Vastgesteld 28 mei 2015
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Economische Zaken hebben op 9 april 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 20 februari 2015, Reactie op verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzake Transparantie in de grondstoffensector en de Nederlandse implementatie van het EITI (Kamerstuk 32 852, nr. 18 );
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 17 november 2014, Aanbieding van het Convenant ten aanzien van de verbeteringen in de steenkolenketen (Kamerstuk 26 485, nr. 195);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 24 juni 2013, Afschrift van de brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer en het bijbehorende jaarverslag van het Initiative of the Voluntary Principles on Security and Human Rights (VPs) over de activiteiten in 2012;
− de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 16 mei 2014, Fiche: Verordening conflictmineralen (Kamerstuk 22 112, nr. 1853).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Gesthuizen, Van Laar, Agnes Mulder, Van Ojik, De Roon, Sjoerdsma, Teeven, Thieme,
en Minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg. Hoewel deze vergadering tot half vijf duurt, hebben wij te maken met de stemmingen, die dadelijk plaatsvinden in de plenaire zaal. Ik zal de bijeenkomst dus kort daarvoor schorsen. Wij hebben een spreektijd afgesproken van vijf minuten. Ik zal in deze ronde twee interrupties toestaan.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Hoelang kunnen we nog vooruit met een sterk krimpende grondstoffenvoorraad bij een sterk groeiende wereldbevolking? Welke rol heeft de Europese Unie in het ontstaan en verergeren van conflicten door winning van grondstoffen? En welke visie hebben we op het doorbreken van de huidige grondstoffenschaarste?
Grondstoffen die Europa importeert om onze eeuwige honger naar meer te stillen, leiden tot landroof, mensenrechtenschendingen, gedwongen deportaties, gewapende conflicten, onderdrukking van bevolkingsgroepen en slavernij. Ook leidt de winning tot grote schade aan natuur en milieu. Dat is niet de ver-van-ons-bordshow, maar het raakt de toekomst van alle bewoners van onze planeet, ook die in Europa. Onze groeiverslaving heeft een desastreuze impact op het leven van miljoenen mensen.
De voorgestelde Brusselse aanpak en de reactie van de Minister daarop, stellen diep teleur. Vrijwilligheid en beperktheid kenmerken de voorgestelde aanpak. Aan importeurs wordt verzocht zich te laten certificeren volgens de OESO-richtlijnen. Niet alleen de Europese Unie, maar ook het kabinet koestert dus kennelijk de naïeve gedachte dat alle bedrijven zich vrijwillig zullen committeren aan zulke afspraken. Een vrijwillige aanpak om milieu en mensenrechten te beschermen, schiet echter ernstig tekort, terwijl we goede ervaringen hebben met regelgeving. Zie het importverbod op illegaal hout. Het kán en het werkt. Waarom leren we daar niet van?
Het voorstel is alleen gericht op de importeurs van ruwe materialen, terwijl de grootste grondstoffenstromen vanuit conflictgebieden naar Europa lopen via de smelterijen van bijvoorbeeld China. Dit voorstel bereikt slechts 0,05% van de Europese bedrijven die met de vier genoemde conflictmineralen goud, tin, tantaal en wolfraam werken. Dat is natuurlijk veel te mager. Conflictgrondstoffen zouden ook niet als verwerkt materiaal via een ander land de EU mogen binnenkomen als ze niet voldoen aan de OESO-richtlijnen. Is de Minister bereid om zich daarvoor in te zetten in Brussel?
De beperktheid van het voorstel is ook dat het alleen gaat over goud, tin, tantaal en wolfraam. De Europese Unie heeft 80 grondstoffen geïdentificeerd als conflictmateriaal. Waarom worden deze grondstoffen niet meteen op dezelfde wijze ter discussie gesteld? We stoken namelijk nog steeds Colombiaanse bloedkolen, we dragen nog steeds door kinderen gedolven goud en we accepteren nog steeds ijzer dat door Mexicaanse drugskartels naar China geëxporteerd is.
Opmerkelijk is overigens dat de Europese Unie de grondstof waar misschien wel de meeste conflicten over ontstaan, water, niet eens noemt. Wij importeren 95% van ons waterverbruik in Nederland, vaak uit landen waar waterschaarste is. Dat waterverbruik gaat via de import van bonen, koffie, rozen, veevoer, katoen enzovoorts. Een katoenen spijkerbroek kost bijvoorbeeld 8.000 liter water. Heeft de Minister een visie op de manier waarop wij minder afhankelijk kunnen worden van waterimport uit het buitenland, om conflicten elders te voorkomen?
Mijn fractie ziet graag dat de Europese Unie begint bij de grondstoffen die veel worden verhandeld, zoals soja, palmolie, koper, kolen et cetera, en vervolgens uitbreidt. Ook ziet mijn fractie graag dat samen met de lokale bevolking strenge criteria worden opgesteld, en dat wordt gecontroleerd of bedrijven zich aan die afspraken houden. Anders dient er een handelsverbod opgelegd te worden in de Europese Unie. Ik krijg graag een reactie hierop.
Tot slot. Alleen op deze manier is mijn fractie ervan overtuigd dat de Europese Unie werkelijk antwoord kan geven op haar huidige grote rol in het ontstaan en verergeren van conflicten door winning van grondstoffen. We stoppen daarmee mensenrechtenschendingen en ernstige milieuschade, en beëindigen de directe dan wel indirecte financiering van bloedige conflicten. We maken tevens weer echt werk van een duurzamere, meer regionaal georiënteerde economie en een eerlijke wereldhandel.
De voorzitter: Tegen degenen die wat later binnenkwamen, en die ik hartelijk welkom heet, zeg ik nog het volgende. We hebben een spreektijd afgesproken van vijf minuten. Aanvankelijk had ik ook gezegd dat in deze termijn twee interrupties toegestaan zijn, maar toen zaten we maar met drie woordvoerders en nu met zes. Ik schroef het nu dus terug tot één interruptie per fractie in deze ronde.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Grondstoffen, het liefst zouden we ze helemaal niet importeren. Door hergebruik en slimme oplossingen moeten we minder afhankelijk worden van nieuw gewonnen grondstoffen. Helaas is het zover nog niet. De winning van grondstoffen is enorm schadelijk maar biedt tegelijkertijd kansen. Ontwikkelingslanden moeten de opbrengsten van hun grondstoffen gebruiken om inclusieve ontwikkeling en groei mogelijk te maken. Helaas gebeurt dat vaak niet. Opbrengsten verdwijnen naar het grootkapitaal en naar corrupte ambtenaren en politici, en komen nooit bij de bevolking terecht. Om dat te voorkomen is het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) opgericht, ofwel het transparantie-initiatief om de mijnbouw verantwoording te laten afleggen. Landen en bedrijven geven daarin openheid over de prijs die voor grondstoffen wordt betaald en waar dat geld blijft. Opvallend is dat bedrijven daar een stuk eerlijker in zijn dan overheden. Bijvoorbeeld in Congo geven bedrijven veel grotere bedragen op die worden betaald dan de overheid aangeeft dat er binnenkomen. Het kabinet heeft het voornemen om uiterlijk begin 2016 kandidaat-lid van het EITI te worden. Na vijftien jaar steun aan het initiatief gaat Nederland nu ook zelf verantwoording afleggen over de manier waarop delfstoffen gewonnen worden en welke prijs ervoor wordt betaald. Hier heb ik bij de begrotingsbehandeling om gevraagd. De PvdA juicht deze stap dan ook toe. Ik wil Onze Minister hiervoor hartelijk danken.
Iedereen die weleens in een mijn is geweest, weet dat het winnen van grondstoffen geen pretje is. Dat geldt in westerse landen maar nog sterker in ontwikkelingslanden. Stof en chemicaliën worden zonder bescherming geïncasseerd. Arbeiders leveren zonder voldoende voedsel of zelfs water een bovenmenselijke inspanning. Kinderen worden de smalste schachtjes ingestuurd, in India bijvoorbeeld om asbest los te bikken. Het leven in mijnen is verschrikkelijk. De komst van een mijn is vaak ook geen pretje. Landbouwgrond wordt opgekocht of ingepikt. Bossen verdwijnen. Verzet wordt gebroken. Jaarlijks sterven duizenden mensen in en om de mijnen waaruit de grondstoffen voor onze auto's, telefoons, sieraden en gebouwen komen. Over al deze misstanden gaat het voorstel van de Europese Commissie over grondstoffen dat we vandaag bespreken echter niet. Blijkbaar zijn deze misstanden nog niet ernstig genoeg om een Europese verordening te rechtvaardigen. Nee, het moet nog erger zijn, want er zijn ook grondstoffen die niet alleen direct schade veroorzaken aan mens en milieu, maar waarvan de opbrengst ook niet terechtkomt waar zij moet terechtkomen, maar gebruikt wordt om oorlogen en geweld te financieren. Krijgsheren trekken mijnen leeg om hun honger naar geld en macht te stillen. De apparaten in onze ziekenhuizen, die onze dokters dagelijks helpen om levens te redden, zijn deels gemaakt met grondstoffen die moord, verkrachting en roof hebben gefinancierd. Dit worden «conflictgrondstoffen» of «bloedgrondstoffen» genoemd. Daar willen we vanaf.
De Europese Commissie heeft in maart 2014 een voorstel gedaan voor een vrijwillig systeem van zelfcertificering voor de importeurs van tin, tantaal, wolfraam en goud uit conflictgebieden. De Partij van de Arbeid verwelkomt deze richtlijn, want elke stap die leidt tot meer transparantie en verantwoord ondernemen, juicht zij toe. Door deze richtlijn zal het voor bedrijven makkelijker te achterhalen zijn waar grondstoffen vandaan komen die zijn geïmporteerd door Europese smelters, handelaren en fabrikanten die meedoen aan het systeem. Tot zover het goede nieuws. Wij juichen elke stap toe, maar dit is wel een heel klein stapje. Ons gejuich is dan ook niet oorverdovend, maar meer een bescheiden: jéé. Want het kan zoveel beter. De Partij van de Arbeid is helder in haar wensen: niet vier grondstoffen, maar ook kobalt, koper en andere grondstoffen die krijgsheren gebruiken voor hun smerige oorlogen, niet alleen importeurs van grondstoffen maar alle bedrijven die grondstoffen in hun producten verwerken, en niet alleen gericht op het proces, maar ook op het product. Van elk product moet te achterhalen zijn of het schoon of vies is. En het belangrijkst: niet vrijwillig maar verplicht.
Ook het Europees parlement zet stappen in deze richting. Dat is hoopvol. Wij nodigen de Minister graag uit om mee te bewegen. Het regeringsstandpunt dat er nu ligt, is voor ons onvoldoende. De Amerikaanse Dodd-Frank Act gaat op een aantal punten veel verder dan het voorstel van de Europese Commissie. Deze wet ligt veel dichter bij wat de PvdA ziet als een logische stap om nu te zetten. Ook bedrijven geven aan dat twee zo verschillende richtlijnen naast elkaar niet handig werkt. Veel bedrijven krijgen immers met beide te maken. De administratieve lasten zijn, zeker voor de minder grote bedrijven, hoog; dat is ons vorige week ook verteld. Hiermee moeten we rekening houden, maar nog veel belangrijker dan de administratieve lasten is het besef dat bedrijven niet ten koste van alles hun grondstoffen tegen de laagst mogelijke prijs kunnen betrekken. Daarvoor betalen we met zijn allen een prijs die veel te hoog is. Die lage prijs wordt namelijk betaald door mens, dier en milieu en door de duizenden slachtoffers van de grondstoffenindustrie. Die prijs wordt betaald in de vorm van oorlogen en geweld, uitgevochten met wapens die wij met onze grondstoffenhonger hebben betaald en dat moet stoppen. Deze Europese richtlijn is een stapje vooruit. Hopelijk maakt Onze Minister hier samen met haar collega's en het Europees parlement een grote stap van. Dat is nodig.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik vind het heel fijn dat ook de Partij van de Arbeid vindt dat bedrijven verplicht moeten worden om aan te geven waar ze hun grondstoffen vandaan hebben gehaald. Vindt de Partij van de Arbeid het ook van belang dat de Minister in Europa gaat zeggen dat het verplicht moet worden? Moet zij zeggen dat wij de vrijwilligheid ver achter ons moeten laten en moeten overstappen op verplichtende regelgeving?
De heer Van Laar (PvdA): En ik maar denken dat ik best een duidelijke tekst had geschreven. Onze wensen waren heel helder: niet vier grondstoffen maar ook kobalt, koper en andere grondstoffen, niet alleen importeurs van grondstoffen maar alle bedrijven die grondstoffen in hun producten verwerken, en niet alleen op proces maar ook op product. Van elk product willen we dus weten of het uit een conflictgebied komt of niet. En het belangrijkste: niet vrijwillig maar verplicht.
Mevrouw Thieme (PvdD): Maar dat zei mevrouw Maij twee jaar geleden ook al. U bent samen met het kabinet al zo lang bezig op dit dossier. U kunt het allemaal wel willen en erover dromen, maar het wordt niet omgezet in het kabinetsstandpunt dat we naar een verplichting moeten. Ik vraag me dus af of u een roepende in de woestijn bent als coalitiepartner in dit kabinet. Of gaat u werkelijk voet bij stuk houden en zeggen: zo kan het niet langer, het moet nu anders en het kabinetsstandpunt moet gewijzigd worden, anders kunnen wij dit niet langer steunen?
De heer Van Laar (PvdA): Volgens mij was mijn inbreng helder. Ik heb de Minister uitgenodigd om een grotere stap te zetten, om die grotere stap mogelijk te maken en daaraan actief bij te dragen. Ik hoor straks wat haar reactie daarop is. Dan gaan we het zien. Ik zou de PvdA echter niet nu al afschrijven als ik u was. Volgens mij hebben we elkaar heel hard nodig.
De heer Teeven (VVD): De heer Van Laar spreekt over aansluiting zoeken bij de Dodd-Frank Act. Doelt hij daarbij ook op hetzelfde toepassingsbereik als de Dodd-Frank Act, dus alleen het Grote Merengebied? Of ziet hij dat ruimer als het gaat om Europa? Moet de Minister dus de inzet plegen in het Grote Merengebied, waar natuurlijk veel aan de hand is, bijvoorbeeld in Kantanga? Of moet de Minister die inzet veel ruimer plegen, zoals mevrouw Thieme bepleit?
De heer Van Laar (PvdA): Het mooiste zou natuurlijk zijn om de sterke punten uit beide voorstellen te combineren. Het bereik van de Dodd-Frank Act is inderdaad kleiner. Dat zou gewoon het bereik van de Europese richtlijn kunnen zijn. De Dodd-Frank Act heeft echter andere sterke punten, die de Europese richtlijn niet heeft. Het gaat bij de Dodd-Frank Act namelijk over veel meer bedrijven. Ook zijn zaken per product herleidbaar. Je kunt per product zien of het uit een conflictgebied komt. Uiteindelijk hebben consumenten daar echt iets aan, want dan kunnen ze een keuze maken.
De heer Teeven (VVD): Ik begrijp dat de heer Van Laar zegt: wat de PvdA-fractie betreft, gaat het op dit moment om een inzet in het Grote Merengebied, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de Dodd-Frank Act.
De heer Van Laar (PvdA): Wij zouden graag één regime zien, waaraan alle bedrijven zich houden die grondstoffen halen in conflictgebieden. Ik denk dat de Europese definitie van de landen die daaronder vallen, beter is dan de Amerikaanse. De Amerikaanse Dodd-Frank Act gaat over de gebieden die de heer Teeven noemde, maar overigens ook over Tanzania. Het is dus een vrij groot gebied. Het voorstel van de Europese Commissie is breder, maar het is voor bedrijven natuurlijk handiger om, in welk gebied ze ook werken, te weten dat ze een bepaalde richtlijn moeten volgen. Ze moeten het transparantievereiste volgen en bekijken hoe hun grondstoffen precies gewonnen worden. Dat moet overal hetzelfde zijn.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Voorgaande sprekers hebben er al aan gerefereerd dat meerdere producten die wij in het dagelijks leven gebruiken, zomaar afkomstig zouden kunnen zijn uit conflictgebieden. Er is al gesproken over mobieltjes, maar het gaat natuurlijk ook over de warmte in onze huizen. Een groot gedeelte van de producten die op de Europese markt worden verkocht, bevat grondstoffen die buiten Europa zijn verwerkt. Als we bedenken dat een vijfde van de conflicten in de wereld gaan over grondstoffen, is de kans dus zeer reëel dat veel van de producten die vandaag in de winkels liggen, conflictmineralen bevatten. Als consument heb je echter geen houvast om een duurzame keuze te kunnen maken. Mijn fractie vindt dat dit anders moet en anders kan.
De link tussen grondstoffenwinning en gewapende conflicten moet worden doorbroken en de Europese Commissie heeft daarvoor een voorstel gedaan. Het is goed dat de Europese Commissie met dat voorstel is gekomen, maar mijn fractie vindt dat dit voorstel tekortschiet op drie terreinen. We hoorden zonet de uitnodiging van de PvdA aan de Minister. Ik zou de Minister graag een bemoedigend duwtje willen geven in de goede richting wat betreft de herkomsttransparantie, het vrijwillige karakter van dit voorstel en de reikwijdte van het voorstel.
Ik ga eerst in op het vrijwillige karakter. Als importeurs zelf mogen beslissen of zij hun toeleveringsketen controleren en of zij adequate maatregelen nemen, hebben we nog steeds geen garantie dat de gebruikte grondstoffen niet gelinkt zijn aan gewapende conflicten. Want hoeveel van de 300 handelaren, 20 smelterijen en 100 onderdelenfabrikanten zullen zich hieraan straks committeren? Wat is daarvan de beste inschatting van de Minister? De Europese Commissie zegt hierover dat bij een verplichting het risico bestaat dat importeurs op zoek gaan naar alternatieve regio's om mineralen te betrekken. Dat zou de markt verstoren, zoals nu ook gebeurt bij de Amerikaanse Dodd-Frank Act. Maar geldt die Dodd-Frank Act niet alleen in het ruime Grote Merengebied? Dat laat natuurlijk ruimte om die import te verplaatsen. Dat is echter in het voorstel van de Europese Commissie helemaal niet mogelijk, gezien de globale geografische reikwijdte daarvan. Klopt dat argument dus wel? En als de Europese verordening een positief alternatief wil bieden, hoe wordt dan gestuurd op zo veel mogelijk commitment bij de importeurs? Wat als er te weinig importeurs zijn die willen meewerken aan zelfcertificering? Dan is het systeem niet effectief, erkende de Minister al, maar wat ziet zij dan als alternatief? D66 vindt dat voor de importeurs van grondstoffen verplichte due diligence kan en zou moeten gelden. Zij zitten direct op de bron. Als de verordening meerdere conflictgebieden bestrijkt, is verplaatsing voor de importeurs volgens mij veel minder een optie.
Mijn tweede punt is het beperkte aantal conflictgrondstoffen dat onder dit voorstel van de Europese Commissie valt. Het voorstel gaat uit van vier mineralen, die al genoemd zijn, maar er komen natuurlijk veel meer mineralen uit veel meer conflictregio's dan de Europese Commissie heeft gedefinieerd. Ik noem nikkel uit Colombia, diamanten uit de Centraal-Afrikaanse Republiek en koper uit Peru. D66 vindt de vier gekozen grondstoffen onvoldoende. Ik vraag de Minister om óf de lijst te laten uitbreiden, óf te pleiten voor een systematiek waarin naar bevind van zaken makkelijk conflictgrondstoffen aan de lijst kunnen worden toegevoegd.
Tot slot noem ik de herkomsttransparantie. Mijn fractie vindt het publiekelijk rapporteren over het beleid voor due diligence een goede eerste stap, maar wij hebben het hierover ook al gehad omtrent de kolenproblematiek in Colombia. Terwijl in Europa geldt dat de herkomst van voedsel tot op postcodeniveau herleidbaar moet zijn, is het volgens de ACM geheim waar grondstoffen vandaan komen, omdat het alleen om de prijs gaat. Ik vraag me echt af of de Mededingingswet, die alleen maar ziet op de prijs en niet op kwaliteit, duurzaamheid of milieu, nog wel past. We hebben het hierover eerder gehad. De Minister heeft toen toegezegd om daarover in gesprek te gaan met Minister Kamp. Ik zou graag van haar willen horen waar zij nu staat en of zij het met mij eens is dat transparantie van herkomst ook een belangrijk onderdeel moet zijn van dit Europese voorstel.
Het Rathenau Instituut heeft een interessant voorstel gedaan om een Sustainable Economic Zone op te zetten, met een inzet op minimumeisen voor duurzaam grondstoffengebruik. Het Nederlandse Conflict Free Tin Initiative (CFTI) is daar volgens mij ook een goed voorbeeld van. Ziet de Minister er heil in om verder door te bouwen op dat voorstel?
Tot slot. Ik denk dat het Europese voorstel een aardig begin is, zoals collega Van Laar al zei. Het is een eerste stap, maar als we conflictgrondstoffen echt willen aanpakken en zeker willen weten dat de consument echt conflictvrije producten kan gaan kopen, moet Minister Ploumen echt aan de bak om dit voorstel scherper te krijgen.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Er staat een aantal brieven geagendeerd. Ik heb een vraag aan de Minister over de brief van 17 november over de steenkolenproblematiek. Zijn er nu meer mogelijkheden om meer groepen van bedrijven bereid te vinden om volgens groepsaansprakelijkheid te handelen? Zijn meerdere van die groepen dan ook bereid om een geschillenbeslechtingsmechanisme te steunen, zoals de Minister meldt in haar brief? Is daarover al overleg gevoerd met VNO-NCW en wat zijn daarvan de resultaten? Is VNO-NCW bereid om in dat verband ook te kijken naar sociale omstandigheden en milieuomstandigheden? Dat is interessant. Is dat een weg om de aanbevelingen van de OESO op te volgen?
Ik ga nu in op de fiche over conflictmineralen. De VVD-fractie waardeert de verstandige en rustige aanpak van de Minister op dit dossier. Wij denken dat het verstandig is om te komen tot zelfcertificering en bedrijven daarin mee te krijgen. Ik vraag wel met collega Van Laar en collega Sjoerdsma aan de Minister wat haar inschatting is. Hoeveel handelaren, hoeveel smelterijen en hoeveel onderdelenfabrikanten gaan daar nog aan meewerken? Is men ook bereid om vrijwillig te auditen? Is daarover gesproken in Europa? In hoeverre wordt de vrijwillige audit ingevuld? Is daaraan een tijdpad verbonden voor de vier grondstoffen? De VVD-fractie vindt die vier grondstoffen een verstandige start. We moeten bekijken hoever we komen. De ervaringen die door Philips zijn opgedaan in de tinketen zijn een goede start. De heer Sjoerdsma sprak daar ook over. Welke mogelijkheden ziet de Minister om nog sterker het verband te leggen met de Verenigde Staten? Zijn er goede dingen uit de Dodd-Frank Act die we zouden kunnen gebruiken in de Europese regelgeving? Het is eigenlijk de keuze tussen optie 3 en optie 4 in de fiche. Als we naar optie 4 gaan en dus de dwingende certificering gaan volgen, krijgen we dan niet te maken met ontwijkgedrag? De VVD-fractie is bang dat de grote multinationals dan uit die gebieden weggaan en we die gebieden overlaten aan de wat louchere handelaren, waardoor we er helemaal geen invloed meer op hebben. Wat is het oordeel van het kabinet daarover?
Wat zijn de precieze financiële consequenties voor de Nederlandse overheid op termijn? Kan de Minister daarvan een inschatting maken? Er wordt gesproken over een bedrag van € 600.000 in eerste instantie als kosten van de audits. De brief is op dat punt nog wat onhelder. Kan de Minister dus nader aangeven wat de verwachte kosten zijn in de komende anderhalf jaar
van de zelfcertificering?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Voordat ik inga op de kwestie van de EU-richtlijn, wil ik iets zeggen over het mijnbouwtransparantie-initiatief. Ik moet zeggen dat ik de brief daarover van 19 februari op een aantal punten niet erg duidelijk vind. Ik begrijp nu dat we waarschijnlijk – met een streep onder waarschijnlijk – eind dit jaar, begin volgend jaar toetreden tot het initiatief, maar het is een initiatief dat we ook al vijftien jaar steunen. We steunen het al vijftien jaar op het gebied van bijdragen aan het secretariaat, detachering van medewerkers van Buitenlandse Zaken daar et cetera. Inmiddels zijn ongelooflijk veel landen ons kennelijk voorgegaan met het zich aansluiten bij het transparantie-initiatief. Wij zijn er dus vanaf het begin vóór geweest, maar we zijn zo'n beetje de laatste die onze handtekening gaan zetten. Ik overdrijf waarschijnlijk een beetje. En zelfs dat is nog niet zeker, want de Minister schrijft in de brief dat we nog moeten bekijken wat het precies voor Nederland betekent en misschien de wet- en regelgeving op een aantal punten nog moeten aanpassen. De Minister noemt zelf een aantal landen. Het zijn niet de minsten: de VS, Frankrijk, Italië, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk. Die zijn kennelijk allemaal al in een zeer vergaand stadium van EITI-compliance, maar voor Nederland geldt dat kennelijk nog niet. Of wel, maar dan blijkt dat in ieder geval niet uit de brief. Ik zou dus iets preciezer van de Minister willen weten waar het probleem zit. Er zit kennelijk ergens een probleem. Dat zou de administratievelastendruk voor het bedrijfsleven kunnen zijn of een verschillende weging in de coalitie van het belang van toetreding. Ik heb het gevoel dat er iets aan de hand is waar ik niet helemaal de vinger op kan leggen. Ik hoop dat de Minister mij op dit punt gerust kan stellen.
Veel collega's hebben al gesproken over het voorstel van de Europese Commissie, dat eigenlijk neerkomt op vrijwillige zelfcertificering. Dat is bijna dubbelop: het is niet alleen zelfcertificering maar het is ook nog vrijwillig. Dat klinkt inderdaad niet heel stoer. Het klinkt alsof bedrijven die op zoek zijn naar argumenten om er niet aan te voldoen, die argumenten ruimschoots krijgen aangeleverd. Ik sluit me dus graag aan bij collega's voor mij, die hebben gevraagd waarom de Minister niet veel beter kijkt naar Amerika en de ervaringen tot nu toe met de Dodd-Frank Act. Ik begrijp bijvoorbeeld uit een rapport van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) dat bedrijven die de OESO-richtlijnen op dit punt implementeren, dat heel vaak doen vanwege de Amerikaanse wetgeving. Ik ben benieuwd of de Minister die appreciatie steunt, want dat zou ertoe kunnen leiden dat Nederland een andere positie inneemt in Europa dan het tot nu toe doet, en zou pleiten voor een veel meer verplichtende en bindende aanpak. Ik sluit me op dat punt ook aan bij wat collega's hebben gezegd over het aantal grondstoffen. Nu zijn het er vier. Je kunt natuurlijk zeggen, zoals collega Teeven: het is goed om ergens te beginnen. Maar je zou ook kunnen vragen: wat is precies de reden om voor deze vier te kiezen als we weten dat mineralenwinning die met conflict gepaard gaat, op veel meer mineralen van toepassing is dan alleen op deze vier? Dat weten we allemaal; dat feit is niet omstreden. Je kunt je dus afvragen: waarom dan die beperking tot die vier en waarom die beperking tot ruwe grondstoffen en niet ook kijken naar halffabricaten et cetera? Mijn fractie zou graag zien dat de Minister op dit punt een veel ambitieuzere opstelling kiest in plaats van in grote lijnen te kiezen voor de lijn van de Europese Commissie.
De heer Sjoerdsma sprak al over het interessante advies van het Rathenau Instituut. Wat mij daarin vooral aanspreekt, is dat het instituut begint met het formuleren van een ambitie om te komen tot een circulaire economie. Men probeert in feite het probleem bij de wortel aan te pakken. Ik interpreteer het advies van het Rathenau Instituut als volgt. Als we nu eens zouden proberen om zuinig om te gaan met grondstoffen. Dat moeten we toch al om heel veel redenen; niet alleen omdat schaarste conflicten veroorzaakt maar ook omdat het milieuvernietiging en geopolitieke spanningen met zich meebrengt. Zouden we dan niet helemaal vooraan in de keten moeten beginnen, door in te zetten op een circulaire economie? Daardoor maken we ons uiteraard minder afhankelijk van het importeren van steeds weer nieuwe grondstoffen, leggen we de oorzaak bloot van het ontstaan van conflicten rond mineralenwinning en doen we daar op een structurele wijze iets aan. Ik ben heel benieuwd naar de ambitie van het kabinet op dit punt. Ziet de Minister met mij dat een structurele aanpak van deze conflictmineralenproblematiek vereist dat we anders gaan nadenken over het gebruik van grondstoffen in onze eigen economie?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Voordat ik met mijn termijn begin, heb ik een punt van orde. Heb ik goed begrepen dat er om 14.30 uur stemmingen zijn? Dan zit ik namelijk midden in mijn betoog.
De voorzitter: Dat bericht heeft mij ook bereikt, maar ik hoor nog geen stemmingsbel.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Dan ga ik alvast beginnen.
Voorzitter. Ik zal vandaag ingaan op een drietal punten: het Extractive Industries Transparency Initiative, de EU-verordening en het terugdringen van de vraag naar grondstoffen.
Het is goed dat Nederland kandidaat-lid wil zijn van het EITI. Opgemerkt moet worden dat dit proces al een aantal jaren loopt, in ieder geval al sinds 2011. Het CDA steunt het proces naar vergroting van transparantie. In de brief van de Minister staat dat de administratieve lasten voor bedrijven niet verzwaard mogen worden. Daar is het CDA het van harte mee eens. Daar zit echter voor ons ook een punt van zorg, omdat het EITI en de richtlijn voor de EU-jaarrekening een andere insteek hebben wat betreft openbaarmaking van informatie. Dat zou dubbel werk kunnen betekenen. Is dat ook zo? Kan de Minister daarop ingaan? Hoe wordt dit in andere landen gedaan?
De voorzitter: Dit lijkt mij de stemmingsbel. Ik schors de vergadering.
De vergadering wordt van 14.30 uur tot 15.00 uur geschorst.
De voorzitter: We waren gebleven in het betoog van mevrouw Mulder van het CDA, maar voordat ik haar de gelegenheid geef om verder te gaan, is er een punt van orde van de heer Van Laar.
De heer Van Laar (PvdA): We hadden al weinig tijd voor dit debat en ik vind het een belangrijk debat. Dat blijkt ook wel uit de inbreng tot nu toe. We hebben nog het antwoord van de Minister te gaan en ook nog interrupties, dus misschien kunnen we alvast afspreken dat we de tweede termijn los inplannen. Dan hebben we voldoende tijd om de eerste termijn goed te doen. Anders hebben we straks allemaal nog maar één minuut en moeten we ineens moties gaan maken. Dat lijkt mij iets te kort door de bocht.
De voorzitter: U bent wel wat vroeg met dit verzoek, vind ik. Ik kijk even naar de leden. Zullen we even wachten tot de Minister aan het slot van haar eerste termijn is en dan hierover beraadslagen en beslissen? Ik vraag mevrouw Mulder om haar betoog voort te zetten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ga vandaag dus in op drie punten: het EITI, de EU-verordening en het terugdringen van de vraag naar grondstoffen.
Het is goed dat wij kandidaat-lid zijn van het EITI, maar hoe zit het bijvoorbeeld met de richtlijn voor de EU-jaarrekening? Zou dit dubbel werk kunnen betekenen voor bedrijven? Hoe wordt hiermee in andere landen omgegaan? De regering gaf in 2011 aan te willen lobbyen bij internationale financiële instellingen om bedrijven die zich aantoonbaar houden aan de EITI-regels voorrang te geven bij aanbestedingsprocedures. In 2013 hebben wij hierop een summiere terugkoppeling gehad, maar ik vraag me wel af wat het resultaat is van dit actiepunt. Hoe kijkt de regering op dit moment aan tegen deze inzet?
Mijn volgende punt is de EU-verordening over conflictmineralen. Tijdens het rondetafelgesprek hebben we daarover uitgebreide informatie ontvangen. Natuurlijk moeten we ervoor zorgen dat de grondstoffen die uit andere delen van de wereld komen, legaal en duurzaam zijn. Het is goed dat dit met name in Europees verband wordt opgepakt en het zich niet beperkt tot het Grote Merengebied in Afrika. Hoe is hierop in andere EU-lidstaten gereageerd? Veel maatschappelijke organisaties, het FNV en diverse wetenschappers pleiten voor verplichtende regelgeving. Daartegenover staan bedrijven als Philips en Schöne Edelmetaal, die zelf initiatieven nemen om transparant te zijn over de conflictmineralen. Het CDA zou graag zien dat bedrijven eerst de gelegenheid nemen om aan onze samenleving te laten zien hoe zij op dit punt omgaan met maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het pad van de verplichting dient pas in laatste instantie te worden bewandeld. Wat ziet de Minister als voordelen en nadelen van verplichtende regelgeving en van zelfcertificering? De Minister geeft aan dat zij er vertrouwen in heeft dat het bedrijfsleven dit oppakt. Kan zij ons wat meer inzage geven in hetgeen die bedrijven daarover tegen haar hebben gezegd, zodat het vertrouwen van de Kamer misschien ook wat groter kan worden? Er zijn al initiatieven op dit punt. Kan de Minister ons een overzicht sturen van de keten waarin reeds zelfcertificering plaatsvindt en ons laten weten of deze zelfcertificering ook voldoet aan de OESO-handleiding?
In de verordening wordt de keuze gemaakt om ons te richten op vier mineralen: goud, tin, wolfraam en tantaal. Op basis waarvan is de Commissie gekomen tot de keuze voor deze vier? Ziet de Minister mogelijkheden om nu ook alvast op andere mineralen in te zetten, zodat de sectoren zich hierop kunnen voorbereiden? Welke mineralen zouden dat dan volgens haar moeten zijn? Ook wordt aangegeven dat het gaat om importeurs. Vindt de Minister dat de risico's van conflictmineralen hiermee afdoende worden aangepakt? En hoe denkt de Minister over sancties voor importeurs die zich als verantwoord presenteren terwijl ze een besluit tot niet-erkenning hebben ontvangen? Hoe gaan we met dat soort situaties om? Hoe ziet de Minister dat in de praktijk? In het rondetafelgesprek van vorige week werd ook genoemd dat er in de VS andere regels en richtlijnen zijn dan in deze EU-verordening worden voorgesteld. Misschien is het goed om dat meer te harmoniseren. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? De Minister vraagt ook om een evaluatie na drie jaar. Zijn daar specifieke redenen voor?
Het is goed dat we erover nadenken hoe we de gevolgen van onze grondstoffenhonger kunnen beperken in de herkomstlanden. Wat het CDA betreft, moeten we ook nadenken over de vraag hoe we in Nederland nog meer kunnen recyclen. Nederland is goed in recycling, dus hoe kunnen wij daarin misschien wel vooroplopen?
Tot slot ga ik in op de steenkolenketen. De Minister heeft in het AO over maatschappelijk verantwoord ondernemen de toezegging gedaan dat zij indien mogelijk een actieplan rond de verbetering van de steenkolenketen zal sturen. Wat is de stand van zaken op dit moment?
De heer Van Laar (PvdA): Ik hoorde heel veel vragen van mevrouw Mulder, maar nog relatief weinig standpunten. Is dat omdat zij de antwoorden op die vragen nodig heeft om zelf een CDA-standpunt in te nemen? Of moeten we haar vragen eigenlijk begrijpen als standpunten en vraagt zij of de Minister het ermee eens is? Als al haar vragen namelijk standpunten zijn, dan gaat zij vrij ver in de aanscherping van de Europese regelgeving die zij nog wil. Daar ben ik dus wel benieuwd naar.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ben echt benieuwd wat de Minister te zeggen heeft, daarom stel ik die vragen. Anders zou ik dat niet doen. Dan zou ik ze als stellingen poneren. We hebben vorige week heel wat gehoord. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat Nederlandse bedrijven, die al heel ver en heel goed in dingen zijn, worden gefrustreerd door onze wensen om het nog sneller en beter te willen doen. We moeten ook voorkomen dat het soms te veel wensdenken wordt. Ik wil dus realistisch blijven. Ik wil dat we echte stappen kunnen zetten. Ook wil ik altijd graag dat bedrijven van onderop zelf hun maatschappelijke verantwoordelijkheid pakken. Natuurlijk zien we ook de Dodd-Frank Act in de VS, waar ook Nederlandse bedrijven zich aan te houden hebben. We willen dus voorkomen dat we straks regelgeving naast regelgeving krijgen en we dus nog meer regelgeving optuigen. Dat is een probleem dat ik zie en dat vorige week bijvoorbeeld heel duidelijk door Schöne Edelmetaal naar voren gebracht werd: we willen graag het goede doen, maar ga ons daarin niet frustreren door een lading regelgeving uit te storten over ons als klein bedrijf, waardoor we uiteindelijk onder de streep geen winst meer kunnen behalen. Het kan niet de bedoeling zijn dat we bedrijven die in principe het goede doen, de nek gaan omdraaien. Dat zijn de uitgangspunten van het CDA. Ik hoop dat ik met deze toelichting iets meer duidelijkheid heb kunnen verschaffen aan de heer Van Laar.
De heer Van Laar (PvdA): Iets meer, maar elke stap is er een. Laten we bijvoorbeeld eens inzoomen op het aspect verplicht of vrijwillig. Ook bedrijven zeiden vorige week: als je het verplicht maakt voor die paar honderd bedrijven die nu in beeld zijn, help je daarmee de honderdduizenden mkb'ers die allemaal willen voldoen aan hun transparantieverplichtingen, maar die nu van hun leverancier niet te horen krijgen waar hun grondstoffen vandaan komen en dus ook geen verantwoording kunnen afleggen. Bovendien zouden we het juist verplicht moeten maken als we de Nederlandse toppers willen beschermen, omdat die toppers in de wind gaan staan als het een vrijwillig systeem is – zij laten zien waar hun grondstoffen vandaan komen – terwijl degenen die de regels echt ontduiken, niets laten zien. Die bedrijven kunnen we er dus niet op aanspreken. Datzelfde zien we gebeuren in de textielindustrie, waar juist de koplopers nu de meeste kritiek krijgen. Ik vraag me af hoe mevrouw Mulder dat ziet. Kan zij nu toch al de keuze maken voor een meer dwingend systeem?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Laat ik dan heel helder zijn: het CDA is op dit moment niet voor een dwingend systeem. Wij willen eerst bekijken wat het oplevert om dit op vrijwillige basis aan te pakken. We volgen daarin de verordening. We zouden wel graag alvast een doorkijkje willen zien: aan welke andere grondstoffen zou je eventueel ook nog kunnen denken? We weten immers dat de conflicten breder zijn.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn collega Smaling, maar dat deed ik vorige week ook al bij het rondetafelgesprek, dus dat komt goed uit.
Vele conflicten worden mede gevoerd vanwege mineralen dan wel grondstoffen in de bodem. De bekendste voorbeelden, die hier vandaag ook steeds genoemd worden, zijn olie in het Midden-Oosten, diamant, coltan en goud in Congo en kolen in Colombia. Ik vind het heel goed dat Nederland nu ook stappen zet om lid te worden van het Extractive Industries Transparency Initiative, zodat het bedrijfsleven verplicht wordt om transparant te zijn over de herkomst van olie, gas en andere mineralen. Laten we bedrijven vandaag aanmoedigen om hier al mee te beginnen als zij dat nog niet doen.
Een belangrijk initiatief dat nu speelt, is de verordening conflictmineralen in de EU. Als woordvoerder van mijn fractie wil ik graag helder zijn: wij zijn voor een verplichte certificering, net als bij de strijd tegen kinderarbeid, waarover de heer Van Laar een mooie initiatiefnota heeft geschreven. Wij kunnen dan ook niet begrijpen waarom Nederland voor een vrijwillige certificering is. Waarom is Nederland hierin zo stellig? Gaat de Minister vandaag toezeggen dat zij van standpunt zal veranderen? Wij zijn blij dat Nederland ook voor een mondiale aanpak is, maar de verplichting zou eigenlijk moeten gelden voor de hele keten en voor alle conflictmineralen. Colombia, met de kolen, en Congo, met coltan, vallen niet onder de verordening. Waarom probeert Nederland hier ook niet op door te pakken? Een goede oplossing voor mineralen uit die gebieden is het recyclen ervan uit mobiele telefoons. Tegenlicht had daarover op 26 maart een mooie uitzending. Westerse bedrijven kopen grote hoeveelheden mobieltjes uit Ghana. Niet alleen het goud uit de mobieltjes maar ook de coltan kan worden hergebruikt voor nieuwere modellen mobiele telefoons. Iedereen, maar vooral ook de Afrikaanse jeugd, wil het liefst de laatste iPhone, Samsung en andere smartphones. Ziet de Minister iets in deze manier van handel, die wellicht ook goed kan zijn voor de hulpagenda?
Naast een interessant rondetafelgesprek met experts over conflictgrondstoffen had de Kamer de week ervoor ook een gesprek met experts over de ivoorhandel. Dat is ook een soort conflictgrondstof, alleen zijn hiervan neushoorns en olifanten de dupe en niet de mensen. Hoewel, als je het terugrekent naar het mogelijk teruglopende toerisme, zijn ook weer de mensen de dupe. Wij zijn erg benieuwd naar de reactie van de Minister. Hoe gaat zij de middelen inzetten van het amendement van SP en VVD hierover? Gaat zij meer doen aan vervolging en opsporing en aan de bescherming van de dieren, om niet alleen de toerisme-inkomsten van de landen in stand te houden, maar ook de biodiversiteit?
Mijn laatste opmerkingen gaan over de bloedkolen van Colombia. Die mogen hier niet ontbreken. Nederland heeft zich na de handelsmissie hard ingezet om de Colombiaanse overheid, de slachtoffers en de energiebedrijven te helpen met een oplossing. De speciaal gezant conflictmineralen is er ook druk mee. Het blijft een breekbaar, fragiel proces. Wat verwacht de Minister van dit proces? Gaat zij ook persoonlijk helpen om het conflict tot een goed einde te brengen?
De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer.
Schorsing van 15.11 uur tot 15.20 uur.
De voorzitter: Dames en heren. Ik geef het woord aan de Minister. In deze termijn zal ik twee interrupties per fractie toestaan.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik zal de vragen en opmerkingen in de volgende volgorde behandelen. Er waren veel vragen en opmerkingen over het BNC-fiche over de conflictmineralen. Daarna zal ik ingaan op wat ik ook maar EITI noem. Dat blijkt ook gewoon een eitje te zijn. Ik zal nog iets zeggen om de heer Van Ojik gerust te stellen. Over de steenkolenketen is ook van alles te melden, sinds we daar wat uitvoeriger over spraken. En dan is nog door de heer Sjoerdsma gevraagd hoe het met de mededinging staat.
Ik heb goed geluisterd naar wat de leden zeiden over de EU-verordening over de conflictmineralen. Het doet mij overigens veel plezier om de heer Teeven aan tafel te zien. Eerder zat hij gewoon naast me, maar ik vind het fijn dat hij hier aan tafel zit. Dat wil niet zeggen dat ik het een-op-een eens zal zijn met zijn inbreng, maar daar is hij inmiddels aan gewend. Dat allemaal ter inleiding.
De opmerkingen van de commissieleden concentreren zich op het vraagstuk of het glas wat betreft die verordening half vol of half leeg is. Het gaat dan om verplicht of vrijwillig, product of proces, vier mineralen en waarom niet meer, en over hoe die verordening zich verhoudt tot de Dodd-Frank Act. Ik denk dat dit de kernvragen zijn. Daarnaast zal ik nog ingaan op de vraag hoe bedrijven worden aangemoedigd of betrokken bij de uitvoering hiervan. Anders gezegd: hoe werken we aan maximaal effect?
Ik zal eerst even ingaan op de verschillen en overeenkomsten van deze verordening met de Dodd-Frank Act. Het voorstel voor de verordening is gebaseerd op de bestaande VN- en OESO-richtlijnen. Er is nadrukkelijk gekeken naar de verhouding met de Dodd-Frank Act. Er is naar gestreefd om een zo harmonieus mogelijk geheel te maken. Dat verklaart meteen ook waarom het gaat om de drie T plus G-mineralen. De OESO-richtlijnen en de Dodd-Frank Act gaan over die vier mineralen en deze verordening dus ook. Ik maak er geen geheim van dat dit mij een begin lijkt. Ik zou ernaar willen streven om voor alle drie die bepalingen later naar uitbreiding naar andere mogelijke conflictgrondstoffen te gaan, voor zover wij daarover gaan, want dat doen we niet bij de Dodd-Frank Act. De reden voor die vier is geen autonoom Brussels initiatief, maar dat men zich bij al die initiatieven op die vier concentreert, voor nu, zeg ik met nadruk.
Dat is een overeenkomst met de Dodd-Frank Act. Er zijn ook enkele verschillen. De werkingssfeer van de EU-verordening is wereldwijd en betreft alle mogelijke risicogebieden, terwijl de Dodd-Frank Act is gericht op het Grote Merengebied. De verordening adresseert daarmee meteen een zorgpunt bij de Dodd-Frank Act, namelijk dat daarbij ontwijkgedrag mogelijk is. Als je niet in het Grote Merengebied wilt zitten, ga je gewoon ergens anders naartoe. In die zin vind ik de EU-verordening echt sterker dan de Dodd-Frank Act.
De Dodd-Frank Act geldt alleen voor beursgenoteerde bedrijven. De EU-verordening gaat veel verder. Dat vind ik ook een verbetering ten opzichte van de Dodd-Frank Act. De Dodd-Frank Act is gericht op meer spelers in de keten dan de EU-verordening, die gericht is op importeurs en smelters. Deze heeft daarmee om zo te zeggen de kern van de keten te pakken. Als je je fatsoenlijk wilt gedragen, kun je niet om die twee heen. Als je die twee elementen, importeurs en smelterijen, op orde hebt, worden de mogelijkheden voor niet-goedwillenden in de rest van de keten aanzienlijk beperkt. Dat vind ik positief.
De Dodd-Frank Act is verplichtend, maar met een veel beperktere werkingssfeer of toepassingsgebied. Waarom stellen we in Europa een vrijwillig systeem voor? Daarover zijn een paar dingen te zeggen. Ik vind dat wij in Nederland goede resultaten behalen met vrijwillige, maar niet vrijblijvende initiatieven. Ik verwijs naar het traject dat wij hebben ingezet met de convenanten, waarmee in verschillende sectoren wordt gewerkt. De heer Teeven, voor het eerst aanwezig in deze commissie, heeft daarover gesproken. Dat markeer ik even nadrukkelijk, dus dit is een soort welkomstwoord, maar hij krijgt niet elke keer zoveel meer aandacht dan de anderen. Met die convenanten worden VNO-NCW en maatschappelijke organisaties zoals de vakbonden actief geëngageerd. Dan zie je dat die vrijwillige maar niet vrijblijvende aanpak echt werkt.
We moeten constateren dat de verplichte rapportage onder de Dodd-Frank Act nog geen succes is. 1.300 van de 6.000 beursgenoteerde bedrijven hebben dat gedaan. Slechts vier daarvan, waaronder ons eigen Philips, hebben ook een externe audit laten doen. Het zou wat gemakkelijk zijn als ik nu zou zeggen dat dit maar weer bewijst dat de Nederlandse bedrijven van goede wil zijn, maar ik vind het wel fijn dat Philips een van de bedrijven is die dat zonder markeren doen.
Wij zetten in op die vrijwilligheid omdat we daar goede ervaringen mee hebben. We zien dat de verplichting onder de Dodd-Frank Act nog niet leidt tot de resultaten die wij graag zouden zien. Nederland wil niet voor niets over drie jaar bekijken of en in welke mate die vrijwilligheid werkt, want wij kunnen wel goede resultaten boeken voor onze eigen bedrijven, maar dat wil nog niet zeggen dat dit ook breed geldt voor de EU. Vandaar de inzet op die evaluatie.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik probeer even af te pellen wat nu de argumenten zijn van de Minister tegen een verplichting. Volgens mij zegt zij twee dingen. Ik hoop dat ik het goed samenvat. Het kan leiden tot uitwijkgedrag. Dat zien we bij de Dodd-Frank Act. Dat schrijft de Minister ook op pag. 4 van het fiche: het risico is groot dat importeurs op zoek gaan naar alternatieve regio's als er een verplichting komt. Bij de Dodd-Frank Act kan ik mij dat voorstellen, want de geografische reikwijdte is beperkt dus je kunt uitwijken, maar het Europese voorstel is globaal, dus dan kun je eigenlijk nergens naar uitwijken. Volgens mij gaat dat argument dus niet op. Graag een reactie.
Het tweede punt is dat de Minister zegt dat bedrijven in Nederland vrijwillig heel goed meewerken. Daar ben ik ook van overtuigd. Ik vind dat de Nederlandse bedrijven wat dat betreft tot de wereldtop behoren, maar ik maak mij nu juist zorgen dat andere bedrijven in de rest van Europa dit soort dingen niet vrijwillig gaan doen en dat Nederlandse bedrijven daar de dupe van worden, de komende drie jaar. Daarom zou ik zeggen: laten we toch maar nu beginnen met die verplichting, want dan stellen we onze eigen bedrijven niet meteen op achterstand.
Minister Ploumen: Wat betreft het eerste punt: uitwijken naar andere conflictgebieden is onder de Europese verordening inderdaad niet mogelijk, omdat deze een veel grotere reikwijdte heeft, maar bedrijven kunnen wel uitwijken naar niet-conflictgebieden. Ik noem als voorbeeld Canada. Die uitwijkmogelijkheid is er wel.
Wat betreft het tweede punt: ik zou de positieve ervaring die wij in Nederland hebben met onze bedrijven, aan andere Europese landen ten voorbeeld willen stellen, zeker met het flankerend beleid en de activiteiten die wij allen zullen ondernemen om bedrijven vrijwillig te engageren. Ik denk dat dit in Europa breder weerklank zou moeten vinden. Ik deel de zorgen van de heer Sjoerdsma dat we Nederlandse bedrijven op achterstand stellen, niet in die mate.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik moet toch constateren dat er dan van de argumenten van de Minister niet zo veel overblijft. Over dat uitwijkgedrag zegt de Minister dat het niet naar andere conflictgebieden is maar naar Canada. Ik zou zeggen dat dit niet realistisch is, omdat de kosten die je maakt met het verhuizen naar Canada, altijd hoger zijn dan het verbeteren van de keten in een conflictgebied. Dat is economisch gezien niet rendabel, dus ik geloof daar helemaal niet in.
Ik vind het ook een beetje naïef om te veronderstellen dat andere bedrijven in de rest van Europa dat net zo goed gaan aanpakken als in Nederland. Omwille van de beleefdheid zal ik geen regio's noemen, maar mijn ervaring met bedrijven is dat Nederland echt aan de top staat, net als de Scandinavische landen en Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, in zekere mate. Aan de zuid- en de oostkant van de Europese Unie is dat natuurlijk niet zo. Nogmaals, zijn dit de argumenten die de Minister heeft? Dan zou ik zeggen: laten we overgaan tot die verplichting.
Minister Ploumen: Ik zou het argument van het uitwijken naar andere niet-conflictgebieden niet zo makkelijk willen afdoen als niet economisch rendabel, zoals de heer Sjoerdsma doet. Hij is daar buitengewoon absoluut in. Ik denk dat elk bedrijf daarin een afweging maakt. Laat ik vooropstellen dat zowel de heer Sjoerdsma als ik het liefst zou willen dat zij die afweging niet maken, maar ik vind zijn redenering wat kort door de bocht. Ik zie niet dat het argument van economisch rendement per definitie zo zou gelden als hij zegt. Ik vind mijn eigen argument in dit geval sterker dan dat van de heer Sjoerdsma.
Mevrouw Thieme (PvdD): Kan de Minister zeggen welk belang of welke belangen zich verzetten tegen een verplichting voor bedrijven? Kan zij klip-en-klaar maken welke belangen zij beschermt door niet voor een verplichting te gaan?
Minister Ploumen: Het belang dat ik bescherm, is ontleend aan de onbedoelde en negatieve effecten die ik zie bij de uitvoering van de Dodd-Frank Act. Wat ik wil is dat initiatieven zoals ontwikkeld rond conflictvrije tin, de standaard worden. Volgens mij vind ik mevrouw Thieme daarbij aan mijn zijde. Wat ik wil is dat we breed, globaal de mijnindustrie ook in conflictgebieden verbeteren op de punten die mevrouw Thieme juist noemt. Ik vind het zelf ook nogal teleurstellend om te moeten constateren wat de Dodd-Frank Act tot nu toe heeft opgeleverd. Daarentegen zie ik goede resultaten bij vrijwilligheid in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld rond convenanten, maar met mevrouw Thieme zou ik niet onconditioneel willen zijn en daarom pleit ik voor een evaluatie na drie jaar, om te kijken of de benadering die wij nu inzetten, de gewenste resultaten heeft. Zo niet, laten we dan voor een andere weg kiezen. Dat kan dan op basis van evidence. Er wordt vaak gevraagd welke lessen ik trek uit wat ik hier of daar zie of hoor. De les die ik trek uit de Dodd-Frank Act is dat er risico's aan een verplichting zitten en die zou ik echt willen vermijden.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik heb nog steeds niet gehoord welk belang de Minister wil beschermen en waarom zij niet wil overgaan tot verplichting. Welk belang kan nu zwaarder wegen dan het beschermen van mensenrechten, het milieu of de natuur en het voorkomen van conflicten? Ik hoor alleen maar iets vaags over negatieve effecten en risico's. Ik wil gewoon klip-en-klaar horen wat zwaarder weegt voor de Minister. Zijn dat de winsten van de bedrijven op korte termijn, want daar lijkt het om te draaien, of zijn dat de mensenrechten?
Minister Ploumen: Volgens mij heb ik nogal klip-en-klaar gezegd welke belangen ik bescherm en wat ik nastreef. Dat mevrouw Thieme dat niet wil horen, daar kan ik even niets aan doen. Ik wil het best nog een keer zeggen. Het gaat mij erom dat we niet alleen voor deze vier conflictmineralen, maar uiteindelijk voor meerdere komen tot een verantwoordelijke sector, van het begin tot aan het eind van de keten. Mijn inschatting kan anders zijn dan die van mevrouw Thieme, maar zij gaat over haar opvattingen en ik over de mijne en die wisselen we nu. We kiezen nu voor de weg van engagement, vrijwillig, maar niet vrijblijvend, kijkend naar de lessen uit Dodd-Frank. We zorgen dat er straks effectief flankerend beleid is, met een evaluatie na drie jaar. Mijn inschatting is dat deze weg leidt tot wat wij beiden willen, namelijk een duurzame, verantwoorde mijnbouwsector, wereldwijd, om het in mijn woorden te zeggen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik wil eigenlijk even weg van de vraag of Nederlandse bedrijven het zoveel beter doen dan andere bedrijven in Europa. Dat zeggen we altijd wel, maar ik vind niet dat we die stelling met een overdosis aan bewijs kunnen onderbouwen. De Minister zegt dat zij kiest voor vrijwilligheid omdat de Nederlandse aanpak werkt, kijk maar naar al die convenanten. Ik weet helemaal nog niet of die convenanten werken. Het is nog veel te vroeg om de conclusie te trekken dat deze beter werken dan de Dodd-Frank Act, waarvan we gelukkig wel weten wat er goed werkt en wat minder goed. Ik zou zeggen dat de Amerikanen een stuk verder zijn, door hun heldere wetgeving. We weten wat daar goed aan is en we weten wat er beter kan. Als Nederland kunnen we daar nog niet aan tippen. We hebben alleen heel veel papier, maar we weten nog niet hoe effectief het beleid is. Is de Minister dat met mij eens?
Minister Ploumen: Het trekken van lessen uit de ervaringen met de Dodd-Frank Act doe ik niet om die Dodd-Frank Act te marginaliseren. Ik wil oprecht leren van de ervaringen en die twee dingen naast elkaar zetten. De Dodd-Frank Act is redelijk recent. Ons convenantenproces is ook redelijk recent. Bij steenkolen zijn wij al een paar stappen verder. Bij de Dodd Frank Act wordt maar zeer beperkt gehoor gegeven aan de opgelegde verplichting. Deze geldt bovendien voor een beperkter geografisch gebied en voor een beperktere groep bedrijven. We moeten de vergelijking ook eerlijk op de verschillende dimensies maken. Het is waar dat ons convenantentraject nog niet afgerond is. We zijn er ook recentelijk mee begonnen. Als ik kijk naar waar we binnen die verschillende sectoren staan, dan zeg ik niet dat al die sectoren staan te juichen en hun handtekening al hebben gezet, maar ik zie wel dat de meerderheid van de sectoren zeer constructief in dat convenantenproces zit. Bij de dialoog over steenkolen zijn wij zelfs geëindigd met een groepsaansprakelijkheid binnen dat convenant. Dat vind ik positieve stappen. Ik ga niet alles weer herhalen, maar een ander punt is dat de EU-verordening een breder werkingsgebied heeft en meerdere bedrijven betreft, ook het mkb. Dat biedt kansen en natuurlijk ook wat uitdagingen voor die bedrijven. Ik vind niet dat je kunt zeggen dat het ene veel verder is dan het andere. Het is misschien goed om ook even te melden dat de EU-verordening erin voorziet dat er een lijst komt van smelters die het goed doen. Er zit weliswaar geen verplichting aan, maar als ik smelter was, zou ik toch wel heel graag op die lijst willen staan. Er zijn allerlei interventies binnen die verordening. De aanpak is net wat anders, zou ik zeggen, maar ik ben zeker niet bereid om te zeggen dat het ene beter is dan het andere. Ik zie ook niet dat er met de Dodd-Frank Act een grote doorbraak is gecreëerd, maar het gaat niet om een competitie tussen de goeden. Het gaat erom hoe we bedrijven, de goedwillende, maar zeker ook de achterblijvers, het beste kunnen stimuleren.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat laatste is precies wat ik bedoel. Nu zegt de Minister dat zij niet bereid is om te zeggen dat het ene beter is dan het andere. Ik had nu juist begrepen dat zij zei dat de Nederlandse aanpak van vrijwilligheid beter werkt dan die van de Amerikanen met de Dodd-Frank Act. Ik ben blij dat zij nu zegt, als ik haar goed begrijp, dat zij niet zegt dat het ene beter is dan het andere. Dat is namelijk precies mijn punt. Dat weten we helemaal niet. De Amerikanen zijn op een aantal punten verder. Op een aantal punten hebben zij bewuste keuzes gemaakt voor inperking, geografisch of qua producten. Dat hoeven niet per definitie ook onze keuzes te zijn. Wij kunnen het ook breder maken, als wij dat willen. Het gaat mij om de claim van de Minister dat zij zich in Brussel zo opstelt, omdat zij heeft gezien dat de Nederlandse benadering beter werkt dan de Amerikaanse benadering. Dat heeft zij gezegd, maar nu zegt zij dat zij niet zegt dat het ene beter is dan het andere. Ik vind dat een belangrijke stap vooruit. Ik denk ook dat je dat niet kunt zeggen. Mijn oproep aan de Minister is om zich veel opener op te stellen in Brussel bij initiatieven van het parlement of van andere lidstaten om een meer verplichtende verordening te krijgen.
Minister Ploumen: De heer Van Ojik hoort mij wel zeggen dat ik mede gezien de ervaringen in Nederland en wat wij nu zien rond de Dodd-Frank Act wel een voorkeur heb voor vrijwillig, maar ik heb niet voor niets voorgesteld om de Europese richtlijn na drie jaar te evalueren. De heer Van Ojik zal het met mij eens zijn dat het geen digitaal onderwerp is. We proberen het nu een beetje te versimpelen, ook om de discussie goed scherp te kunnen voeren. Gezien de ervaringen heb ik wel een voorkeur. Tegelijkertijd zie ik ook dat wat hier werkt, niet per se een-op-een uit te rollen is. Daarom stel ik ook die evaluatie voor. Daarbij betrekken we wat mij betreft ook de ervaringen met de Dodd-Frank Act. Laat ik erbij zeggen dat die evaluatie ook niet vrijblijvend is. Die gaat inderdaad over die vier dimensies die ik noemde.
De heer Van Laar (PvdA): Wij horen heel veel verhalen over de Dodd-Frank Act. Ik had eigenlijk gehoopt dat de Minister daar duidelijkheid over zou scheppen, maar in de beantwoording tot nu toe wordt de onduidelijkheid eigenlijk alleen maar vergroot. Het kan toch moeilijk waar zijn dat de Dodd-Frank Act niet werkt, maar wel leidt tot massaal ontwijkingsgedrag als het gaat om mijnen in Congo. Ik lees in rapportages van ngo's dat heel veel mijnen in Congo van eigenaar veranderd zijn als reactie op de Dodd-Frank Act en dat er daardoor verantwoorder gemijnd wordt. Ik hoopte dat de Minister dat soort dingen zou kunnen bevestigen of ontkrachten. Zij zegt dat er door maar 20% wordt gerapporteerd als er een verplichting wordt opgelegd. Als zij zegt dat een vrijwillig initiatief vast succesvoller zal zijn, vind ik dat niet meteen een aannemelijk verhaal. Ik denk dat bedrijven heel terughoudend zijn bij het rapporteren. Zelfs als je een verplichting oplegt, willen zij eerst nog zien hoeveel tanden die wet heeft, voordat zij echt gaan rapporteren. Ik ben een beetje in verwarring.
Minister Ploumen: Dat laatste deel van de interventie van de heer Van Laar brengt mij in verwarring. Ik begrijp even niet waar hij op duidt.
De heer Van Laar (PvdA): De Minister zegt dat 1.300 bedrijven rapporteren. Dat is 20% van het totaal. Vervolgens zegt zij dat een verplichting dus niet werkt, maar dat bij het vrijwillige initiatief van de Europese Unie bedrijven vast staan te trappelen om op dat lijstje te komen. Uit de ervaring in Amerika blijkt dat bedrijven heel terughoudend zijn om te rapporteren. Zelfs als er een verplichting wordt opgelegd, kijkt 80% even aan wat meer risico oplevert: niet rapporteren of rapporteren dat zij in een conflictgebied zitten. Dat is mijn conclusie.
Minister Ploumen: Mijn inzet toen ik aangaf dat zo teleurstellend weinig bedrijven rapporteren, is dat dit onderstreept dat een verplichting ook beperkingen heeft. Ik treed niet in de motieven van bedrijven om dat te doen. Ik zou zeggen: dat is aan hen, hoewel wij daar natuurlijk wel een morele opvatting over hebben.
Dan het eerste deel van de interventie van de heer Van Laar. Wij constateren enerzijds uitwijkgedrag van bedrijven, maar anderzijds ook wat de heer Van Laar zegt. Hoe moeten we dat nu precies duiden? Ik heb niet een exacte evaluatie van de Dodd-Frank Act gedaan, maar ik denk dat het op basis van wat wij zien en horen fair to say is dat het allebei gebeurt. Er is ontwijkgedrag, maar er zullen ook resultaten zijn. Als zo weinig bedrijven rapporteren, vind ik dat geen goed teken. Dat is niet bemoedigend. Die verplichting heeft daarmee ook beperkingen. Nogmaals, het gaat er niet om de Dodd-Frank Act in een kwaad daglicht te stellen. Integendeel. Maar ik probeer wel beide benaderingen naast elkaar te leggen. Dan vind ik dat je niet per se kunt zeggen dat de ene een doorslaand succes is en de andere niet. Gegeven de Nederlandse ervaringen en gegeven de bredere werking van de EU-verordening heb ik daar natuurlijk wel een lichte voorkeur voor.
De heer Van Laar (PvdA): Mijn conclusie op basis van de gesprekken die ik gevoerd heb, is dat bedrijven hun straatje aan het schoonvegen zijn voor het geval de Dodd-Frank Act gaat werken, maar zo lang mogelijk proberen niet te rapporteren, om de eventuele juridische consequenties niet te hoeven ondervinden. Bedrijven zijn zeer terughoudend met betrekking tot verantwoord ondernemen en daarover rapporteren. Daarom snap ik niet waarom de ervaring met de Dodd-Frank Act leidt tot een pleidooi voor vrijwillige regelgeving. Die zal er alleen maar toe leiden dat bedrijven die het goed doen, misschien mee gaan doen en dat de rest lekker blijft doen waar hij zin in heeft.
Minister Ploumen: De waarneming van de heer Van Laar dat bedrijven niet rapporteren om hun straatje schoon te vegen laat ik voor zijn rekening. Ik constateer de objectieve feiten, want ik heb niet met al die bedrijven gesproken. Feit is dat er maar beperkt gerapporteerd is. Dat lijkt mij net als uitwijkgedrag een ongewenste ontwikkeling.
De heer Teeven (VVD): Ondanks de verbetenheid waarmee aan deze zijde van de tafel op een dwingend karakter wordt aangedrongen, stelt de realiteitszin van de Minister mij buitengewoon gerust. Hoe wordt dat in de rest van Europa beleefd, als er wordt gesproken over deze verordening? Er wordt gesproken over optie 3 en 4. Hoeveel landen zijn er voor optie 3 en hoeveel voor optie 4? Als we de realiteitszin in de discussie inbrengen, zijn we ook weer een stuk verder.
Minister Ploumen: Om fair te zijn, mevrouw Mulder vroeg daar ook naar. Anders zegt iedereen dat ik de heer Teeven ook nog voortrek in de beantwoording. Ik heb dat even precies nagevraagd. De meerderheid van de lidstaten is zich nog aan het beraden over het voorstel. De Zweden hebben zich uitgesproken. Zij willen een hybride systeem, met een verplichting voor de DRC en vrijwillig voor de rest van de wereld. Dat sluit aan bij het werkingsgebied van de Dodd-Frank Act. De heer Van Ojik knikt, want dat vindt hij een interessante ontwikkeling. Er is een debat tussen de lidstaten, waarover we nu informeel spreken, over hoe je definieert wat een conflictgebied is. Welke autoriteit zou je willen inzetten voor een controle van de audits? Dat zijn twee buitengewoon relevante punten. Het is nog wat vroeg om een goed overzicht te kunnen geven, zeg ik tegen mevrouw Mulder en de heer Teeven. Er zijn verschillende voorstellen in deze fase.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Met permissie, omdat ik normaal gesproken niet aan deze debatten deelneem, maar net als een aantal collega's verbaas ik me erover dat wat wij in Europa zouden willen doen, wordt vergeleken met de Dodd-Frank Act. Ik kan mij voorstellen dat als we het werkingsgebied ervan breder laten zijn, we ook minder snel te maken hebben met het uitwijken waarvan sprake kan zijn bij de Dodd-Frank Act, naar Minister vreest. Dat zou niet aan de orde zijn als wij afspreken dat het werkingsgebied van de verordening breder is.
Minister Ploumen: Het werkingsgebied in de EU-verordening is ook breder. Dat betreft alle conflictgebieden. De enige uitwijkmogelijkheid die er dan is, is om naar niet-conflictgebieden uit te wijken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ja, dat klopt, maar ik had begrepen dat de Minister eerder zei dat een van de risico's is dat bedrijven zullen gaan uitwijken. Dat lijkt me dan toch niet aan de orde te zijn.
Minister Ploumen: Zij zullen niet uitwijken naar andere conflictgebieden, want die vallen allemaal onder het werkingsgebied, maar er is wel de mogelijkheid, die door de heer Sjoerdsma wordt betwist, dat zij uitwijken naar niet-conflictgebieden waar dezelfde stoffen gedolven kunnen worden. Dat is het risico.
Voorzitter. Bij de verordening wordt voorgesteld dat er een lijst komt met bedrijven die het goed doen. In het voorstel geldt die vooralsnog alleen voor de smelters, maar Nederland heeft het voorstel gedaan om die lijst uit te breiden met importeurs. Andere lidstaten beraden zich op dat voorstel. Het is een knowing-and-showinglijst, zoals dat in het jargon heet. Omdat deze een vrij beperkt aantal bedrijven betreft, kan deze gemakkelijk worden omgekat naar een naming-and-shaminglijst, want het is tamelijk helder wie er dan niet op staat.
De heer Sjoerdsma vroeg of het mogelijk is om nu al te zeggen hoeveel bedrijven zich aan de voorgestelde certificering zullen committeren. Dat is lastig te voorspellen, maar ik ben daar positief over. Als de heer Sjoerdsma vraagt om een lijstje, moet ik het antwoord schuldig blijven, daar zal ik niet omheen draaien. We zien wel dat hiervoor bij investeerders en fabrikanten van eindproducten grote belangstelling is. Zij gaan natuurlijk dieper in de keten om duidelijkheid vragen. Die vragen kunnen een stimulans zijn voor leveranciers om zich actief op te stellen. Zo werkt dat gelukkig in ketens. Nederland is hierover ook in gesprek met bedrijven. De voortdurende dialoog die we nu voeren met een aantal van die bedrijven in het kader van de convenanten, helpt daarbij.
De EU zet ook in op vergroting van de betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf. Daar is een specifiek programma voor, te weten het COSMO-programma. Dat is een bestaand programma dat men wil inzetten voor voorlichting aan het mkb over due diligence, dus er wordt op allerlei manieren bekeken hoe men bedrijven daartoe kan aanzetten.
In de interventie van de heer Sjoerdsma kwam ook de vraag naar voren hoe je flankerend beleid kunt inzetten, zodat de betrokken regio's het maximale economische potentieel uit de grondstoffenwinning kunnen halen. Nederland zet zich in om de Europese instanties, het directoraat-generaal Development and Cooperation (DEVCO) en Trade en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), ertoe aan te zetten om meer samenwerking op dat terrein te realiseren. We hebben ons ingezet om een coalitie te bouwen van lidstaten. Er zijn verkennende contacten met Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Frankrijk. We willen het liefst een breder publiek-privaat partnerschap maken, waar bedrijven en ngo's bij worden betrokken. Ook op dat front doen we iets, zeg ik tegen de heer Sjoerdsma. De Commissie heeft hiervoor inmiddels 20 miljoen euro gereserveerd, en daarnaast is er nog onze inzet op die ppp's.
De heer Teeven vroeg of er nog iets meer te zeggen is over de kosten van zelfcertificering. Kan de Minister daar preciezer over zijn? In deze fase hangt het ervan af hoe die verordening eruit komt te zien. Komt er een nationale autoriteit of niet? Dat is nog wat prematuur.
Er is ook gevraagd of andere energiebedrijven zich ook bekeren – als ik dat woord in deze postpaastijd mag gebruiken – tot die groepsaanspreekbaarheid die wij in het steenkolenconvenant hebben. Dat zou natuurlijk een prima onderdeel van een aantal convenanten kunnen zijn, maar het is wel heel sector- en contextspecifiek of dat een toegevoegde waarde heeft. Op zichzelf vind ik het wel een heel positieve ontwikkeling bij het steenkolenconvenant, zeg ik tegen mevrouw Gesthuizen en mevrouw Mulder, die daar vragen over stelden. Als wij zien dat dit bij andere sectoren mogelijk is, brengen wij dat actief in.
Dan kom ik op een paar vragen over de bredere problematiek, zoals mevrouw Thieme die schetste. Er is ook door anderen gezegd dat dit over die vier grondstoffen gaat. Ik heb al gezegd dat ik dat best wil uitbreiden. Bij veel meer grondstoffen kan schaarste een rol spelen bij conflicten, om het zo even te parafraseren. Mevrouw Thieme noemde specifiek water. Nederland zet zich breder in voor verduurzaming en voor het versterken van een circulaire economie. Mijn collega van I en M heeft daarin het voortouw. Ook EZ en BZ zijn hierbij heel actief. Medio december 2014 heeft de Kamer een brief gekregen over de brede kabinetsinzet. Ik vind de suggestie die door een aantal leden is gedaan over het onderwerp recycling heel interessant om uit te werken. Nederland is een van de landen waar meer dan 80% wordt gerecycled, uit het hoofd gezegd. Daar zijn wij tamelijk uniek in. We hebben daar de technologie ook voor. Ik stel de Kamer voor dat het wellicht interessant is om met de recyclingbedrijven, die ik vaak ontmoet bij missies, te onderzoeken of we een specifieke recyclingmissie kunnen opzetten op een aantal gebieden. Ze gaan vaak mee en krijgen ook aandacht, maar door wat de Kamer zei, ben ik wel aangemoedigd om te bekijken of we daar wat scherper op in kunnen zetten. Ik zal de Kamer daar bij gelegenheid graag nader over informeren.
Dat geldt ook voor de suggestie die is ontleend aan het Rathenaurapport over de Sustainable Economic Zone. Dat vind ik een heel interessante gedachte. Ik ga me daar zeker in verdiepen en bekijken of Nederland daarbij in het kader van dit debat een wat actievere rol kan spelen. Ik bekijk nog even in welke vorm ik dat doe. Ik kom daar graag op terug, want dit zijn interessante gedachten, op het snijvlak van de agenda voor hulp en handel.
De heer Van Ojik vermoedde in de beste traditie van complotdenkers van alles achter de Nederlandse inzet bij EITI wat er niet achter zit. Het «waarschijnlijk» in de brief duidt er niet op dat wij ons waarschijnlijk gaan verbinden aan EITI, maar dat gaat vooral over het timeframe: waarschijnlijk eind dit jaar, maar naar ik hoop eerder. Ik hield daar even wat ruimte. We hebben Nederlandse bedrijven in het afgelopen jaar geconsulteerd. Daarbij is duidelijk geworden dat die relatief gemakkelijk aan de EITI-vereisten kunnen voldoen. Vanaf het komend boekjaar moeten zij immers ook aan de rapportageplicht in de EU-jaarrekeningrichtlijn voldoen. Dat loopt parallel. Daarom is die introductie in andere landen ook vrij soepel verlopen. De implementatie vraagt wel om een extra inspanning van de overheid. Wij werken op dit onderwerp samen met EZ, Financiën en Justitie aan een goede uitwerking.
Op de vraag waarom we er niet eerder aan begonnen zijn, moet ik het antwoord schuldig blijven. In eerste instantie was het bedoeld voor de landen daar. Wij zijn het zevende OESO-land dat zich aanmeldt, dus we waren niet bij de eerste zes, maar we zijn zeker ook niet bij de achterhoede.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Om een misverstand uit de weg te helpen, ik vermoed er geen complot achter. Dat zou pas echt nieuws zijn, niet als ik dat zou vermoeden, maar als het er zou zijn. Ik vraag me dit wel af. Laat ik het positief vragen. We zijn er kennelijk nog niet. We moeten nog een aantal dingen doen en dan is het zo ver dat we ons kunnen aanmelden voor de sign-upfase, dus dan zijn we er nog niet. Dan melden we ons aan en dan komen we in een fase dat we misschien, enzovoorts. Als de Minister zegt dat de dingen die hier staan, binnenkort worden gedaan en dat het aan het eind van dit jaar geregeld is, dan ben ik hartstikke enthousiast. Dat zou ik geweldig vinden, maar zoals ik het nu lees, zijn er nog allerlei dingen die wellicht fout kunnen gaan. Klopt dat? Dat heeft niets met een complot te maken. Dat heeft de Minister verkeerd begrepen.
Minister Ploumen: Het komt zelden voor dat de heer Van Ojik en ik elkaar verkeerd begrijpen. Excuses daarvoor. In de brief wilden we helder zijn over wat ons nog te doen staat, omdat we als overheid ook dingen moeten doen. Mijn begrip van het geheel is dat als je eenmaal in de sign-upfase zit en aan alles voldoet, je gewoon gladjes van de ene naar de andere ronde gaat. Daar ga ik althans van uit, om het niet ingewikkelder te maken dan het is. Wij willen ervoor zorgen dat we onze zaakjes netjes voor elkaar hebben, dus volgens mij hoeft de heer Van Ojik zich over dit onderwerp geen zorgen te maken.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik heb nog gevraagd naar de administratieve lasten die daarmee gepaard gaan, net als met de jaarrekeningrichtlijn. Hoe wordt dat op elkaar afgestemd? Aan de ene kant moet een bedrijf aan dit voldoen en aan de andere kant aan dat. Zo komen middelgrote en kleine bedrijven mogelijk in de knel. Dat willen we ook voorkomen. We willen die doelen wel bereiken, maar met zo min mogelijk administratieve lasten.
Minister Ploumen: Ja, dat ben ik natuurlijk eens met mevrouw Mulder. Vandaar dat wij bedrijven in het afgelopen jaar hebben geconsulteerd, om te bekijken of dit extra lasten oplevert. Als dat zo is, kunnen we die dan wegnemen? Niemand wil allerlei richtlijnen stapelen. Voor zover wij dat nu, ook op basis van die consultaties, kunnen vaststellen, is het voor bedrijven relatief gemakkelijk om aan die rapportages te voldoen. De EU-jaarrekeningrichtlijn en EITI kunnen goed op elkaar afgestemd worden, met een minimum aan extra werk. Het is wel goed om te zeggen dat die afstemming moet en ook mogelijk is, zoals we zien in andere landen. We overleggen wel in de onvermijdelijke multistakeholder group over hoe we dat het beste kunnen doen. Dat moet naast de bestaande praktijk gelegd worden. Nogmaals, de consultaties met bedrijven laten zien dat zij zich daar geen grote zorgen over maken. Wij zetten echt alles op alles om het zo simpel mogelijk te houden. Dat is in ieders belang, niet alleen van de bedrijven, maar ook van degenen die al die rapportages moeten lezen, zoals Kamerleden of mensen die daar niet voor hun werk mee bezig zijn. De noodzaak tot zo simpel mogelijk wordt wel gevoeld bij verschillende groepen. Daar wil ik graag aan voldoen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Begrijp ik het goed dat dit zowel geldt voor de wat grotere bedrijven als voor het wat kleinere mkb?
Minister Ploumen: Ja, volgens mij wel. Die grote bedrijven hebben uiteraard meer capaciteit, maar juist bij het mkb willen wij voorkomen dat men zich in allerlei bochten moet wringen.
Voorzitter. Mevrouw Mulder en mevrouw Gesthuizen vroegen naar de stand van zaken wat betreft het steenkolenconvenant en de relatie met de Colombiaanse overheid. Op 6 mei is er een conferentie, georganiseerd door de Colombiaanse overheid en door ons. Daar komen ook de Colombiaanse mijnbouwbedrijven, de Nederlandse energiebedrijven en de Denen. Dat wordt een vrij groot gezelschap. Overigens heeft de Colombiaanse overheid te kennen gegeven dat zij ook heel graag een gesprek met deze commissie zou willen hebben of met andere belangstellende Kamerleden. Mede op aandringen van Nederland komen van Colombiaanse zijde niet alleen de Minister en de viceminister van mijnbouw, maar ook de mensenrechtenadviseur namens het presidentieel paleis, de heer Guillermo Rivera, zodat we de problematiek in den brede kunnen adresseren, zoals we deze hier ook steeds besproken hebben.
Het gesprek met het maatschappelijk middenveld over het actieplan loopt goed. Op 2 april is men bij elkaar gekomen. De ngo's hebben hun inbreng kunnen geven over de nieuwste concepten. Midden april wil men graag tot een laatste versie van het actieplan komen. Ik zal de Kamer hierover zo snel mogelijk informeren.
Mevrouw Gesthuizen vroeg of de Minister zich ook persoonlijk blijft inzetten, niet alleen voor het verduurzamen van de mijnbouw in Colombia in de toekomst, maar ook voor de bredere slachtofferproblematiek. Dat zal ik zeker doen. Met de Colombiaanse overheid hebben we afgesproken dat we de UNHCR zullen vragen om de mogelijkheden te verkennen voor het op gang brengen van een dialoog tussen de slachtoffers van het gewapend conflict en de Colombiaanse private mijnbouwsector. Dan bespreken we ook wat een goede manier is voor Nederland om in die dialoog geëngageerd te zijn. Er worden dus stappen gezet en het loopt. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er in deze fase barrières zijn voor wat wij graag willen en hier gewisseld hebben, zeg ik tegen mevrouw Gesthuizen. Het zal niet makkelijk zijn, maar dat is nu eenmaal de aard van het proces.
De heer Sjoerdsma heeft gevraagd naar de stand van zaken bij het gesprek met EZ over datgene waarover wij allemaal zorgen hebben. EZ beziet of de beleidsregel op het gebied van mededinging en duurzaamheid toereikend is voor de agri-/nutriketen, die dezelfde problemen heeft ondervonden. Met hen bekijk ik of we dat breder kunnen trekken. Dat is een gedeelde wens van de commissie en van mij. We onderzoeken ook of dit onderwerp aangekaart moet worden binnen de EU. We zijn natuurlijk gebonden aan EU-regelgeving. Ik heb aan enkele collega-ministers de vraag voorgelegd of zij daar ook even over na willen denken. Hebben zij daar ook hinder van? Willen zij aansluiten bij onze wens tot agendering?
Tot slot de vraag van mevrouw Gesthuizen over wat we gaan doen in verband met het amendement over de ivoorhandel. Allereerst gaan we de weerbaarheid vergroten van gemeenschappen waar stroperij plaatsvindt. Mevrouw Gesthuizen zei terecht dat het gaat om mensen en dieren. Het gaat om versterking van de rechtshandhaving en reductie van de vraag naar levende exemplaren van bedreigde diersoorten en naar producten zoals ivoor. Daarvoor is 2 miljoen vrijgemaakt: 1 miljoen voor de weerbaarheid van gemeenschappen, 0,8 miljoen voor versterking van de rechtshandhaving en 0,2 miljoen voor het reduceren van de vraag. Dat is waar we staan bij de uitwerking van dat amendement. Daarmee meen ik alle vragen beantwoord te hebben.
De heer Van Laar (PvdA): Mijn betoog was misschien wat stellig, maar dat wil niet zeggen dat ik er geen reactie van de Minister op wil. Er zijn in ieder geval twee punten die ik niet heb gehoord. Ik begon mijn betoog met de constatering dat dit alleen maar over conflictgrondstoffen gaat. Zouden we niet toe moeten naar regelgeving over alle grondstoffen? Er zijn bij de winning in brede zin grote misstanden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, niet alleen in conflictgebieden. Er is vaak sprake van sterfgevallen, milieuschade et cetera. Wat vindt de Minister daarvan? Komt dat misschien over drie jaar?
Over het andere punt zei de Minister dat zij er wel iets over zou zeggen, maar ik heb het niet gehoord. Misschien heb ik het gemist. Dat is of het gericht is op het proces of het product. De Minister zegt dat de Dodd-Frank Act minder bedrijven bevat, maar die omvat natuurlijk wel alle bedrijven die producten maken met die grondstoffen, zodat je uiteindelijk kunt zien met welk product iets gemaakt is. Ik heb niet begrepen wat het standpunt van de Minister daarover is. Ziet zij dat als een ontwikkeling die zij in de toekomst zou toejuichen of niet?
Minister Ploumen: Ik meen dat ik daarover een paar dingen heb gezegd, maar misschien net niet precies genoeg. Wat betreft de uitbreiding, we beginnen met deze vier. Er komt dus iets na. Die vier doen we omdat dat ook zo is in de Dodd-Frank Act en de OESO-richtlijn. De volgende stap is wat mij betreft uitbreiding naar meerdere conflictgrondstoffen, want er zijn er nog wel meer. Ik sta ervoor open om te bekijken of we dat breder kunnen organiseren. De vraag hoe je verder kunt opschalen of uitbreiden kan wat mij betreft inderdaad bij die evaluatie terugkomen. Ik zal mij er graag voor inzetten om dat onderdeel van de evaluatie te laten zijn, op een zodanige manier dat wij vrij snel kunnen doorschakelen in de tijd.
Ik heb ook enkele opmerkingen gemaakt over proces of product. Wij menen met de importeurs en de smelters de kern van de keten te pakken te hebben. We zien dat ook eindgebruikers zich al engageren in het proces. Dat zou ook onderwerp van de evaluatie kunnen zijn. Is dat voldoende om de hele keten onder controle te krijgen? Ik denk dat we een goede stap zetten met die sleutelspelers. Ik zet mij er graag voor in om de vraag of dat voldoende is, onderdeel te laten zijn van die monitoring of evaluatie. Dat gaan we ook bekijken gerelateerd aan de effectiviteit van de Dodd-Frank Act.
De heer Van Laar (PvdA): Als we alleen de smelters en de importeurs nemen, kunnen degenen die de halffabricaten verwerken, alsnog bijmengen, dus dan zie je nog niet hoe een product uiteindelijk is samengesteld. Dat is de stap die ik mis in het voorstel van de Europese Commissie. Vindt de Minister dat ook een gemis of is dat volgens haar niet waar?
Minister Ploumen: Ik denk dat het engagement van de eindgebruikers heel belangrijk is en dat druk op de andere delen van de keten ook wel nuttig is. Ik zeg toe dat ik nog even goed zal bekijken wat de toegevoegde waarde daarvan is. Ik proef dat de heer Van Laar ook wel brood ziet in het toevoegen van die halffabricaten. Dat is ongetwijfeld ook een tamelijk complexe materie. Ik zeg graag toe dat ik daar nog even scherp naar zal kijken.
De heer Teeven (VVD): Stuurt de Minister, voordat zij een besluit neemt over die halffabricaten, een brief aan de Kamer over wat haar conclusie is?
Minister Ploumen: Jazeker.
De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Minister. Ik kijk even naar de heer Van Laar, om te horen of hij zijn voorstel om de tweede termijn gezien het belang van het onderwerp op een ander tijdstip te laten plaatsvinden handhaaft of daarvan afziet.
De heer Van Laar (PvdA): Als we het nu doen, hebben we allemaal één minuut en dan heeft de Minister nog vijf minuten om erop te reageren, zonder interrupties. Dat lijkt me zonde.
De voorzitter: Ik wil weten wat u wilt.
De heer Van Laar (PvdA): Ik wil graag een aparte tweede termijn.
De heer Teeven (VVD): Ik steun de heer Van Laar.
De voorzitter: Ik constateer dat mevrouw Gesthuizen en mevrouw Thieme dat ook steunen. Ik concludeer dat de meerderheid van de aanwezigen het standpunt huldigt dat we de tweede termijn op een andere datum moeten doen. Die zal op korte termijn worden gepland.
Mevrouw Thieme (PvdD): Een punt van orde. Dat heeft ermee te maken dat ik als kleinere fractie moet bekijken of ik aanwezig kan zijn bij die tweede termijn. Daarom kondig ik nu alvast aan dat ik de behoefte heb om een motie in te dienen.
De voorzitter: Dat is genoteerd. Dan kom ik tot de conclusie dat we nu dit overleg kunnen stoppen en op een later tijdstip verdergaan. Ik dank u zeer voor uw bijdrage tot zover. Ik dank de Minister voor haar beantwoording en ieder voor zijn of haar belangstelling.
Sluiting 16.15 uur.