Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2011
Mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ontvangt u hierbij de reacties op de vijfentwintig moties die zijn ingediend tijdens het wetgevingsoverleg van 19 december 2011 over het onderdeel jeugd van de begrotingen 2012 van VWS en VenJ, de beleidsbrief «Geen kind buiten spel» en aanverwante zaken.
Motie Dijsselbloem c.s. inzake landelijk hulpaanbod voor mishandelde kinderen (XVI-33000, nr. 105)
Voor kinderen die mishandeld zijn is het belangrijk dat er voldoende en goed zorgaanbod is. Het is een zaak tussen enerzijds zorgverzekeraars en provincies en anderzijds zorgaanbieders om ervoor te zorgen dat het recht op zorg adequaat ingevuld wordt. Uitgaande van deze verantwoordelijkheidsverdeling wil ik doen wat in mijn macht ligt om een goed zorgaanbod te stimuleren. Ik beschouw ik deze motie als overbodig.
Motie Dijsselbloem c.s. inzake basistakenpakket voor het CJG (XVI-33000, nr. 106)
Ik ontraad deze motie. Hoewel ik bij de taken van het CJG hetzelfde beeld voor ogen heb als de indieners van deze motie, wil ik niet bij wet voorschrijven dat het CJG dit aanbod moet omvatten. In de nieuwe wet wil ik de gemeente de opdracht geven om tot de wettelijk beschreven functies voor opvoed- en opgroeiondersteuning te komen. Gemeenten kunnen zelf de vorm kiezen die het beste aansluit bij de lokale situatie.
Motie Dijsselbloem over gezag (verlengde) overheidsorganisatie in gedwongen kader (XVI-33000, nr. 107)
Indien de rechter in het nieuwe stelsel ingrijpt in het gezag van ouders, dit gezag komt te berusten bij een (verlengde) overheidsorganisatie.
Ik beschouw dit als ondersteuning van het huidige beleid. In of krachtens de nieuwe wet zullen er kwaliteitseisen gesteld worden aan te certificeren instellingen die jeugdbeschermingstaken waaronder de (gezins)voogdijtaken, in opdracht van de gemeenten zullen gaan uitvoeren. Dit is een borging van kwaliteit aan de voorkant. Daarnaast zullen deze gecertificeerde instellingen onder toezicht van een rijksinspectie staan. Dat borgt de kwaliteit aan de achterkant.
Deze kwalitatieve waarborgen maken dat de te certificeren instellingen privaatrechtelijke instellingen vergelijkbaar met de huidige stichtingen Bureaus Jeugdzorg.
Motie Dijsselbloem inzake de toekomst van de kindertelefoon (XVI-33000, nr. 108)
Ik beschouw deze motie als ondersteuning van mijn beleid. Ik vind het van groot belang dat er een laagdrempelige en toegankelijke plek blijft waar jongeren terecht kunnen voor advies via de telefoon of internet. De huidige Kindertelefoon is kindvriendelijk en laagdrempelig en heeft een hoog bereik. Ik ga met de VNG in gesprek waarbij ik mij ervoor inzet om deze voorziening te handhaven.
Motie Van der Burg inzake demedicalisering als doel stelselwijziging (XVI-33000, nr. 109)
Ik beschouw de motie als overbodig. Niet onnodig medicaliseren, sneller lichtere vormen van hulp bieden om zo te zware zorgtrajecten te voorkomen is een hoofddoel van de stelselwijziging jeugd.
Motie Van der Burg inzake vragenlijsten binnen JGZ (XVI-33000, nr. 110)
Ik ontraad deze motie omdat het in de praktijk niet mogelijk is alleen risicogevallen een vragenlijst voor te leggen. Vragenlijsten worden in de praktijk juist door professionals gebruikt als hulpmiddel om risico’s te achterhalen en om tijdig jeugdigen en/of ouders extra ondersteuning te bieden. Vragenlijsten zijn geen doel op zich; de dialoog tussen de JGZ-professional en de jeugdige en/of zijn ouders staat voorop. Alleen bijzonderheden moeten worden vermeld in het digitaal dossier (DD JGZ).
In 2009 heeft de toenmalige minister voor Jeugd en Gezin ActiZ en GGD Nederland gevraagd bij hun leden onder de aandacht te brengen dat ouders goed geïnformeerd moeten worden over het doel van de vragenlijsten en dat het invullen van een vragenlijst op vrijwillige basis is.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op een kwalitatief goede uitvoering van de jeugdgezondheidszorg en kijkt daarbij ook naar het correcte gebruik van het DD JGZ.
Moties Kooiman inzake beloning, bonussen en auto’s van jeugdzorgbestuurders. En het afleggen van verantwoording (XVI-33000, nr. 111, 112 en 113)
Het onderwerp topinkomens heeft de aandacht van dit kabinet. Er wordt ingezet op wettelijke normen voor beloningen van bestuurders en op transparantie. Ook de jeugdzorgsector zelf werkt hier aan mee.
Voor zowel de bureaus jeugdzorg als de instellingen voor jeugdzorg geldt een meldplicht wanneer de normen uit de Wopt (Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens) worden overschreden. Middels de jaarlijkse rapportage door de minister van Binnenlandse Zaken en Konkinkrijksrelaties heeft u inzicht in eventuele overschrijdingen. Begin december is de Wet Normering Topinkomens (WNT) door de Kamer aangenomen, die wettelijke handhaving mogelijk maakt. De minister die verantwoordelijk is voor het betreffende beleidsveld kan in het uiterste geval het teveel betaalde opeisen, desnoods onder last van een dwangsom. In de WNT is sprake van drie regimes waarbij de jeugdzorg is opgenomen onder eerste regime. Dit betekent dat de normering is vastgesteld op maximaal 130%. De eerste twee (nr. 111 en 112) moties passen niet bij het hierboven uiteengezette beleid. Ik wil voor de jeugdzorg geen strengere normen opleggen dan nu in het wetsvoorstel WNT zijn opgenomen, waar zich ondertussen ook een Kamermeerderheid voor heeft uitgesproken. Daarom ontraad ik deze twee moties.
De motie nr. 113 over het afleggen van verantwoording door jeugdzorginstellingen over de manier waarop zij hun geld besteden. Over dit onderwerp kan ik u melden dat vanaf verslagjaar 2012 door jeugdzorginstellingen verantwoording wordt afgelegd via het Jaardocument Jeugdzorg. Dit gebeurt op basis van een convenant dat ik heb gesloten met het IPO, de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden, Jeugdzorg Nederland, het CBS, de Inspectie Jeugdzorg en het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg. Naar voorbeeld van de systematiek van het Jaardocument Zorg worden kwantitatieve gegevens over de bezoldiging van bestuurders en Wopt-meldingen opgenomen. Analoog aan het Jaardocument Zorg moet ook melding worden gemaakt van bonussen en gegevens over een auto van de zaak. Volgens planning zijn vanaf medio 2013 de jaardocumenten van jeugdzorginstellingen via de website van het CIBG beschikbaar.
Het Jaardocument Jeugdzorg is niet (wettelijk) verplicht, maar met het convenant hebben alle relevante partijen wel laten zien zelf op een eenduidige manier openheid te willen geven over de uitvoering van de jeugdzorg, waaronder de beloning van de bestuurders. Ik zie de motie daarom als overbodig.
Met de reacties op deze moties doe ik ook de toezegging tijdens het wetgevingsoverleg van 19 december j.l. gestand om schriftelijk terug te komen op het onderwerp topinkomens in de jeugdzorg.
Motie Kooiman inzake de bureaucratietoets rapporten IJZ (XVI-33000, nr. 114)
Ik ontraad deze motie. Ik wil graag met de Inspectie Jeugdzorg afspreken dat zij daar waar zij overbodige en onnodige dossiervorming en andere onnodige interne bureaucratische regels en procedures constateert, dit expliciet aan de orde stelt bij de instantie waar de onnodige regeldruk wordt aangetroffen en hier aanbevelingen over doet.
De motie heeft echter de strekking dat de Inspectie Jeugdzorg bij ieder toezichtsonderzoek standaard aanbevelingen opneemt over onnodige regeldruk. Het onderwerp regeldruk past echter niet bij ieder toezichtsonderzoek. Het uitvoeren van de motie zoals dat nu luidt zou daarmee de regeldruk alleen maar verhogen en daar ben ik uiteraard geen voorstander van.
Motie Kooiman inzake oormerken geld (XVI-33000, nr. 115)
Ik ontraad deze motie. De motie doorkruist een zuivere bestuurlijke verhouding: je gaat erover of niet. Een brede doeluitkering belemmert de hoofddoelen van de stelselherziening zorg voor jeugd: eerdere ondersteuning en zorg op maat en betere samenwerking rond jeugdigen en gezinnen. In het wetsvoorstel over de zorg voor jeugd zullen, naar analogie van de Wmo, waarborgen worden ingebouwd voor voldoende en kwalitatief goede ondersteuning.
Motie Bruins Slot inzake interventies KOPP/KOV (XVI-33000, nr. 116)
Omdat ik preventieve hulp voor kwetsbare kinderen (waaronder kinderen met ouders met psychiatrische en verslavingsproblemen) belangrijk vind, ga ik bezien hoe ik gemeenten kan ondersteunen zodat ze de mogelijkheden die het nieuwe stelsel op het gebied van preventie biedt, kunnen verzilveren. Ik zal het in de overleggen die ik met gemeenten heb agenderen en daarnaast ga ik een handreiking ontwikkelen voor gemeenten. Ik heb de VNG al vast gevraagd het bestaande KOPP/KVO-aanbod onder de aandacht van gemeenten te brengen. Meer in het algemeen geldt dat de decentralisatie van de jeugdzorg (inclusief jeugd-GGZ) naar de gemeente soelaas biedt. Daarmee wordt de gemeente integraal verantwoordelijk voor het jeugddomein en komt de prikkel (investeren in preventie levert minder zorg op) op de goede plaats te liggen. Ik beschouw de motie dan ook als ondersteuning van mijn beleid.
Motie Koser Kaya inzake inzet nieuw Kwaliteitsinstituut (XVI-33000, nr. 117)
Ik ontraad deze motie. Ik onderschrijf het belang van een duidelijk wettelijk kader voor Nederlandse gemeenten met betrekking tot inkoop en evaluatie van jeugdhulpverlening, waarbij kwaliteit centraal staat.
Momenteel ga ik na hoe de kwaliteit van de jeugdhulpverlening wettelijk geborgd moet worden.
Ik ontraad echter om het Kwaliteitsinstituut in te zetten bij de inkoop en evaluatie van jeugdhulpverlening, aangezien dit niet overeenkomt met de rol die het gaat vervullen.
Motie Koser Kaya inzake sturing op kwaliteit (XVI-33000, nr. 118)
Ik beschouw deze motie als overbodig. Gemeenten zijn vrij in het bepalen van de voorwaarden bij inkoop of subsidiëren. De instrumentkeuze voor gemeenten en de productdefiniëring wordt verder uitgewerkt met de VNG. In deze uitwerking zal zeker aandacht zijn voor de begrippen samenwerking en sturen op kwaliteit.
Motie Koser Kaya inzake samenhang zorginhoudelijke en bestuurlijke verandering (XVI-33000, nr. 119)
Deze motie ondersteunt het beleid. De transitieagenda die u begin 2012 zult ontvangen maakt weliswaar een scheiding tussen de bestuurlijke en organisatorische verandering en de zorginhoudelijke vernieuwing die moet plaatsvinden, maar deze moeten steeds in samenhang uitgevoerd worden. Daarom acht ik deze motie overbodig.
Motie Dille inzake gegevensoverdracht (XVI-33000, nr. 120)
Deze motie ondersteunt het beleid. Gemeenten hebben voor een zorgvuldige voorbereiding informatie nodig over de cliënten die zij op termijn ondersteuning en zorg moeten bieden. De informatievoorziening is dan ook onderdeel van de transitie-agenda. Het gaat op korte termijn over het verstrekken van beleidsinformatie aan gemeenten, zodat zij bij het opstellen van hun visie en transitieplannen weten om wat voor aantallen jeugdigen en zorgvormen het gaat. Op iets langere termijn, maar wel tijdig voor het moment van overheveling, gaat het om inzage in cliëntgegevens, waarbij rekening gehouden moet worden met wet- en regelgeving rondom privacy.
Motie Dille inzake taak van de inspectie (XVI-33000, nr. 121)
Ik zie deze motie als ondersteuning van mijn beleid voor zover ermee bedoeld wordt dat een vorm van Rijkstoezicht in het nieuwe stelsel op specifieke vormen van jeugdzorg komt.
Zoals afgesproken in de Bestuursafspraken 2011–2015 zal er, gelet op de doelgroep en de aard van de zorg, voor een aantal elementen in het nieuwe stelsel Rijkstoezicht komen. Daarbij gaat het in ieder geval om de gesloten jeugdzorg, de jeugdigen die onder de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) vallen, en op het van staatswege ingrijpen (verplichte maatregelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering) en mogelijk op sommige vormen van gespecialiseerde zorg. Hoe het Rijkstoezicht wordt georganiseerd wordt door mij en de VNG, in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg, bekeken.
Motie Dille inzake diversiteitsbeleid (XVI-33000, nr. 122)
De motie wordt ontraden. Het verzoek in de motie past niet in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de bestuurslagen. Ik verwijs daarbij naar de reactie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 november jl. op een motie met dezelfde strekking (VII-33000).
Motie Dille inzake verbod hoofddoekjes (XVI-33000, nr. 123)
Deze motie wordt ontraden. Sinds 2008 is er op dit terrein beleid in de justitiële jeugdinrichtingen en jeugdzorgplus instellingen dat in de praktijk goed werkt en ieders religieuze opvattingen respecteert.
Motie Dibi inzake doelen wachtlijstproblematiek (XVI-33000, nr. 124)
Ik ontraad deze motie. Zoals ik in eerdere debatten met uw Kamer heb aangegeven vind ik een inhoudelijke benadering van de wachtlijsten belangrijk, waarbij de nadruk niet primair ligt op het meten van cijfers. De situaties van kinderen op wachtlijst verschillen teveel voor een primaire focus op cijfers. Voor sommige jeugdigen is direct hulp nodig, terwijl in andere gevallen een wachttijd van meer dan negen weken verantwoord kan zijn.
Op mijn verzoek zal de Inspectie Jeugdzorg in 2012 onderzoeken hoe en door wie de veiligheid van jongeren op een wachtlijst wordt gemonitord en of er tijdig actie wordt ondernomen, als de situatie van het kind verandert. Er is overleg geweest met de Inspectie Jeugdzorg, Jeugdzorg Nederland en het IPO over de invulling van dit onderzoek. De inspectie zal in 2012 starten met hun toezicht zoals zij zich hebben voorgenomen in hun jaarwerkplan. Wanneer het onderzoek door de inspectie is afgerond zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Motie Dibi inzake waarborging kwaliteit buiten het gedwongen kader (XVI-33000, nr. 125)
Ik beschouw deze motie als ondersteuning van het gevoerde beleid. De komende maanden zal ik met de VNG en het veld in gesprek te gaan om het kwaliteitskader uit te werken. Zoals toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg van 19 december j.l. zal ik in een brief over een aantal zaken met betrekking tot het nieuwe jeugdstelsel het toekomstige kwaliteitskader aan u toelichten. Deze brief verschijnt in april 2012.
Motie Dibi inzake voorschrijven van medicatie (XVI-33000, nr. 126)
Het stijgende gebruik van ADHD-medicatie baart mij zorgen. Ik heb vertrouwen in de kennis en kunde van artsen die geneesmiddelen voorschrijven. Ik ga er vanuit dat zij zich aan het huidige instrumentarium (richtlijnen, protocollen, criteria, e.d.) houden en dat zij voldoende motiveren wanneer zij dit niet doen. Ondanks de eigen verantwoordelijkheid van artsen zal ik hun beroepsgroepen actief wijzen op het gebruik van het bestaande instrumentarium. Ik zal ook het gesprek met de beroepsgroepen aangaan om nader te verkennen of het stijgende gebruik goed verklaarbaar is en of het beschikbare instrumentarium wel voldoende houvast voor het voorschrijven biedt. Gelet op bovenstaande zie ik geen aanleiding om een aanvalsplan te ontwikkelen. Ik ontraad dan ook de motie.
Motie Wiegman inzake tienerouders (XVI-33000, nr. 127)
Ik ontraad deze motie. In de brief «Aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties» van 14 december 2011 is aangegeven dat de opvang van tienermoeders ondergebracht wordt in de maatschappelijke opvang. Hierbij spelen vergelijkbare vraagstukken als bij andere specifieke groepen in de Wmo, zoals slachtoffers van geweld in huiselijke kring Daartoe is aan de VNG en de Federartie Opvang gevraagd om te komen met een voorstel hoe de opvang voor specifieke groepen zodanig moet worden geregeld dat de huidige groepen kunnen worden ingepast en in de toekomst ook nieuwe groepen kunnen worden opgevangen. In deze systematiek past niet een landelijk coördinerende functie in de opvang en activiteiten voor tienermoeders.
Motie Wiegman inzake familie- en vriendennetwerkberaad (XVI-33000, nr. 128)
Ik beschouw deze motie als overbodig. Een zorginhoudelijke heroriëntatie vraagt meer dan een overheveling van taken en verantwoordelijkheden tussen overheden. Het versterken van de eigen kracht en de sociale netwerken rond kinderen en gezinnen staat daarbij centraal. Hiervoor zijn diverse methodieken ontwikkeld, waaronder het familie- en vriendennetwerkberaad.
Motie Wiegman inzake het betrekken van het Zeeuws model (XVI-33000, nr. 129)
Ik beschouw deze motie als overbodig. Op dit moment wordt nog gestudeerd op welke manier de inkoop en ordening van de jeugdzorg het best vormgegeven kan worden in het toekomstige jeugdstelsel. Hierbij zullen wij ook het Zeeuwse model betrekken. In het Zeeuwse model wordt nadrukkelijk de kwaliteit van de zorg betrokken bij de inkoop ofsubsidiëring van de zorg.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner