valt wat GroenLinks betreft met het huisartsenmodel, maar wat we niet zo zouden mogen noemen omdat het «medicijnen» in zich draagt. We weten echter allebei wat we bedoelen en wat de Bureaus Jeugdzorg altijd al hadden moeten zijn. Ik wil dus van de staatssecretaris veel concreter horen wanneer de Centra voor Jeugd en Gezin een dergelijk iemand in huis hebben, aan welke competenties of kwalificaties die persoon moet voldoen en wat dan de resultaatsverplichtingen zijn voor een CJG. Dat is mij nu nog te vaag.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik stel voor dat ik in april in de brief de oogst vermeld. Ik zal daarin de gedachten die mij door de professionals en vanuit het veld zijn aangeleverd, op een rijtje zetten. Daarin wordt heel nadrukkelijk gezocht naar een nieuw soort van competentieset, die heel goed kan aansluiten bij verschillende disciplines die op dit moment werkbaar zijn, met nog een beetje extra. Daar wordt op dit moment heel vernieuwend over nagedacht. In april zal ik daar verder over rapporteren.

Hoe verhouden het CJG en het ZAT zich tot elkaar? Een ZAT biedt op zichzelf geen hulp. Het is een multidisciplinair overleg. Op zich moet het concept dat op de scholen wordt gebruikt naadloos aansluiten bij hetgeen bij Bureau Jeugdzorg gebeurt. Dit is een van de onderwerpen waar de verschillende bewindspersonen in de transitie ook samen naar moeten kijken. Als de schotten weg zijn, moeten immers ook de schuttingen weg en moeten we ervoor gaan zorgen dat er vloeiende overgangen zijn. Daarbij moet je ook nog het idee van één gezin, één plan bekijken. Voor een kind zou het nauwelijks verschil moeten maken of er op school iets gebeurt, op de sportclub of in de thuissituatie. Hierbij is dus sprake van een schot dat we kunnen doorbreken.

Mevrouw Bruins Slot vroeg of een huisarts mag doorverwijzen in het nieuwe stelsel. Mevrouw Wiegman heeft daar ook naar gevraagd. Op dit moment mag het sowieso. Een huisarts verwijst natuurlijk door naar alles wat in de Zorgverzekeringswet blijft. Er zijn zeer gespecialiseerde vormen van psychiatrische behandeling die nadrukkelijk met veel diagnostiek en medicatievoorschriften te maken hebben. We zijn nu aan het verkennen hoe de onderdelen van de Zorgverzekeringswet en de onderdelen van de Wet op de jeugdzorg zich tot elkaar moeten verhouden. Er moet in ieder geval een heel heldere en ondubbelzinnige grens zijn. Op dit moment zeggen wij: alles naar de gemeenten, tenzij. Naar dat «tenzij» zijn wij nu aan het kijken. Binnen dat stukje «tenzij» zal de huisarts natuurlijk moeten kunnen blijven verwijzen, indien dat onder de Zorgverzekeringswet blijft vallen. Ook op dit onderwerp zijn wij in overleg met het veld. Wij maken een grote beweging richting gemeenten. Bij iedere grote beweging zijn er heel kleine groepjes die daar net niet in passen. Daar zullen we dus heel zorgvuldig naar kijken.

Ook is er een vraag gesteld over de rol van het jeugd- en jongerenwerk in relatie tot het CJG. Daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde antwoord als voor onderwijs. Alles wat op dit moment in de andere sectoren geldt, komt lang niet zo goed tot zijn recht als straks, wanneer die zaken gebundeld zijn.

Ook is er een vraag gesteld over rechten bij digitale dossiers van ouders. Dat is een monster met twee koppen. Aan de ene kant hebben wij er behoefte aan dat informatie veel sneller wordt uitgewisseld. Aan de andere kant willen wij absoluut niet dat privégegevens zomaar op straat komen te liggen nadat mensen op het consultatiebureau zijn geweest. De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst, de WGBO, ziet daarop toe. Op de vraag van mevrouw Van der Burg antwoord ik dat het niet de bedoeling is dat instrumenten met heel veel persoonlijke gegevens in iedere situatie worden gebruikt. Op het gebruik van deze instrumenten zal een vernauwing moeten worden aangebracht, namelijk alleen op indicatie.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd waarom het CJG, zoals het basisaanbod van de jeugdgezondheidszorg, niet wordt vastgelegd in de Wet publieke gezondheid. Dat is omdat het CJG een instrument is. Het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg heb ik wel in revisie, om te bekijken wat daarin moet worden ondergebracht. Op die manier is dus een innovatie mogelijk. Dat blijft ook in de Wet publieke gezondheid staan. Als het gaat om wat een gemeente moet leveren binnen zijn compensatieplicht, zijn we aan het bekijken wat de algemene criteria zijn – dat is dus een algemene opdracht aan alle gemeenten – en waar de individualiteit en de diversiteit mogen komen. Dat grensgebied is nog niet vastgelegd. We zijn dus op twee manieren bezig om één algemeen pakket te creëren, dus de algemene opdracht aan de gemeenten en het basispakket van de jeugdgezondheidszorg, en daarnaast de diversiteit.

Mevrouw Van der Burg stelde een vraag die valt onder het eerste blokje, over CJG en de toegang daartoe.

Het tweede blokje is zorgplicht gemeenten, en het recht op zorg. Ik heb veel vragen gehad over de AWBZ-overdracht naar gemeenten. Zoals de heer Van der Staaij al zei: het recht op zorg heeft geleid tot een aanbodgericht, en met regels en indicatiestelsels overladen systeem, waarmee we uiteindelijk niet gelukkig zijn. De gemeenten krijgen een zorgplicht, en de gemeenten zullen in deze transitie een aantal outcomecriteria krijgen opgelegd waaraan ze moeten voldoen, en wel alle gemeenten in dezelfde mate. Op die manier hebben de gemeenten er een enorm belang bij om het voor hun individuele burgers goed te doen. Dat ze middelen en de mogelijkheden krijgen, is de Kamer bekend. We spelen nu met de gedachte om wettelijk een deel vast te leggen. Maar heel belangrijk is de motivatie van de gemeenten om het goed te doen; dat is iedere keer de andere kant van de weegschaal. De vrijheid van de gemeenten moet daar wat de individuele dingen betreft ook geborgd zijn. Verder kent de Kamer de redenering zoals ik die heb: ik ga ervan uit dat de gemeenten daartoe beter in staat zijn dan het Rijk. Dat is een politieke overtuiging. Dit was het blokje zorgplicht.

Het blokje kwaliteit, professionalisering en toezicht is het volgende blokje. Daar word ik altijd heel blij van. Als je de kwaliteitscriteria voor deze belangrijke innovatie van de jeugdzorg mag gaan formuleren, dan zullen dat criteria zijn aan de gemeenten en aan de aanbieders waarin juist je visie op die zorginnovatie naar voren gaat komen. Dat betekent dat je het kan hebben over «we willen dat een kind op een bepaalde leeftijd een eigen huis heeft, en kan lief hebben en in een gezin woont.» Daar kun je veel beter je idealen in leggen. Wat we ook kunnen toevoegen, zijn kwaliteitscriteria voor de gemeente om te zeggen: wij willen dat jij zorgt dat de onderlinge instellingen ook samenwerken.

Ik wil ook dat het toezicht op deze zaken gaat toetsen op de kwaliteitscriteria die wij neer gaan leggen voor de integrale jeugdzorg. Als ik vooruitloop op de vragen over het toezicht, betekent dit dat ik wat het toezicht betreft zoals ik dat kan aanbieden – dat is toezicht dat is geboren in de gezondheidszorg – hoop dat wij de slag zullen kunnen maken naar kwaliteitscriteria die veel breder zijn dan dat, die te maken hebben met participatie en met in een gezin zijn opgegroeid. Dan heb ik het natuurlijk niet over de uitzonderingsgevallen waarvoor dat niet is weggelegd, want die moeten we beschermen op de manier waarop we dat in de gezondheidszorg ook steeds hebben gedaan. Maar voor die kinderen waar we willen normaliseren, mogen we de lat veel hoger leggen dan we nu hebben gedaan. Wat mij betreft mogen we het toezicht daarop dan ook op een heel nieuwe manier vormgeven. Wat mij betreft bied ik datgene wat in het gezondheidszorgsysteem nu bestaat aan om mee te denken, maar misschien zelfs ook om op te gaan in een nieuw soort van integraal toezicht dat toeziet op dingen die te maken hebben met werkgelegenheid, de school, over de grens van het justitiële kader heen. Ik nodig uit om hierin niet al te terughoudend na te denken. Als het gaat om de kwaliteitscriteria: daar leg je op een gegeven moment de lat met wat we willen bereiken. Het is nu een unieke gelegenheid, leg hem vooral hoog. Dat toezicht komt daar dan als vorm weer achteraan.

Wat de professionalisering betreft: er is een aantal beroepen waarvan al …

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vond wat de staatssecretaris zei over de kwaliteitscriteria nog tamelijk abstract.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ben nog niet klaar met de kwaliteitscriteria.

De gemeenten krijgen de opdracht om kwaliteitseisen te stellen. Dat is onderdeel van de transitie. De professionele autonomie moet daar een heel belangrijke rol in krijgen. De administratieve lasten moeten daarin minimaal zijn. Dat zijn alvast twee kwaliteitscriteria die we kunnen meenemen. Tegelijkertijd hebben we dingen als een Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst, en de Wet op de individuele beroepen in de gezondheidszorg. Die blijven van toepassing. En we hebben twee nieuwe professionaliseringstrajecten voor twee nieuwe beroepen, die hun beroepscodes nog niet hebben, maar daar zijn we hard mee bezig. Ook daar ligt een vernieuwingselement, want naast kennis en vaardigheden weten we dat het om de klik gaat. Die kunnen we dan op een meer moderne manier in de opleidingen brengen. We hebben ook als extra waarborg de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, verplichte verklaringen omtrent goed gedrag, allemaal dingen die daar vanzelfsprekend in gaan. Maar we kunnen ook kijken naar het borgen van de rechten van de cliënt, waarbij zoveel mogelijk kan worden aangesloten op de wet cliëntrechten zorg, en de Beginselenwet zorginstellingen. Daarin kunnen we weer beter kijken naar klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen en het toezicht. We kunnen dus op alle mogelijke manieren profiteren van vooruitgangen die op dit moment ook in andere sectoren in gang zijn.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): De staatssecretaris verwijst als het gaat om kwaliteit naar allerlei wetten die er nog niet zijn. Dat wringt een beetje. De zorgbeginselenwet moet nog in de Kamer worden behandeld. De cliëntenwet, waar het gaat om de rechten van cliënten in de zorg moet nog worden behandeld in de Kamer. We hebben daarover recent nog een rondetafelgesprek gehad waaruit toch wel blijkt dat er nog heel wat vragen, haken en ogen aan zitten. Dat vind ik wel wat lastig. Er is nog geen kwaliteitsinstituut, maar er wordt wel op vooruitgelopen. Eigenlijk worden er zaken geparkeerd, zaken die er nog niet zijn. Dat geeft zo weinig zekerheid richting de zorginstellingen en de gemeenten nu. Hoe gaan we dat spanningsveld oplossen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat hoeft geen spanningsveld te zijn. Het is nooit erg om te kijken welke wet het eerste erdoor is. Die elementen uit de wet cliëntenrecht zorg, waarvan de Kamer vindt dat ze absoluut ook in de wet voor de zorg op de jeugd moeten zitten, kunnen daarin onverkort worden opgenomen. In die zin kunnen wetstrajecten parallel aan elkaar lopen, en dan kijk je wie er het eerst over de finish is. Maar het was niet de bedoeling om te verwijzen naar die wetten, maar om te laten zien welke maatschappelijke ontwikkelingen daarin zijn opgenomen. Daar zitten heel goede elementen in. Als ze eerder klaar zijn, dan kun je wel verwijzen naar die wetten. Maar de wet cliëntenrecht zorg hangt al een jaar in de Kamer, dus ik kan me voorstellen dat u zegt: haal er maar vast wat uit voor die wet op de zorg voor de jeugd. Dat mag van mij.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Nu wordt een heel bijzonder initiatief bij mij neergelegd, maar mijn vraag was eigenlijk juist gericht aan het kabinet. Ik wil graag meer zekerheden en garanties. Ik wil weten dat dat straks is terug te zien in de wet. Kan ik van het kabinet iets actiefs verwachten? Kan ik van het kabinet verwachten: die cliëntenwet is er nog niet, wij gaan er zelf zaken uithalen en in die wet brengen, en Kamer, wacht maar af, er komt wat moois? Of wordt hier nu iets bij de Kamer neergelegd van een bepaalde uitdaging tot stevig amenderen, waarbij wij gebruik kunnen gaan maken van zaken in de cliëntenwet?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik denk het eerste, als ik de zinnen op een rijtje heb. Er is een flink aantal vragen gesteld over de positie van cliënten en kinderen. Ik denk dat wat dat betreft het deels een uitnodiging was van: we nemen die dingen in de wet op de zorg voor jeugd op, tenzij ze al opgenomen zijn in de wet cliëntenrechten zorg. Maar ik heb er geen enkel probleem mee om het op twee plekken te doen, want dat bijt elkaar niet. Het ligt dus aan onze kant van de tafel om het te doen, en daarin neem ik de vragen van vandaag allemaal mee.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): In mijn bijdrage maakte ik een vergelijking met de Wmo, waarbij op prijs geconcurreerd werd, omdat de kwaliteitsaspecten niet helder waren. Het is juist van belang dat we van tevoren die kwaliteitseisen helder en duidelijk hebben, zodat we ook echt optimale zorg voor die kinderen kunnen bieden. Ik proef dat er wel een voorstel komt op die kwaliteitseisen, maar het is mij nog niet helder genoeg. Zegt de staatssecretaris: wij gaan vooraf die kwaliteitseisen precies in kaart brengen, samen met de VNG voor mijn part, om het daarna aan de Kamer voor te leggen? Of is dit nog een vrijblijvend geheel?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zijn drie soorten kwaliteitseisen die we kunnen stellen: kwaliteitseisen aan de professionals, kwaliteitseisen aan de aanbieders en kwaliteitseisen aan de output die de gemeenten straks op hun schouders moeten nemen, als ze het overnemen van het Rijk. Met die professionals zijn we bezig in een apart traject. De aanbieders – dan kom ik op de zorg van mevrouw Koşer Kaya – dienen aan kwaliteitscriteria te voldoen, want bij de Wmo hebben we geleerd dat met name is aanbesteed op de laagste prijs. Daarvan heeft iedereen geleerd, dat willen we absoluut niet. Daar zal een heel belangrijke rol in moeten spelen dat er kwaliteitscriteria zijn voor de aanbieders.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik begrijp dat er aan de kant van de aanbieders kwaliteitscriteria komen. Maar aan de kant van de gemeenten, en de spelregels waarbinnen ze de onderhandelingen kunnen ingaan, moet ook helderheid bestaan. Komt dat ook?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Die criteria komen weer in die opdracht te liggen die aan de gemeenten wordt gegeven, en aan de outputcriteria voor het te diversificeren deel, zodat niet iedere gemeente weer heel verschillende dingen kan doen. De output moet op dat terrein gelijk zijn, en dat is een hele slag die we aan het maken zijn. Het veld en de inhoudelijk deskundigen hebben gezegd: ga nou niet het aanbod beschrijven, zorg nou dat je goed omschrijft welke doelen moeten worden gehaald, door een gemeente, door aanbieders, door professionals. Wij willen het drama in de aanbestedingen van de Wmo absoluut niet herhalen.

De heer Dijsselbloem heeft een vraag gesteld over de vertrouwenspersoon, op dit moment een heel belangrijke schakel in het systeem. Daar kom ik in april op terug. Ik onderken het grote belang daarvan. Het is wat mij betreft een onderdeel van dat kwaliteitskader.

Inhoudelijke prestatie-indicatoren zullen op verschillende niveaus gaan plaatsvinden. Die inhoudelijke slag kan de Kamer in april voor de eerste ronde al tegemoet zien. Voor een aantal prestatie-indicatoren zullen we zelfs nog onderzoek moeten doen, zullen we ZonMw-trajecten moeten uitzetten, zullen we de professionals moeten raadplegen wat de beste indicatoren zijn. Maar we zijn heel nadrukkelijk bezig die op de onmiddellijk zichtbare en voelbare verschillen, gemeten aan de kinderen en hun situatie, op te hangen.

Mevrouw Bruins Slot en mevrouw Dille hebben over de toeleiding naar het nieuwe stelsel nog iets gevraagd, waarop ik al een antwoord heb gegeven.

Ik zou een kwaliteitsbrief schrijven die nu wordt ingehaald door een aantal extra vragen. Ik zou daarbij willen voorstellen dat ik dat hele kwaliteitsverhaal in die aprilbrief verder invul, omdat het anders een beetje nauw wordt. Dan gaan die brieven ook over elkaars voeten struikelen. Er zou er nog één in december komen, maar die is eigenlijk alweer verouderd door wat er nu wordt gevraagd. Maar ik kan er met liefde aan voldoen. De Kamerleden moeten het mij niet kwalijk nemen dat de dingen die ik vanmiddag toezeg, nog niet in de eerste brief staan. Dan lijkt die eerste brief misschien heel mager en geen recht te doen aan de inbreng van vanmiddag. Als de Kamer dat niet erg vindt, krijgt ze eerst een decemberbrief, en dan in april de brief die recht doet aan hoe we vanmiddag aan het spreken zijn.

De voorzitter: De leden hebben de ruimte om te vragen wanneer een brief er is, en hoe die brief eruit zal zien. Dat reken ik niet tot de interrupties.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Als ik de staatssecretaris goed begrijp, komt in april een brief over de prestatie-indicatoren naar de Kamer, inclusief de uitleg daarvan.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Met de meest recente stand van zaken.

Het volgende onderdeel gaat over de jeugd. Aan weerskanten van wat de gemeenten straks gaan doen – het was een hartenwens om integraal over alle onderdelen van het aanbod te mogen beschikken – zitten natuurlijk ook kinderen waar iets zo bijzonders mee is dat ze buiten het gewone cg-aanbod zullen vallen. Dat is aan weerskanten, zeg ik nadrukkelijk, want je hebt kinderen die fysiek iets mankeren en die daarvoor bij de huisarts komen, en dan via de huisarts in het systeem terechtkomen. En je hebt kinderen met verstandelijke beperkingen of psychiatrische problemen. Daarover is een heftige discussie gaande, waarbij ik graag alle aspecten tot hun recht wil laten komen. Heel nadrukkelijk kiezen we ervoor om te zorgen dat het rond dat ene kind, en daaromheen rond het gezin blijft draaien. Dat betekent dat we inderdaad een aantal best ingewikkelde vraagstukken tegenkomen die we moeten oplossen. Ik ben daar heel voorzichtig mee bezig. Naar aanleiding van vanmiddag ben ik ook in overleg met de beroepsgroepen, om te kijken hoe we de kanalisering van wat er nu gebeurt beter kunnen laten plaatsvinden. Daarmee heb ik ook de vraag van de heer Dijsselbloem beantwoord over de gespecialiseerde klinische zorg in kinderpsychiatrische ziekenhuizen. Het zou me namelijk niet verbazen als die hun eigen plek in de Zorgverzekeringswet moeten blijven behouden, om te zorgen dat dat goed blijft gaan. Ik loop daar niet op vooruit. Ik wil dat in goed overleg met de sector doen.

Mevrouw Dille heeft me die vraag op een andere manier gesteld. Als er nu een aanbod zo bijzonder is dat het bijna alleen maar op landelijk niveau te verwezenlijken is – ik sluit aan bij een vraag van mevrouw Wiegman – dan kunnen daarbij verschillende invalshoeken een rol spelen. Daar waar het niet om uitermate gespecialiseerde medische dingen gaat, betekent het dat we in de transitie ervoor moeten zorgen dat datgene wat valt onder de Wet op de zorg voor jeugdigen niet verloren gaat, maar dat de verschillende gemeenten die dat nodig hebben ook bij die aanbieder inkopen. Dat is het kind niet met het badwater weg willen gooien. Er zijn verschillende vormen van aanbod die het nodig zullen maken dat we daarmee heel voorzichtig zijn. Daar hebben we «fragile» op de verhuisdoos gezet, en er zijn een aantal verschillende vormen die daarvoor in aanmerking komen. Maar dat is nadrukkelijk wat anders dan het stukje dat onder de Zorgverzekeringswet moet blijven.

Mevrouw Dille (PVV): Een procedurele vraag, dus geen interruptie. Wanneer kunnen we wat meer duidelijkheid verwachten over het hele ggz-verhaal?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Alles wat we nu bespreken, behalve de eigen bijdrage, in april. Voor de eigen bijdrage zal ik meer tijd nodig hebben.

Ik heb nu het blokje ggz afgerond, en kom op het blokje transitie. Juist omdat we flink de tijd hebben genomen om met het veld in overleg te gaan, met de wethouders en de gemeenteraden, is het in deze fase wat makkelijker, gaat het wat sneller en hebben we wat sneller overzicht. Het bevalt mij dus heel erg goed om zo nu en dan geweldig te steggelen met de koepel, het IPO en de VNG, maar om heel nadrukkelijk wel via de transitiecommissie straks heel goed in gesprek te blijven. Ons streefdatum van 1 januari 2015 is een ambitieuze. Niet zozeer ambitieus voor het vrijwillige deel van de sector. Maar als het gaat om de streefdatum 2015 voor het gedwongen kader, staat of valt dat met een heel goede onderlinge samenwerking, en zoveel mogelijk gemeenschappelijke visie daar. Door het hele veld heen is gezegd: in hemelsnaam, in één keer over. We zijn op veel manieren bezig geweest te kijken wat het beste was, maar er is geen ander geluid gekomen dan in één keer over. 2015 Is de eerste degelijke manier waarop de inhoud ook goed geborgd zal zijn. Ik ben heel erg de boer op geweest langs vele gemeenten als het gaat om het wetsvoorstel waarin de experimenteerruimte en een aantal andere aspecten mogelijk was. Individuele wethouders waren er soms heel enthousiast over, soms helemaal niet. Uiteindelijk, na een rondje goed door akkeren over de betekenis, heeft de VNG gezegd: we hebben het niet nodig. Het IPO zat ook aan tafel, dus ik heb meneer Asscher, in mijn ogen een van de echte koplopers, gevraagd: echt niet nodig? Op grond daarvan heb ik besloten om het dan ook niet in te dienen.

Al met al betekent dit dat, op het moment dat het wetsvoorstel in consultatie begint te komen, van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015, we drie jaar de tijd hebben om ons voor te bereiden. Dat hebben we nodig voor de wetsontwikkeling. Voor dingen als samenwerkingsverbanden en regiovorming hebben we die volgtijdelijkheid niet nodig. Er zijn dus een heleboel verschillende onderdelen in de transitie waarmee mensen allang aan het werk zijn: samenwerkingsvormen, expertiseontwikkeling en regiovorming. We hebben drie jaar de tijd, die we ook heel erg hard nodig zullen hebben, omdat de financieringssystematiek natuurlijk goed moet worden uitgerold. De provincies moeten overdragen, wat een groot pijnpunt is, want tot de overdracht blijven ze verantwoordelijk, en dat doen ze op bewonderenswaardige wijze. Zorginstellingen moeten zich herpositioneren, want de aanbieders zien natuurlijk kapers op de kust. Ook nieuwe aanbieders zullen innovatieve vormen van jeugdzorg willen aanbieden, waartussen je natuurlijk een spanningsveld krijgt. We hebben gelukkig koplopers die het goede voorbeeld geven. Een fors aantal gemeenten ontwikkelt daarin best practices.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De staatssecretaris vertelde dat zelfs de heer Asscher geen behoefte meer had aan dat wetsvoorstel. Maar dat ligt al in de Kamer. Mijn feitelijk-procedurele vraag is dus: gaat u hem nu helemaal intrekken? In uw brief schrijft u namelijk nog dat u met een nota van wijzigingen komt, omdat u bepaalde elementen wel wilt behouden. Ik raak de draad kwijt.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er zitten nog een paar heel technische elementen in die ik nodig heb, maar dat zijn de saaie stukjes daaruit. Maar van de echt spannende onderdelen – de experimenteerruimte, de doorzettingsmacht van de burgemeester en dergelijke – is heel nadrukkelijk gezegd: daar hebben we helemaal geen behoefte aan, we kunnen prima uit de voeten. Ik keek net zoals de heer Dijsselbloem.

Er zijn signalen dat de provincies nu al personeel willen laten overnemen. Dat soort dingen is heel nadrukkelijk niet de bedoeling. Ik benadruk nogmaals dat de gemeenten gaan organiseren dat het aanbod er is, in het kader van hun compensatieplicht. Maar de gemeenten gaan natuurlijk niet allerlei heel ingewikkelde dingen zelf uitvoeren. Waar die signalen bij de Kamerleden komen, wil ik ze graag horen, want de transitie is nadrukkelijk iets, als het gaat om overname van personeel, dat haar tijd en beslag nog moet krijgen. Dat zullen we dan aan de orde kunnen stellen in het overleg met de VNG en de transitiecommissie.

Ik kom toe aan de gezamenlijke inspanningen van de verschillende ministeries. Zoals u weet noemen we het Magenta, dat is een bepaalde kleur, het voormalige ministerie voor Jeugd en Gezin. Er is goed overleg met de bewindspersonen. Er is een aantal heel ingewikkelde politieke kwesties. Een daarvan is: hoe kan een gemeente in goed overleg zijn met de instellingen die onderwijs geven? Daarvoor is gesuggereerd: zou het een goed idee zijn om een convenant te sluiten? Ik denk dat dat een goed idee is. Ik wil daarover met de minister van OCW in gesprek gaan, want heel nadrukkelijk vraagt de VNG natuurlijk om net iets verder te mogen meebeslissen dan alleen maar adviseren. Dat is een heel breed gedragen wens. Ik zal graag samen verkennen hoe groot de rol is die we daarin kunnen spelen, om te zorgen dat dat op één lijn terechtkomt.

Mevrouw Wiegman en mevrouw Kooiman hebben natuurlijk gevraagd welke ruimte er is als de cumulatie tegenvalt, ook als bepaalde groepen extra zwaar worden getroffen. We hebben al een eerste stap in die richting gezet, namelijk bij het kijken naar de inkomenseffecten. Als het gaat om het bij elkaar komen van negatieve maatregelen, moeten we inderdaad kijken waar ze opwegen tegen de verschillende maatregelen. Het is in ieder geval bij onze partners, de gemeenten en de provincies, nadrukkelijk bekend dat juist de mensen met dezelfde achternaam extra aandacht van ons nodig hebben. Daar zal ik heel goed op letten, zeker in het overleg met de andere ministeries.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd of ik apart wil kijken naar de wet werken naar vermogen. Dat is eenzelfde toezegging als het convenant over passend onderwijs. Zij heeft gezegd: één regievoerder voor een multiprobleemgezin. Ik denk dat dat een goed idee is. Dat is een soort casemanagement voor mensen die werkelijk alles en nog wat aan hun hoofd hebben, en twee handenvol problemen. Er zijn best practices voor, en ik zal zeker verkennen of we daaraan dit versterkende instrument kunnen toevoegen. Het is een instrument om ook één gezin, één plan heel duidelijk boven tafel te houden. Iemand moet zich altijd op iets kwaad maken om het op te lossen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Kan het gezinsondersteunende budget daarbij worden meegenomen, om te kijken of de financieringsstromen voor gemeenten gebundeld kunnen worden?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja, doen we. En voor de koppeling met werk bestaat een databank, met goede voorbeelden uit gemeenten. Daar is flink voorwerk verricht. Dat is het einde van het samenwerkingsblokje.

Mevrouw Kooiman zei: niet voor stoeptegels of lantaarnpalen. Zoals u weet, staat een doeluitkering haaks op de mogelijkheden voor de gemeenten om in te zetten op een manier, waarop het het beste is. Ik denk dat we in de hele transitie met elkaar zullen moeten kijken, hoe we de doelstellingen zo concreet maken dat we ook zorgen dat het niet naar lantaarnpalen en stoeptegels gaat. Het is in ieder geval in de gemeenten absoluut niet de bedoeling dat het die kant opgaat. Maar zoals bekend staat de politieke visie haaks op de oormerking. Zover zal ik zeker niet willen gaan. Hierover zullen we het nog wel een aantal keren hebben.

Aan het CDA is indertijd toegezegd om te kijken of we zonder indicatiestelling kunnen, en zonder eigen bijdrage. De VVD bracht in dat we dan een open eind zouden krijgen. Ik moet zeggen dat op een aantal knelpunten na er geen open eind kan zijn, want er is een eindbedrag vastgelegd. Wat dat betreft moeten we op een gegeven moment – wij met zijn allen in dit land – zorgen dat we uitkomen met datgene wat er is. De indicatiestelling hebben we niet als een goed instrument ervaren. Wat de eigen bijdrage betreft, moeten we heel zorgvuldig kijken dat we diegenen die dat wel kunnen en diegenen die dat echt niet kunnen, van elkaar onderscheiden. We moeten zorgvuldig en medemenselijk te werk gaan. Daar ben ik nog niet uit. Dat kan de Kamer zich ook voorstellen. Daarvoor heb ik in april de antwoorden nog niet die de Kamer van mij vraagt; die krijgt ze van de zomer.

Over de 300 mln. is al gezegd dat de gemeenten heel nadrukkelijk hebben aangegeven dat zij het daarvoor kunnen doen. Dat heeft zeker wel met de efficiencyslag te maken. Daar zitten geen akelige motieven achter. Wel zit er een slag in om het ook slimmer te gaan doen. Ik heb daar alle vertrouwen in; zo is de stemming ook in de transitieoverleggen.

Mevrouw Koşer Kaya vroeg hoe ik dat inhoudelijk onderbouw. Ik kan me die vraag voorstellen, maar hij staat 180 graden gedraaid op de manier waarop we ermee bezig zijn geweest. Er is niet gezegd wat er allemaal uit kan, waarna je op een bepaald bedrag komt waarmee kan worden gekort. Andersom is gezegd: hoeveel kun je sneller doen en hoeveel zou het kunnen schelen, durf je die doelstelling aan? Dat is breed door alle gemeenten opgenomen. Daar zit een falsificatiefactor in, om te zeggen dat het niet kan, van 418 gemeenten die uitdragen dit wel te kunnen. Dat 418 gemeenten dit aandurven, is voor mij genoeg.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat sneller doen moet vervolgens niet leiden tot goedkopere krachten, of tot meer werkload. Die randvoorwaarden moeten wel scherp gesteld worden.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ben het ermee eens dat de outputcriteria toetsbaar moeten zijn, en moeten kloppen met wat we de kinderen moeten aanbieden. De medewerkers zijn kostbaar, die willen we niet over de kling jagen. Daarvoor gelden diezelfde dingen. Maar zelfs binnen dat kader is het vertrouwen bij de gemeenten dat ze dat kunnen doen. Anders hadden ze heus wel geprotesteerd, want dit was het moment geweest.

We hebben een debat gehad over kindermishandeling, waarin we hebben gezegd dat het maken van één loket voor kindermishandeling al een eerste stap is om het Advies- en Meldpunt kindermishandeling, en het steunpunt huiselijk geweld beter met elkaar te stroomlijnen. Daar kun je een wettelijk kader voor maken, je kunt ook verder werken aan een organisatorische eenheid, dus laten we kijken hoe het ervan komt. Heel belangrijk is dat echt helemaal geen kind tussen wal en schip mag vallen als het gaat om de samenwerking tussen deze twee onderdelen. Maar het zou mij niet verbazen als dat gewoon als een gezamenlijk iets eindigt, als één organisatorische eenheid. Er zijn Kamerleden die daarin nog ambitieuzer zijn, waarbij ik kijk naar mevrouw Van der Burg.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dit vind ik nu typisch zo'n punt dat enorm zwabbert. Per brief verschilt bijna wat de staatssecretaris voor ogen staat als het gaat om de AMK's en de steunpunten huiselijk geweld. Ik geloof dat de laatste stand van zaken is dat u zegt: ze moeten organisatorisch één worden, één loket, maar de steunpunten die komen geloof ik in de wet op de meldcode, de AMK's in de nieuwe wet op de zorg voor jeugd, dus ze moeten wel in elkaar, maar het blijft een andere wettelijke basis, nog los van de regio-indeling. Bij het AMK laat ze los of er bovenlokaal moet worden samengewerkt, u schrijft dat niet voor. De steunpunten huiselijk geweld zijn nu met geld belegd bij regiogemeenten. Ik denk echt dat de staatssecretaris daar een lijn in moet trekken. Zij moet zorgen dat het landelijk dekkend wordt geregeld, dat ze echt bij elkaar komen, en dat er één wettelijke basis is en één financiering, want op deze manier blijven we er echt mee rommelen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik hoor de heer Dijsselbloem eerder een pas op de plaats zetten, en we zijn er ook nog niet helemaal uit, maar we hebben afgelopen week het debat gevoerd over kindermishandeling. Daar hebben we heel nadrukkelijk al stappen gezet, en die worden natuurlijk ook gedragen door de gemeenten en de regio's. De functies van het AMK en het Steunpunt huiselijk geweld moeten veel meer op elkaar aansluiten. De transitie biedt mogelijkheden om die functies ook te verenigen. Dat is zo ver ik nu kan gaan. Dat zwabbert niet, maar er zit natuurlijk wel een organisatorische ontwikkeling in, dat klopt.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Volgens mij is het vooralsnog zo dat Nederland een eenheidsstaat is. Dat vergt soms dat, als je voorzieningen landelijk wilt regelen, je ergens moet regelen hoe ze op elkaar passen et cetera. Volgens mij wordt bestuurlijk alleen al dit stukje van het geheel, dus de AMK's en de steunpunten, zo ongewikkeld qua regio's, regimes en financiering: gebruik nou dit moment, deze kans om het in één keer goed te regelen en het goed aan elkaar te verbinden. Dat is mijn enige punt. U laat echt teveel los. De gemeenten zeggen voortdurend tegen u: laat het maar aan ons over, het komt goed. Sommige dingen moeten gewoon even landelijk worden geregeld, en dan mogen de gemeenten straks de uitvoering helemaal ter hand nemen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ook hier zitten weer twee kanten. Ik zal heel nadrukkelijk luisteren en zorgen dat het helder wordt geregeld, zodat het geen rommeltje wordt. Maar geef de gemeenten ook even de kans om daarvoor voorstellen te doen. Dat is namelijk wat er gevraagd is: we willen dat op dat gemeentelijke niveau de mogelijkheid bestaat om interventies te doen. Geef ze even de tijd om te kijken hoe ze dat kunnen invullen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben op dit punt echt ontevreden. We moeten echt uit elkaar houden dat er straks gewoon een landelijk stelsel moet komen van AMK's en steunpunten. Dan heb je vervolgens de inhoud, en de uitvoering. Het kan niet zo zijn dat u op zo'n cruciaal punt zegt: ik laat het even aan de gemeenten over, ik wacht het af. U moet dit gewoon op stelselniveau goed regelen in de wet. Hoe komt het stelsel eruit te zien, is de bovenlokale samenwerking geborgd, is het dekkend en valt het ook wettelijk en qua financiering netjes op zijn plek? U laat op sommige punten echt te veel initiatieven aan de gemeenten. Ik ga u nu echt aanmoedigen om wat steviger te zijn op sommige punten in de richting van de gemeenten, anders hebben we dadelijk gewoon geen goed landelijk dekkend stelsel.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik sta helemaal niet afwijzend tegenover de adviezen van de heer Dijsselbloem. Wij zoeken naar een gedragen voorstel straks, waarbij goed is geluisterd naar iedereen. Maar het eindresultaat, voordat de inkt van het wetsvoorstel is opgedroogd, is een landelijk dekkend, helder systeem, waarin deze functies zijn geborgd.

De heer Dijsselbloem en mevrouw Kooiman hebben gevraagd wat ik ga doen met het zorgaanbod op het terrein van kindermishandeling. Vorige week hebben wij daarover een debat gevoerd, waarnaar ik wil verwijzen. Er is een flink aantal evidence-based interventies waarover we het vorige week hebben gehad. Ik denk dat het niet goed is om daarop helemaal opnieuw in te gaan. Ik heb toen beloofd, in januari verder te informeren, dus ik denk dat het beter is als ik het daarbij laat.

Mevrouw Wiegman vroeg wanneer het kabinetsstandpunt over het rapport over de toekomst van de vrouwenopvang verwacht wordt. Dat is afgelopen woensdag naar de Tweede Kamer gezonden, en aanstaande donderdag krijgen wij het rapport over de lover boys overhandigd. Dat heeft daar natuurlijk ook weer mee te maken.

Mevrouw Dille heeft gevraagd naar de overdracht van de cliëntengegevens in de transitieperiode. Volgens mij heb ik daarop geantwoord dat we daar aan het afwegen zijn: we willen de volle privacy waarborgen, en tegelijkertijd een goede gegevensoverdracht. Ik ga informeren hoe we dat uitwerken in de brief van april. De rol van het kwaliteitsinstituut, een vraag van mevrouw Dijkstra: het kwaliteitsinstituut voor de zorg, waarmee we bezig zijn, gaat zich in eerste instantie met de beroepen in de langdurige zorg bemoeien. Zo snel als mogelijk is, zal ik kijken of ik de nieuw ontwikkelde beroepen in de jeugdzorg en misschien in de maatschappelijke ondersteuning kan laten profiteren van wat daar gebeurt, zodat het een aanjaagfunctie kan krijgen. Maar in de allereerste ronde hebben ze hun handen gewoon nog vol aan de care uit de langdurige zorg, en komen ze niet aan andere zaken toe. Als ik teveel in het begin ga leggen, krijg ik ook daar weer een apparaat dat ik me niet voorstel. Dat moet even kunnen zetten.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd, wat de inzet is voor VVI. Het gaat om een handreiking voor de vroegsignalering. Dit is één van de onderdelen die we mee zullen nemen en zullen bestuderen. Het is één van de instrumenten die in de pilots zijn onderzocht, en die we mee kunnen geven in onze adviezen over de instrumenten die een CJG kan gebruiken. We gaan kijken of we daarvan in een volgende fase een landelijk team kunnen maken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Komt u daar in de april-brief op terug?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja. Alles wat u nu niet hoort, komt in de april-brief terug. Daar hoort ook de quickstep en de C-toets bij, waar mevrouw Koşer Kaya naar heeft gevraagd. Dit zijn twee cliënttevredenheidsonderzoeken. Wat we willen, zijn outcomecriteria waarbij inderdaad het resultaat, gemeten aan de hand van het kind, een veel grotere rol gaat spelen, en niet alleen het afgevinkte aanbod. Dit zijn heel belangrijke onderdelen daarvoor.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): U zult vrij snel overgaan tot de invoering van het kwaliteitsinstituut. Kunt u dat ook specificeren?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Nee, want het kwaliteitsinstituut moet nog op gang komen. Ik moet natuurlijk ook nog gaan kijken naar de bemensing, en naar de manier waarop, die heel erg nieuw is.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik maak bezwaar tegen de manier van beantwoording. Bijna alles wordt afgeserveerd naar een brief die in april komt. Ik hoef de brief die in december komt niet te ontvangen, want die is blijkbaar al achterhaald. Het lijkt nu alsof we debatteren met brieven. Wij lezen de brieven, en vervolgens trekken wij onze conclusies daaruit, en de staatssecretaris gaat onze antwoorden beantwoorden in een volgende brief. Dat is niet de bedoeling. Ik vraag de staatssecretaris daarom iets duidelijker aan te geven waar ze naar toe wil, wanneer en wie wat moet gaan doen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Deze opmerking werd misschien opgewekt door het antwoord dat ik net gaf over de quickstep en de C-toets. Ik zeg nadrukkelijk dat we de cliëntgebonden tevredenheidsinstrumenten meenemen. Dat is dan de toezegging van dit moment. Voor al wat u nog meer daarover wilt vragen, kan in de april-brief aan de orde komen. Het is absoluut niet de bedoeling dat wat we nu aan het uitwisselen zijn, niet telt als dit moment. Waarover onzekerheid is, of te weinig concreet, kan ik in de april-brief opnemen, want ik zie dat wel als een weergave van de vorderende gedachteontwikkeling, die steeds concreter wordt. Ik zal mijn best doen om dat op die manier tegemoet te komen.

De heer Dibi heeft mij gevraagd, te komen met concrete en afrekenbare doelstellingen voor de wachtlijsten in de jeugdzorg. We hebben hier heel erg uitgebreid over gesproken. Ik heb toen gezegd dat ik de cijfers wel belangrijk vind, maar een inhoudelijke benadering wil van de wachtlijsten op de jeugdzorg. Vanaf 1 januari gaat het toezicht op de jeugdzorg monitoren, daarbij kijkend naar wat de redenen zijn dat die wachtlijst er is, welke kinderen erop staan en wat ze mankeren. Verder wordt bekeken of er kinderen zijn die daardoor niet het aanbod krijgen dat voor hun verdere ontwikkeling nodig was. Het gaat om de kinderen die te lang moeten wachten in een jeugdzorg-plusinstelling en daardoor het leereffect verliezen, maar ook om de kinderen die hun motivatie verliezen, omdat het veel te lang duurt. Verder heel nadrukkelijk degenen die gevaar lopen, maar daarvoor hebben we al een systeem. Ik kom daarbij inhoudelijk heel graag tegemoet aan de zorg van de heer Dibi.

In antwoord op mevrouw Dille zeg ik het volgende. Antilliaanse jongeren in de jeugdzorg-plus-instellingen zijn kinderen met een Nederlands paspoort die in uitzonderlijke gevallen heel incidenteel overgeplaatst kunnen worden naar een jeugdzorg-plus-instelling hier. Dat is nog geen handvol jeugdigen in drie jaar. Ik weet niet hoeveel jeugdigen er in één hand gaan, maar ik neem aan dat wordt bedoeld: minder dan vijf. Dat is dus een heel klein aantal. Ik ga ervan uit dat dat is omdat dergelijke voorzieningen, zo sophisticated als wij ze hier hebben, daar nog niet zijn.

Mevrouw Dille (PVV): Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Wij hebben toch heel duidelijk cijfers die hoger liggen, van drie verschillende instellingen. De zorg moet volgens mij daar worden geregeld.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is een logische gedachte. Wij moeten kijken naar de mogelijkheden wat dat betreft. Zolang het daar nog niet is, kan ik me voorstellen dat ze de kans moeten hebben om het hier te krijgen. Als dat meer dan die handvol is, kan ik me voorstellen dat het rendeert om het daar te gaan organiseren.

Mevrouw Wiegman en de heer Van der Staaij hebben gevraagd naar de positie van de landelijk werkende instellingen. Daar ben ik al op ingegaan. Om verschillende redenen is het belangrijk om te zorgen dat ook een landelijk aanbod, ook al is het voor een kleine groep, mogelijk moet blijven.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of ik een plan van aanpak voor een beperkte set van outcomecriteria naar de Kamer kan sturen. Met die outcomecriteria zijn we op twee terreinen bezig: enerzijds met het veld, anderzijds met ZonMw. Tegelijkertijd heeft de heer Dijsselbloem over de opvoedpoli aan de UvA suggesties gedaan: daarmee zouden we een directe link kunnen leggen. Ik ben wat dat betreft aan het zoeken naar de best onderbouwde outcomecriteria van dit moment. De criteria die nog niet helemaal onderbouwd zijn, laten we verder wetenschappelijk onderzoeken. Ik kan hiervan van de zomer een concretisering maken.

Over de Wet normering topinkomens ga ik kort zijn. Dat is een wet die net in de Kamer is behandeld, een wet die inderdaad gaat over de balkenendenorm, wat iets anders is dan de ministerssalarissen, kan ik de Kamer uit ervaring vertellen. Ik snap de gedachte van de SP, maar we hebben nu een wet, en laat die wet de kans dat hij er ook nog doorkomt. Als er nog meer aan gerommeld wordt, weet ik niet eens of hij het nog zal halen. Als het gaat om transparantie over inkomens van functionarissen in semi-overheidsdienst, kan ik me heel goed voorstellen dat het belangrijk is om te weten wat mensen verdienen, zeker als het belastinggeld is. We zijn nu zover, veel sneller kan het niet. Verder is transparantie inderdaad ontzettend belangrijk.

Mevrouw Kooiman (SP): De voorstellen die ik doe, staan los van de wet normering topinkomens. In de wet staat absoluut niets over transparantie. In de jaarverslagen over de zorg staat dat zorginstellingen worden geacht de topsalarissen openbaar te maken, maar dat geldt niet voor de instellingen in de jeugdzorg: die worden alleen maar geacht geanonimiseerd door te geven wanneer hun salaris boven de balkenendenorm ligt. Als zij in de voorstellen aangeeft dat zij ervoor wil gaan zorgen dat alle gegevens openbaar worden, ben ik gerustgesteld op één punt.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal die wet normering topinkomens er nog eens goed op nalezen, want die moet voor het hele land gelden.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik kan het voorlezen: de openbaarmakingsverplichting geldt voor alle werknemers in dienst van de instelling bij wie bezoldiging plaatsvindt, boven het bezoldigingsmaximum van artikel 2, punt 2. Instellingen worden alleen maar geacht dat salaris openbaar te maken wanneer het boven de balkenendenorm ligt, en dan geanonimiseerd. Dit staat ook in de brief van de staatssecretaris. Ik wil dat het openbaar wordt, net als bij de zorginstellingen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal uitzoeken wat ik kan doen. Daarover krijgt de Kamer een aparte brief. Dat kan heel snel.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Kan de staatssecretaris ingaan op de opdracht die aan haar wordt verstrekt in de wet, namelijk om te komen tot beloningsmaxima voor de sectoren die onder haar vallen? Die zullen waarschijnlijk lager zijn dan de maximale norm, en gedifferentieerd.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Wij kijken daar heel secuur naar.

De heer Dijsselbloem en mevrouw Dille hebben gevraagd naar diversiteit in het jeugdbeleid. Daar hebben we een ZonMw-programma voor, handelend over diversiteit in het jeugdbeleid, bedoeld om het toerusten van jeugdprofessionals voor de omgang met diversiteit te bewerkstelligen; verder zijn er handreikingen voor de CJG's om ook daar onnodige vertraging te voorkomen. Mevrouw Koşer Kaya zei: zorg nou dat gedragsproblematiek bij kinderen van andere culturen herkend wordt, zodat zij kunnen profiteren van dezelfde goede opvoedondersteuning als de te veel gemedicaliseerde Nederlandse kinderen. De laatsten zijn doorgeschoten, terwijl de eersten het risico lopen in het criminele circuit terecht te komen. Daar kijken we zeker naar.

Ik zal met de gemeenten gaan praten over tolk- en vertaaldiensten. Het inschakelen van een tolk kost € 50. Het gaat om een kindje waarvan de ouders, om welke reden dan ook, niet in de gelegenheid zijn geweest om Nederlands te leren. Ik denk aan asielzoekerscentra waarvan we weten dat kindermishandeling er een extra risico is, omdat die ouders net helemaal getraumatiseerd hiernaartoe zijn gekomen. Als ik deze regel verander, kan ik intern een groot probleem krijgen, omdat we dit voor de mensen in instellingen hebben afgeschaft, dus mensen die hier al veel langer zijn. Ik ga hier dus gedifferentieerd naar kijken, en ik zal mijn best doen ervoor te zorgen dat de hiervoor verantwoordelijken hier nadrukkelijk op gaan letten.

Mevrouw Kooiman (SP): Volgens mij gaan die bezuinigingen al in 2012 in. Graag krijg ik die brief voor 2012, zodat we eventueel als Kamer actie kunnen ondernemen. Deze week, dus.

De voorzitter: Er ligt een amendement van GroenLinks en PvdA, waarover morgen wordt gestemd.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Als het op superkorte termijn is, kan ik daar nu niets aan doen. Het gaat om kleine bedragen. Voor de pragmatische kant is het niet aan de orde. De politieke kant daarachter is natuurlijk veel groter. Vanwege het feit dat ik daarover voor de praktijk niet bezorgd ben, kan ik daar nu niet in meegaan.

Mevrouw Van der Burg stelde een vraag over de HKZ. Het is zeker niet de bedoeling om de HKZ als certificeringsmethodiek te nemen. De Stichting harmonisatie kwaliteitsbeoordeling Zorgsector heeft heel nadrukkelijk niet de outcomecriteria die we bedoelen. Niet om het te diskwalificeren, maar we bedoelen heel nadrukkelijk iets wat je aan het kind merkt, en wat het kind straks ook vindt als het groot is.

Over kinderen van ouders met verslaving en drugsproblematiek is een SP-rapport verschenen. Ik zal de best practices daarvan uitrollen. Ik bekijk heel secuur hoe ik dat in de preventie kan opnemen, maar ik wil niet op voorhand dat kinderen op grond van de problematiek van hun ouders al geproblematiseerd worden. Ook dat is een secuur pad om te betreden. Daar zijn we mee bezig. De Kamer krijgt hier een schriftelijke reactie op.

Mevrouw Kooiman sprak over de regeldruk, waarover zij een prachtig rapport aanreikte. We zijn daar heel hard mee bezig. We hebben in de langdurige zorg een prima project daarover lopen, wat ik onverdeeld meeneem. Dat kan de Kamer in onze eerstvolgende brief verwachten. Het zal zeker één van de targets in de transitie blijven. Het IPO buigt zich hier ook over.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De toezegging over het oneigenlijk gebruik van het digitale dossier was mij niet erg duidelijk. Zet zij daar de inspectie op? Krijgen de ouders inzage?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zal het onderzoeken. Het lijkt me dat we sowieso aan het laatste moeten voldoen, want dat heeft met informed consent te maken. Wat het eerste betreft, zou het terugbrengen van regeldruk en niet het afvinken van lijstjes tot de prestatie-indicatoren van een gemeente kunnen behoren.

De heer Dibi (GroenLinks): Over de transitiecommissie die wordt ingesteld voor de bestuurlijke overgang zegt de MO-groep terecht: er moet eigenlijk ook een transitiecommissie voor de professionals zijn. Graag een reactie daarop.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Een heel goed idee van de MO-groep. Ik denk dat de inhoudelijke bijdrage vanuit die hoek onmisbaar is. Ik ben er nog niet helemaal uit of ze middenin de transitiecommissie een plek zouden moeten hebben, of parallel daaraan. Ik zoek naar een manier waarop naast de structuur de inhoud heel nadrukkelijk die structuur kan bijsturen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): U hebt hard toegezegd dat u toezicht gaat houden op het inzagerecht. Maar bepaalde regio's sturen de ouders uitgebreide vragenlijsten toe. Of we gaan nu toezeggen dat we doen wat er in de wet staat, of ik ga een motie indienen. Ik vind dit onverteerbaar.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: We gaan doen wat in de wet staat, een belangrijk punt. Dat zeg ik bij dezen toe. Hoe het komt dat er twee soorten lijsten gebruikt worden? Daar moeten we een volgende stap in maken, maar dat wil ik even uitzoeken. Je moet twee verschillende lijsten hebben: één voor als er iets aan de hand is, en één voor als er niets aan de hand is. Dat lijkt mij de volgende stap.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Dank voor de inbreng in eerste termijn, en voor de vriendelijke woorden van sommigen. Mevrouw Kooiman was een beetje zuinig: beter laat dan nooit. Op 7 december hebben we formeel het rapport van de Rekenkamer gekregen, op 8 december hebben we overleg gevoerd met het IPO en de gemeenten, en op 9 december zijn we er met de gemeenten en de provincies uitgekomen. Beter laat dan nooit? Het is allemaal binnen een uurtje of 72 gegaan. Volgens mij lukt dat niet altijd.

Bij het gedwongen kader wordt op last van de rechter ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van kwetsbare kinderen en hun ouders. De heer Dijsselbloem vroeg daarvoor aandacht. Dit rechtvaardigt het stellen van extra kwaliteitseisen voor de decentralisatie naar de gemeenten voor die specifieke taken in de jeugdzorg. In de wet zullen kwaliteitseisen worden opgenomen voor gemeenten met betrekking tot de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, en de gespecialiseerde vormen van zorg. Waar moet je dan aan denken? Aan de leveringsplicht, aan het toezicht, de regionale samenwerking, de informatievoorziening binnen de keten als daarbuiten, het probleem van het niet kunnen delen van alle informatie in het veiligheidshuis tussen de Jeugdzorg en de politie, en de financiering. Dit zal ook vorm krijgen door de afspraken tussen het Rijk en de VNG: bij de overheveling moeten de taken in het kader van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering op basis van eenduidige normen en voldoende kwaliteitsniveau worden uitgevoerd.

Daarom is het belangrijk dat we met de VNG afspraken maken over de certificering. Die certificering laat ik uitvoeren door een onafhankelijk kwaliteitsinstituut als het gaat om de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. De kwaliteitscriteria zullen dan aansluiten bij de huidige kwaliteitseisen, de algemeen geaccepteerde normen, zoals ze op dit moment worden gehanteerd in de jeugdzorg, en de best practices. We hebben daarover eerder in januari gesproken. We hebben inmiddels wat ideeën aangereikt gekregen, onder andere van Bureau Jeugdzorg Amsterdam, maar ook van andere instellingen, wat dan in die certificering kan worden meegenomen. Waar denk ik aan? Dan gaat het om kwaliteitseisen voor organisaties en instellingen, bijvoorbeeld om eisen hoe je met elkaar omgaat in het kader van de ketensamenwerking, de informatie-uitwisseling. Het gaat om kwaliteitseisen voor de professionals zelf, dus eisen omtrent de vakbekwaamheid, wie kan waarmee worden belast, is iedereen in die jeugdzorgketen geoccupeerd om allemaal hetzelfde te doen, en kwaliteitscriteria voor de gehanteerde methodieken. Dan gaat het om eisen omtrent het gebruik van de erkende methodieken.

In overleg met de partijen, zoals bijvoorbeeld de VNG en de Bureaus Jeugdzorg, zal ik, zodra er invulling is gegeven aan die gestelde kwaliteitseisen, het model van certificering vaststellen, waarbij een organisatie wordt aangewezen om de certificering concreet uit te voeren. Daarnaast denken we kwaliteitsborging te bereiken doordat gelijktijdig wetgeving wordt voorbereid voor een beroepsregister voor jeugdzorgwerkers, waaronder de gezinsvoogdijwerkers. Daarmee blijft de expertise die is opgebouwd, bij de jeugdbeschermingswerkers en de jeugdreclasseringsmedewerkers behouden voor de sector.

De heer Dijsselbloem (PvdA): U zegt: er wordt gelijktijdig gewerkt aan de wettelijke basis voor het beroepsregister. Dat betekent dus dat we die wetgeving op zijn minst parallel krijgen, en mogelijk zelfs eerder dan de wet. Ik vraag dat, omdat het belangrijk is om dit opgetuigd te hebben op het moment van overdracht.

Staatssecretaris Teeven: Dat klopt, dat kan ik toezeggen. Je kunt alleen maar volledig oordelen over die wet als je ter beschikking hebt wat daarmee aan de hand is.

Als we in de wet over kwaliteitseisen praten, dan zul je daarop toezicht moeten houden. Met de VNG hebben we afgesproken dat het Rijk in ieder geval toezicht houdt op het van staatswege ingrijpen, zoals de verplichte maatregelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gezien de benodigde uitvoeringskracht – deskundigheid, de beperkte omvang van sommige doelgroepen en de schaal waarop gespecialiseerde jeugdvoorzieningen zijn georganiseerd – zullen de taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering dus op bovenlokaal niveau moeten worden georganiseerd en worden uitgevoerd. De staatssecretaris van VWS heeft al gesproken over het samenvoegen van de steunpunten voor huiselijk geweld en AMK, als dat functioneel is. We zullen bekijken of dat moet gebeuren.

Het draagvlak bij de gemeenten in het overleg op 8 december heeft ons wel een beetje verrast. Bij decentralisatie moet dat draagvlak wel aanwezig zijn. We hebben nu met elkaar afgesproken dat 1 januari 2015 in feite de datum is dat het moet overgaan. Uiterlijk 1 januari 2014 moeten de gemeenten er in heel Nederland dus uit zijn hoe de bovenregionale samenwerking wordt georganiseerd. Zijn ze er op dat moment niet uit, dan gaan we niet met elkaar in gesprek, maar dan zal het Rijk aanwijzen hoe de bovenregionale samenwerking eruit gaat zien. Je kunt immers niet hebben dat een aantal regio's van Nederland er uit is, en een aantal andere niet. Dan krijg je een aantal witte vlekken. Als dat op 1 januari 2014 nog niet voor elkaar is, zal het Rijk aangeven hoe het daar moet worden georganiseerd.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Hier zit natuurlijk wel een switch. Eerst zou de minister van BZK de lead nemen, en de gemeenten zouden een jaar de tijd krijgen. Nu gaat de VNG de lead nemen bij de inhoudelijke voorwaarden voor bovenlokale samenwerking, en krijgt men de tijd tot 1 januari 2014. We gaan er dus twee jaar over doen om vast te stellen hoe men gaat samenwerken, en in welk verband. Dan is er daarna nog één jaar de tijd voor het hele veld om zich op die bovenlokale samenwerking in te stellen. Dat is toch erg onverstandig?

Staatssecretaris Teeven: Ik begrijp de twijfels van de heer Dijsselbloem. Dat zijn twijfels die ik in eerste instantie ook had. Maar ik wil daarbij wel zeggen dat van de kant van de grote steden – de grote drie, en steden in een aantal provincies – de bovenlokale samenwerking al behoorlijk gestalte wordt gegeven. De G-3 heeft aangegeven dat er totaal geen probleem is om dat voor 1 januari 2014 te realiseren. Er zijn ook een aantal provincies die totaal geen problemen hebben om dat voor die tijd te realiseren. Je zult de situatie krijgen dat in een aantal gebieden van Nederland – wij hopen zoveel mogelijk – dat volledig duidelijk is. Dat geldt overigens niet alleen voor de minister van VWS en voor mij, maar ook voor de minister van SZW en die van OCW. Hoe eerder duidelijk is in welke regio's de decentralisatie moet plaatsvinden, hoe beter. Alleen dan kun je je bezuinigingsdoelstellingen halen. Maar er komt een moment – de VNG heeft ons daarvoor iets meer respijt gevraagd – dat we zullen moeten gaan aanwijzen, en dat moment is in ieder geval 1 januari 2014. Dan wordt er niet meer gepraat, dan wordt van de zijde van het Rijk gezegd: en zo gaan we het doen, dit is de blauwdruk.

Bij een gefaseerde decentralisatie wordt het voor de provincies dus moeilijker om tot het moment van overdracht van de laatste tranche, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, de verantwoordelijkheid voor de resterende taken te blijven dragen. De provincies gaan dan nog wel bijvoorbeeld over jeugdbescherming en jeugdreclassering, maar niet meer over andere zaken. Je zou een situatie kunnen krijgen dat een aantal regio's bepaalde stappen wel gaat maken. Dat hebben we om inhoudelijke en financiële reden niet wenselijk geacht. Daarom moet er één overgangsmoment komen. Dat was trouwens ook de grote wens van provincies en gemeenten.

De Algemene Rekenkamer is erop gestuit dat ze ook niet betere informatie naar boven heeft kunnen krijgen dan de inzichten van het Deloitterapport. Dat had te maken met het feit dat de administraties van de Bureaus Jeugdzorg niet met elkaar vergeleken konden worden. Dat is iets anders dan dat de administraties niet op orde zijn. De cijfers kunnen onderling niet goed met elkaar worden vergeleken. We hebben het bij de vaststelling van de tarieven dus moeten doen met de plussen en minnen uit het Deloitterapport, maar tegelijkertijd zullen de bedrijfsvoering en de administratie van de Bureaus Jeugdzorg beter moeten. Ze zullen met elkaar moeten kunnen worden vergeleken. Alleen hogere tarieven lossen bij de Bureaus Jeugdzorg niet alle problemen op. 1 september 2013 is de datum waarop de provincies en de grootstedelijke regio's tegen de Bureaus Jeugdzorg zullen zeggen: luister, is nu die administratie op orde? Daarmee gaat het Rijk de Bureaus Jeugdzorg overigens helpen. We hebben voor de jaren 2012 en 2013 twee keer 5 mln. ter beschikking gesteld als vliegwielgelden om ervoor te zorgen dat die projecten zo worden opgetuigd dat ze in orde zijn, zodat we op 1 september 2013 een betere bedrijfsvoering en een vergelijkbare administratie hebben. Ook hebben we dan betere sturing en toezicht.

Wat gebeurt er als die datum niet wordt gehaald, en er wel opnieuw moet worden gesproken over de tarieven? Dan hebben we met de provincie en de grootstedelijke regio's afgesproken – ik ga er overigens niet vanuit dat dat gebeurt – dat we doorgaan volgens de cijfers die we nu met elkaar hebben afgesproken. Dan treedt die 5% efficiencykorting met ingang van 1 januari 2014, die er nu af is, weer in werking. De Bureaus Jeugdzorg, de provincies en de grootstedelijke regio's hebben dus een duidelijke opdracht, waarbij we ze zoveel mogelijk zullen helpen. Ook de landelijk werkende instellingen moeten een administratie hebben die met elkaar kunnen worden vergeleken. Daarover gaan we goede afspraken maken. Volgens mij is dat best mogelijk. Voor de jaren 2012 en 2013 hebben we 10 mln. vrijgemaakt om de verbeterplannen van de bureaus te kunnen subsidiëren. Met sommige bureaus hebben we ook al afspraken gemaakt over hoe we dat kunnen gaan doen. 1 september 2013 is dus gewoon een harde datum.

De heer Dijsselbloem heeft over de marktwerking gezegd dat hij het niet zo'n goed idee vindt, omdat je toch over de meest kwetsbaren praat. De certificering die wij gaan aanbrengen betekent dat er kwaliteitscriteria komen. Met zeer veel zorgvuldigheid, en uiteraard met het volle begrip dat het de meest kwetsbaren zijn die in de jeugdbescherming en de jeugdreclassering zitten, gaan we proberen die kwaliteitsborging te garanderen. Maar er moet wel een keuzemogelijkheid zijn voor gemeenten, vanuit de insteek van kwaliteit. Dat zal bij de jeugdbescherming en de jeugdreclassering minder zijn dan bij het vrijwillig kader, maar die keuzemogelijkheid moet er wel zijn. Het moet niet zo zijn dat er met betrekking tot de Bureaus Jeugdzorg die niet aan de normen voldoen, nu al de zekerheid is dat dat een-op-een overgaat. Gemeenten moeten de vrijheid hebben om op enig moment ergens anders in te kopen. Die vrijheid hebben ze ook wel, als maar wordt voldaan aan de certificering.

Dat geeft ook antwoord op de vraag of er werkgelegenheidsgaranties moeten komen, en of er convenanten moeten worden gesloten. Nee, dat gaan we voorlopig niet doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Welke gevolgen hebben de maatregelen voor de administratieve lasten van de Bureaus Jeugdzorg? Voor welk deel van de tarieven geldt de tariefverhoging?

Staatssecretaris Teeven: Daar kom ik nog op.

Mevrouw Van der Burg en de heer Dijsselbloem kan ik geruststellen, want de certificering gaat verder dan alleen de HKZ-methodiek. Het gaat dus niet alleen om bedrijfsprocessen, maar juist om zaken als opleidingsniveau van medewerkers, het beroepsregister en het gebruik van goede methodieken.

De heer Dijsselbloem vroeg of de provincies zich committeerden aan de prestatieafspraken, waaronder de maximale caseload van vijf gezinnen per gezinsvoogd. Ik denk dat hij bedoelde vijftien kinderen per gezinsvoogd. Ja, dat is zo, dat commitment is er, zeker met de afspraken die we nu hebben gemaakt over de tarieven. Dan gaat het bij de ots over een gemiddelde caseload van één op vijftien, en bij de voogdij over een caseload van één op achtentwintig. Met het IPO is afgesproken dat de Bureaus Jeugdzorg in staat worden gesteld, de noodzakelijke verbeterslag in de bedrijfsvoering, administratie, sturing en toezicht uit te voeren, gebaseerd op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Bij het evaluatiemoment op 1 september 2013 zal blijken, in hoeverre de partners in staat zijn gebleken, aan deze eis te voldoen.

De heer Dijsselbloem vroeg waarom de bovenlokale samenwerkingsafspraken zijn veranderd. De VNG zal op korte termijn nog een brief sturen aan haar leden over die bovenlokale uitvoering van taken. Terecht bestaat daar zorg over. We gaan dat ook monitoren. Het Rijk zal dus ook ondersteunen. Als dat proces niet voldoende vordert, zullen we daar op attenderen. We wachten dus niet tot 1 januari 2014.

De heer Dijsselbloem vroeg aandacht voor afspraken over inhoudelijke prestatie-indicatoren. Over de resultaten – verkorting van de ots-duur en minder uithuisplaatsingen – kan ik positief zijn. Veel Bureaus Jeugdzorg behalen nu al resultaten, als gevolg van de invoering van de Deltamethode. We hebben met het IPO en de grootstedelijk regio's afspraken gemaakt om de resultaten verder te borgen bij de Bureaus Jeugdzorg. Hiervoor hebben we de eerder genoemde twee keer 5 mln. ter beschikking gesteld, om innovatieve projecten in de jaren 2012 en 2013 te faciliteren, de zogenaamde vliegwielgelden.

De heer Dijsselbloem en mevrouw Kooiman hebben een vraag gesteld over de tolken. Ik heb al toegezegd dat in het gedwongen kader tolken erbij zullen blijven, en dat we dat ook blijven vergoeden, mede op basis van de verplichting binnen het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd hoe wij ervoor zorgen dat de expertise die er is bij gezinsvoogden, wordt behouden. Ik stel me voor dat de Bureaus Jeugdzorg zich inspannen om gecertificeerd te worden als instelling voor jeugdzorg in dat gedwongen kader. Behoud en bezit van expertise zijn daarbij belangrijk. Als ik werkbezoeken pleeg, bijvoorbeeld bij Haaglanden en Zuid-Holland, dan hoor ik dat de bureaus hun best doen om die medewerkers te behouden. Ik maak me dus niet direct zorgen dat die expertise weglekt, zeker niet nu we ook financieringsafspraken hebben kunnen maken met de Bureaus Jeugdzorg.

Mevrouw Van der Burg vroeg hoe we de vinger aan de pols houden. Goede monitoring is van groot belang om ervoor te zorgen dat de Bureaus Jeugdzorg straks voor de stelselherziening op orde zijn, ook op dat ijkmoment. Wij zullen dat elk half jaar gaan doen. Wat we niet gaan doen, is weer een berg administratie over die bureaus uitstorten. We gaan proberen dat op een administratief zo effectief mogelijke wijze te doen, zodat medewerkers in het veld zoveel mogelijk hun aandacht kunnen besteden aan kinderen, en zo weinig mogelijk aan administratie. Maar iets van verantwoording moet er natuurlijk wel zijn. Daar ligt een uitdaging voor de directies van de Bureaus Jeugdzorg om dat goed in te vullen.

Mevrouw Van der Burg vroeg verder nog of ik bereid ben om een nieuwe maatregel voor 12-minners te ontwikkelen, bijvoorbeeld een verplichte agressieregulatietraining. Ik begrijp die zorgen, want als 12-minners al zo jong zijn ontspoord, dan is dat inderdaad een grote reden voor zorg. Het is dan ook van belang om een goede set van maatregelen te nemen die in gedwongen en vrijwillig kader moet worden toegepast. Dat is niet in één maatregel te vangen. Er is natuurlijk al een set van maatregelen ontwikkeld. Voor de signalering en tijdige doorgeleiding van 12-minners die in beeld komen bij de politie, zijn we bezig met de landelijke invoering van ProKid. Via de politie worden die kinderen doorgeleid naar Bureau Jeugdzorg. In noodzakelijke hulp in een vrijwillig kader wordt dan voorzien. Daarnaast is het amendement-Dijsselbloem aangenomen door de Kamer, waarin wordt gevraagd om een maatregel voor opgroeiondersteuning in de kinderbeschermingswetgeving. Dat wetsvoorstel ligt nu in de Eerste Kamer, en dat zal binnenkort worden behandeld. De maatregel voor opgroeiondersteuning voorziet in een maatregel in het gedwongen kader om bijvoorbeeld een agressietraining op te leggen. Daarnaast is er ots voor de gevallen waarin echt stevig moet worden ingegrepen in verband met de bedreigde ontwikkeling van het kind.

Ik wijs ook nog op de Voetbalwet, waarbij burgemeesters de ouders kunnen verplichten om aandacht te besteden aan het voorkomen van kattenkwaad van hun kinderen. Als zij dat onvoldoende doen, kan een boete worden opgelegd. Die set van maatregelen voorziet tezamen wel in de aanpak van 12-min, maar desondanks ben ik bereid te onderzoeken of er nog een maatregel moet zijn buiten de ots, voor zeer ernstige gevallen. Je zou kunnen denken aan een kind van tien, elf dat op de uitkijk staat bij een bankoverval, en dat strafrechtelijk niet kan worden aangepakt, maar nog nooit in beeld is geweest bij een hulpverleningsinstantie, en waarvoor met spoed een maatregel moet worden genomen. Ik zal ook onderzoeken over welke aantallen je dan praat.

De heer Dibi (GroenLinks): In Nederland staan kinderen massaal op de uitkijk bij bankovervallen. Wat is dit voor raar beeld?

Staatssecretaris Teeven: Ik begrijp dat de heer Dibi zich stoort aan dit voorbeeld. Ik kan ook een aantal andere voorbeelden noemen, maar de essentie van mijn voorbeeld is dat het gaat om een zeer gering aantal kinderen dat hier mogelijk bij betrokken is. Ik kan het niet uitsluiten, en ik zal het onderzoeken, niet meer en niet minder.

Mevrouw Kooiman en mevrouw Bruins Slot hebben vragen gesteld over de eenduidige registratie bij de Bureaus Jeugdzorg, en of dat niet gaat leiden tot meer bureaucratie. Daar heb ik al veel over gezegd. We moeten in 2013 wel in staat zijn om te beoordelen wie er goed presteert, en wie niet. Daartoe moeten we eenduidige normen hebben, zodat we de administraties naast elkaar moeten leggen. Daarbij spelen een verkorting van de OTS-duur, minder uithuisplaatsingen, en het terugdringen van het ziekteverzuim. Je moet na vergelijking kunnen zeggen welke tent goed wordt gerund, en welke niet, en of we nog iets kunnen leren. We zullen dat zonder heel veel administratieve lasten proberen in te voeren.

Mevrouw Bruins Slot vroeg voor welk deel van de Bureaus Jeugdzorg de tariefverhoging geldt. Bij de jeugdbescherming gaat het om de ots en de voogdij, en bij de jeugdreclassering om reguliere activiteiten, de samenloop en de intensieve trajectbegeleiding.

Mevrouw Bruins Slot heeft verder vragen gesteld over de commissie-Deetman. Het is mij bekend dat door u, voorzitter, namens de PvdA-fractie mondeling vragen zijn gesteld. Mede namens de minister kan ik zeggen dat wij na het reces een brief aan de Kamer zullen sturen waarin we zullen ingaan op de aspecten van verjaring, toezicht, activiteiten van het OM tot nu toe, de samenloop met de commissie-Samsom enzovoorts.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik was niet op de hoogte van het feit dat mevrouw Arib mondelinge vragen had gesteld. Gaat de staatssecretaris dan ook in op het aspect van kindermishandeling? Daar richtten mijn vragen zich namelijk op.

Staatssecretaris Teeven: Tijdens het AO vorige week hebben we daar ook al over gesproken. Dat zullen we meenemen in dezelfde, al genoemde brief.

Mevrouw Bruins Slot heeft nog gevraagd naar de mogelijkheid van een gezinsondersteunend budget. Gemeenten kunnen, doordat ze straks verantwoordelijk zijn voor de financiering van de gehele jeugdzorg, financiering combineren. Daar is nu overigens weleens wat misverstand over. Ook nu is het al mogelijk dat financiering van de vrijwillige jeugdzorg ook kan worden gecombineerd met financiering van het gedwongen kader. Dat is overigens maar een zeer gering percentage, blijkt uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Vanuit meerdere budgetten, zoals de wet werken naar vermogen, de schuldhulpverlening et cetera is het mogelijk om de middelen van een gezin te combineren. Het is mogelijk om pilots op te zetten die het mogelijk maken dat door één hulpverlener in hetzelfde gezin vrijwillige en justitiële hulp wordt geleverd. De financiering daarvan is mogelijk. Uitgaande van één gezin is de combinatie van verschillende financieringsmodaliteiten mogelijk.

Mevrouw Bruins Slot vroeg hoe wij kunnen voorkomen dat de CJG's het stempel krijgen van een Bureau Jeugdzorg. Zij vatte het samen onder het weghalen van kinderen. Gemeenten moeten er zorg voor dragen dat er laagdrempelige inlooppunten zijn bij een CJG. In de backoffice kunnen dan de zwaardere gevallen worden besproken. Dit systeem werkt bijvoorbeeld op dit moment al in de regio Eindhoven, en heeft niet geleid tot enig imagoprobleem. In de plaatsen waar ik op werkbezoek ben geweest, en bij de Bureaus Jeugdzorg waar ik ben geweest, heb ik dat beeld niet gekregen. Ik heb altijd alleen maar medewerkers gezien die daarmee zeer betrokken en deskundig omgaan. Desondanks hoor je ook weleens verhalen van de andere kant. Ik heb niet de indruk dat dat op een ondeskundige of onverantwoorde wijze gebeurt.

Mevrouw Dille heeft gevraagd wat er gaat gebeuren als gemeenten niet tijdig de bovenlokale samenwerking hebben geregeld. Daar ben ik uitgebreid op ingegaan. Het evaluatiemoment van de tariefafspraken en het herleven van de 5%-efficiencykorting per 1 januari 2014 als de administraties niet op orde zijn, heb ik eveneens besproken. Mevrouw Dille vroeg of zij mijn collega en mij kon aanspreken op stelselverantwoordelijkheid bij gemeenten die het geld niet besteden aan de jeugdzorg. Dat nemen we mee in de leveringsplicht met betrekking tot de certificering. Gemeenten hebben een leveringsplicht voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Zij moeten leveren en kunnen dat geld ook niet ergens anders aan besteden, want ze hebben een leveringsplicht.

Mevrouw Dille stelt iedere keer vragen over de hoofddoekjes. Wat gaat de staatssecretaris doen tegen het dragen van hoofddoekjes door medewerkers in de justitiële jeugdinrichtingen? Daar ga ik niets tegen doen, ik ga het beleid op dat punt niet wijzigen. Er is wel beleid ontwikkeld in 2008, wat mijn instemming heeft. Er zijn speciale hoofddoeken ontwikkeld die passen bij het dragen van een uniform in een justitiële inrichting, als het om bewaarders gaat. Dat heeft ook te maken met veiligheidsaspecten. Als het gaat om cliënten, die dus gedetineerd zijn in justitiële jeugdinrichtingen, mogen ze hoofddoekjes dragen. Daarvan zal ik wel onderzoeken of we daarmee voort moeten blijven gaan in relatie tot de veiligheid.

Mevrouw Dille vroeg hoe het mogelijk is dat er kinderen vanuit het BES-gebied zijn overgebracht naar de justitiële jeugdinrichtingen. Zij had dat gehoord. De vraag of bekend is dat er kinderen vanuit het BES-gebied zijn overgebracht naar Europees Nederland kan ik bevestigend beantwoorden. Het uitgangspunt is dat, als er geen adequate tenuitvoerlegging mogelijk is van een detentie in een justitiële jeugdinrichting in de BES, die kinderen zullen worden overgebracht naar Europees Nederland. Het gaat over geheel 2011 om vier jeugdigen, om twee jeugdigen met een jeugd-tbr. Zij zijn overgeplaatst naar Europees Nederland, en zijn geplaatst in een Nederlandse JJI. Twee andere jeugdigen hadden dermate gedragsproblemen dat behandeling in gesloten jeugdzorg in Nederland nodig was. In Caribisch Nederland is er geen instelling voor gesloten jeugdzorg. Jeugd-tbr kan daar niet ten uitvoer worden gelegd. Artikel 5 van de Invoeringswet biedt de mogelijkheid om vonnissen en beschikkingen die op de drie BES-eilanden zijn gewezen, in Nederland ten uitvoer te leggen. Dat doen we ook terughoudend, maar uit behandelingsperspectief kan het noodzakelijk zijn dat het soms in Nederland plaatsvindt.

Mevrouw Koşer Kaya stelde een vraag over de allochtone jongeren. Op dit moment wordt er in vier pilotregio's een signalerings- en doorverwijzingsinstrument getest voor 12-minners. Dat systeem zal na evaluatie ook landelijk worden ingevoerd. Zij vroeg welk bedrag van de bezuinigingen neerslaat op het gedwongen kader. Dat is 37 mln., oftewel 10% van de totale begroting voor jeugdzorg.

De heer Dibi heeft gevraagd hoe de wachtlijsten worden opgelost. Voor het gedwongen kader kan ik zeggen dat de wachtlijsten zijn opgelost. Van geen enkel Bureau Jeugdzorg heb ik uit de cijfers die ik heb ontvangen voordat ik overging tot vaststelling van de tarieven, begrepen dat er op dit moment nog sprake is van wachtlijsten. In het kader van de huidige financiële afspraken kan ik zeggen: met de middelen die nu ter beschikking zijn gesteld, kunnen alle wachtlijsten worden opgelost. Dat zal dus ook binnen een aantal maanden zijn gebeurd.

Mevrouw Wiegman heeft een vraag gesteld over 18-min en 18-plus. Ik wijs op de brief over het adolescentenstrafrecht van het kabinet. Wij zijn voornemens een stelsel in te voeren waarbij wij het mogelijk maken dat behandeling kan plaatsvinden vanaf de leeftijd van 15 tot en met 23 jaar, waardoor we anticiperen op een doorlopende behandeling, waarbij geen knip plaatsvindt bij 18-min en 18-plus.

De heer Van der Staaij vroeg of de keuzevrijheid in het nieuwe stelsel in de praktijk kan worden gewaarborgd. Bij jeugdbescherming en jeugdreclassering is die keuzevrijheid gewaarborgd. Dat geldt voor de identiteitsgeboden zorg en voor de specialistische zorg, zoals bij de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten, onder de voorwaarde dat de instellingen wel gecertificeerd zijn.

De voorzitter: De heer Van der Staaij heeft zich verontschuldigd.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Er is veel gezegd, maar het is nog weinig concreet geworden. Alles is verschoven naar maart, wat mij ertoe noopt een aantal moties in te dienen. Voordat ik dat doe, wil ik zeggen dat waar het gaat om de zorg voor kinderen van ouders in de ggz of de verslavingszorgen, dit typisch een voorbeeld is van preventief en proactief hulp bieden. Er is namelijk een grote kans dat deze kinderen in de problemen komen.

Ik begin met een motie naar aanleiding van het AO kindermishandeling.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in juni 2011 de Gezondheidsraad een advies heeft uitgebracht over de behandeling en gevolgen van kindermishandeling;

overwegende dat het op dit moment ontbreekt aan een zorgaanbod, waarbij mishandelde kinderen lichamelijk en psychische worden onderzocht alsmede adequaat en specialistisch worden geholpen;

verzoekt de regering, aan een landelijk hulpaanbod te werken waarbij mishandelde kinderen lichamelijk en psychisch worden onderzocht alsmede adequaat worden geholpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dijsselbloem en Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (33 000-XVI).

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik had een motie gemaakt over het tempo van het tot stand brengen van de bovenlokale samenwerking, maar staatssecretaris Teeven heeft daarvan gezegd dat hij erbovenop zit en halfjaarlijks gaat monitoren. Die motie hoef ik dus niet in te dienen.

Ik heb een motie over de verankering van een vorm van basiszorgaanbod vanuit de CJG's.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) een centrale rol krijgt in het nieuwe stelsel Zorg voor jeugd;

van oordeel dat de basiszorg van het CJG ten minste het volgende aanbod omvat:

  • ondersteuning, voorlichting en advies;

  • een integraal zorgaanbod voor jeugdigen en gezinnen en zo nodig specialistische hulp;

  • samenwerking in zorgaanbod in en om het onderwijs;

  • en een voldoende opgeleid team medewerkers moet krijgen;

verzoekt de regering, een basiszorgaanbod van de Centra voor Jeugd en Gezin uit te werken en op te nemen in het wetsvoorstel Zorg voor jeugd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dijsselbloem en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat daar waar op basis van een rechterlijke uitspraak de overheid het gezag van ouders noodgedwongen geheel of gedeeltelijk moet overnemen, met de grootst mogelijke zorgvuldigheid met deze verantwoordelijkheid moet worden omgegaan;

verzoekt de regering, in het nieuwe wetsvoorstel zeker te stellen dat wanneer de rechter ingrijpt in het gezag van ouders, dit gezag komt te berusten bij een (verlengde) overheidsorganisatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kindertelefoon al meer dan 30 jaar de enige landelijke instantie in Nederland is waar alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 8 tot 18 jaar 365 dagen per jaar gratis en anoniem kunnen bellen en chatten over grote en kleine problemen;

verzoekt de regering, in de stelselwijziging Zorg voor jeugd de toekomst van de Kindertelefoon voor alle kinderen van Nederland zeker te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108 (33 000-XVI).

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. In de eerste plaats wil ik de staatssecretarissen danken voor de toezeggingen. Ik licht de toezegging over de gedragsmaatregel voor 12-minners, gedaan door staatssecretaris Teeven, eruit. Op welke termijn kan hij daarop terugkomen? Hij zegt dat hij landelijk de ProKidaanpak zal uitrollen, waarmee ik heel blij ben. Maar geldt dat ook voor de jeugdpreventieteams? Ze kunnen wat mij betreft een andere naam krijgen, maar ze moeten wel zo aan elkaar gelinkt zijn dat direct actie kan worden ondernomen.

Ik heb geen duidelijk antwoord gekregen op het mogelijk maken van de toetreding van nieuwe aanbieders en het uitlokken van innovaties. Verschillende partijen doen het best goed, maar ik hoor regelmatig dat op allerlei manieren belemmeringen worden opgeworpen. Dat kan door zorgverzekeraars zijn, maar ook door ambtenaren die op andere manieren tegenwerken. Ik wil daar zicht op hebben, en de toezegging dat dat proactief wordt aangepakt. Dat kan namelijk niet de bedoeling zijn van de stelselherziening.

Verder heb ik geen duidelijk antwoord gekregen op het instemmingsvereiste, desnoods wederzijds, tussen scholen en gemeenten, wat betreft het zorgtraject in passend onderwijs. Ik heb wel iets over convenanten gehoord, maar niet over dat aspect.

Ik ben tevreden dat de outcomecriteriaset voor de zomer komt op die drie aspecten. Ik ga ervan uit dat ze er dan ook echt zijn, want we zijn hier zoals bekend al een tijdje over bezig. Ik vind het erg belangrijk dat zorgaanbieders zich tijdig kunnen voorbereiden op dat traject.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in Nederland circa twee keer zo veel kinderen gebruikmaken van jeugdzorg als op basis van objectieve gezondheidscriteria kan worden verwacht;

van mening dat kinderen die zich niet volgens het ideale patroon ontwikkelen en een iets afwijkend patroon volgen, dan wel kinderen die te druk zijn en daarom snel afgeleid zijn, dan wel kinderen die niet aan alle hooggespannen verwachtingen van hun ouders of verzorgers kunnen voldoen niet per definitie een probleem hebben;

verzoekt de regering, het «demedicaliseren» van de Nederlandse jeugd en het beëindigen van het onnodig problematiseren van deze jeugd als derde hoofddoel aan de stelselwijziging toe te voegen en hier bij de uitwerking handen en voeten aan te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Burg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een wettelijke plicht is om een digitaal dossier van de cliënten bij te houden;

constaterende dat in tegenstelling tot wat er bij de wetsbehandeling is afgesproken, in sommige regio's de complete vragenlijst moet worden ingevuld, ook wanneer er geen sprake is van risicogeval;

van mening dat het verzamelen van de informatie niet nodig is en dit bovendien het vertrouwen van ouders in de jeugdgezondheidszorg schaadt;

verzoekt de regering, via de Inspectie voor de Gezondheidszorg, te waarborgen dat alleen in geval van risicogevallen de uitgebreide vragenlijst wordt gebruikt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Burg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110 (33 000-XVI).

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik dien een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een op de drie bestuurders in de jeugdzorg een hoger salaris heeft dan een minister;

van mening dat het beschikbare geld in de jeugdzorg zo veel mogelijk ten goede moet komen aan kinderen en gezinnen die hulp nodig hebben;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat bestuurders in de jeugdzorg niet meer verdienen dan een minister,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 111 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een groot aantal bestuurders in de jeugdzorg de beschikking heeft over een auto van de zaak en een aantal zelfs een bonus krijgt uitgekeerd;

overwegende dat veel hulpverleners het hele land moeten doorreizen zonder een auto van de zaak en dat gezinnen en hulpverleners ook geen bonussen ontvangen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat bestuurders in de jeugdzorg hun middelen niet inzetten voor bonussen of auto's van de zaak ten behoeve van zichzelf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zorginstellingen elk jaar openbaar verantwoording moeten afleggen over de manier waarop zij het geld uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet besteden, waaronder ook de bestuurderssalarissen, bonussen en auto's van de zaak;

overwegende dat deze verplichting niet geldt voor jeugdzorginstellingen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat jeugdzorginstellingen, net als zorginstellingen die vallen onder de AWBZ en Zorgverzekeringswet, verantwoording moeten afleggen over de manier waarop zij het geld besteden, waaronder ook de bestuurderssalarissen, bonussen en auto's van de zaak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de Inspectie Jeugdzorg bij elk onderzoeksrapport standaard ook aanbevelingen opneemt betreffende overbodige en onnodige dossiervorming en andere onnodige interne bureaucratische regels en procedures,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 114 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de brede doeluitkering jeugdzorg in 2012 niet meer geoormerkt naar de gemeenten toegaat;

van mening dat geld bestemd voor de jeugd niet uitgegeven moet worden aan stoeptegels of lantaarnpalen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de brede doeluitkering jeugdzorg geoormerkt geld blijft, bestemd voor de jeugd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 115 (33 000-XVI).

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik genoeg gezegd over de stelselwijziging. Maar staatssecretaris Teeven daagde mij uit. Wat ik zei over beter laat dan nooit slaat natuurlijk op de demonstraties die bijna een jaar geleden hebben plaatsgevonden. Desalniettemin wil ik hem hartelijk danken dat hij wel heeft geluisterd naar al die jeugdhulpverleners die meer tijd eisen voor hun gezinnen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Tijdens het laatste overleg over de jeugdzorg hebben we gesproken over het feit dat we het risico liepen dat dit dossier een waakvlam zou worden. Inmiddels kunnen we concluderen dat we bezig zijn om weer op gang te komen, en dat daadwerkelijk een aantal goede stappen is gezet, waardoor we nog enthousiaster worden over de aprilbrief. Toch nog een paar vragen. De staatssecretaris van VWS heeft het even gehad over de huisarts. De positionering van de huisarts is belangrijk, omdat elk kind en elke ouder de huisarts ziet. Wil de staatssecretaris de positie van de huisarts meenemen in de aprilbrief? Hoe ziet zij die in de relatie tot de CJG's, en tot de vrijwilligers? Het is goed dat de staatssecretaris gaat bekijken hoe de casemanagers omgaan met multiprobleemgezinnen, en hoe de best practices verder verspreid kunnen worden over de gemeenten.

Mijn motie heeft te maken met de kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Wij maken ons er zorgen over dat zij tussen wal en schip vallen. Daar moet nu in het traject iets mee worden gedaan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kinderen van ouders met psychiatrische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO) een verhoogd risico hebben op sociaal-psychologische problematiek;

overwegende dat er bij deze groepen veel problemen voorkomen kunnen worden met een gerichte interventie;

constaterende dat er momenteel een interventie voor KOPP'ers en KVO'ers ontbreekt die eenvoudig implementeerbaar is in gemeenten;

verzoekt de regering om het betrokken veld best practices voor interventies bij KOPP en KVO te laten ontwikkelen die eenvoudig implementeerbaar zijn voor gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 116 (33 000-XVI).

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Kan in het gesprek dat de staatssecretaris gaat houden over medicalisering, het probleem van de allochtone jongeren worden meegenomen, waarin sneller naar gedragsproblemen wordt gekeken?

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om een duidelijk wettelijk kader voor Nederlandse gemeenten met betrekking tot de inkoop en evaluatie van jeugdhulpverlening, waarbij de kwaliteit van de jeugdhulpverlening centraal staat;

verzoekt de regering tevens om voor de uitvoering hiervan het nieuwe Kwaliteitsinstituut voor de sector zorg en welzijn in te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 117 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het van belang is om bij de inkoop van jeugdzorg door gemeenten enerzijds op de kwaliteit van de zorg en anderzijds op de kosten van de zorg te letten;

overwegende dat multidisciplinair samenwerken in de jeugdzorg kosteneffectief en -efficiënt is, maar dat dat nog niet wordt beloond;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe de financiering van jeugdzorg kan worden afgestemd op zowel gegevens over de kwaliteit als gegevens over de kosten van jeugdzorg en hoe goede ketenzorg kan worden beloond,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 118 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering niet van plan is om in het transitieplan voor de stelselwijziging jeugdzorg een zorginhoudelijke oriëntatie op te nemen;

van mening dat gedurende de overheveling van de jeugdzorg van provincies naar gemeenten de kwaliteit van de zorg voor de jeugd voorop moet staan en de bestuurlijke en organisatorische veranderingen hieruit volgen;

overwegende dat het daarom juist van belang is om tijdens de transitiefase met de jeugdzorg in gesprek te blijven over de inhoud van zorg;

verzoekt de regering om in het transitieplan telkens een koppeling te maken tussen de zorginhoudelijke veranderingen enerzijds en de beoogde bestuurlijke en organisatorische veranderingen anderzijds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 119 (33 000-XVI).

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ik dank de beide staatssecretarissen voor de beantwoording en de gedane toezeggingen. Ik wil ze allebei nog eens heel duidelijk horen zeggen of het transitieschema wordt gehaald. Verder ben ik niet geheel tevreden met de toezegging over de medicalisering van kinderen. In overleg gaan met het veld is wat mij betreft niet genoeg, en ik zou de motie van collega Van der Burg graag mede ondertekenen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jeugdzorg per 2013 overgeheveld wordt naar de gemeenten;

overwegende dat het voor alle betrokken partijen noodzakelijk is, tijdig over de juiste cliëntgegevens beschikken;

verzoekt de regering om voor 1 juni 2012 de Kamer te informeren hoe de gegevensoverdracht vormgegeven gaat worden en welke maatregelen hiertoe getroffen gaan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dille. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 120 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Inspectie Jeugdzorg toezicht houdt op kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg;

overwegende dat jeugdzorg per 2013 door gemeenten uitgevoerd gaat worden;

van mening dat jeugdzorg ook na de overheveling naar de gemeenten getoetst moet worden op kwaliteit en toegankelijkheid;

verzoekt de regering om de taak van de IJZ te behouden voor de jeugdzorg nadat deze overgeheveld is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dille. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 121 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat subsidies vanuit het Rijk voor diversiteitsbeleid worden stopgezet;

constaterende dat diversiteitsbeleid de integratie niet ten goede komt;

overwegende dat er nog steeds gemeenten en provincies zijn die geld steken in diversiteitsbeleid en hiermee het rijksbeleid ondermijnen;

verzoekt de regering, gemeenten en provincies die nog geld steken in diversiteitsbeleid evenredig aan dat bedrag te korten op het Gemeente- en Provinciefonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dille en Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 122 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gelijkheid tussen man en vrouw een grondbeginsel is van de westerse cultuur;

overwegende dat het islamitisch gebod voor vrouwen om het haar te bedekken daar diametraal tegenover staat;

constaterende dat het dragen van een hoofddoek door islamitische vrouwen en zelfs door zeer jonge meisjes in de jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen hand over hand toeneemt;

verzoekt de regering om het dragen van een islamitische hoofddoek door jeugdzorgwerksters en cliënten in de jeugdzorgplusvoorzieningen en justitiële jeugdinrichtingen niet toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dille. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 123 (33 000-XVI).

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik had vijf moties, waarvan ik er twee niet ga voorlezen omdat daar toezeggingen op zijn gekomen. Dat zijn de transitiecommissies voor de professionals, voorgesteld door de MO-groep, en het huisartsenmodel. Dat komt allemaal in april. Dank voor de beantwoording, en bij het volgende debat kan de staatssecretaris niet verwijzen naar een nieuwe brief. Dan heeft zij namelijk een probleem.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op 1 juli 2011 in totaal ongeveer 3 000 kinderen op de wachtlijst stonden voor jeugdzorg;

overwegende dat ernaar moet worden gestreefd, de wachtlijsten tot nul te reduceren;

verzoekt de regering, een concrete en afrekenbare doelstelling te formuleren voor het einde van de wachtlijstproblematiek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in het nieuwe stelsel voor de jeugdhulpverlening ontbreekt aan toezicht en certificering wat betreft het niet-gedwongen kader;

constaterende dat kinderen en jongeren die afhankelijk zijn van jeugdhulpverlening moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede zorg en ondersteuning;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de kwaliteit kan worden gewaarborgd van het aanbod in de jeugdhulpverlening dat buiten het gedwongen kader valt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het gebruik van geneesmiddelen bij ADHD dit jaar de één miljoen voorschriften overstijgt volgens Stichting Farmaceutische Kengetallen;

van mening dat de sterke groei in medicijnvoorschriften bij probleemgedrag zorgwekkend is;

verzoekt de regering, met een aanvalsplan te komen tegen de medicalisering van de Nederlandse jeugd, waarin het toenemende gebruik wordt onderzocht en alternatieven worden verkend,

verzoekt de regering voorts, in gesprek te gaan met de beroepsgroep over het voorschrijven van medicatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126 (33 000-XVI).

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil graag de volgende moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening en preventie van tienerouders, maar geen doelgroepenbeleid voeren;

overwegende dat Centra voor Jeugd en Gezin weinig deskundigheid hebben op het terrein van jonge ouders en succesvolle projecten niet structureel worden gemaakt;

overwegende dat er te weinig opvangplaatsen zijn voor jonge moeders en hun kind;

overwegende dat het goedkoper is om een landelijk aanbod hulpverlening te creëren dan dat iedere gemeente hierop zelf iets ontwikkelt;

verzoekt de regering, een landelijk coördinerende functie te vervullen in opvang van en activiteiten voor tienerouders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat hoe eerder een Eigen Krachtconferentie wordt ingezet, hoe meer financiële besparingen er mogelijk zijn in de intensieve jeugdzorg;

overwegende dat er per amendement is vastgelegd dat het organiseren van een familie en vrienden netwerkberaad binnen de jeugdbescherming mogelijk is, terwijl bij de lichte vormen van ondersteuning dit model ook ingezet kan worden;

verzoekt de regering, gemeenten te adviseren om het beleggen van een familie- en vriendennetwerkberaad te borgen, zodat zij burgers kunnen faciliteren om een eigen plan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 128 (33 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat identiteitsgebonden jeugdzorg nog onvoldoende is geborgd in de opzet voor het nieuwe stelsel van de zorg voor jeugd;

overwegende dat identiteitsgebonden jeugdzorg, zoals de SGJ, zich richt op een doelgroep waarvan het overgrote deel van de gezinnen van deze doelgroep zorg zal mijden, wanneer er geen christelijke jeugdzorg wordt aangebonden;

constaterende dat het Zeeuws model uitkomst biedt voor het behoud van keuzevrijheid wanneer de taken van de jeugdzorg worden overgedragen van de provincie naar de gemeente;

verzoekt de regering, het Zeeuws model te betrekken bij het verder uitwerken van het nieuwe stelsel van de zorg voor de jeugd, waardoor er uitkomst geboden kan worden voor identiteitsgebonden jeugdzorg, zoals de SGJ,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 129 (33 000-XVI).

Wij hebben een probleem. De moties kunnen niet meer mondeling worden behandeld, daarom stel ik voor dat de staatssecretarissen er schriftelijk op reageren, voor donderdag. Dat geldt ook voor de amendementen, waarover morgen wordt gestemd.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter, ik heb hier wel een probleem mee. Op mijn amendementen is in eerste termijn niet ingegaan. Ik ben blij dat we dit WGO naar voren hebben kunnen schuiven, dus wat mij betreft ronden we het toch vanavond af, ook omdat er de rest van deze week geen tijd meer voor is.

De voorzitter: We zijn verplicht, ook aan de Dienst Verslag en Redactie, om te schorsen voor de avondpauze. Daarna kunnen we doorgaan.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorstel van orde: ik stel voor dat de staatssecretarissen reageren op de amendementen, want daar stemmen we morgen over, waarna schriftelijk wordt gereageerd op de 26 moties.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik stel voor dat ruim voor de stemmingen morgen op de amendementen wordt gereageerd, en voor donderdag op de moties?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik reageer morgenochtend schriftelijk op de amendementen.

De voorzitter: En op de moties vóór donderdag.

Sluiting 19.30 uur.

Volledige agenda

1. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2012, onderdeel Jeugdzorg

33 000-XVI – Begroting d.d. 20-09-2011

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

2. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

33 000-VI – Begroting d.d. 20-09-2011

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

3. Financiering van het aanbod KOPP/KVO, zorg voor kinderen van ouders in detentie

32 500-XVI-162 – Brief regering d.d. 05-09-2011

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

4. Reactie op het SP-rapport «18 kinderen: 72 rapporten»

31 839–132 – Brief regering d.d. 06-10-2011

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

5. Reactie op de brief van Vaderkenniscentrum/Stichting Kind en Omgangsrecht (VKC/SKO) inzake de aangeboden petitie «Knelpunten Jeugdzorg en scheidingsgezinnen»

31 839–141 – Brief regering d.d. 04-11-2011

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

6. Verslag van het schriftelijk overleg inzake de uitvoering motie-Dille (31 839, nr. 111) over het zoeken naar herverdelingsmiddelen

31 839–139 – Brief regering d.d. 28-10-2011

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

7. Verslag van een schriftelijk overleg inzake de kwaliteit en de samenhang van de hulp aan kinderen die in armoede leven

24 515–211 – Brief regering d.d. 27-10-2011

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

8. Beleidsbrief over de stelselwijziging jeugd «Geen kind buiten spel»

31 839–142 – Brief regering d.d. 08-11-2011

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

9. Verslag van een schriftelijk overleg inzake de stand van zaken van de acute financiële problematiek bij bureaus jeugdzorg (31 839, nr. 129)

31 839–145 – Brief regering d.d. 18-11-2011

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

10. Reactie op de brief over de gevolgen van het teruglopen van de subsidie voor het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg (LCFJ)

31 839–144 – Brief regering d.d. 21-11-2011

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

11. Tarieven jeugdbescherming en jeugdreclassering na het onderzoek van de Algemene Rekenkamer

31 839–159 – Brief regering d.d. 09-12-2011

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

12. Lijst van vragen en antwoorden inzake de beleidsbrief stelselwijziging jeugd «Geen kind buiten spel»

31 839–160 – Brief regering d.d. 14-12-2011

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

13. Reactie op de rapporten van Ernst & Young n.a.v. de onderzoeken naar de bedrijfsvoering van JB/JR inzake Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA), BJZ Rotterdam en BJZ Drenthe

2011Z26623 – Brief regering d.d. 19-12-2011

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven