Gepubliceerd: 19 oktober 2011
Indiener(s): Ineke van Gent (GL)
Onderwerpen: organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32895-4.html
ID: 32895-4

Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 19 oktober 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

I. ALGEMEEN

1

   

1. Inleiding

1

2. Implementatie van artikel 1 van de richtlijn

2

3. Implementatie van artikel 3 van de richtlijn

2

4. Implementatie van artikel 4 van de richtlijn

3

5. Implementatie van artikel 5 van de richtlijn

3

6. Implementatie van artikel 6 van de richtlijn

4

7. Implementatie van artikel 10 van de richtlijn

6

8. Overig

6

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (hierna: de richtlijn). Zij hebben nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de fractie van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de onderhavige wetswijzigingen voortvloeien uit de implementatie van de richtlijn. Deze leden vinden een beschermingskader voor uitzendkrachten om de kwaliteit van het uitzendwerk te verbeteren een stap vooruit. De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de voorstellen ten aanzien van het belemmeringverbod, waardoor bepalingen, die het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het tot stand komen van een arbeidsverhouding tussen de inlenende onderneming en de uitzendkracht na afloop van zijn uitzendopdracht verbieden of verhinderen, nietig worden verklaard. Tevens zijn de leden van de PvdA-fractie content dat de inlenende onderneming verplicht wordt gesteld uitzendkrachten te informeren over nieuwe vacatures in het bedrijf en uitzendkrachten onder dezelfde voorwaarden toegang krijgen tot de bedrijfsvoorzieningen of diensten in de inlenende onderneming. De leden van de PvdA-fractie houden nog enkele kritische opmerkingen, die zij de regering willen voorleggen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen stellen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt de richtlijn geïmplementeerd met als doel om uitzendkrachten te beschermen en de kwaliteit van uitzendwerk te verbeteren. Deze leden stellen vast dat de richtlijn dit doet, aldus de memorie van toelichting, door het beginsel van gelijke behandeling ten aanzien van uitzendkrachten te waarborgen en uitzendbureau’s te erkennen als werkgever. Zij wensen de regering nog enkele vragen te stellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben een drietal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben hierover enkele vragen.

2. Implementatie van artikel 1 van de richtlijn

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan toelichten of in de nabije toekomst gebruik zal worden gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid voor arbeidsbetrekkingen in het kader van door de overheid ondersteunende opleidings- inpassings- of herscholingsprogramma’s. Kan de regering voorbeelden geven van dergelijke programma’s?

3. Implementatie van artikel 3 van de richtlijn

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom pensioen, dat in de visie van deze leden toch behoort tot de essentiële arbeidsvoorwaarden, waarover de richtlijn spreekt, niet bij de implementatie van de richtlijn wordt meegenomen. Zij wijzen erop dat steeds meer flexkrachten geen of weinig pensioen opbouwen. Dit is naar de mening van de leden van de PVV-fractie slecht voor deze arbeidskrachten, maar ook voor het pendulestelsel, omdat bij toenemende flexarbeid steeds minder mensen premie opbrengen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de richtlijn diverse definities bevat, die overeenkomen met de definities in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit geldt echter niet voor het begrip «essentiële arbeidsvoorwaarden». Dit begrip is niet gedefinieerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze leden vinden het echter wel belangrijk om te vernemen van de regering wat wordt verstaan onder «essentiële arbeidsvoorwaarden» voor uitzendkrachten. Vallen hier ook pensioenen onder? Graag ontvangen zij een nadere toelichting van de regering.

4. Implementatie van artikel 4 van de richtlijn

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten in hoeverre er op dit moment verbodsbepalingen en/of beperkingen voor de inzet van uitzendkrachten in wet- en regelgeving en cao’s aanwezig zijn. Kan de regering voorts toelichten wat een in het wetsvoorstel aangegeven heroverweging inhoudt en wat er gebeurt als wet- en regelgeving en/of cao’s dergelijke bepalingen en beperkingen kennen? Dienen deze bepalingen en beperkingen dan aangepast te worden? Kan de regering ook voorbeelden geven van dergelijke verbodsbepalingen en/of beperkingen in wet- en regelgeving en cao’s? Hoe gaat de regering erop toezien dat ongerechtvaardigde verboden en/of beperkingen in wet- en regelgeving of cao’s worden opgeheven? Is de regering eventueel bereid om bijvoorbeeld cao’s niet langer algemeen verbindend te verklaren? Welke andere instrumenten heeft de regering om heroverweging van verbodsbepalingen af te dwingen? De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de aangekondigde heroverweging gerealiseerd dient te zijn en of de regering bereid is om de Kamer over de uitkomsten van de heroverweging tijdig te informeren.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om de stand van zaken te geven van de heroverweging van de verbodsbepalingen in wet- en regelgeving en in cao’s. Verwacht de regering dat de heroverweging zal leiden tot wijzigingen in wet- en regelgeving? Zo ja, om welke wijzigingen gaat het en op welke termijn zullen die worden doorgevoerd? De leden van de CDA- en D66-fracties zijn voorts benieuwd hoe de Kamer zal worden geïnformeerd over de heroverweging van verbodsbepalingen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering de verbodsbepalingen en beperkingen in de Nederlandse wet- en regelgeving en cao’s gaat heroverwegen. Deze leden vragen aan de hand van welke criteria de regering dit wil doen.

5. Implementatie van artikel 5 van de richtlijn

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan uiteenzetten in welke gevallen er bij cao kan worden afgeweken van de gelijke behandelingsnorm uit de richtlijn? Kan de regering hiervan een aantal voorbeelden geven? Wat bedoelt de regering met een beperkte duur van afwijking? De leden van de VVD-fractie vragen de regering voorts hoe op het mogen afwijken van de gelijke behandelingsnorm wordt gehandhaafd. Wat gebeurt er als er toch op onjuiste basis wordt afgeweken? Door wie en hoe vaak wordt dit gecontroleerd?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in Nederland geen gelijke behandelingsnorm bestaat voor uitzendkrachten met betrekking tot essentiële arbeidsvoorwaarden (met uitzondering van loon), die op basis van cao’s of andere niet wettelijke bepalingen van algemene strekking van kracht zijn binnen de inlenende onderneming. Komt deze gelijke behandelingsnorm er nu wel?

Deze leden vragen voorts of het waar is dat het niet meer is toegestaan om vaste krachten en uitzendkrachten verschillend te behandelen als het aankomt op overwerk, rusttijden, arbeid in nachtdienst, pauzes, de duur van vakantie, het werken op feestdagen. Is het sociale partners na de voorgestelde wetswijziging niet meer toegestaan op deze onderwerpen beperkingen en verbodsbepalingen voor uitzendkrachten in cao’s op te nemen?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de essentiële arbeidsvoorwaarden, die de regering beschrijft, een limitatieve opsomming is. Op andere arbeidsvoorwaarden, die van toepassing zijn binnen de inlenende onderneming, is gelijke behandeling volgens de regering niet nodig. Kan de regering aangeven op welke concrete arbeidsvoorwaarden, zoals compensatie bij ziekte of pensioenopbouw, ongelijke behandeling wel mogelijk blijft? Waarom wenst de regering deze ongelijkheid in stand te houden?

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd om het feit dat op de essentiële arbeidsvoorwaarden toch uitzonderingsbepalingen blijven bestaan. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de optie openhoudt dat het gelijk loonvoorschrift niet van toepassing zal zijn op uitzendkrachten, die op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst zijn van een uitzendbureau, omdat hier cao afspraken over gemaakt kunnen worden. Waarom zou het wenselijk zijn dat sociale partners afspraken maken waarin ongelijke beloning wordt goedgekeurd? Is dit geen verlaging van het beschermingsniveau van uitzendkrachten? Wat is de ondergrens van de minimumvoorwaarden?

Deze leden wijzen erop dat het derde lid van artikel 8 van de Waadi voorschrijft hoe met een collectieve arbeidsovereenkomst kan worden afgeweken van de gelijke behandeling. Zij wijzen erop dat dit kan als een collectieve overeenkomst bepalingen bevat op grond waarvan een werkgever zich ervan moet verzekeren dat de aan zijn onderneming ter beschikking gesteld arbeidskrachten de arbeid verrichten tegen de arbeidsvoorwaarden, die voor deze arbeidskrachten bij de overeenkomst zijn voorgeschreven.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het wordt toegestaan af te wijken van de gelijke behandeling op belangrijke arbeidsvoorwaarden als dit in de cao wordt overeengekomen? Hiermee wordt bereiken van het doel van de richtlijn toch vermeden?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering stelt dat in de eerste plaats «niet bekend is in welke gevallen een verschil in behandeling – tussen uitzendkrachten in werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlener – bij de toegang van genoemde bedrijfsvoorzieningen objectief gerechtvaardigd is». Verschillen in behandeling worden door implementatie van de richtlijn toch juist verboden? Wat bedoelt regering precies met deze passage?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan toelichten welke maatregelen er genomen gaan worden wanneer er eventueel toch wordt afgeweken van de bepalingen voor gelijke behandeling bij afgesloten cao’s.

De leden van de D66-fractie constateren dat via cao’s afgeweken kan worden van het gelijke behandelingsvoorschrift. Deze leden constateren voorts dat de regering deze bepaling gaat evalueren. Zij vragen aan de hand van welke criteria deze bepaling wordt getoetst. De leden van de D66-fractie zijn voorts benieuwd wanneer de Kamer deze evaluatie kan verwachten.

6. Implementatie van artikel 6 van de richtlijn

De leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat uitzendkrachten geïnformeerd dienen te worden over vacatures voor onbepaalde tijd. Betekent dit dat de uitzendkrachten niet geïnformeerd hoeven te worden over tijdelijke vacatures? Zij vragen in welke periode uitzendkrachten worden geïnformeerd. Is deze periode gelimiteerd tot de periode dat uitzendkrachten werkzaam (ingehuurd) zijn, of strekt de periode zich ook uit tot een periode daarna?

Kan de regering de leden van de VVD-fractie informeren over het aantal gevallen waarin het voorkomt dat er bepalingen zijn, die het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het tot stand komen van een arbeidsverhouding tussen de inlenende onderneming en de uitzendkracht na afloop van zijn uitzendopdracht verbieden?

Deze leden vragen waarom de regering kiest voor herinvoering van het belemmeringsverbod zoals geformuleerd in het nieuwe artikel 9a van de Waadi. Is de regering de mening toegedaan dat het huidige (arbeids)overeenkomstenrecht in het BW en de wettelijke regeling voor het concurrentiebeding hiervoor niet afdoende bescherming bieden? Zo ja, welke aanwijzingen heeft de regering daarvoor? Zo nee, waarom stelt de regering toch deze wijziging voor, terwijl de huidige wet- en regelgeving al invulling geeft aan artikel 6, tweede lid, van de richtlijn?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het onderhavige wetsvoorstel het zogenoemde belemmeringsverbod wordt geherintroduceerd. In de memorie van toelichting vermeldt de regering dat tot in juli 1998 het belemmeringsverbod wettelijk was geregeld. Hoewel het thans niet meer wettelijk geregeld is, wordt in de rechtspraak aangenomen dat het verbod nog wel bestaat. De leden van de PVV- en CDA-fracties vragen de regering waarom in 1998 ervoor is gekozen om het belemmeringsverbod niet meer wettelijk te regelen. Kan de regering toelichten welke nadelen zich kunnen voordoen bij het opnieuw opnemen van het belemmeringsverbod in de wet?

De leden van de SP- en D66-fracties vragen op welke termijn het overleg met de Stichting van de Arbeid gestart zal worden aangaande opleiding en kinderopvangvoorzieningen.

De leden van de D66-fractie vragen daarbij op welke termijn deze discussie afgerond zal zijn en vragen op welke wijze Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit overleg.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre overheidsinstanties zelf (al) voldoen aan dit wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering om daarbij specifiek in te gaan op de bepaling dat uitzendkrachten worden ingelicht over de vacatures in de inlenende onderneming zodat zij dezelfde kansen op een vaste baan hebben als de overige werknemers van die onderneming.

De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel regelt dat inlenende ondernemingen verplicht zijn om vacatures te melden aan uitzendkrachten. Deze leden constateren voorts dat wordt beoogd dat uitzendkrachten gelijke kansen krijgen op een arbeidsovereenkomst als andere werknemers, tenzij er ontslag dreigt voor die andere werknemers. Zij zijn benieuwd of dit betekent dat een werkgever bij het aannamebeleid de werknemer niet meer mag laten prevaleren boven een uitzendkracht puur op basis van deze status (met uitzondering van dreigend ontslag). De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de uitzondering van dreigend ontslag. Hoe wordt aannemelijk gemaakt dat ontslag voor de werknemer dreigt? Hoe wordt voorkomen dat dit als excuus wordt gebruikt om werknemers voor te trekken? Tot slot zijn deze leden benieuwd of de meldingsplicht van vacatures en het principe van gelijke kansen op een arbeidsovereenkomst al geldt voor personen met een tijdelijk contract.

De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts om een overzicht over de mate waarin uitzendkrachten opleidingen volgen en welke ruimte cao’s hiertoe bieden.

7. Implementatie van artikel 10 van de richtlijn

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan toelichten tot welke sanctie het indienen van een klacht door een uitzendkracht kan leiden, wanneer de normen van de Waadi zijn overtreden.

Deze leden vragen voorts of het onderhavige wetsvoorstel gevolgen of consequenties heeft voor de handhaving van de Waadi? Zo ja, welke gevolgen en consequenties zijn dat?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op het sanctiebeleid bij niet naleven van de richtlijn.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om inzicht te geven in de vertegenwoordiging van uitzendkrachten binnen de vakbonden. Deze leden zijn bijvoorbeeld benieuwd welk percentage van de vakbondsleden bestaat uit arbeidskrachten en hoe zich dit verhoudt tot het percentage van de beroepsbevolking dat uitzendkracht is.

8. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kant uitsluiten dat er zogenoemde nationale koppen op deze richtlijn worden geïntroduceerd met het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-, PVV- en CDA-fracties vragen of de regering kan toelichten of in de regelgeving van de Waadi of de Wet op de ondernemingsraden bepalingen zijn opgenomen, die verder gaan dan de bepalingen van de richtlijn.

Voorts merken de leden van de VVD- en CDA-fracties op dat de richtlijn bepaalt dat implementatie uiterlijk op 5 december 2011 dient plaats te vinden. De leden van de VVD-fractie vragen daarbij of de regering denkt de deadline van 5 december 2011 te halen en wat er gebeurt als deze deadline wordt overschreden. De leden van de CDA-fractie wijzen er daarbij op dat regering in het wetsvoorstel heeft opgenomen dat de wijzigingen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking zullen treden. Welke gevolgen verwacht de regering indien de inwerkingtreding van het wetsvoorstel na 5 december 2011 zal plaatsvinden?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is het wetsvoorstel ook van toepassing te laten zijn op andere vormen van (tijdelijke) inleen van werknemers zoals payrollconstructies en detacheringovereenkomsten. Deze leden verzoeken de regering om een uitgebreide toelichting op dit punt.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie,

Lips