Gepubliceerd: 20 maart 2012
Indiener(s): Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32857-8.html
ID: 32857-8

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 maart 2012

Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor hun inbreng en voor de vragen die ze hebben gesteld en de opmerkingen die zijn gemaakt. Op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen ga ik hieronder in. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van het verslag aangehouden.

Bij de nota naar aanleiding van het verslag is een nota van wijziging gevoegd met een enkele technische aanpassing. Voor de achtergrond van deze aanpassing verwijs ik u naar de toelichting bij de nota van wijziging zelf.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Genoemde leden onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel, met dien verstande dat het registeren van incidenten ook daadwerkelijk ten goede moet komen aan het veiligheidsbeleid op school. De genoemde leden zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hechten eraan dat scholen plaatsen zijn die leerlingen een veilige leeromgeving bieden. Zodra de veiligheid op een school in het geding is, komt ook het leerproces in gevaar. Fysiek geweld, pesten, diefstal, vernieling en bedreigingen zijn geen zaken waarbij de school mag wegkijken, maar waarbij de school moet optreden. Toch hebben de leden enige vragen bij het wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de doelstellingen die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen. Het is een goede zaak scholen een hulpmiddel te bieden om te komen tot een goed functionerend veiligheidsbeleid. Bovendien delen deze leden de behoefte om op landelijk niveau inzicht te hebben in de mate en de soort van incidenten die zich op scholen voordoen.

De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke verankering van de registratie van incidenten. Sinds 2004 investeert de overheid jaarlijks negentig miljoen euro extra in de sociale veiligheid op scholen voor primair en secundair onderwijs. De leden van de genoemde fractie staan honderd procent achter het beleid om zowel preventief als curatief aandacht te besteden aan sociale veiligheid en om repressieve en ondersteunende veiligheidsmaatregelen te treffen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Veiligheid op scholen is van groot belang voor het onderwijsklimaat, zo vinden zij. De leden weten niet zeker of een verplichte registratie van incidenten, zoals beschreven in het wetsvoorstel, een garantie is voor meer veiligheid op scholen. Het opschrijven van problemen is nog geen oplossing voor deze problemen, zo stellen deze leden.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de registratie van incidenten. De leden streven naar een veilige schoolomgeving waarin leraren en leerlingen optimaal kunnen lesgeven, leren en ontwikkelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de registratie van incidenten. De leden vinden het van groot belang dat scholen goed veiligheidsbeleid voeren, maar stellen vragen over de noodzaak van een wettelijke plicht tot registratie van incidenten.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de regering met dit wetsvoorstel twee vliegen in één klap wil slaan. Zowel de veiligheid op scholen als de behoefte aan inzicht in de veiligheid op landelijk niveau moeten verbeteren. Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de randvoorwaarden voor een adequaat veiligheidsbeleid op scholen het af hebben moeten leggen tegen het veiligheidsgevoel op landelijk niveau.

2. Registratie als onderdeel van het veiligheidsbeleid

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering met dit wetsvoorstel een landelijk beeld beoogt te verkrijgen van de mate waarin incidenten zich voordoen en de ontwikkelingen daarin.

Graag vernemen de leden waarom, gezien de functie van incidentenregistratie, een landelijk beeld noodzakelijk is en of dit niet een onevenredige extra werkdruk oplevert voor de Inspectie van het Onderwijs.

Een landelijk beeld van de incidentenregistratie geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid tot vergelijking van de eigen registratie met landelijke gegevens. Op deze manier krijgen scholen heldere aangrijpingspunten voor hun eigen veiligheidsbeleid. Bovendien kan het landelijk beeld aanknopingspunten bieden voor (wijzigingen in) het landelijke veiligheidsbeleid. Dit levert naar de mening van de regering geen onevenredige werkdruk op voor de Inspectie van het Onderwijs, aangezien zij in het reguliere toezicht reeds aandacht besteedt aan de sociale veiligheid, waaronder de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel en het registreren van incidenten en, indien daartoe aanleiding is, inzage vraagt in de registratie van incidenten. Wanneer daartoe aanleiding bestaat zal de Inspectie van het Onderwijs zich in het reguliere toezicht verder richten op de sociale veiligheid op een school. Afhankelijk van de situatie kan dat aanleiding zijn voor nader onderzoek en het maken van afspraken gericht op herstel van tekortkomingen.

Voorts vernemen de genoemde leden graag waarom een landelijk systeem met landelijk uniforme criteria noodzakelijk is. De registratie van incidenten is, zoals gezegd, namelijk vooral bedoeld voor scholen zelf.

De verplichte registratie van incidenten met landelijk uniforme criteria is voorwaarde om op uniforme wijze te kunnen registreren zodat een landelijk beeld herleid kan worden en scholen zich kunnen vergelijken met andere scholen. Scholen registreren voor zichzelf. Voor de duidelijkheid, er komt dus geen landelijk verplicht systeem.

Kan, zo vragen de leden van voornoemde fractie, de Inspectie van het Onderwijs niet toezien op de nu reeds door scholen geregistreerde incidenten?

De Inspectie van het Onderwijs ziet er als onderdeel van het reguliere toezicht nu al op toe of scholen incidenten registreren. Onderdeel van één van de indicatoren met betrekking tot het waarborgen van de sociale veiligheid, is of de school inzicht heeft in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel en in de incidenten die zich voordoen. Dit betekent dat, indien daartoe aanleiding is, de Inspectie van het Onderwijs inzage heeft in de registratie zelf.

De Algemene Onderwijsbond stelt in een brief aan de Kamer dat zij signalen ontvangt dat werkgevers in het onderwijs geneigd zijn incidenten die gepaard gaan met agressie en/of geweld niet te registeren en in de doofpot te stoppen.

Ontvangt de regering deze signalen ook zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De regering is zich ervan bewust dat het op dit moment voorkomt dat werkgevers niet open zijn over incidenten op hun school. De regering heeft tot nog toe geen formele signalen hierover ontvangen.

En hoe kijkt de regering aan tegen een eventuele verplichte periodieke verstrekking van informatie omtrent incidenten door het schoolbestuur aan de medezeggenschapsraad en ondernemingsraad, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

Een eventuele verplichte periodieke verstrekking van informatie over incidenten door het schoolbestuur aan de medezeggenschapsraad en ondernemingsraad kan niet een verplichte incidentenregistratie vervangen. Een verplichting zorgt voor uniformiteit, waarmee een representatief landelijk beeld gegeven kan worden. En het bevoegd gezag krijgt inzicht in de veiligheid op school en kan indien nodig adequate maatregelen treffen om de veiligheid te verbeteren. De medezeggenschapsraad heeft op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet medezeggenschap op scholen de bevoegdheid tot bespreking van alle aangelegenheden de school betreffende. Tevens heeft de medezeggenschapsraad op grond van artikel 10, onderdeel e, van deze wet instemmingsbevoegdheid met betrekking tot vaststelling of wijziging van regels op het gebied van het veiligheids-, gezondheids- en welzijnsbeleid. Alternatieven, zoals gebruik maken van voorlichting en communicatie, het overlaten aan de sector, een landelijke steekproef dan wel een verplichte periodieke verstrekking van informatie door het schoolbestuur aan de medezeggenschapsraad en ondernemingsraad, behalen niet eerdergenoemde doelen. Tevens acht de regering het van belang de huidige veiligheidsmonitors voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs te handhaven. Deze geven namelijk tevens inzicht in de veiligheidsbeleving en het veiligheidsbeleid en vormen daarmee een belangrijke aanvulling op de incidentenregistratie.

Kan de regering toelichten hoe vaak het nog voorkomt dat scholen (ernstige) incidenten verhullen of bagatelliseren?

De regering heeft hier geen inzicht in. Dit wordt niet bijgehouden, waardoor de regering niet kan aangeven hoe vaak dit voorkomt.

Wat doet de Inspectie voor het Onderwijs als zulke incidenten achteraf toch aan het licht komen, zo vragen de leden van deze fractie.

Als ernstige incidenten achteraf toch aan het licht komen, bijvoorbeeld via het reguliere toezicht of via signalen bij de inspectie, via de media of andere kanalen, onderneemt de Inspectie van het Onderwijs actie. Dit zal er, afhankelijk van de situatie, doorgaans toe leiden dat de inspectie een oordeel geeft over de kwaliteit van het veiligheidsbeleid van de school, waaronder de incidentenregistratie. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan dat leiden tot het maken van afspraken gericht op herstel van tekortkomingen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het geen beleid dient te zijn dat op scholen in geval van een strafbaar feit er altijd aangifte gedaan wordt. De leden van de SP-fractie stellen hierna soortgelijke vragen. Op deze vragen wordt hieronder ook ingegaan.

Dat zou het beleid behoren te zijn. De regering heeft scholen daarom reeds meerdere malen opgeroepen om bij een strafbaar feit altijd aangifte te doen. Sinds november 2010 is de strafeis voor geweld tegen werknemers met een publieke taak, waaronder leraren, dan ook met 200% verhoogd. Bovendien bevordert de regering in het kader van het rijksbrede programma «Veilige Publieke Taak» het (laten) doen van aangifte van strafbare feiten door de onderwijsinstellingen. Hiervoor zijn diverse handreikingen opgesteld, bijvoorbeeld de handreiking agressie en geweld 2011. Ook is hierin geregeld dat werkgevers namens de medewerker aangifte kunnen doen, dat er anoniem aangifte kan worden gedaan, dat er sprake is van lik-op-stuk beleid en dat het mogelijk is schade te verhalen op de dader. Dat laat onverlet dat er signalen zijn dat de aangiftebereidheid bij scholen, bijvoorbeeld vanwege de angst voor reputatieschade of represailles, nog te wensen overlaat. Daarom wordt in kaart gebracht waarom de aangiftebereidheid op scholen laag is en wat gedaan kan worden om die te verbeteren. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de ministeries van BZK en Veiligheid en Justitie. Op basis hiervan worden afspraken gemaakt met de schoolbesturen om de aangiftebereidheid te verhogen.

Op grond van de artikelen 4a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, 8, tweede lid, van de Wet primair onderwijs BES, 4a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, 3, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 4, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES, 1.3.8, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 1.3.5, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES geldt bij een (vermoeden van een) zedenmisdrijf voor het personeel een wettelijke meldplicht aan het schoolbestuur, welke op haar beurt overlegplicht heeft met de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs. De vertrouwensinspecteur stelt vast of sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Als de conclusie van het overleg met de vertrouwensinspecteur luidt dat sprake is van een redelijk vermoeden, is het schoolbestuur altijd verplicht aangifte te doen. Buiten deze verplichting voor de onderwijsinstellingen heeft een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit het recht daar aangifte van te doen. Bij sommige ernstige misdrijven is iemand verplicht aangifte te doen, met name als er direct levensgevaar dreigt1.

De regering kiest er niet voor om met dit voorstel de geldende verplichtingen met betrekking tot het doen van aangifte bij een strafbaar feit uit te breiden. De regering bevordert in het kader van het rijksbrede programma «Veilige Publieke Taak» het (laten) doen van aangifte van strafbare feiten door onderwijsinstellingen.

Daarnaast vragen deze leden waar het onderwijspersoneel terecht kan als de school incidenten niet serieus neemt. De leden van de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie stellen hierna soortgelijke vragen. Op deze vragen wordt hieronder ook ingegaan.

Het ligt voor de hand dat het personeel dit eerst binnen de school zelf aankaart. Het bestuur van de school heeft hierbij een belangrijke verantwoordelijkheid. Zo nodig kunnen ook de vertrouwenspersoon of de medezeggenschapsraad van de school hierbij een rol spelen. Ook kan het personeel, net als ouders en verzorgers, een klacht indienen bij de klachtencommissie over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag. Daarnaast kunnen alle betrokkenen, dus personeel, maar bijvoorbeeld ook ouders en leerlingen, de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs benaderen. Zij kunnen daar terecht wanneer zich in of rond de school problemen voordoen op het gebied van (ernstige) incidenten. In ernstige, specifieke situaties (met betrekking tot seksueel misbruik, seksuele intimidatie, psychisch of fysiek geweld, discriminatie en radicalisering jegens minderjarigen) kunnen ook vertrouwensinspecteurs van de Onderwijsinspectie worden benaderd. De vertrouwensinspecteur zal vervolgens adviseren en informeren. Zo nodig kan de vertrouwensinspecteur ook begeleiden in het traject naar het indienen van een formele klacht of het doen van aangifte. Leraren in het openbaar onderwijs kunnen bovendien naar de Nationale Ombudsman stappen indien het bevoegd gezag hun klacht niet naar tevredenheid heeft kunnen oplossen.

Wat vindt de regering van het idee van de Algemene Onderwijsbond om een landelijke ombudsman in te stellen waar onderwijspersoneel terecht kan zo vragen de leden van voornoemde fractie? De leden van de SP-fractie stellen hierna een soortgelijke vraag.

De regering vindt het positief dat de Algemene Onderwijsbond met ideeën komt om de positie van het onderwijspersoneel te verstevigen. De leerkracht mag immers geen slachtoffer van geweld worden in de uitoefening van zijn beroep. Daar moet iedereen zijn verantwoordelijkheid in nemen. De regering vindt het net als de Algemene Onderwijsbond belangrijk dat het onderwijspersoneel met zijn klacht ergens naar toe kan gaan. In de brief van 29 november 2011 over betrokkenheid van ouders bij de school (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VIII, nr. 121) is aangegeven dat de sociale partners in de nasleep van geweldsdelicten de mogelijke meerwaarde gaan verkennen om gezamenlijk een ombudsfunctie voor leraren in te stellen. De regering vindt dit een goed initiatief. Hiernaast is er reeds een aantal mogelijkheden voor het onderwijspersoneel om met hun klacht naar toe te gaan. Het onderwijspersoneel kan zich wenden tot de vertrouwensinspecteurs bij de Inspectie van het Onderwijs en naar de klachtencommissie van het bevoegd gezag gaan. Leraren, maar bijvoorbeeld ook ouders en leerlingen, kunnen bij de vertrouwensinspecteurs terecht wanneer zich in of rond de school problemen voordoen op het gebied van (ernstige) incidenten. De vertrouwensinspecteur zal vervolgens adviseren en informeren. Zo nodig kan de vertrouwensinspecteur ook begeleiden in het traject naar het indienen van een formele klacht of het doen van aangifte. Ook kan het personeel, net als ouders en verzorgers, een klacht indienen bij de klachtencommissie over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag. Leraren in het openbaar onderwijs kunnen zich ook wenden tot de Nationale Ombudsman indien het bevoegd gezag hun klacht niet naar tevredenheid heeft kunnen oplossen.

Kan een algemene klachtenlijn analoog aan de klachtenlijn in het mbo volstaan vragen de leden van de CDA-fractie?

De Ombudslijn in het MBO is bedoeld voor klachten van deelnemers en hun ouders, niet voor klachten van het personeel. Er is middels het klachtrecht reeds geregeld dat het personeel, net als ouders en verzorgers, een klacht in kunnen dienen over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag bij de klachtencommissie van het bevoegd gezag. De regering verwijst tevens naar de beantwoording van de vraag van voornoemde leden over waar het onderwijspersoneel terecht kan als de school de incidenten niet serieus neemt.

De leden van voornoemde fractie vragen of het niet beleid zou moeten zijn om juist de resultaten van de incidentregistratie ook via bijvoorbeeld Vensters voor Verantwoording openbaar te maken. En is de regering het met genoemde leden eens dat met een dergelijke openbaarmaking er een betere verantwoording kan plaatsvinden?

Het wetsvoorstel en het initiatief vanuit de VO-raad, Vensters voor Verantwoording, kunnen elkaar inderdaad versterken. Het wetsvoorstel regelt op hoofdlijnen de verplichting om te registreren en Vensters voor Verantwoording biedt op vrijwillige basis de mogelijkheid gegevens te ontsluiten.

Daarnaast vragen deze leden of de regering het met genoemde leden eens is dat er pas een goed beeld van de veiligheidssituatie op een school ontstaat als naast het incident ook de afhandeling van dit incident geregistreerd wordt. Zou dan niet beter zijn als naast de registratie van incidenten ook de afhandeling van deze incidenten geregistreerd wordt zo vragen deze leden.

De regering is van mening dat dit een waardevolle aanvulling kan zijn. Indien scholen het wenselijk achten de afhandeling van incidenten te registreren, kunnen zij hier zelf voor kiezen. Scholen kunnen op vrijwillige basis er voor kiezen om de afhandeling van incidenten te registeren.

Op de vraag van de leden van de SP-fractie in hoeverre scholen verplicht zijn om aangifte te doen wanneer zij een strafbaar feit binnen hun organisatie opmerken of vermoeden en of het wetsvoorstel uitgebreid zou kunnen worden met de verplichting voor de schoolleiding om aangifte te doen voor het slachtoffer wanneer het gaat om strafbare feiten tegen eigen personeel of leerlingen is bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie hiervoor ingegaan.

Bij welke andere instanties binnen een school dan het bevoegd gezag zou de verantwoordelijkheid voor registratie neergelegd kunnen worden vragen deze leden?

De wettelijke opdracht tot het registreren is belegd bij het bevoegd gezag van een school. Onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag kunnen binnen de onderwijsinstelling zelf afspraken worden gemaakt over wie er kan registreren.

Is het mogelijk om docenten ook de mogelijkheid te bieden om incidenten te registreren zo vragen de leden van voornoemde fractie? In eerdere overleggen is gewisseld dat docenten soms onder druk van leidinggevenden geen aangifte doen van strafbare feiten bijvoorbeeld door leerlingen. Op de vraag in hoeverre dit probleem wordt opgelost met dit wetsvoorstel wordt hiervoor ingegaan bij een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.

De wettelijke opdracht tot het registreren is belegd bij het bevoegd gezag van een school. Dit is in de onderwijswetgeving de gebruikelijke wijze om de verantwoordelijkheden te beleggen. Binnen de onderwijsinstelling zelf kunnen afspraken gemaakt worden wie er kan registreren. Dit kunnen dus ook de docenten zijn.

Deelt de regering de mening dat de schoolleiding na een incident pal achter het personeel moet staan en dat een incident daarom niet moet terugslaan op personeel zo vragen de leden van voornoemde fractie?

De regering is van mening dat de schoolleiding achter het slachtoffer moet staan. De regering is van mening dat het incident niet moet terugslaan op het slachtoffer. Immers een personeelslid kan ook dader zijn.

Is het uitgesloten dat door verplichte registratie incidenten sneller in een personeelsdossier terecht komen, zo vragen deze leden.

De wet biedt nadrukkelijk niet de wettelijke grondslag om persoonsgegevens te registreren. Bevoegde gezagen van scholen zijn vrij om meer te registreren dan wettelijk verplicht, echter zij moeten wel voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens.

Volgens onderzoek van EenVandaag2 zegt 36% van de leraren dat scholen geen actie ondernemen en dat de incidenten dus in de doofpot verdwijnen.

In hoeverre is het voor scholen mogelijk om incidenten die eigenlijk gemeld moeten worden, niet te melden zo vragen de leden van voornoemde fractie?

Voor de duidelijkheid: de verplichting om te registreren, is geen verplichting om te melden. Betrokkenen kunnen altijd bij het schoolbestuur registratie afdwingen. Als hierover signalen worden afgegeven, bijvoorbeeld aan de Inspectie van het Onderwijs, via de media of op andere wijze, kan zo nodig worden ingegrepen.

Wat is de consequentie voor een school wanneer deze een incident niet registreert vragen deze leden?

Wanneer daartoe aanleiding bestaat, zal de Inspectie van het Onderwijs in het reguliere toezicht zich nader richten op de sociale veiligheid op een school. Het kan dan gaan om onder meer de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel en de registratie van incidenten. Afhankelijk van de situatie kan dat aanleiding zijn tot nader onderzoek en, indien daartoe aanleiding bestaat, het maken van afspraken gericht op herstel van tekortkomingen.

Verschilt deze consequentie nog voor verschillende incidenten vragen de leden van voornoemde fractie?

Wanneer een schoolbestuur de wettelijke verplichting om te registreren niet of niet goed naleeft, treedt het reguliere toezichts- en handhavingsregime van de Inspectie van het Onderwijs in werking. Dit wordt altijd proportioneel ingezet. De ernst van de niet geregistreerde incidenten kan daarbij een factor van betekenis zijn.

Hoe hard wordt de definiëring van incidenten vragen deze leden?

De incidenten zijn globaal gedefinieerd. Deze definities bieden een heldere omschrijving, maar kunnen nooit zodanig zijn dat er geen enkele ruimte voor interpretatieverschil is. De regering stelt dat «verwacht mag worden dat scholen een vervolg geven aan de feiten die zijn geregistreerd».

In hoeverre worden scholen verplicht dit te doen, zo vernemen deze leden graag van de regering.

Er wordt met dit wetsvoorstel niet een dergelijke verplichting geschapen. De inspectie heeft alleen tijdens een bezoek inzage in de registratie en beschikt om deze reden dus ook niet over een overzicht van scholen waaruit blijkt bij welke scholen er sprake is van veel meldingen.

Wanneer het personeel onvoldoende op de hoogte is van de verplichte registratie van incidenten, zal de registratie onvolledig blijven. Hoe wordt de verplichte registratie bekend gemaakt onder docenten vragen de leden van voornoemde fractie?

De bevoegd gezagsorganen van scholen en instellingen worden ter voorbereiding op de invoering van dit wetsvoorstel vanuit het Ministerie van OCW ondersteund middels onder andere een handreiking en verdere informatievoorziening. Hierbij is ook specifiek aandacht voor informatievoorziening richting personeel, leerlingen en ouders. Overigens is de afgelopen jaren in communicatie met scholen en onderwijspersoneel de verplichte registratie reeds aangekondigd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan informatievoorziening op de website van het Centrum School en Veiligheid, via conferenties over veiligheid en via de Kwaliteitteams Veiligheid. De wettelijke opdracht tot registratie wordt belegd bij het bevoegd gezag van een school. Het is dan ook uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid om de uitvoering ervan in de organisatie in te bedden.

Wat gebeurt er wanneer er onenigheid is of een incident wel of niet geregistreerd moet worden vragen deze leden?

De wettelijke opdracht tot registratie is belegd bij het bevoegd gezag. Het is dan ook zijn verantwoordelijkheid om de uitvoering ervan in de organisatie in te bedden. Daar horen onder andere afspraken bij over welke personen de bevoegdheid hebben om te registreren en hoe incidenten bij die personen kunnen worden gemeld. Ook indien er onenigheid mocht ontstaan over het al dan niet registreren van het incident is het aan het schoolbestuur hierover een besluit te nemen. Zoals hiervoor aangegeven kunnen betrokken registratie altijd afdwingen.

Kan een docent registratie van een incident afdwingen vragen de leden van voornoemde fractie? En hoe gaat dat in zijn werk, zo vragen deze leden.

Ja. Met onderhavig wetsvoorstel krijgt het bevoegd gezag de wettelijke verplichting om een register in stand te houden waarin incidenten worden opgenomen die zich hebben voorgedaan op een locatie waarover de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag zich uitstrekt of zijn gebeurd op een andere locatie waar activiteiten hebben plaatsgevonden die zijn georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat op het moment dat zich een incident heeft voorgedaan dat tot de in de wet opgenomen incidenten behoort, het bevoegd gezag de verplichting heeft dit incident op te nemen in het register.

Mocht het bevoegd gezag zijn wettelijke verplichting niet nakomen, dan is daarop het klachtrecht van toepassing. Eventueel kan een leraar nog naar de Nationale ombudsman stappen in het geval van openbaar onderwijs of het nalaten van de registratie melden bij de Inspectie van het Onderwijs. Als een docent een incident ter registratie aan het bevoegd gezag heeft gegeven om te registreren en het bevoegd gezag dat niet doet, kan dat worden gezien als een gedraging jegens deze docent. Dan is het klachtrecht van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing indien het een openbare school betreft. De Wet Nationale ombudsman is niet van toepassing op bijzondere scholen. Dit gezien de beperkte mate van uitoefening van openbaar gezag door instellingen voor bijzonder onderwijs. Die is ingegeven door de in artikel 23 van de Grondwet verankerde waarborg van vrijheid van richting van het bijzonder onderwijs, welke een zwaarwegend argument vormt om deze instellingen primair te bezien als geplaatst buiten de overheidsorganisatie (Kamerstukken II 1997/98, 25 456, nr. 11).

Op de vraag van de leden van de SP-fractie wat de regering vindt van het voorstel van de Algemene Onderwijsbond om een ombudsman in te stellen voor leraren is hiervoor ingegaan bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.

Op welke manier zou een dergelijke ombudsman in het leven kunnen worden geroepen, zo willen deze leden weten.

Een ombudsman is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ofwel de Nationale ombudsman ofwel een ombudsman of ombudscommissie die op grond van artikel 9:17 Awb is ingesteld krachtens de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet of de Wet gemeenschappelijke regelingen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering welke bijdrage registratie van incidenten levert aan het verbeteren van de veiligheid op scholen. De leden van de SGP-fractie en de PvdA-fractie stellen hierna soortgelijke vragen. Op deze vragen wordt hieronder ook ingegaan.

De registratie van incidenten vormt het uitgangspunt voor de verbetering van de veiligheid op school. Door incidenten helder te registreren, krijgen scholen beter inzicht in omvang en soort van incidenten die plaatsvinden. Hiermee krijgen ze inzicht in de eigen veiligheidssituatie. Door daarnaast de resultaten eens in de twee jaar landelijk te aggregeren, wordt bovendien de mogelijkheid geboden om de eigen school te vergelijken met landelijke gegevens. Op basis van de eigen gegevens en de vergelijking met het landelijke beeld kan een school gericht actie ondernemen om bepaalde problemen aan te pakken en zo de veiligheid te verbeteren.

Is er wetenschappelijk onderzoek dat een wettelijke regeling van registreren van incidenten ondersteunt, zo willen deze leden weten.

Nee, voor zover bekend is hier geen onderzoek naar gedaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het belang van een goed veiligheidsbeleid op scholen. In de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van het feit dat meer dan tachtig procent van de scholen werk maken van hun veiligheidsbeleid. Genoemde leden vragen daarom of wetgeving die registratie van incidenten verplicht daadwerkelijk bijdraagt aan het vormen van een goed veiligheidsbeleid op individuele scholen en hoe doel en middel zich verhouden in deze wetgeving. De leden van de SGP-fractie stellen hierna een soortgelijke vraag.

De regering is het eens met de constatering dat de registratie van incidenten een middel is en geen doel. De registratie van incidenten mag ook absoluut geen doel op zich zijn. Dan zijn het lijstjes met vinkjes waar vervolgens niets mee wordt gedaan. Goed veiligheidsbeleid houdt in dat je weet wat er op de school speelt en waar nodig adequate maatregelen worden getroffen. Registratie van incidenten is dan ook een belangrijke voorwaarde voor de situatieschets en daarmee voor goed veiligheidsbeleid. Helaas is dit nog niet op elke school het geval. Daarom vindt de regering het noodzakelijk dit met wetgeving te regelen. Omdat elk kind en elke leraar recht heeft op een veilige school.

Leidt deze extra bureaucratie niet juist verstorend op scholen die vanuit de eigen verantwoordelijkheid een goed veiligheidsbeleid voeren vragen deze leden?

De regering ziet niet in dat registreren van incidenten een extra bureaucratie is die de verantwoordelijkheid voor een veilige school verstoort. Veel scholen registreren gelukkig al, voor hen verandert er weinig. Het bevoegd gezag heeft de vrijheid om te kiezen met welk systeem zij registreren en hoe ze invulling geven aan de registratie. Voor de startende scholen met registratie vergt het een zwaardere inspanning om de registratie in het schoolproces een plek te geven. Indien de registratie ook echt als middel wordt gebruikt en niet als doel zal dit niet verstorend werken. Het ondersteunt juist de verantwoordelijkheid van de school voor goed veiligheidsbeleid.

De leden van deze fractie vragen bovendien waarom een wettelijke plicht noodzakelijk is voor het verkrijgen van inzicht over veiligheidsbeleid en incidenten, aangezien er al op verschillende manieren kan worden gemeten hoe de stand van zaken is. De leden van de SGP-fractie stellen hierna een soortgelijke vraag.

De wettelijke verplichting zorgt ervoor dat alle scholen gaan registreren. Op die manier ontstaat er op elke school inzicht in de eigen veiligheidssituatie, terwijl er in onderzoeken of monitors altijd sprake van een steekproef zal zijn.

Verder hebben de huidige monitors als tekortkoming dat zij geen daadwerkelijk inzicht geven in aantallen incidenten. Dit komt enerzijds doordat in de monitor gevraagd wordt om over een periode die in het verleden ligt, soort en aantallen incidenten weer te geven. Dit brengt het risico met zich mee dat incidenten vergeten worden. Daarnaast kunnen meerdere deelnemers aan hetzelfde onderzoek over hetzelfde incident rapporteren. Dit is niet uit te zuiveren uit de resultaten. Zoals eerder aangegeven bij de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover acht de regering het van belang de huidige veiligheidsmonitors voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (speciaal) voortgezet onderwijs te handhaven.

Waarin schiet de huidige monitoring tekort, vragen de leden van voornoemde fractie.

De huidige monitoren hebben als tekortkoming dat zij geen daadwerkelijk inzicht geven in aantallen incidenten. Dit komt enerzijds doordat in de monitor gevraagd wordt om over een periode die in het verleden ligt, soort en aantallen incidenten weer te geven. Dit brengt het risico met zich mee dat incidenten vergeten worden. Daarnaast kunnen meerdere deelnemers aan hetzelfde onderzoek over hetzelfde incident rapporteren. Dit is niet uit te zuiveren uit de resultaten. De regering acht het echter van belang de veiligheidsmonitors te handhaven, omdat het wel een goed beeld geeft van de veiligheidsbeleving op scholen door leerlingen en personeel. De informatie uit de registratie van incidenten kan nu worden aangeleverd, waardoor de tekortkomingen van de huidige cijfers teniet worden gedaan.

Op de vragen van de leden van de SGP-fractie om een reactie op de aanname van de regering dat een sluitend registratiesysteem een belangrijke bijdrage levert aan de veiligheid is hiervoor ingegaan bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de D66-fractie.

Op de vraag hoe deze aanname is te rijmen met de probleemschets dat veel scholen wel registreren, maar dat er nog te weinig mee gebeurt wordt hiervoor ingegaan bij een vraag van soortgelijke strekking van de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van voornoemde fractie merken voorts op dat bij het opleggen van wettelijke verplichtingen getoetst moet worden of de ingreep met het oog op de zorg voor het onderwijs noodzakelijk is, waarbij vervolgens gezocht moet worden naar de minst vergaande ingreep op de vrijheid van scholen. Zij missen deze afweging in de toelichting. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid vragen de leden van voornoemde fractie de regering hier alsnog op in te gaan.

De regering wil benadrukken dat uit de verantwoordelijkheid voor de zorg voor het onderwijs, de verantwoordelijkheid voortvloeit voor een veilig schoolklimaat. Veiligheid is immers een noodzakelijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs. Het voeren van adequaat kwaliteitsbeleid is onderdeel van het geven van goed onderwijs. De zorg voor goed onderwijs impliceert namelijk dat het onderwijs goed moet worden georganiseerd. Een sluitend registratiesysteem van (gewelds)incidenten levert een belangrijke bijdrage aan een veilige school voor alle kinderen, jongeren en onderwijspersoneel. De school moet een veilige plek zijn en een registratiesysteem van incidenten dat hieraan een bijdrage levert betekent zodoende geen ingreep in de vrijheid van scholen.

De leden van voornoemde fractie vragen of de regering onderkent dat, gezien de diversiteit tussen scholen, er veel scholen zijn die zeer wel in staat zijn zonder verplicht registratiesysteem een adequaat veiligheidsbeleid te voeren.

De registratie van incidenten is een noodzakelijk middel om inzicht te krijgen in de soort en omvang van incidenten en om te weten waar (eventuele) maatregelen genomen moeten worden. Dit geldt voor alle bevoegde gezagen en alle scholen. Een groot deel van de scholen heeft reeds op vrijwillige basis gekozen voor de registratie van incidenten. Echter, er is nog steeds een deel van de scholen dat er niet op vrijwillige basis voor kiest incidenten te registreren. De verplichting vormt daarmee een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat in de toekomst alle scholen registreren.

Bovendien vragen deze leden waarom uit de constatering dat het inzicht in veiligheid op scholen soms ontbreekt volgt dat er noodzakelijkerwijs een verplicht registratiesysteem moet komen. De leden van de VVD-fractie stellen hierna een soortgelijke vraag.

De wettelijke verplichting is bedoeld om alle schoolbesturen te verplichten incidenten te registreren. Wanneer registratie vrijwillig is, zoals nu het geval is, blijkt dat een belangrijk deel van de schoolbesturen zelf de keuze maakt om te registreren. Er is echter nog steeds een deel dat niet registreert. Gezien de constatering dat het registreren van incidenten een belangrijke voorwaarde is voor het voeren van goed veiligheidsbeleid kiest dit wetsvoorstel voor een landelijke verplichting tot het registreren van incidenten.

De leden vragen of volgens de regering het bevredigen van een informatiebehoefte op landelijk geaggregeerd niveau voldoende legitimatie biedt om wettelijke verplichtingen op te leggen, indien blijkt dat het met de informatievergaring beoogde doel ook op minder belastende wijze door scholen bereikt kan worden.

De informatiebehoefte is één van de beoogde doelen van dit wetsvoorstel. Als de informatiebehoefte slechts enkel het doel zou zijn, biedt het onvoldoende legitimatie en zou de informatie mogelijk op andere manieren verkregen kunnen worden. Echter, de verschillende doelen samen legitimeren deze wettelijke verplichting. Graag ontvangen de leden van voornoemde fractie een juridische onderbouwing op dit punt.

De verplichte registratie van incidenten op scholen heeft twee redenen die niet los van elkaar kunnen worden gezien. Ten eerste is registratie van incidenten een hulpmiddel voor scholen om te komen tot een goed functionerend veiligheidsbeleid. Registratie is een instrument voor scholen om het veiligheidsbeleid te ondersteunen en te evalueren. Het helpt scholen om meer inzicht te krijgen in de veiligheidssituatie op hun school en adequaat te handelen bij incidenten. Dit betekent dat er structureel aandacht voor de veiligheid op school is en dat dit niet alleen incidenteel plaatsvindt wanneer er incidenten zijn of wanneer het bijvoorbeeld in de media terechtkomt. Ten tweede is er de behoefte om op landelijk, geaggregeerd niveau inzicht te hebben in de mate en soort van incidenten die zich op scholen voordoen. De regering verwacht dat de registratie van incidenten op scholen leidt tot een veiligere school. De regering is van mening dat om deze reden de wettelijke verplichting om incidenten te registeren de school ten goede komt.

Deze leden vragen bij deze onderbouwing tevens de vergelijking te betrekken met het landelijke systeem voor verzuimmelding.

Met het landelijk systeem verzuimmelding wordt beoogd te zorgen voor stroomlijning van informatieverstrekking tussen scholen en instellingen enerzijds en gemeenten anderzijds over verzuim en in- en uitschrijvingen van jongeren die vallen onder de Leerplichtwet 1969 of de regelgeving inzake de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. Daarmee worden gemeenten in staat gesteld adequaat in te spelen op verzuim en uitschrijvingen en wordt een slagvaardiger aanpak van voortijdig schoolverlaten mogelijk. Om verzuim te bestrijden is het voor gemeenten essentieel om te kunnen beschikken over een sluitende registratie. Zoals bij de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven is registratie van incidenten een hulpmiddel voor scholen om te komen tot een goed functionerend veiligheidsbeleid. Lesgeven op een veilige school is een van de voorwaarden voor het bieden van kwalitatief goed onderwijs. De regering is zodoende van mening dat om deze reden de wettelijke verplichting om incidenten te registeren de school ten goede komt.

Op de vragen van de leden van voornoemde fractie waarom schoolbesturen naar de mening van de regering kennelijk niet anders dan met een registratiesysteem dat op landelijke criteria berust in staat zullen zijn een adequaat veiligheidsbeleid te voeren en waarom dit registratiesysteem niet enkel een nuttig, maar zelfs een noodzakelijk hulpmiddel is om een adequaat veiligheidsbeleid te kunnen voeren, is hiervoor bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie reeds ingegaan.

Deze leden vragen hoe het hulpgebaar van de regering opgevat moet worden, nu de sectororganisaties aangeven niet van dit middel gecharmeerd te zijn.

Ondanks de geluiden vanuit de sectororganisaties om de registratie van incidenten niet wettelijk te verplichten, vindt de regering het positief om te zien dat de sectororganisaties de veiligheid op scholen van groot belang vinden en daarbij het nut van registratie voor goed veiligheidsbeleid onderschrijven. De sectororganisaties zien dit graag op vrijwillige basis en niet in de vorm van een wettelijke verplichting. De regering blijft van mening dat een wettelijke verplichting de enige manier is om ervoor te zorgen dat alle scholen gaan registreren. De Aob en de CNV Onderwijs zijn positief over het wetsvoorstel.

Op de vraag van deze leden om een nadere onderbouwing waarom een gedegen periodieke peiling niet volstaat om de ontwikkeling van de veiligheid te in beeld brengen, terwijl dat op veel andere terreinen wel het geval is, is hiervoor reeds ingegaan bij de beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie.

3. Huidige situatie veiligheid in en rond scholen

De leden van de PVV-fractie merken op dat er niet wordt gemeld of en hoe er gevolg zal worden gegeven aan de bevindingen uit de publicatie van het tweejaarlijks onderzoek. De leden vragen dan ook in welke vorm de regering de opgedane inzichten gevolg wil geven.

Het tweejaarlijks onderzoek biedt in de eerste plaats inzicht in aard en omvang van de incidenten. Indien bijvoorbeeld blijkt dat er op specifiek terrein meer meldingen zijn dan verwacht zou mogen worden, biedt dit het Ministerie van OCW de mogelijkheid om extra aandacht te besteden aan dat thema. Ook biedt het onderzoek inzicht in de effectiviteit van de programma’s en ondersteuning die het Ministerie van OCW de onderwijsinstellingen biedt om tot een goed (sociaal) veiligheidbeleid te komen. Tenslotte biedt de registratie de onderwijsinstellingen zelf de mogelijkheid om de eigen resultaten te vergelijken met het landelijke beeld en zo een beter inzicht in de eigen veiligheidssituatie te krijgen. De opgedane inzichten kunnen door de school worden gebruikt voor aanpassing van het veiligheidsbeleid.

De leden van de CDA-fractie merken op dat, uit de memorie van toelichting, blijkt dat veel schoolorganisaties veiligheidsbeleid hebben ontwikkeld, maar dat er desalniettemin nog veel incidenten voorkomen, zoals fysiek geweld, pesten, discriminatie, diefstal, vernieling en bedreigingen. Volstaat, zo vragen de leden van deze fractie, het registreren van incidenten om het aantal incidenten terug te dringen?

Alleen het registreren zal het aantal incidenten niet terugdringen. De incidentenregistratie moet daarom onderdeel zijn van een breder schoolveiligheidsbeleid. De incidentenregistratie geeft een onderwijsinstelling beter inzicht in de omvang en soort incidenten, dat plaatsvindt. Hiermee krijgen de scholen inzicht in de eigen veiligheidssituatie en daarmee aangrijpingspunten voor het treffen van gerichte maatregelen.

En welke acties wil de regering ondernemen, willen de leden van voornoemde fractie weten.

De regering blijft inzetten op het verbeteren van het (sociale) veiligheidsbeleid op scholen. Voor een overzicht van alle acties verwijs ik u naar de brief «sociale veiligheid in en rond de school» van 28 februari 2011 (Tweede Kamer 2011/12, 29 240, nr. 44).

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de huidige incidentenregistratie in leerlingenadministratie- en volgsystemen die al door scholen wordt gehanteerd. Waarom moeten scholen de huidige werkwijze van registratie aanpassen aan een uniforme eis, terwijl deze scholen vaak op eigen wijze een veilig schoolklimaat hebben gecreëerd zo vragen de leden van voornoemde fractie?

Scholen blijven op eigen wijze een veilig schoolklimaat creëren. Het wetsvoorstel gaat hier niet over. Het wetsvoorstel behelst slechts de registratie van incidenten met uniforme definities. Ook in de inrichting van de manier van registratie is school vrij.

Is het niet beter om de kosten en inspanningen die gemoeid zijn met vervanging en aanpassing van systemen aan te wenden voor het veiligheidsbeleid van scholen zelf vragen deze leden?

Het één sluit het ander niet uit. In aanvulling op het investeren in het veiligheidsbeleid komt deze wettelijke verplichting. Zoals hierboven bij beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie over de acties van de regering is aangegeven, blijft de regering zich inzetten voor het verbeteren van het (sociale) veiligheidsbeleid op scholen. Voor een overzicht van alle acties verwijs ik u naar de eerder genoemde brief «sociale veiligheid in en rond de school» van 28 februari 2011 (Tweede Kamer 2011/12, 29 240, nr. 44).

De leden van voornoemde fractie vragen naar de huidige systemen die scholen hanteren voor leerlingenadministratie en volgsystemen.

Er zijn meerdere systemen op de markt beschikbaar die scholen kunnen hanteren voor leerlingenadministratie- en volgsystemen. Het is aan de scholen om te kiezen welk systeem zij willen gebruiken. De bekendste zijn IRIS, VARIO en de VO Veiligheidsmanager. Daarnaast zijn er ook scholen die zelf een registratiesysteem hebben opgezet. Ook zijn er scholen, met name in het basisonderwijs, die de incidenten in een schrift op papier bij houden. Met slechts een paar incidenten per jaar kan dat een prima middel zijn.

Is voldoende geborgd dat deze persoonsgegevens uit bestaande systemen op geen enkele manier openbaar worden vragen de leden van voornoemde fractie?

Alle systemen waarin persoonsgegevens worden opgeslagen, moeten voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens.

Op de vraag van de leden van de SGP-fractie waarom juist een registratiesysteem wordt voorgesteld, is hiervoor ingegaan bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de D66-fractie.

Waarom past deze oplossing bij de aard van het probleem, zo vragen zij.

Zolang scholen geen inzicht hebben in de aard en omvang van incidenten die plaatsvinden, is het niet mogelijk om adequaat veiligheidsbeleid te voeren. Juist door het inzicht te bieden in de eigen veiligheidssituatie past deze oplossing bij de aard van het probleem. Op grond van artikel 10, onderdeel e, van de Wet medezeggenschap op scholen heeft de medezeggenschapsraad instemmingsbevoegdheid met betrekking tot vaststelling of wijziging van regels op het gebied van het veiligheids-, gezondheids- en welzijnsbeleid.

4. Definities van incidenten

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel voorziet in een uitwerking van definities van verschillende incidenten in een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB). Voorts wordt voorzien in een registratie van incidenten per categorie. De leden van deze fractie stellen dat hiermee een gevaarlijke bureaucratie kan worden opgetakeld en vragen de regering of naar aard en omvang landelijke definities noodzakelijk zijn en hoe deze bureaucratie kan worden voorkomen.

Landelijke definities van verschillende type incidenten zijn noodzakelijk zodat overal op een eenduidige manier wordt geregistreerd. Of er wel of geen sprake is van wapenbezit is objectief te beoordelen, maar of er sprake is van grove pesterijen is deels subjectief. Daarom worden landelijke, eenduidige definities gebruikt. Alleen op deze manier kan een landelijk beeld worden verkregen en kunnen scholen dit vervolgens gebruiken als benchmark voor hun eigen geregistreerde incidenten. De regering ziet niet in dat registreren van incidenten een extra bureaucratie is. Veel scholen registreren immers al. Het bevoegd gezag heeft de vrijheid om te kiezen met welk systeem zij registreren en hoe ze invulling geven aan de registratie. Voor de startende scholen met registratie vergt het een zwaardere inspanning om de registratie in het schoolproces een plek te geven. Indien de registratie ook echt als middel wordt gebruikt en niet als doel zal dit niet verstorend werken. Het ondersteunt juist de verantwoordelijkheid van de school voor goed veiligheidsbeleid.

Waarom heeft de regering gekozen om, zo vragen de leden van voornoemde fractie, fysiek geweld zonder letsel niet in het wetsvoorstel op te nemen? De leden van de CDA-fractie en de D66-fractie stellen hierna soortgelijke vragen. Op deze vragen wordt hieronder ook ingegaan.

De regering heeft fysiek geweld zonder letsel niet opgenomen in het wetsvoorstel omdat gekozen is voor het registreren van de «zwaardere» incidenten, juist om de bureaucratische last zoveel mogelijk te beperken. Bevoegde gezagen kunnen uiteraard op eigen initiatief ook «lichtere» incidenten registreren. Fysiek geweld zonder letsel als ook pesterijen kunnen onder lichtere incidenten worden geschaard. Fysiek geweld dat letsel tot gevolg heeft als ook grove pesterijen vallen als zodanig onder de zwaardere incidenten.

In zijn brief aan de Tweede Kamer van 26 september 2011 stelt de VO-raad dat bij de definiëring van incidenten geen rekening is gehouden met reeds verplichte ongevallenregistratie en de daarbij geldende regels. De leden van voornoemde fractie verzoeken de regering een reactie te geven op bovengenoemde stelling van de VO-raad.

In het kader van artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn onderwijsinstellingen verplicht om melding te doen aan de Arbeidsinspectie bij arbeidsongevallen met:

  • Dodelijk afloop

  • Ongevallen met blijvend letsel

  • Opname in het ziekenhuis (anders dan poliklinisch/EHBO).

De ongevallenregistratie verplicht door de Arbeidsomstandighedenwet is voornamelijk gericht op arbeidsrisico’s. Het wetsvoorstel registratie van incidenten verplicht de registratie van categorieën van (sociale) veiligheidsincidenten, die niet alleen arbeidsongevallen zijn. Beide registratieverplichtingen vullen elkaar dus aan.

De leden van de PVV-fractie vragen of er naast de definities een landelijk format ontwikkeld is of zal worden ontwikkeld, waarin de gegevens verwerkt kunnen worden. Indien dit het geval is, vragen de leden of er een verplichting zal gelden om dit format te gebruiken.

Er wordt geen landelijk format ontwikkeld waarin gegevens verwerkt kunnen worden. Scholen kunnen hier zelf hun eigen invulling aan geven. Er geldt dus ook geen verplichting om een format te gebruiken.

De leden vragen tevens of de pilot voldoende representatief is om landelijk geïmplementeerd te worden.

De pilots incidentenregistratie zijn op 20 scholen verdeeld over de verschillende onderwijssectoren uitgevoerd. Er is een onderscheid gemaakt naar scholen die al bezig waren met registratie en scholen die nog moesten starten. Tevens waren er scholen uit stedelijk en uit plattelandsgebied in de pilots opgenomen. In de periode september 2009 tot en maart 2010 hebben deze pilots plaatsgevonden.

Hoewel het aantal scholen niet representatief genoeg is om als zodanig landelijk geëxtrapoleerd te worden, bieden de pilots wel voldoende aanknopingspunten voor de opzet van het wetsvoorstel.

De doelen van de pilots waren enerzijds inzicht geven in welke definities van incidenten in de praktijk wel en niet werken en anderzijds wat er binnen een school of instelling qua organisatie nodig is om incidenten goed te registreren.

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor het goed registreren van incidenten een eenduidige opvatting nodig is over de te registreren incidenten.

Overweegt de regering een evaluatieperiode toe te passen om te bezien of het systeem als zodanig werkbaar is in de praktijk, zo vragen de leden. Tevens vragen deze leden of er een evaluatiemoment in de wet wordt opgenomen.

De regering is bereid het wetsvoorstel te evalueren om te bezien of de incidentenregistratie werkbaar is in de praktijk. Via de tweejaarlijkse monitor «Ontwikkeling van sociale veiligheid in het Primair (speciaal) Onderwijs en Voortgezet (speciaal) Onderwijs» worden de ervaringen en gevoelens met sociale (on)veiligheid van leerlingen en personeel gemeten. Daarbij wordt tevens de effectiviteit van de maatregelen van de school ter vergroting van veiligheid en sociaal veiligheidsbeleid gemeten. In dit kader kan tevens worden bezien of de incidentenregistratie werkbaar is in de praktijk. De regering is bereid naar aanleiding hiervan te besluiten het wetsvoorstel te evalueren.

Waarom heeft de regering er vooralsnog van afgezien een evaluatie van de wet voor te stellen zo vragen de leden van voornoemde fractie?

De regering is voornemens om via de hierboven genoemde tweejaarlijkse monitor de doelmatigheid en doeltreffendheid van het wetsvoorstel te meten. Hiermee kan worden bezien of de incidentenregistratie werkbaar is in de praktijk. Om deze reden is bij het opstellen van het wetsvoorstel vooralsnog afgezien van het opnemen van een evaluatiebepaling. Zoals bij de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven is de regering bereid naar aanleiding van deze monitor te besluiten het wetsvoorstel te evalueren.

Op de vraag van deze leden waarom er alleen een verplichting is voor het registreren van fysiek geweld, als er daarbij daadwerkelijk sprake is van letsel is hiervoor bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie al ingegaan.

Waarom kiest de regering niet voor de definitie van agressie en geweld, zoals die binnen het programma Veilige Publieke Taak gehanteerd wordt zo vragen de leden van voornoemde fractie?

Het programma Veilige Publieke Taak is gericht op het voorkomen van agressie en geweld tegen werknemers en heeft daar de definitie op gebaseerd. Het wetsvoorstel kijkt niet alleen naar incidenten gericht tegen een werknemer maar naar alle deelnemers in het onderwijs, inclusief de leerlingen en studenten. Het programma Veilige Publieke Taak splitst de vormen van ongewenst gedrag verder uit naar verbaal geweld, fysiek geweld, discriminatie, seksuele intimidatie en overige. Een aantal (sociale) veiligheidsthema’s die voor het onderwijs van belang zijn (grove pesterijen, drugsgebruik e.d.) komen daar niet in voor. Juist om deze reden is gekozen voor de negen benoemde soorten van incidenten zoals in het wetsvoorstel zijn opgenomen.

De leden vragen of de AMvB met de definities voorgehangen wordt.

In de artikelen 16a van de Wet op het primair onderwijs, 21a van de Wet primair onderwijs BES, 27a Wet op de expertisecentra, 24c1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, 53a van de Wet voortgezet onderwijs BES, 1.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 1.3.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES is geen voorhangbepaling opgenomen.

De leden van de SP-fractie merken op dat het lastig is de uitwerking van het wetsvoorstel goed in beeld te krijgen, aangezien er nog geen definities liggen van incidenten. Is het mogelijk deze definities te ontvangen alvorens dit wetsvoorstel wordt behandeld in de Tweede Kamer, zo willen deze leden weten.

In het bijgesloten rapport «Definities van incidenten in het onderwijs, prof. dr. T. Mooij & drs. W. de Wit, mei 2009» treft u de definities aan.3

Op de vraag van de leden van de D66-fractie waarom de regering ervoor kiest alleen incidenten met (fysiek) letsel verplicht te registreren is hiervoor bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie reeds ingegaan.

De leden merken daarnaast op dat de regering niet ingaat op het registreren van incidenten waarbij sprake is van discriminatie van homoseksuelen. Kan de regering aangeven hoe zij hiermee om wil gaan, zo vragen de leden.

Dit wordt nader uitgewerkt in de AMvB die nu nog in ontwikkeling is. Het komt erop neer dat bij een discriminatie incident ook de grondslag van discriminatie moet worden geregistreerd.

Op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie naar de mogelijkheden voor onderwijspersoneel, die slachtoffer zijn van fysiek geweld, indien de werkgever in gebreke blijft in het treffen van maatregelen is hiervoor bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie al ingegaan.

5. College bescherming persoonsgegevens

De leden van de SP-fractie wijzen er op dat het wetsvoorstel een anonieme registratie betreft. Het staat scholen vrij om persoonsgegevens te koppelen aan de registratie van incidenten. Zij moeten zich dan houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Waarom zijn hier geen regels voor opgesteld binnen dit wetsvoorstel zo vragen deze leden?

De regering acht een anonieme registratie waarin slechts de categorie van betrokkenen (leerling, personeel, ouders of derden) wordt geregistreerd voldoende om de beoogde effecten van de registratie van incidenten te behalen. Het wetsvoorstel betreft een anonieme registratie. Het bevoegd gezag krijgt geen plicht om persoonsgegevens te registreren.

Kan vanuit de pilots worden aangegeven wat de verwachting is hoeveel scholen toch persoonsgegevens zullen gebruiken bij de registratie van incidenten zo vragen de leden van voornoemde fractie? Verschilt dit per onderwijssoort, zo vragen deze leden.

In de pilots is niet expliciet meegenomen wat de verwachting is ten aanzien van de hoeveelheid scholen die persoonsgegevens zullen gebruiken bij de registratie van incidenten. Hierdoor kan tevens niet worden aangegeven of dit verschilt per schoolsoort. Verwacht mag worden dat de scholen voldoende op de hoogte zijn van wet. Zoals hieronder ook wordt aangegeven worden scholen ter voorbereiding op de invoering van dit wetsvoorstel hierbij ook ondersteund door het Ministerie van OCW.

De leden van de D66-fractie vragen of scholen voldoende bekend zijn met de Wbp en is de regering van mening dat scholen meer informatie nodig hebben over de werking van de Wbp?

Het bevoegd gezag wordt geacht de voor hen relevante wetgeving te kennen. Hiertoe behoort ook de Wet bescherming persoonsgegevens. Ter voorbereiding op de invoering van dit wetsvoorstel worden scholen vanuit het Ministerie van OCW ondersteund middels een handreiking en verdere informatievoorziening. Hierin is ook aandacht voor de Wet bescherming persoonsgegevens.

Wie controleert of scholen meer registreren dan verplicht is en of zij zich daarbij aan de regels van de Wbp houden, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

Met dit wetsvoorstel wordt nadrukkelijk niet de verplichting gecreëerd om persoonsgegevens te registreren. Uit dit wetsvoorstel vloeit dan ook geen toezicht daarop voort. Mochten scholen toch persoonsgegevens willen registreren, dan dienen ze zich aan de Wet bescherming persoonsgegevens te houden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het voor scholen voldoende duidelijk is dat er geen plicht is voor het verwerken van persoonsgegevens.

Het wetsvoorstel geeft nadrukkelijk geen wettelijke grondslag voor de bevoegdheid of de plicht tot het verwerken van persoonsgegevens. Het betreft een verplichting tot anonieme registratie. De verplichting die het wetsvoorstel aan bevoegde gezagsorganen oplegt, betreft alleen de verplichting om aan te geven of een incident betrekking heeft of veroorzaakt is door een leerling, ouder, personeelslid of derde. Deze gegevens maken een persoon niet identificeerbaar en zijn dus geen persoonsgegevens. Dit staat ook nader toegelicht op bladzijde 10 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Zoals hiervoor bij de beantwoording van de vragen van de leden van de D66-fractie over de Wbp al is toegezegd worden de scholen ter voorbereiding op de invoering van dit wetsvoorstel vanuit het Ministerie van OCW ondersteund middels een handreiking en verdere informatievoorziening, waarbij ook aandacht is voor de Wet bescherming persoonsgegevens.

De leden van voornoemde fractie vragen bovendien hoe het ontbreken van de wettelijke grondslag om persoonsgegevens te verwerken zich verhoudt tot de memorie van toelichting, waarin wordt gemeld dat verwerking van persoonsgegevens wel mogelijk is en acht de regering, ook in het licht van het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens, het wenselijk dat persoonsgegevens worden verwerkt?

De verplichting die het wetsvoorstel aan bevoegde gezagsorganen oplegt, heeft geen betrekking op persoonsgegevens en betreft anonieme registratie. Het is aan de scholen zelf om te bepalen hoe ze registreren. Gezien de ervaringen met het registreren van incidenten door scholen en met bestaande registratiesystemen is het mogelijk dat scholen persoonsgegevens registreren. Is dat het geval, dan moeten bevoegde gezagsorganen zich houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens bij alle vormen van verwerking van persoonsgegevens. Hierbij moet rekening worden gehouden met relevante privacybepalingen, voor zover het informatie op persoonsniveau betreft. Het bevoegd gezag moet toestemming vragen aan ouders en leerlingen (indien 16 jaar of ouder) om dergelijke persoonsgegevens te registreren.

6. Administratieve lasten

De leden van de PVV-fractie hebben signalen uit het veld ontvangen dat men zich zorgen maakt over de regeldruk die het wetsvoorstel met zich zal meebrengen, vooral voor de leraar als belangrijkste betrokkene. De leden vragen of de regering deze signalen ook heeft ontvangen en hoe zij deze beoordeelt.

De regering heeft via de onderwijsraden signalen ontvangen van angst voor teveel regeldruk. Hierbij is niet specifiek aandacht gevraagd voor de leraar.

De regering neemt deze signalen uiterst serieus. Er zijn daarom in 2009/2010 op verschillende scholen pilots uitgevoerd waarin ook specifiek gekeken is naar hoe de registratie een plek kan krijgen in de schoolorganisatie, waarbij scholen en leerkrachten zo min mogelijk worden belast. Ook is het APS bezig met het ontwikkelen van handreikingen registratie om scholen en leerkrachten te ondersteunen om het proces goed in te richten. Het moge duidelijk zijn dat leraren ook baat hebben bij een veilige school en een plezierig leerklimaat, zodat zij hun vak kunnen uitoefenen. Leraren zien en horen veel en zijn dus een belangrijke betrokkene. Dit wil niet zeggen dat zij elk door hen gesignaleerd incident zelf in een systeem dienen in te voeren. Het bevoegd gezag is vrij te kiezen hoe het de registratie van incidenten inbedt in de schoolorganisatie en welke rol het wie toedicht. Een mogelijke invulling kan bijvoorbeeld zijn dat de verantwoordelijkheid voor de registratie wordt belegd bij de veiligheidscoördinator of bij de administratie.

De leden van de D66-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak van een wettelijke regeling. Zij willen de regering vragen toe te lichten welk probleem zij met dit wetsvoorstel beoogt op te lossen.

De registratie van incidenten levert een bijdrage aan een veiligere school voor alle kinderen, jongeren en onderwijspersoneel. Een veilige school is immers een noodzakelijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs. De regering is van mening dat registratie van incidenten een belangrijke voorwaarde is om te zien waar de problemen in het kader van de veiligheid op een school liggen en om de problemen bij de bron aan te kunnen pakken. Het is dus van groot belang dat de registratie onderdeel is van het bredere veiligheidsbeleid op een school. Het registreren van incidenten helpt het bevoegd gezag van een school om beter inzicht te hebben in wat zich in en om school afspeelt en waar zij maatregelen moet nemen om de school voor iedereen veilig te laten zijn en vooral ook te houden. De regering is positief over het feit dat er al volop geregistreerd wordt in de praktijk.

Gelukkig voelt het merendeel van de kinderen, jongeren en onderwijspersoneel zich veilig. Echter nog steeds zijn er kinderen, jongeren en personeel die zich niet veilig voelen op school. Ongeveer 93% van de kinderen, jongeren en het personeel uit de verschillende sectoren voelt zich gelukkig veilig. Hier mogen we met zijn allen trots op zijn. Toch betekent dit dat nog ongeveer 215 000 kinderen en jongeren en bijna 20 000 personeelsleden in de verschillende sectoren zich niet altijd veilig voelt met alle consequenties van dien. Door het wetsvoorstel wordt het registreren van incidenten verplicht. Hierdoor ontstaat een beter beeld, waarop vervolgens maatregelen genomen kunnen worden, waardoor het gevoel van veiligheid ook toeneemt. Het bevoegd gezag, scholen, andere betrokkenen en de regering moeten hun verantwoordelijkheid hierin nemen. We kunnen en mogen niet accepteren dat zo’n grote groep kinderen, jongeren en onderwijspersoneel zich niet veilig voelt en zich om deze reden wellicht niet optimaal kan ontwikkelen. Als bevoegde gezagsorganen weten en onderkennen waar de problemen in de eigen situatie zitten, kan er daadwerkelijk tot actie worden overgegaan.

Welke alternatieve mogelijkheden om dat probleem op te lossen heeft de regering overwogen vragen de leden van voornoemde fractie?

Uw Kamer heeft herhaaldelijk nadrukkelijk verzocht om meer inzicht in de mate waarin veiligheidsincidenten zich voordoen in het onderwijs. Dit heeft geleid tot een toezegging om in overleg met het onderwijsveld tot een invulling van een registratieverplichting te komen (Kamerstukken II 2007/08, 29 240, nr. 15). Onderhavig wetsvoorstel is daar een uitwerking van. Alternatieven waren het intensiveren van de communicatie en een ondersteuningsprogramma voor scholen. Sinds 2004 is echter veel geïnvesteerd in gerichte ondersteuning, extra voorzieningen en informatie richting scholen. Ondanks deze inspanningen zijn er nog steeds scholen die onvoldoende zicht hebben op hun eigen veiligheidssituatie, niet registreren en onvoldoende veiligheidsbeleid voeren. Daarnaast is er geen eenduidig inzicht in de daadwerkelijke omvang van de problematiek.

Kan de regering aangeven welke effecten het initiatief van de VO-Raad – om de registratie van incidenten op scholen te verbeteren – heeft en in hoeverre hiermee tegemoet wordt gekomen aan wat de wetswijziging beoogt?

De regering vindt het positief dat de VO-raad haar rol heeft opgepakt om scholen te ondersteunen bij hun verantwoordelijkheid voor een veilige school voor iedereen. Er is bij de regering geen onderzoek bekend naar de effecten van de verschillende initiatieven van de VO-raad om de registratie van incidenten op scholen te verbeteren. Wel blijkt uit veiligheidsmonitor 2010, uitgevoerd door ITS dat steeds meer scholen in het voortgezet onderwijs hun incidenten registreren. De relatie met initiatieven van een specifieke partij met deze groei is niet onderzocht. Deze initiatieven zijn een impuls voor wat de wetswijziging beoogt. Doordat de VO-raad scholen ondersteunt in hun veiligheidsbeleid is de verwachting dat scholen hier ook steeds meer werk van gaan maken. Dit betekent dat voor heel veel scholen de invoering van de wettelijke registratie nauwelijks extra inzet zal vergen.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het belang van het terugdringen van regelgeving en administratieve lasten voor scholen. Beschouwt de regering het veiligheidsbeleid op school als verantwoordelijkheid van scholen zelf vragen deze leden?

Het bevoegd gezag is de eerstverantwoordelijke voor het eigen veiligheidsbeleid. Echter, andere betrokkenen, zoals leerlingen, personeel en ouders, hebben een medeverantwoordelijkheid. Verder heeft het Ministerie van OCW een verantwoordelijkheid voor het scheppen van de kaders (wetgeving en bekostiging), de Inspectie van het Onderwijs voor het toezicht en de gemeente voor de openbare orde.

Welke toegevoegde waarde heeft voorliggend wetsvoorstel in het versterken van de eigen verantwoordelijkheid van scholen, zo vragen de leden van deze fractie.

Het bevoegd gezag is reeds eerstverantwoordelijke voor het veiligheidbeleid. De registratieverplichting is hier een specifieke uitwerking van. Deze is niet bedoeld om de eigen verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag te vergroten, maar om het veiligheidsbeleid een impuls te geven.

7. Al bestaande wettelijke verplichtingen veiligheid

De leden van de CDA-fractie willen weten of het beoogde registratiesysteem ook ingevoerd zou kunnen worden op basis van reeds bestaande wettelijke regelingen betreffende veiligheid.

Het bevoegd gezag heeft ten aanzien van veiligheid op scholen de volgende wettelijke verplichtingen:

  • 1. Scholen in het basis, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs verantwoorden zich over hun veiligheidsbeleid in de schoolgids. Dit is terug te vinden in de artikelen 13 van de Wet op het primair onderwijs, 22 van de Wet op de expertisecentra en 24a van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 2. Op grond van artikel 10 van de Wet medezeggenschap op scholen heeft het bevoegd gezag voorafgaande instemming nodig van de medezeggenschapsraad bij vaststelling of wijziging van regels over veiligheidsbeleid (voor zover niet behorend tot de bevoegdheid van de personeelsgeleding). Voor de BVE-sector geldt dat zowel de deelnemersraad als de ondernemingsraad instemmingsbevoegdheid hebben als het gaat om regels op het gebied van veiligheidsbeleid (artikel 8a.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden).

Op basis van deze regelingen in het kader van de veiligheid is het niet mogelijk om een registratiesysteem in te voeren.

8. Overleg

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie waarom de regering kiest voor een wettelijke verplichting is hiervoor al ingegaan bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de SGP-fractie.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de VO-Raad, blijkens zijn brief d.d. 26 september jl., niet verwacht dat de veiligheid op school door de verplichting tot registreren zal verbeteren. Het wetsvoorstel houdt te weinig rekening met de bestaande praktijk en de huidige wetgeving. Tevens is de VO-Raad van mening dat voor een landelijk beeld kan worden volstaan met een tweejaarlijks onderzoek. De conclusie van de VO-Raad met betrekking tot dit wetsvoorstel luidt dan ook dat het averechts werkt en overbodig is. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering kennis te nemen van deze brief en om een inhoudelijke reactie te geven op bovengenoemde punten. Bij de beantwoording van eerdere vragen is al ingegaan op de algemene uitgangspunten van het wetsvoorstel. Hieronder zal ik meer specifiek ingaan op de elementen uit de brief van de VO-Raad.

De registratie van incidenten draagt op zichzelf niet bij aan een verbetering van de veiligheid op school, maar het vormt wel het uitgangspunt van de verbetering. Door incidenten helder te registreren, krijgen scholen beter inzicht in omvang en soort van incidenten die plaatsvinden. Hiermee krijgen ze inzicht in de eigen veiligheidssituatie. Door daarnaast de resultaten eens in de twee jaar landelijk te aggregeren, wordt bovendien de mogelijkheid geboden om de eigen school te vergelijken met landelijke gegevens. Op deze manieren krijgen scholen heldere aangrijpingspunten voor hun veiligheidsbeleid. In 2009/2010 zijn op verschillende scholen pilots uitgevoerd om te testen of er in de praktijk goed te werken was met de gekozen definities. Dat bleek het geval te zijn. Het Ministerie van OCW is zich er van bewust dat de implementatie van dit wetsvoorstel verdere ondersteuning behoeft. Hiertoe wordt vanuit het Ministerie van OCW, in overleg met de sectororganisaties, een handreiking ontwikkeld. Ook wordt, wederom in overleg met de sectororganisaties, voor verdere informatievoorziening zorg gedragen, onder andere via het Centrum School en Veiligheid. Uitgangspunt daarbij is steeds om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de bestaande praktijk. Naar mening van de regering kan niet worden volstaan met de huidige veiligheidsmonitors voor po, vo, (v)so en mbo. Die hebben namelijk als tekortkoming dat zij geen daadwerkelijk inzicht geven in aantallen incidenten. Dit komt enerzijds doordat in de monitor gevraagd wordt om over een periode die in het verleden ligt, soort en aantallen incidenten weer te geven. Dit brengt het risico met zich mee dat incidenten vergeten worden. Daarnaast kunnen meerdere deelnemers aan hetzelfde onderzoek over hetzelfde incident rapporteren. Dit is niet uit te zuiveren uit de resultaten. De mening van de VO-raad dat het wetsvoorstel averechts werkt en overbodig is, wordt niet gedeeld. Het wetsvoorstel en de initiatieven vanuit de VO-raad (met name Vensters voor Verantwoording) kunnen elkaar juist versterken. Het wetsvoorstel regelt op hoofdlijnen de verplichting om te registreren, Vensters voor Verantwoording biedt vervolgens, op vrijwillige basis, de mogelijkheid deze gegevens te ontsluiten. En zolang nog steeds een deel van de scholen er niet op vrijwillige basis voor kiest incidenten te registreren, vormt de verplichting een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat in de toekomst alle scholen registreren. Zoals hierboven aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie, de leden van de ChristenUnie-fractie en de leden van de SGP-fractie over informatievoorziening, acht de regering het van belang de monitors te handhaven. Deze geven namelijk tevens inzicht in de veiligheidsbeleving en het veiligheidsbeleid en vormen daarmee een belangrijke aanvulling op de incidentenregistratie.

De Aob en de CNV Onderwijs zijn positief over het wetsvoorstel.

Is de regering ook bij de scholierenorganisatie LAKS nagegaan of deze nut en noodzaak ziet van een wettelijk verplichte incidentenregistratie zo vragen de leden van voornoemde fractie? Zo ja, wat was de reactie?

Uiteraard is contact gezocht met het LAKS. Het LAKS heeft echter geen reactie gegeven op het verzoek om het thema veiligheid, inclusief de registratie van incidenten, te bespreken.

Op de vraag van deze leden of de regering nader kan specificeren hoe een verplichte incidentenregistratie recht doet aan haar streven om het veiligheidsbeleid in de dagelijkse praktijk echt gestalte te laten krijgen in plaats van dat het «een papieren tijger» blijft, is reeds ingegaan bij de beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de D66-fractie en de SGP-fractie. De leden van de CDA-fractie merken op dat de onderwijsorganisaties een voorkeur hebben uitgesproken voor een vrijwillig systeem van registreren in plaats van een wettelijke verplichting. Uit de memorie van toelichting is het, naar de mening van de onderwijsorganisaties, niet duidelijk geworden op welke wijze de wenselijke gegevens geaccumuleerd kunnen worden. Hebben de onderwijsorganisaties daarvoor alternatieven aangedragen, zo vragen de leden.

De organisaties hebben voorgesteld de huidige veiligheidsmonitors voor po, vo, (v)so en mbo te handhaven. Bij de beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie en de PvdA-fractie is reeds ingegaan op de tekortkomingen van de monitor.

9. Caribisch Nederland

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het veiligheidsbeleid op scholen in Caribisch Nederland en op welke manier is het veiligheidsbeleid op scholen op dit moment georganiseerd, zo willen zij weten.

De stand van zaken met betrekking tot het veiligheidsbeleid op scholen in Caribisch Nederland verschilt per school. Enkele scholen hebben protocollen voor één of meer aspecten van het veiligheidsbeleid. Op andere scholen ontbreekt nog een gesystematiseerde vorm van veiligheidsbeleid. In de verbeterplannen die op dit moment door de scholen worden opgesteld wordt binnen het kader van het onderdeel schoolklimaat ook aandacht besteed aan aspecten van het veiligheidsbeleid.

II ARTIKELSGEWIJS

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het vierde lid van artikel 16a (Register van incidenten) moet worden opgenomen dat een nadere uitwerking van de genoemde incidenten kan worden bepaald.

In het wetsvoorstel zijn alleen de categorieën van incidenten opgenomen. Dit zijn de hoofdthema’s. Deze kunnen bij algemene maatregel van bestuur vervolgens verder worden uitgewerkt. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eventuele wijzigingen in de uitwerking van de hoofdthema’s sneller en makkelijker worden gewijzigd dan wanneer zulke wijzigingen bij wet zou dienen gebeuren. Bij de uitwerking van een incident kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het expliciet opnemen van homodiscriminatie in de verplichte incidentenregistratie. Hierdoor wordt de context van een hoofdthema nader uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur.

Deze leden vragen waarom de genoemde classificatie van incidenten niet volstaat.

De classificatie in het wetsvoorstel is minimaal. Op deze manier kunnen nog verschillende interpretaties ontstaan van de incidenten. Hierdoor is dan nog steeds geen mogelijkheid om scholen te vergelijken en een landelijk beeld te verkrijgen. De regering acht het wenselijk dat deze classificatie wordt uitgewerkt. Het nader uitwerken van de in het wetsvoorstel opgenomen incidenten is geen verplichting, maar is in het wetsvoorstel opgenomen door middel van een zogenaamde «kan-bepaling». Dit geeft de mogelijkheid om de uitwerking van deze incidenten nader te regelen indien een nadere uitwerking van de verschillende categorieën van incidenten wenselijk is.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart