Ontvangen 5 december 2011
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij dit wetsvoorstel. De regering stelt met genoegen vast dat het wetsvoorstel op brede steun uit uw Kamer kan rekenen. Daarnaast heeft de Kamer de resultaten van de commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie (Lura) besproken. In het debat over het eindrapport heeft de Kamer zijn bezorgdheid uitgesproken over het grote aantal malafide uitzendbureaus (naar schatting 6000). Vastgesteld moet worden dat het aantal uitzendondernemingen dat in meer of mindere mate malafide is, nog steeds te hoog is. Daarom is in samenspraak met de uitzendbranche een totaalpakket aan maatregelen in uitvoering genomen dat erop is gericht het net rond de malafide uitzendbureaus zo sluitend mogelijk te maken. De invoering van de registratieplicht op straffe van zeer hoge boetes is een noodzakelijke stap om dit net nog sluitender te maken. In het kader van een beleidsintensivering, die begin 2012 van start gaat, zal de effectiviteit van het huidige pakket aan maatregelen tegen het licht worden gehouden. Dit zal mogelijk leiden tot aanvullende maatregelen, waarbij alle opties zullen worden onderzocht. Daarbij zal nadrukkelijk de mogelijkheid van een vergunningplicht voor uitzendondernemingen worden overwogen. Daarom wordt verkend in hoeverre een vergunningplicht voor uitzendbureaus, zoals de commissie-Lura aanbeveelt, bijdraagt aan een effectieve aanpak van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche.
Een aantal vragen hebben betrekking op de werking van de registratieplicht.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel uitzendbedrijven naar schatting actief zijn in Nederland en hoeveel daarvan zijn gecertificeerd.
De Kamer van Koophandel (KvK) meldt dat op 1 oktober 2011 circa 13 000 bedrijven als uitzendonderneming waren geregistreerd in het Handelsregister. Van deze 13 000 bedrijven waren per 1 oktober 2011 2380 uitzendondernemingen gecertificeerd volgens de NEN 4400 norm. Deze ondernemingen zijn goed voor naar schatting 70% van de omzet in de uitzendbranche. Het zijn met name de kleine uitzendondernemingen die zich niet laten certificeren.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat precies moet worden verstaan onder uitlenende partijen. Valt bijvoorbeeld het detacheren van ingenieursbureaus ook onder de registratieplicht, zo vragen deze leden.
Alleen die bedrijven die zich bezighouden met het ter beschikking stellen van personeel worden verplicht om zich te registreren in het Handelsregister. Door opname van deze registratieverplichting in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) wordt aangesloten bij het begrip terbeschikkingstelling zoals dit in die wet is gedefinieerd (het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid). Of er sprake is van terbeschikkingstelling van arbeid zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval moeten worden vastgesteld. Daarbij is niet van belang welke benaming is gekozen bij de aanduiding van de arbeidsrelatie. Dus ook in geval van «detachering», of «pay-rolling» kan er sprake zijn van terbeschikkingstelling van arbeid.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om het door de branche ontwikkelde certificaat als voorwaarde te stellen bij het inschrijven in het Handelsregister als uitzendonderneming. Deze leden vragen voorts waarom het voldoen aan de NEN 4400 norm überhaupt niet verplicht wordt gesteld.
De NEN 4400 norm is een door de branche zelf ontwikkelde norm die eisen bevat die gebaseerd zijn met reeds bestaande wettelijke verplichtingen. Hierbij gaat het om de afdracht van premies en belastingen, betaling van het geldende wettelijk minimumloon en de naleving van de Wav. Omdat het een private norm betreft zonder wettelijke status is het niet mogelijk om het certificaat via de wet verplicht te stellen. Om die reden is het ook niet mogelijk als voorwaarde voor inschrijving in het Handelsregister op te nemen dat de uitzendonderneming moet zijn gecertificeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er ook kosten voor bedrijven/inleners verbonden zijn om er achter te komen of een uitzendbureau staat ingeschreven in het Handelsregister.
Er zijn kosten verbonden aan het raadplegen van het Handelsregister om er achter te komen of een onderneming staat ingeschreven met de uitoefening van de activiteit «het ter beschikking stellen van arbeidskrachten». De meest gebruikelijke en goedkoopste manier om dit te doen, is het elektronisch raadplegen van het Handelsregister. Dit kost € 2,50.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe de controle van buitenlandse ondernemingen gaat verlopen die hier geregistreerd staan. Deze leden en de leden van de PvdA-fractie vragen hoe de registratie van buitenlandse ondernemingen precies in zijn werk gaat.
Als een onderneming zich wil inschrijven bij de KvK, moet de KvK er van overtuigd raken dat er ook daadwerkelijk een onderneming in Nederland gedreven wordt. Behoort de onderneming tot een buitenlandse rechtspersoon, dan moeten van de buitenlandse rechtspersoon stukken worden overlegd die worden genoemd in artikel 24 tot met artikel 26 Handelsregisterbesluit. Dit zijn:
− de oprichtingsakte van de buitenlandse rechtspersoon
− de statuten van de buitenlandse rechtspersoon
− een bewijs van inschrijving in het buitenlandse register, niet ouder dan 1 maand.
Daarnaast wordt door de KvK in het buitenlandse register gecontroleerd of de buitenlandse rechtspersoon daar is ingeschreven. Door de ondernemer moet verder worden aangetoond dat hij daadwerkelijk is gevestigd op het opgegeven adres. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het overleggen van een huurcontract of het overleggen van een afschrift uit het Kadaster. Voor wat betreft de persoonlijke gegevens en woonadressen van buitenlandse functionarissen worden een identiteitsbewijs en een bankafschrift of uittreksel uit het bevolkingsregister gevraagd.
Wordt opgave gedaan van een eenmanszaak die geen vestiging in Nederland heeft, dan kunnen (vanzelfsprekend) geen oprichtingsakte, statuten en ook geen bewijs van inschrijving in een buitenlands register worden overlegd. In dit geval moet de KvK er van overtuigd raken dat er een onderneming in Nederland wordt gedreven. Het buitenlandse vestigingsadres dat in dit geval wordt opgegeven, wordt, als dit het privéadres van de eigenaar is, gecontroleerd aan de hand van het legitimatiebewijs en een bankafschrift of uittreksel uit het bevolkingsregister. Wordt opgave gedaan van een buitenlands vestigingsadres, anders dan het privéadres, dan wordt om een bewijsstuk hiervan gevraagd, bijvoorbeeld een huurcontract. Op de registratie van buitenlandse uitzendondernemingen wordt in paragraaf 2 nader ingegaan.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten of de druk op de Kamers van Koophandel met deze registratie hoger wordt.
De werkdruk op de Kamers van Koophandel zal hoger worden, afhankelijk van het aantal uitzendondernemingen (en andere ondernemingen) dat gebruik gaat maken van de nieuwe regeling om een onderneming zonder vestiging in Nederland in te schrijven en van het antwoord op de vraag welke ondernemingen arbeidskrachten ter beschikking stellen.
De leden van de VVD-fractie willen weten of de eenmalige bewijslast van de registratie voor de duur van de overeenkomst met de inlener is.
De regering kan hierop een bevestigend antwoord geven. De inlener controleert op het moment waarop hij met de uitlener de overeenkomst aangaat of deze uitlener in het Handelsregister als uitzendonderneming staat geregistreerd. De inlener wordt niet geïnformeerd als de uitlener niet meer in het Handelsregister staat geregistreerd. De inlener dient dit telkens bij het afsluiten van een overeenkomst zelf na te gaan. Met inleners die onbewust gebruik maken van een uitlenende partij die niet aan de voorwaarden voldoet wordt hiermee bij de vaststelling van de hoogte van de boete geen rekening gehouden, dit in antwoord op vragen van de VVD-fractie.
Ook in geval de doorlener als uitzendonderneming juist is geregistreerd maar uitzendkrachten van een niet-geregistreerde uitzendonderneming doorleent wordt de doorlener en de uitzendonderneming beboet. Dit in antwoord op een vraag van de SP.
De leden van de SP-fractievragen of de regering nader kan toelichten hoe de procedure van boeteoplegging aan uitzendbureaus in zijn werk gaat.
Indien door een inspecteur van de Arbeidsinspectie een overtreding wordt geconstateerd, maakt deze direct een boeterapport op en stuurt dit in naar de centrale afdeling Bestuurlijke boete (ABB) van de Arbeidsinspectie te Den Haag. Het uitzendbureau ontvangt gelijktijdig een afschrift van dit rapport. Bij de ABB wordt het boeterapport inhoudelijk getoetst. Als de overtreding bewezen wordt geacht, wordt het voornemen tot boeteoplegging per brief kenbaar gemaakt aan de overtreder, i.c. het uitzendbureau. Het uitzendbureau heeft vervolgens twee weken de tijd om een zienswijze kenbaar te maken. Na deze periode, wordt het (boete)besluit genomen. Bij de overwegingen in deze beschikking wordt de eventuele zienswijze meegenomen. Tegen dit besluit staat bezwaar open. Hierna kan (hoger) beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Ook de Minister kan hoger beroep instellen als hij het niet eens is met de uitspraak in beroep.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de gekozen boetesystematiek. Zo vragen de leden van de PVV-fractie waarom is gekozen voor de invoering van een bestuurlijke boete. De leden van de fractie van de PVV-fractie vragen ook waarom niet is gekozen voor een stelsel van een minimale bestuurlijke boete met een forse ondergrens.
Uit de evaluatie van de bestuurlijke boete op grond van de Wav is gebleken dat dit een effectief sanctiemiddel is1. Belangrijk voor de regering is voorts dat dit meer mogelijkheden biedt voor een lik-op-stuk-beleid. De regering merkt hierover op dat er normbedragen zijn die gehanteerd worden bij het opleggen van een bestuurlijke boete. Er zal per aangetroffen uitzendkracht een boete van € 12 000 wordt opgelegd. De totale boete loopt op naarmate het aantal werknemers hoger is.
De leden van de SP-fractie vragen of de voorgestelde maximale boete van € 76 000 de maximaal totale boete is die kan worden opgelegd of de maximale boete per werknemer
De maximale boete bedraagt € 76 000 per overtreding.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de delegatiemogelijkheid om het niet naleven van de voorschriften en verboden aan te wijzen als overtreding nader zal invullen.
Ervan uitgaande dat deze leden doelen op de vaststelling van de hoogte van de boetes bij overtreding van de registratieplicht merkt de regering op dat dit zal worden geregeld in een ministeriële regeling waarin de beleidsregels over de hoogte van de boetes worden opgenomen. Uit oogpunt van eenvoud van regelgeving zal bij deze beleidsregels dezelfde systematiek worden gevolgd als bij de beleidsregels behorende bij de Wav. Daarbij zullen ook een aantal matigingsgronden bij de vaststelling van de hoogte van de boete worden opgenomen.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke termijn deze beleidsregels zullen worden vastgesteld. Dit zal gebeuren vóór inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel.
Door verschillende fracties is gevraagd naar het door de regering aangekondigd wetsvoorstel over de aanscherping van het boeteregime bij fraude. Het wetsvoorstel Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving waarmee de preventieve last onder dwangsom en stillegging van werkzaamheden op het terrein van arbeidswetgeving worden geregeld, wordt in januari 2012 ingediend bij uw Kamer. Het voorgestelde frauderegime zal ook gaan gelden bij herhaaldelijke overtreding van de registratieplicht. Dit in antwoord op vragen van de fracties van de PvdA en PVV.
Leden van de PVV-fractie hebben gevraagd naar de samenhang tussen het onderhavige wetsvoorstel en het wetsvoorstel fraudeaanpak.
Met onderhavige wetsvoorstel wordt ervoor gekozen voor een strenge aanpak van malafide uitzendbureaus door registratieplicht met daaraan verbonden een hoge bestuurlijke boete. Dit is in lijn met het aangekondigde wetsvoorstel fraudeaanpak. De in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde boetes komen overeen met de hoogte van de boetes in het wetsvoorstel fraudeaanpak. In het wetsvoorstel fraude aanpak worden eveneens de mogelijkheid van stillegging en last onder dwangsom geïntroduceerd. Deze aanvullend instrumenten zullen ook kunnen worden ingezet tegen inleners en uitleners die de regels met betrekking tot de registratieplicht overtreden.
De leden van de VVD- en SP-fracties vragen of de regering hier ook de mogelijkheid tot sluiting van de desbetreffende onderneming overweegt.
Met het wetsvoorstel Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving wordt het preventief opleggen van een dwangsom of stilleggen van werkzaamheden bij recidive aan het sanctie-instrumentarium voor de arbeidswetten en dus ook voor de Waadi toegevoegd.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over recidive binnen vijf jaar voor eenzelfde overtreding en vragen de regering of kan worden aangegeven of, en op welke wijze, zij de motie Azmani/Van den Besselaar2 alsnog in het wetsvoorstel gaat incorporeren.
De wijze van uitvoering van de motie Azmani en Van den Besselaar3 waarin verzocht wordt de recidivetermijn in ieder geval te verdubbelen tot tien jaar, wordt betrokken bij het wetsvoorstel Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.
De leden van de PVV-fractie vragen of deze verplichte registratie ook geldt voor buitenlandse uitzendbureaus en zogenaamde mobiele uitzendbureaus
Ja, dit is het geval. In het Handelsregisterbesluit 2008 is geregeld dat ook bedrijven zonder vestigingsadres in Nederland zich kunnen inschrijven in het Handelsregister. Ook kunnen zij zich laten certificeren. Hiervoor is een afzonderlijke norm de NEN 4400–2, ontwikkeld.
Certificerende instellingen hebben ten aanzien van deze bedrijven ook de mogelijkheid om in het buitenland deze bedrijven te controleren. Dit in antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie,
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering tevens toe te lichten waarom hierdoor het vrije verkeer van diensten in de EU niet wordt belemmerd
Door het eveneens opleggen van de registratieplicht aan buitenlandse ondernemingen is er weliswaar sprake van een belemmering van vrij verkeer van diensten, maar deze belemmering is, bezien in het licht van de maatschappelijke noodzaak en problemen als gevolg van malafiditeit door buitenlandse uitzendondernemingen gerechtvaardigd en in lijn met Europese regelgeving. Voorts zijn de administratieve lasten voor deze ondernemingen uit andere EU landen gelijk aan de eisen, die aan in Nederland gevestigde ondernemingen worden gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is om de werking van het onderhavige wetsvoorstel te evalueren en te bekijken of het bijdraagt aan de beoogde doelen. Ook de leden van de PvdA-fractie of de regering van plan om de zelfregulering door de branche te evalueren.
Naar aanleiding van de adviezen van de commissie-Lura over malafide uitzendondernemingen wordt bezien of het huidige instrumentarium voldoende is. Daarbij zal tevens de effectiviteit van de maatregelen uit dit wetsvoorstel worden meegenomen.
De SNA brengt periodiek de ontwikkelingen van het register in beeld. De SNA laat de groei van het aantal gecertificeerde bedrijven zien, het aantal controles dat wordt uitgevoerd, het aantal bedrijven van wie het certificaat is ingetrokken en het aantal bedrijven dat niet door de toelatingsprocedure is gekomen. Daarnaast houdt de AI cijfers bij over het percentage gecontroleerde gecertificeerde bedrijven waarbij een overtreding is geconstateerd.Dit percentage kan worden gelegd naast het percentage gecontroleerde bedrijven dat in overtreding was, maar niet was gecertificeerd.Door de voorgestelde gegevensuitwisseling tussen AI en Belastingdienst enerzijds en de SNA anderzijds kunnen overtredende bedrijven sneller uit het register worden verwijderd. Het wetsvoorstel draagt er dan ook toe bij dat het verschil tussen het aantal overtredende gecertificeerden en de niet gecertificeerde bedrijven aanzienlijk zal toenemen. Hierdoor zal het certificaat aan vertrouwen kunnen winnen en daardoor nog aantrekkelijker worden voor inleners.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de effectiviteit van het ingezette pakket aan maatregelen om fraude en illegaliteit binnen de uitzendbranche aan te pakken. Zo vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre de aanpassing van de Waadi Roemenen en Bulgaren de kans ontneemt om op basis van het vrij verkeer van diensten via een uitzendconstructie aan de slag te gaan zonder tewerkstellingsvergunning (TWV).
Het gevolg van vrij verkeer van diensten in de EU voor Bulgaarse en Roemeense werknemers is dat zij in Nederland tijdelijk een dienst mogen verrichten, zonder dat een tewerkstellingsvergunning nodig is, dit wordt wel de zuivere dienstverlening genoemd. Wel moeten zij op grond van de Wav worden genotificeerd bij UWV. Het ter beschikking stellen van arbeid valt echter niet onder deze notificatieregeling: hiervoor blijft een tewerkstellingsvergunning vereist. Door de registratieplicht wordt de zichtbaarheid en daardoor de pakkans voor bedrijven die Bulgaarse en Roemeense werknemers zonder tewerkstellingsvergunning laten werken in Nederland vergroot. Door de forse boetes moeten deze bedrijven mogelijk hun bedrijfsactiviteiten staken. Registreren deze bedrijven zich niet, dan kunnen ze hoge boetes tegemoet zien. Daar bovenop kunnen ze straks ook een last onder dwangsom opgelegd krijgen en zelfs kunnen worden stilgelegd. Door deze harde aanpak wordt het bedrijven die Roemenen en Bulgaren arbeid laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning nog moeilijker gemaakt.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier dit wetsvoorstel bijdraagt aan de doelstelling van de AI om risicogestuurd te gaan opereren.
De registratieplicht voor uitzendondernemingen verhoogt de transparantie van de uitzendmarkt. Een ieder die zich bezig houdt met het uitzenden van personeel moet zich als zodanig registreren bij de KvK. De AI kan de gegevens van de KvK benutten om gericht te inspecteren.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het vluchtig karakter van uitzendondernemingen kan worden aangepakt en welk sanctiebeleid hierop kan worden gevoerd.
De registratieplicht is een van de instrumenten om dit te kunnen aanpakken. Op 1 juli 2011 is een nieuw systeem van toezicht op rechtspersonen inwerking getreden, de Wet controle op rechtspersonen, waardoor misbruik kan worden voorkomen en vluchtig ondernemerschap beter kan worden bestreden. De reikwijdte van de controles wordt uitgebreid. Bij de Minister van Veiligheid en Justitie berust een registratie van gegevens over rechtspersonen op grond waarvan risicomeldingen worden gedaan. De AI en SIOD krijgen de beschikking over risicomeldingen en kunnen ook aanvragen doen, een zgn. risicomelding op verzoek, om bepaalde ondernemingen te laten screenen. In overleg met de KvK zal voorts worden nagegaan hoe dubieuze inschrijvingen van uitzendondernemingen kunnen worden voorkomen. Dit aspect zal worden meegenomen in het kader van de intensivering aanpak malafide uitzendbureaus. Het Handelsregister is ook een belangrijke bron voor genoemde registratie.
De leden van de PvdA-fractie en die van de PVV-fractie vragen daarbij wat het effect van de invoering van de inlenersaansprakelijkheid op 1 januari 2010 is geweest en in hoeveel gevallen daarop een beroep is gedaan.
Dit aantal is de regering niet bekend. De aansprakelijkstellingen vinden plaats via een civielrechtelijke procedure en werden niet geregistreerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de inlener alleen aansprakelijk wordt gesteld voor de betaling van het loon ter hoogte van het Wml en niet voor betaling ter hoogte van algemeen verbindend verklaarde cao-lonen. Zeker in het geval van grensoverschrijdende arbeid heeft de overheid in de visie van deze leden een wettelijke taak op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid om erop toe te zien dat algemeen verbindend verklaarde cao-lonen worden uitbetaald. Graag ontvangen zij een nadere toelichting van de regering op dit punt.
Er is gekozen voor aansprakelijkstelling voor het loon ter hoogte van het Wml omdat de verantwoordelijkheid van de overheid niet verder gaat dan het Wml.
Cao’s zijn civielrechtelijke overeenkomsten tussen sociale partners die betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden waarbij de overheid geen partij is. De totstandkoming en de inhoud van cao’s is in beginsel de verantwoordelijkheid van werkgevers, werknemers en hun organisaties. De handhaving van cao’s sluit volledig aan op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen sociale partners en overheid. Vanwege het civielrechtelijke karakter van een cao is ook de (controle op de) naleving van de cao een zaak tussen cao-partijen onderling. Naleving van een cao kan door cao-partijen via de civiele rechter worden afgedwongen. Ook individuele werknemers die aan de cao gebonden zijn kunnen zich tot de rechter wenden om naleving van de cao af te dwingen en kunnen indien gewenst een vakbond inschakelen.
De overheid ondersteunt de handhaving door cao-partijen langs twee lijnen. Ten eerste kunnen nalevingsbepalingen in de cao (indien zij niet in strijd zijn met de wet) algemeen verbindend worden verklaard. Dit is een stevige ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving. Door algemeen verbindend verklaring gelden afspraken over bijvoorbeeld een controleorgaan voor de gehele sector. Ten tweede kunnen cao-partijen, in geval van een cao die algemeen verbindend is verklaard, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving in een bepaald bedrijf (bij gegrond vermoeden en intentie tot rechtsvervolging) de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzoeken om een onderzoek in te stellen op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten. Tot slot wisselen de Arbeidsinspectie en sociale partners signalen en gegevens uit, ter bevordering van de handhaving.
De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op een «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
De leden van de SP-fractie vragen naar de sancties die via de Waadi kunnen worden opgelegd.
Op grond van de Waadi kan de AI onderzoeken of door partijen de bepalingen in de Waadi worden nageleefd. Is dit niet het geval, dan kunnen werkgevers en werknemers via de civiele rechter alsnog naleving afdwingen. Dit deel van de Waadi heeft dus een civielrechtelijk karakter en kent dus nog geen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties. Door invoering van de registratieplicht met een bestuurlijke boete wordt nu wel een bestuursrechtelijke sanctie in de Waadi geïntroduceerd.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de zelfregulering binnen de branche. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven door hoeveel bedrijven een overtreding wordt begaan. Een aantal fracties wil weten op welke wijze het effect van de zelfregulering kan worden gemeten.
De uitzendbranche zelf schat dat er circa 5000 tot 6000 malafide uitzendondernemingen op de Nederlandse markt actief zijn. Hierover zijn op dit moment geen exacte cijfers bekend. In januari 2012 zal worden gestart met een intensivering van de aanpak van malafide uitzendbureaus. In het kader van dat project zal een onderzoek gedaan naar het aantal malafide uitzendbureaus. De Arbeidsinspectie (AI) heeft in 2010 bij 22% van de gecontroleerde intermediairs een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en/of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) geconstateerd. Het percentage gecontroleerde gecertificeerde intermediairs dat een overtreding heeft begaan is iets lager dan het percentage gecontroleerde niet-gecertificeerde intermediairs, namelijk 21% respectievelijk 23%. Deze cijfers geven geen representatief beeld van de gehele branche maar zijn gebaseerd op de door de AI verrichte onderzoeken bij risicoanalyse.
Het effect van zelfregulering is moeilijk te meten omdat de omvang en de aard van de fraude moeilijk is vast te stellen. Het door de uitzendbranche genoemde aantal van 6000 malafide uitzendondernemingen kan de regering bevestigen noch ontkennen. Of er sprake is van een daling van het aantal malafide uitzendondernemingen is moeilijk vast te stellen. Dit zal worden meegenomen in de hierboven genoemde nulmeting.
De leden van de VVD-fractie vernemen voorts graag of de regering weet in hoeverre de zelfregulering door de branche op dit moment afdoende werkt. De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast welke maatregelen al zijn getroffen en welke nog niet.
De regering is van oordeel dat het nog niet goed mogelijk is om een oordeel te geven over dit pakket. De maatregelen kunnen slechts werken in onderlinge samenhang en als een totaalaanpak. De maatregelen zijn er immers op gericht om het net rond de malafide uitzendondernemingen zo sluitend mogelijk te maken. De zelfregulering door de branche ontwikkelt zich gestaag, maar behoeft nog verbetering. Zo stijgt het aantal uitzendondernemingen dat zich heeft laten certificeren fors. Ook de handhaving door de branche zelf heeft effect. Het aantal uitzendondernemingen dat het certificaat heeft verloren na een inspectie is eveneens gestegen. De Stichting Naleving Cao Uitzendbranche (SNCU), die uitzendondernemingen controleert op de naleving van de cao, geeft gegevens door aan de Stichting Normering Arbeid (SNA) die deze informatie kan gebruiken om zijn inspectiecapaciteit efficiënt in te zetten. De effectiviteit van de inspanningen zal aanzienlijk worden verhoogd als bij inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel de AI en de Belastingdienst verplicht zullen zijn om de namen van die bedrijven die in overtreding zijn, aan de private handhavende instanties door te geven. De registratieplicht vormt eveneens een belangrijke hoeksteen van de sluitende aanpak. Het bevordert de transparantie van de markt, en het biedt de branche zelf de mogelijkheid om bedrijven op te roepen om zich te certificeren. Indien bedrijven dit niet doen, dan kan dit voor de publieke handhavende instanties een belangrijk signaal zijn dat kan worden betrokken in de risicoanalyse. Pas wanneer dit geheel aan instrumenten in werking treedt kan het effect worden gemeten.
Dit geldt ook voor de observatie van de leden van de PVV-fractie dat tweederde van de uitzendondernemingen zich op enigerlei wijze bezig houdt met malafide praktijken. Dat er de laatste jaren sprake zou zijn van een forse stijging wordt door de handhavende instanties niet herkend. Harde cijfers hierover zijn niet beschikbaar. Daarom moet dit worden afgeleid van een aantal ontwikkelingen. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van het deel van de uitzendbranche dat zich laat certificeren en of dat deel van de branche dat meer of minder overtredingen begaat.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering nader kan toelichten welke knelpunten in kwaliteit en toezicht op de certificering van de uitzendbranche zijn opgetreden sinds de invoering van certificering? Op welke schaal deden deze knelpunten zich voor?
Certificering op basis van de NEN 4400 wordt verricht door 7 certificerende instellingen (ci). Uit de praktijk is gebleken dat de ci’s de norm niet op een eenduidige wijze hanteren. In dit kader organiseert de SNA verschillende keren per jaar een zgn. harmonisatieoverleg. De ci’s die in het kader van dit wetsvoorstel ook wel worden aangeduid als inspectie-instellingen zijn verplicht aan dit overleg deel te nemen. Dit moet ertoe leiden dat door alle ci’s de NEN 4400 op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd.
De SNA laat ter verbetering van de algehele kwaliteit van het keurmerk sinds dit jaar steekproefsgewijs controle-inspecties uitvoeren waarbij een onafhankelijke derde instantie meeloopt met de inspectie door een inspectie-instelling.
Kan de regering aangeven hoeveel toezichthouders er door de uitzendbranche zelf worden ingezet om de normering te bewaken? Acht de regering de aantallen daarvan toereikend, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De inspecties vinden plaats door 7 inspectie-instellingen. Bij deze inspectie-instellingen zijn circa 60 inspecteurs werkzaam die worden ingezet voor de inspecties. Uit de NEN-norm vloeit voort hoeveel inspecties er jaarlijks dienen plaats te vinden. Dit is gebaseerd op de resultaten van de inspecties. De SNA laat weten dat er bij de inspectie-instellingen voldoende capaciteit aanwezig is om deze inspecties te laten verrichten.
Welke concrete afspraken zijn gemaakt over het aanleveren van informatie en de reactie door de toezichthouders, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Over het aanleveren van informatie zullen operationele afspraken worden gemaakt. Deze zullen worden vervat in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 14b van het onderhavige wetsvoorstel. Met betrekking tot de bestaande verstrekking verklaringen betalings- en aangiftegedrag door de Belastingdienst functioneren dergelijke afspraken naar behoren. Over de uitkomsten zal niet één op één worden teruggekoppeld. Dat zou niet passen in het onderscheid publiek-privaat. Wel zal de SNA jaarlijks gaan rapporteren over het verloop van de werkprocessen en de uitkomsten van de signaleringen. Deze rapportage zal worden besproken in de periodieke overleggen tussen de, SNA de belastingdienst en de AI. Dit maakt het mogelijk om de effectiviteit van de signalering te beoordelen.
Graag zouden de leden van de CDA-fractie ook inzicht willen hebben in de totale handhavingsinspanning, zowel publiek als privaat.
Naast het gebruikelijke toezicht heeft de Belastingdienst de afgelopen jaren de arbeidsmarkt als toezichtsthema gehanteerd. In dat kader hebben aantal activiteiten plaatsgevonden: voorlichtingscampagnes (www. weethoehetzit.nl), handhavingscommunicatie, en op landelijk niveau, handboeken, instructies en selecties van uitzendondernemingen voor controles bij uitzendondernemingen door de regio’s. Activiteiten in dat kader: het begeleiden van startende uitzendondernemingen en het actief zoeken naar onbekende uitleners (streetwise toezicht, ronselpleinen, landelijke signalen van het Internet Service Centre, onderzoeken met A1 in samenwerking met CIBA en signalen uit project VAR-toezicht) . In het kader van het thema arbeidsmarkt zijn in 2010 in totaal € 24 mln aan naheffingen en boetes opgelegd.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de wijze waarop de AI de handhaving ter hand zal nemen.
Zo vragen de leden van de VVD-fractie of de AI ook zal controleren bij de uitlenende partij zonder dat daarvoor directe signalen zijn.
De AI controleert op risicogericht op basis van risicoanalyse en signalen. De controles kunnen starten zowel vanuit de inlener als de uitlener. Hierbij wordt enerzijds gecontroleerd op de werkplek van de uitzendkrachten wie feitelijk de arbeid verricht, of er aanwijzingen zijn voor onderbetaling en of er sprake is van illegale tewerkstelling. Anderzijds kan een administratieve controle plaatsvinden waarin bijvoorbeeld de loonadministratie wordt bekeken.
De AI controleert zowel gecertificeerde als niet-gecertificeerde bedrijven, omdat het hebben van een certificaat geen garantie biedt dat er gewerkt wordt volgens de regels, dit in antwoord op een opmerking van de PVV-fractie hierover.4
De regering onderschrijft de opvatting van de VVD-fractie dat zeker gedurende de eerste jaren geregistreerde bedrijven gericht dienen te worden gecontroleerd. Het register van uitzendondernemingen draagt ertoe bij de risicoanalyse te verbeteren.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat de AI de handhaving van de voorgestelde wetswijziging alleen gecombineerd ter hand zal nemen in combinatie met de handhaving van de Wav en als dit klopt deze keuze kan motiveren.
Zoals hierboven reeds is aangegeven voert de AI haar controles uit op basis van een risicoanalyse. Wanneer de AI vermoedt dat een bedrijf niet is geregistreerd, dan wordt dit bedrijf gecontroleerd. In dat geval zal zij tegelijkertijd nagaan of ook andere wetten worden overtreden. Andersom zal de AI haar handhaving richten op bedrijven waarvan zij het vermoeden hebben dat zij de Wav en of de WML niet naleven. In dat geval zal ook worden nagegaan of het desbetreffende uitzendbedrijf zich als zodanig in het Handelsregister heeft geregistreerd. Er zijn geen cijfers beschikbaar aan de hand waarvan uitspraken kunnen worden gedaan of, en zo ja, in hoeverre overtreding van de ene wet samengaat met overtreding van de andere wet.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de organisatorische gevolgen van de invoering van de registratieplicht.
Naar schatting zal 2,8% van de inspectiecapaciteit van AI nodig zijn om de registratieplicht te handhaven.
De regering verwacht, dit in antwoord op vragen van de leden van PvdA en PVV-fracties, dat jaarlijks zowel aan in- als aan uitleners circa 125 boeterapporten worden opgemaakt.
De leden van de PvdA- en PVV-fracties vragen voorts welke toename de regering verwacht van de uitvoeringslasten van de Belastingdienst en de AI? De leden van de PvdA-fractie vragen daarbij of de regering dit cijfermatig nader kan toelichten. De leden van de PvdA- en PVV-fracties vragen of het wetsontwerp voor een toets op uitvoeringsaspecten is voorgelegd aan de AI en de Belastingdienst? Kan de regering aangeven of en in hoeverre deze instellingen het wetsvoorstel uitvoerbaar achten?
De Belastingdienst heeft de voorgenomen signaleringen beoordeeld op de gevolgen voor de uitvoering van de Belastingdienst. Dit is gebeurd in de vorm van een impactanalyse. Van belang daarbij is dat de Belastingdienst signalen over aangifte- en betalingsgedrag (artikel 14b, tweede lid, onderdelen a en b) al sinds 2007 op grond van een convenant met de SNA en de door de geregistreerde ondernemingen verleende volmachten verstrekt aan de inspecterende instellingen. Deze werkwijze vindt op geautomatiseerde wijze plaats door middel van querys in de centrale administraties van de Belastingdienst. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van reeds eerder opgedane ervaring met het verstrekken van gegevens door de Belastingdienst aan de SNA, dit in antwoord op vragen van de PvdA-fractie. De impactanalyse leerde dat de in aanvulling hierop te verstrekken signalen (artikel 14b, tweede lid, onderdeel c) eveneens uit de centrale administraties van de Belastingdienst kunnen worden gehaald door middel van een query. Wel zullen bij het verzamelen van de gegevens enkele handmatige handelingen nodig zijn. Het ligt dan ook in de rede dat de Belastingdienst deze signalering adequaat kan uitvoeren en dat daar verwaarloosbare kosten mee zullen zijn gemoeid. De vraag of de Belastingdienst deze regeling uitvoerbaar acht kan dan ook bevestigend worden beantwoord. Het wetsvoorstel is in nauw overleg met de AI tot stand gekomen. In dit overleg hebben met name de uitvoeringsaspecten de volle aandacht gekregen.
Het register van gecertificeerde bedrijven is openbaar en voor een ieder toegankelijk. De SNA zal periodiek een bestand aan de Belastingdienst en de AI beschikbaar stellen met daarin een overzicht van alle op dat moment gecertificeerde ondernemingen. Aan de hand daarvan kunnen de Belastingdienst en de AI zien van welke bedrijven zijde gegevens dienen te verstrekken.
De leden van de PvdA- en de PVV-fractie vragen hoe de gegevensverstrekking in zijn werk zal gaan. In het onderhavige wetsvoorstel is voorzien in een te treffen algemene maatregel van bestuur waarin exact dient te worden aangegeven hoe de gegevens moeten worden verstrekt. In grote lijnen komt het erop neer dat de Belastingdienst en de AI de lijst van beboete uitzendondernemingen legt naast de lijst van gecertificeerde uitzendondernemingen. Indien blijkt dat één van deze gecertificeerde bedrijven in overtreding is, dan gaat hierover direct een signaal naar de SNA. Deze stichting houdt als bewerker van de gegevens van de certificerende instellingen het register van gecertificeerde ondernemingen bij en zal een certificerende instelling opdracht geven tot het doen van een nader onderzoek. Als uit dit onderzoek blijkt dat de uitzendonderneming niet langer voldoet aan de vereisten van het certificaat dan kan dit leiden tot intrekking van het certificaat. In bovengenoemde algemene maatregel van bestuur zal dit verder worden uitgewerkt. De AI zal, dit op antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie, de NAW-gegevens van beboete bedrijven doorgeven. Afspraken hierover worden opgenomen in de op grond van het onderhavige wetsvoorstel te treffen algemene maatregel van bestuur. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van reeds eerder opgedane ervaring met het verstrekken van gegevens door de Belastingdienst aan de SNA, dit in antwoord op vragen van de PvdA-fractie.
De opvatting van de PVV dat natuurlijk zorgvuldigheid geboden is als het gaat om verstrekking van gegevens door publieke diensten maar dat er altijd een afweging van belangen dient plaats te vinden kan worden onderschreven. Deze afweging is opgenomen in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Op grond daarvan heeft de regering geconcludeerd dat het belang van bestrijding van fraude de gegevensverstrekking rechtvaardigt.
De leden van de VVD-fractie ontvangen voorts graag een cijfermatige onderbouwing van de kosten en (verwachte) opbrengsten van het onderhavige wetsvoorstel. Naar aanleiding van vragen van een aantal fracties is reeds ingegaan op de extra werklast voor KvK en de AI. De verwachte opbrengst van de op te leggen boetes in verband met de overtreding van de registratieplicht is € 750 000,- in 2012.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de voorgestelde wijziging van artikel 15, in relatie tot artikel 10 aangaande het onderkruipersverbod. Het betreft hier de situatie waarbij meestal een vertegenwoordiging van werknemers bij de AI een klacht indienen tegen een werkgever die een staking probeert te breken door andere uitzendkrachten het werk te laten doen dat door de oorspronkelijke uitzendkrachten als gevolg van staking niet wordt gedaan.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is de AI op te dragen om bij een melding op basis van artikel 10 Waadi altijd de werkplek onmiddellijk te betreden en de AI geen vrijheid te bieden om hiervan af te wijken. De AI neemt meldingen van mogelijke overtreding van het onderkruipersverbod direct in behandeling. In de meeste gevallen voert de AI een onderzoek op de werkplek uit op dezelfde dag dat de melding wordt gedaan of zeer kort daarna. Ik zie dan ook geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
De leden van de PvdA- en PVV-fracties vragen om nader toe te lichten welke problemen uit de recente praktijk worden opgelost met de voorgestelde wijzigingen ten aanzien van het onderkruipersverbod. De AI onderzoekt, na een melding van werknemersorganisaties of andere belanghebbenden, of er in een concreet geval sprake is geweest van een overtreding van het onderkruipersverbod. De AI mag conform het huidige artikel 15 van de Waadi slechts een melding doen aan de werknemers als inderdaad sprake is (geweest) van een overtreding van een bepaling in de Waadi, bijvoorbeeld artikel 10 van de Waadi aangaande het onderkruipersverbod. Zowel werknemers als werkgevers hebben aangegeven dit te summier te vinden. De reden hiervoor is dat de constatering van de AI dat een overtreding is begaan van belang is voor partijen. Om aan de wens van werkgevers en werknemers tegemoet te komen wordt voorgesteld om bij een geconstateerde overtreding nader te preciseren welke informatie door de AI aan partijen zal worden gegeven om hen daarmee beter te ondersteunen bij eventuele juridische procedures. Er is derhalve bepaald dat de AI verslag zal doen van haar bevindingen. Bijvoorbeeld naar aanleiding van een klacht van vertegenwoordigers van werknemers over de inzet van uitzendkrachten als stakingsbrekers. De eisen die zullen worden gesteld aan het verslag zullen worden opgenomen in een te treffen ministeriële regeling. Over de in deze regeling op te nemen eisen kan, dit in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie, nog geen antwoord worden gegeven. De ministeriele regeling wordt thans uitgewerkt.
De leden van de SP-fractie vragen binnen welke termijn na melding het verslag van de AI aangaande een mogelijke overtreding van het onderkruipersverbod beschikbaar zal zijn.
De AI maakt zo spoedig mogelijk na afronding van haar onderzoek verslag op van haar bevindingen. Een vaste termijn is hiervoor niet te geven. Dit is mede afhankelijk van de complexiteit van de te onderzoeken zaak.
De leden van de SP-fractie stellen voor het onderkruipersverbod ook van toepassing te laten zijn op de opdrachtgevers, en om overeenkomsten van aanneming van werken van opdracht en intra concern uitlening onder het bereik van dit verbod te laten vallen. De voorstellen van
de leden van de SP-fractie komen niet overeen met de strekking van het onderkruipersverbod. De achterliggende gedachte bij het onderkruipersverbod is, dat moet worden voorkomen, dat met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten de effectiviteit van een collectief actiemiddel en daarmee de arbeidsverhoudingen worden verstoord. Er kan met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten niet worden getreden in een inlenende onderneming bestaand arbeidsconflict. Doordat de inlener het werk dat blijft liggen door andere uitzendkrachten laat doen, handelt de uitlener vanwege het ter beschikkingstellen van de arbeidskrachten in strijd met het onderkruipersverbod. Wel is het denkbaar dat de ondernemer die een arbeidsconflict heeft ook het werk kan uitbesteden of dat opdrachtgever op andere wijze kunnen zorgen voor het uitvoeren van het werk. De leden van de SP-fractie stellen voor in dat geval ook het onderkruiperverbod van toepassing te laten zijn. De Waadi heeft echter alleen betrekking op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in de zin van die wet. De normen kunnen zich in het kader van die wet ook alleen richten tot degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt. Er is daarom geen aanleiding om de werkingssfeer van artikel 10 van de Waadi te verbreden.
Voorts maak ik van de gelegenheid gebruik de Tweede Kamer te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Van Hijum/Spekman (TK Vergaderjaar 2008–2009, 31 833, nr. 8). Deze motie verzoekt de regering «om in overleg met de uitzendbranche aanvullende mogelijkheden te verkennen voor inleners om via voorzorgsmaatregelen het risico op naheffingen en boetes te elimineren, waaronder vrijwaring voor aansprakelijkheid voor belastingen en premies bij de keuze voor een gecertificeerd uitzendbureau». In de periode van juni tot en met augustus 2011 hebben het ministerie van Financiën en van SZW en de ABU, NBBU, VIA, COV, LTO-NL, VNO-NCW, FNV en de SNA gezamenlijk hard gewerkt aan de uitvoering van de motie Van Hijum/Spekman. Deze werkzaamheden waren gedurende een periode van circa 1,5 jaar voorafgegaan door vele bilaterale contacten met alle belanghebbende organisaties als voorbereiding op de gezamenlijke werkzaamheden van juni tot en met augustus. Deze werkzaamheden zijn verricht in een open en constructieve sfeer. Alle deelnemers waren zich bewust van de uiteenlopende belangen van de verschillende organisaties en marktpartijen. Tegelijkertijd waren de gesprekspartners bereid om hun kaarten op tafel te leggen en als organisatie hun nek uit te steken om progressie te boeken. De gezamenlijke drijfveer was de naleving van wettelijke verplichtingen een impuls te geven door de positie van in het SNA-register opgenomen uitzendondernemingen én de afnemers van dergelijke uitzendondernemingen te versterken. In dit stimulerende klimaat zijn de contouren gegroeid van een pakket maatregelen (publiek en privaat) die zouden kunnen beantwoorden aan de ambities van de motie Van Hijum/Spekman. De positie van aannemers en de boetes van de Arbeidsinspectie hebben geen onderdeel uitgemaakt van de werkzaamheden. Deze onderwerpen zijn wel aangekaart door de SNA onderscheidenlijk LTO-NL. Uitgangspunt van dit pakket is vrijwilligheid. Het pakket biedt een extra mogelijkheid aan partijen om door het treffen van voorzorgsmaatregelen risico’s uit te sluiten. Er ontstaan geen nieuwe verplichtingen voor ondernemingen. Centraal in dit pakket staat de maatregel om onder voorwaarden inleners die inlenen van uitzendondernemingen met het SNA-keurmerk op basis van de NEN 4400-1 of -2 norm disculpatie (vrijwaring) voor de fiscale inlenersaansprakelijkheid (artikel 34, lid 5, Invorderingswet 1990) te verlenen (maatregel 1). De voorwaarden hebben betrekking op additionele voorzorgsmaatregelen. De NEN 4400-1 en -2 norm voorzien in toezicht door een inspectie-instelling op uitzendondernemingen (en onderaannemers) of de omzetbelasting en de loonheffingen juist, tijdig en volledig zijn aangegeven en betaald. Bij een geconstateerde ernstige nalatigheid (major non-conformiteit) wordt de onderneming uit het register geschorst en, indien de major non-conformiteit niet binnen 30 werkdagen is gecorrigeerd, wordt de onderneming uit het register verwijderd. Volgens de NEN 4400-1 norm is het structureel en/of substantieel niet volledig en tijdig afdragen van de omzetbelasting en de loonheffingen een major non-conformiteit. Als additionele voorzorgsmaatregel zal voor de toepassing van de NEN 4400-1 norm dit criterium worden geconcretiseerd tot drie of meer openstaande naheffingsaanslagen loonheffingen en/of omzetbelasting, waarvan de betalingstermijn is verstreken en waarvoor de ontvanger geen uitstel van betaling heeft verleend (maatregel 2). De inspectie-instelling heeft een marge van beoordeling om daarbij een proportionaliteitstoets toe te passen. De Belastingdienst ondersteunt via de SNA de inspectie-instellingen voor deze toets door maandelijks het aantal openstaande naheffingsaanslagen te signaleren, waarvan de betalingstermijn is verstreken en waarvoor geen uitstel van betaling is verleend. Voorts zullen in de NEN 4400-1 norm de regels wanneer het in- en doorlenen van niet SNA-gecertificeerde ondernemingen volgens de norm is toegestaan, worden aangescherpt (maatregel 3). Inleners zullen als additionele voorzorgsmaatregel 25% van de factuur (inclusief btw) storten op de G-rekening van de in het SNA-register opgenomen uitzendonderneming (maatregel 4). Bij verlegging van de omzetbelasting is dit 20%. Voorts zullen inleners, naast de thans al bestaande verplichtingen van artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 voor vrijwarende betalingen op een G-rekening, ook de identiteit van de ingeleende werknemer kunnen aantonen en voor zover van toepassing kunnen aantonen dat de werknemer over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt (maatregel 5). Voorts zullen uitzendondernemingen en inleners, die kiezen voor disculpatie en de daarbij behorende voorzorgsmaatregelen, worden ondersteund met aanvullende dienstverlening (maatregel 6). Bij abusievelijk te hoge stortingen boven de 25% kunnen inlener en de SNA gecertificeerde uitzendonderneming gezamenlijk aan de Belastingdienst verzoeken het bovenmatige deel te storten op de vrije rekening van de uitzendonderneming. Hiervoor zal een doorlooptijd gelden van 10 werkdagen. Een verzoek om deblokkering van de G-rekening, zonder dat een onderzoek wordt gestart, kent een doorlooptijd van 17 werkdagen. Als het depotstelsel wordt ingevoerd (1 januari 2014) zal deze doorlooptijd met 5 werkdagen worden verkort. Bij de selectie van onderzoeken naar aanleiding van deblokkeringsverzoeken ligt de prioriteit bij ondernemingen die niet beschikken over het SNA-keurmerk. Verder kijkt de Belastingdienst naar de mogelijkheid van een concern G-rekening. De SNA ondersteunt inleners met een gratis attenderingssysteem per e-mail van door de inlener aangewezen ondernemingen die uit het register worden geschrapt. Als sluitstuk zal voor een specifieke situatie van misbruik bij in- en doorlenen de deblokkering van de G-rekening worden beperkt (maatregel 7). In- en doorleners, die voldoen aan alle eisen die gelden voor het verkrijgen van de disculpatie voor de fiscale inlenersaansprakelijkheid (maatregelen 1 tot en met 5), zullen hier niet door worden geraakt.
Alle deelnemers aan het overleg achten de tijd rijp om verslag te doen van de stand van zaken en te reflecteren over mogelijkheden om de werkzaamheden met vrucht voort te kunnen zetten. Daartoe is geïnventariseerd waar alle organisaties nu precies staan.
Hierna volgt een overzicht van de ingenomen posities.
SNA: akkoord, maar breekt een lans voor het in een later stadium bezien van de positie van de aannemers.
VNO-NCW: akkoord, maar verzoekt om open houding ten aanzien van de resterende wensen van de overige organisaties.
LTO-NL: akkoord met de inhoud maar LTO-NL meent dat er een duidelijke samenhang is, ook in de motie verwoord, met vrijwaring voor de boetes op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. De inschatting van LTO-NL is dat alleen een vrijwaring voor de fiscale inlenersaansprakelijkheid zonder dat daarbij ook de WAV-boetes worden betrokken geen draagvlak zal vinden binnen de LTO-organisatie. Dit in die zin dat het voor LTO-NL niet mogelijk zal zijn een verplichting voor werkgevers om alleen gebruik te maken van NEN-gecertificeerde uitzendbureaus in de agrarische cao’s op te nemen. LTO-NL verwijst daarbij naar hun brief van 16 mei 2011 aan de Tweede Kamer als reactie op de MOE-landerbrief van Minister Kamp.
COV/VNV: akkoord op hoofdlijnen. COV/VNV steunt de wens van LTO-NL om ook te komen tot vrijwaring voor inleners voor de boetes op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. Verder accentueert COV/VNV naast het belang van zorgvuldigheid ook de wens om snel tot resultaat te komen.
ABU: De ABU kan zich vinden in de beschrijving van de resultaten van de werkzaamheden tot nu toe, maar constateert tegelijkertijd dat er nog veel werk moet worden verzet. Voor de ABU gaat zorgvuldigheid boven alles. De maatregelen grijpen diep in in de bedrijfsvoering van uitzendondernemingen en moeten dan ook grondig worden gecheckt bij de achterban. Voorbeelden van nog verder uit te werken onderwerpen: de invulling van de wijzigingen in de NEN 4400-1 norm (de fiscale eenheid voor de omzetbelasting, nuancering grote en kleine ondernemingen, toepassing proportionaliteitsbeginsel, en invulling aanscherping in- en doorlenen), de teksten van de te wijzigen regelgeving en de gedachte van een verlaagd stortingspercentage bij A-1/E-101 verklaringen. De ABU heeft de voorkeur om de wijzigingen van de NEN 4400-1 norm als eerste aan te pakken.
NBBU: akkoord, maar de NBBU ondersteunt de door de ABU gemaakte observaties; voorts de wens dat de SNA ook komt met een gratis aanmeldsysteem van in het SNA-register opgenomen ondernemingen.
VIA: akkoord, maar wel steun voor de inhoudelijke opmerkingen van de ABU en NBBU; de VIA verzoekt ook de wens van LTO-NL voor vrijwaring van de boetes op grond van Wet arbeid vreemdelingen op termijn mee te nemen. Verder dringt de VIA erop aan dat de overheid zelf het goede voorbeeld geeft en bij inlening van werknemers het SNA-geregistreerd van de uitzendonderneming als eis op te nemen.
FNV: staat zeer kritisch ten opzichte van de vrijwaring van de fiscale inlenersaansprakelijkheid. De FNV meent dat er nog veel schort aan de NEN 4400–1 norm en bepleit dat de naleving betaling cao-loon en pensioenpremie in de norm wordt opgenomen. Eerst de NEN 4400–1 norm wijzigen en als de naleving is verbeterd kan worden gedacht aan de vrijwaring conform het gestelde model.
Het is het voornemen van het kabinet om op afzienbare termijn te komen tot een succesvolle en verantwoorde uitvoering van de motie Van Hijum/Spekman (TK Vergaderjaar 2008–2009, 31 833, nr. 8) die kan rekenen op steun vanuit het hele bedrijfsleven. Alle inspanningen zullen daarop zijn gericht. Het bedrijfsleven is begonnen met de wijziging van de NEN 4400–1 norm om te concretiseren wanneer er sprake is van een structurele en substantiële betalingsachterstand. Om dit succesvol te kunnen implementeren wil het bedrijfsleven steun vanuit het publieke domein. Het kabinet wil daarin investeren door vanuit de Belastingdienst aan de inspecterende instellingen meer precieze signalen te verstrekken. Daar is een wettelijke basis voor nodig. De met deze nota meegestuurde nota van wijziging strekt er toe om de wettelijke basis daarvoor op afzienbare termijn te realiseren.
Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om de Tweede Kamer te informeren over de motie van de leden Spekman en Van Hijum van 10 september 2009 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 833, nr. 10). Deze motie verzoekt de regering in het geval van illegale tewerkstelling gebruik te maken van de zesmaandenfictie, waardoor op het moment dat een uitzendonderneming niet kan bewijzen wanneer een illegaal tewerkgestelde aan het werk is gegaan, over een dienstverband van zes maanden het anoniementarief moet worden betaald. Beide elementen van het voorstel zijn gerealiseerd bij de inwerkingtreding per 1 januari 2008 van het wetsvoorstel 30 322 (Versterking fiscale rechtshandhaving). De toepassing van de halfjaarsfictie is opgenomen in het huidige artikel 30a van de Wet op de loonbelasting 1964 en de toepassing van het anoniementarief bij het ontbreken van een tewerkstellingsvergunning is opgenomen in het huidige artikel 26b, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp