Vastgesteld 19 oktober 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
I. ALGEMEEN |
1 |
1. Inleiding |
1 |
2. Het wetsvoorstel |
2 |
3. Financiële aspecten en administratieve lasten |
3 |
II. ARTIKELSGEWIJS |
4 |
4. Artikel I |
4 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) in verband met het verduidelijken van het rechtsvermoeden van werkgeverschap. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer positief over de voorgestelde wetswijziging. Door de wetswijziging wordt een aantal opties om de betaling van het wettelijke minimumloon te ontduiken, die de toezichthouder in de praktijk nu geregeld tegenkomt, weggenomen. Belangrijk is dat het onderling dekken van werkgever en werknemer veel moeilijker wordt gemaakt. De goede werkgever, die beschikt over een adequate en toegankelijke (loon)administratie, wordt door de wijziging gelukkig niet getroffen. De leden van de PvdA-fractie steunen de wetswijziging volledig. Wel maken de leden van de PvdA-fractie zich zorgen over de inspanning, die de regering pleegt om ontduiking en fraude tegen te gaan.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel, waarin bij overtreding van artikel 18b van de WML het rechtsvermoeden van werkgeverschap wordt verduidelijkt. Zij hebben hierbij nog wel enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding hiervan verschillende vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering toelicht dat als er feiten en omstandigheden zijn die wijzen in de richting van het bestaan van een dienstbetrekking dat daarvan door de toezichthouder wordt uitgegaan. Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten wat voor feiten en omstandigheden hiermee worden bedoeld?
Begrijpen de leden van de VVD-fractie de regering goed dat bij het indienen van een klacht in verband met onderbetaling er ook objectieve feiten en omstandigheden nodig zijn voor het vaststellen van het redelijk vermoeden dat iemand ergens arbeid heeft verricht?
Deze leden vragen voorts of de regering voorbeelden kan geven van het tegenbewijs dat de werkgever kan overleggen om zijn onschuld te bewijzen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke verjaringsregels van toepassing zijn op de situaties waarop het wetsvoorstel zicht richt. Hoever in de tijd kan de constatering van het rechtsvermoeden van werkgeverschap teruggaan? Wat betekent dit voor de bewaarplicht en bewijslast van de werkgever?
Deze leden stellen vast dat de arbeidsinspectie zich ten aanzien van controle met name richt op de sectoren waar een hoog risico op wetsovertreding bestaat. De leden van de VVD- en D66-fracties vragen om welke sectoren het op dit moment gaat. De leden van de D66-fractie vragen daarbij om toe te lichten welke criteria er zijn om te bepalen of er bij een sector of een bedrijf een hoog risico op wetsovertreding bestaat.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering duidelijk kan maken hoe de omvang van de wijziging in verhouding staat tot de doelgroep, die de regering wil aanpakken. Met andere woorden: hoe groot is de problematiek in deze sectoren en in hoeveel gevallen werkt de uitleg van het huidige wetsartikel, na de uitspraak van de afdeling bestuurrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2010, belemmerend voor een goede handhaving? In hoeverre heeft de wijziging ook een effect op de «goede» sectoren?
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de arbeidsinspectie bepaalt of een sector of bedrijf geïnspecteerd moet worden. Kan dit ook na individuele klachten? Hoe ziet een controle van de arbeidsinspectie er in de praktijk uit? Worden deze controles aangekondigd? Gaat de arbeidsinspectie ook meerdere malen bij een sector of bedrijf op bezoek, als blijkt dat deze veelvuldig in overtreding is?
Deze leden stellen vast dat niet alleen de werkgever, gedefinieerd in artikel 5 van de WML, maar ook de vermoedelijke werkgever, bedoeld in artikel 18b, derde lid, van de WML aan de toezichthouder gegevens moet verstrekken. De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat er gebeurt als de werkgever wel de gegevens kan overleggen, terwijl de vermoedelijke werkgever dit niet kan (of andersom)? Betekent dit dat wanneer een werkgever in overtreding is, naast de boete ook met terugwerkende kracht alsnog het wettelijk minimumloon dient te worden terugbetaald? Zijn er hogere sancties wanneer een werkgever herhaaldelijk in overtreding is? De leden van de VVD-fractie vernemen voorts graag van de regering wat er gebeurt met werknemers, die niet meewerken aan het verlenen van tegenbewijs door de werkgever.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de handhaving, naast het doorvoeren van wetswijzigingen, wil verbeteren.
De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering vernemen op welke manier artikel 18b van de WML precies werd toegepast vóór de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van juli 2010.
Verder vragen zij de regering hoe het staat met reeds opgelegde boetes. Moeten deze worden herzien als gevolg van de uitspraak van de Raad van State? Zo ja, om hoeveel boetes gaat het?
Deze leden constateren dat bij het vermoeden van werkgeverschap als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel de mogelijkheid bestaat dat tegenbewijs wordt geleverd en de verantwoordelijkheid niet langer bij de werkgever komt te liggen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dit betekent dat de werknemer wordt verplicht om medewerking te verlenen aan het door een werkgever benodigde tegenbewijs. Zo nee, waarom niet? Bestaan er sancties tegenover de werknemer als die bewust niet meewerkt om aan te tonen dat sprake is van een andere werkgever?
De leden van de CDA-fractie willen voorts graag van de regering vernemen op welke wijze bij de boete-oplegging wordt bepaald of en in hoeverre er sprake is van verwijtbaarheid.
De leden van de D66-fractie constateren dat er in het onderhavige wetsvoorstel is afgezien van het door de werkgever en de vermoedelijke werkgever moeten verstrekken van gegevens over de normale arbeidsduur. Deze leden constateren voorts dat de regering als argument geeft dat de arbeidsinspectie uitgaat van een normale arbeidsduur van 40 uur, dit als gevolg van een recente handhavingsinstructie. Deze leden menen dat deze handhavingsinstructie in beginsel een meer tijdelijk karakter heeft dan de onderhavige wetswijziging. Zij zijn daarom benieuwd waarom de regering in het ingediende wetsvoorstel niet de mogelijkheid openlaat om verplicht te worden om bescheiden te verschaffen over de normale arbeidsduur. Dit voor het geval waarin de handhavingsinstructie in de toekomst wijzigt.
De leden van de D66-fractie zijn voorts benieuwd naar de voorgestelde termijn voor de vermeende werkgever om tegenbewijs aan te leveren, in het geval waarin de arbeidsinspectie vermoedt dat een persoon arbeid verricht of heeft verricht bij de genoemde werkgever.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering verwacht dat de voorgestelde vergemakkelijking van het toezicht door de arbeidsinspectie een besparing oplevert. Zo ja, hoe hoog is deze besparing? Deze leden vragen voorts welke gevolgen de regering inschat voor de administratieve lasten voor werkgevers?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts om toe te lichten wat de gevolgen zijn van het wetsvoorstel voor de arbeidsinspectie.
De leden van de VVD-, CDA- en D66-fracties vragen of de arbeidsinspectie het wetsvoorstel heeft beoordeeld op uitvoeringsaspecten. Zo ja, wat is het oordeel van de arbeidsinspectie over de uitvoeringsaspecten? Zo nee, waarom niet?
Indien een oordeel op uitvoeringsaspecten heeft plaatsgevonden, zijn de leden van de D66-fractie daarbij benieuwd naar een inschatting van eventueel lagere uitvoeringskosten voor de arbeidsinspectie en eventueel hogere inkomsten door extra boetemogelijkheden.
De leden van de D66-fractie constateren dat in de artikelsgewijze toelichting op artikel I een aantal voorbeelden is genoemd van feiten en omstandigheden waaruit wordt geconcludeerd dat iemand in of ten behoeve van een onderneming, bedrijf of inrichting arbeid verricht of heeft verricht. Deze leden zijn van mening dat de gegeven voorbeelden altijd in samenhang bezien moeten worden. De leden van de D66-fractie menen dat wanneer een werkgever bijvoorbeeld een gast ontvangt in een publiek niet toegankelijk gedeelte van de bedrijfsruimte, dit niet per definitie grond is voor rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst. Deze leden zijn daarom benieuwd of de regering met hen van mening is dat de feiten en omstandigheden ook in het geval van de voorbeelden uit de artikelsgewijze toelichting in samenhang bezien moeten worden. Of meent de regering bijvoorbeeld dat het enkele feit dat iemand in een voor het publiek niet toegankelijk gedeelte van de bedrijfsruimte aanwezig is, voldoende grond is voor een redelijk rechtsvermoeden?
De leden van de D66-fractie constateren dat de onderhavige wetswijziging een weerlegbaar vermoeden van een arbeidsovereenkomst introduceert waarbij de vermoedelijke werkgever tegenbewijs kan leveren. Deze leden constateren voorts dat in de artikelsgewijze toelichting een aantal voorbeelden van tegenbewijs worden genoemd, zoals overeenkomst van aanneming van werk, een overeenkomst van opdracht of een uitzendovereenkomst. Zij zijn benieuwd naar voorbeelden van tegenbewijs in de gevallen waarin er geen relatie bestaat. Hoe kan de vermoedelijke werkgever tegenbewijs leveren als een persoon sowieso geen arbeid verricht, ook niet als uitzendkracht of zelfstandige zonder personeel?
De voorzitter van de commissie,
Van Gent
De adjunct-griffier van de commissie,
Lips