Gepubliceerd: 9 december 2011
Indiener(s): Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32844-7.html
ID: 32844-7
Origineel: 32844-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 december 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

Artikel 6.26 van de Waterwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen zijn de volgende bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing:

a. 2.14, eerste lid en derde tot en met zesde lid,

b. 2.22, vijfde lid, eerste en tweede volzin, met dien verstande dat aan de watervergunning voorschriften worden verbonden die strengere eisen bevatten dan de algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, voor zover deze eisen naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de voor het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam in het beheerplan, bedoeld in hoofdstuk 4, paragraaf 3, van deze wet, opgenomen maatregelen;

c. 2.25, eerste lid, 2.30, 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, 2.33, eerste lid, aanhef en onder b, en 8.1, met dien verstande dat voor «omgevingsvergunning» wordt gelezen «vergunning» dat voor «milieu» wordt gelezen «chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen» en voor «een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan»: het storten of lozen van stoffen.

2. In het vierde lid, eerste volzin, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

3. In het vijfde lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door: derde en vierde lid.

B

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 2.9a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, categorieën gevallen worden aangewezen waarin de eerste volzin van overeenkomstige toepassing is.

2. In het tweede lid wordt «dat besluit of de mededeling, bedoeld in artikel 3.12» vervangen door «de mededeling van dat besluit krachtens artikel 3.12, tweede lid, onder b», en wordt «indien het besluit» vervangen door: indien de mededeling.

2. Onderdeel D komt te luiden:

D

In artikel 2.20, eerste lid, wordt «een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of e» vervangen door: een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, of in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting.

3. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

E

Aan artikel 2.27, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.

C

Voor artikel IX, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

In de artikelen 49, 58 en 76a wordt «het nemen van een omgevingsvergunning» vervangen door: de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

D

Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 5.16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. de artikelen 9.5.1 en 9.5.6;.

2. In onderdeel g wordt onder vernummering van onderdeel 2° tot onderdeel 3°, een onderdeel ingevoegd, luidende:

2°. activiteiten die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van die wet, bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover die activiteiten plaatsvinden binnen een inrichting en voor zover dat bij die maatregel is bepaald;.

2. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In artikel 8.48, eerste lid, onder a, wordt «artikel 8.45» vervangen door: artikel 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

E

Artikel XIV, onderdeel D, vervalt.

F

Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 3, eerste lid, vervalt « of besluit».

Ab

In artikel 6, derde lid, wordt na «wordt het bezwaar of beroep» ingevoegd: mede.

2. In onderdeel D, onder 2, vervalt «derde, ».

G

Na artikel XV worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVA

In artikel II van de wet van 18 juni 2009 tot wijziging van de Wet explosieven voor civiel gebruik ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2008/43/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 4 april 2008 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad betreffende harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (PbEG L 127) (Stb. 298) wordt na «tijdstip» ingevoegd: , dat voor de verschillende onderdelen van artikel I verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XVB

In artikel II, onderdeel H, van de wet van 29 april 2010 tot kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (Stb. 2010, 187) wordt «koninklijk besluit» vervangen door «koninklijke boodschap» en wordt «artikel 3.1 van de Wet dieren» vervangen door: de artikelen 3.1, 3.3 tot en met 3.6, 6.4 en 7.1 van de Wet dieren met betrekking tot dierlijke bijproducten.

ARTIKEL XVC

De wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel GG, wordt in artikel 69c, vijfde lid, van de Zeevaartbemanningswet «artikel 48c, tweede lid, onderdeel a,» vervangen door: artikel 48c, derde lid, onderdeel a,.

B

In artikel VII vervalt onderdeel n, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel m door een punt.

H

Na artikel XIX worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIXA

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 mei 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht) (32 389) tot wet is of wordt verheven en artikel 3.9 van die wet eerder in werking treedt dan deze wet, vervalt artikel XI van deze wet.

ARTIKEL XIXB

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 mei 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht) (32 389) tot wet is of wordt verheven en artikel 3.3, onderdeel B, van die wet in werking treedt, wordt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als volgt gewijzigd:

1. In artikel 2.29, derde lid (nieuw), wordt «eerste, tweede of derde lid» vervangen door: eerste of tweede lid.

2. In artikel 2.32 wordt «een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, derde lid» vervangen door: een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, tweede lid.

ARTIKEL XIXC

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 februari 2011 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van (...) tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) (32 625) tot wet is of wordt verheven en artikel XI van die wet in werking treedt dan wel, indien artikel XI van die wet eerder in werking is getreden dan deze wet, op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel XI, tweede lid, onderdeel b, van die wet «de onderdelen b, d, e en c» vervangen door: de onderdelen b, d tot en met g en c.

ARTIKEL XIXD

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 februari 2011 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van (...) tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) (32 625) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet in werking treedt dan wel, indien artikel I van die wet eerder in werking is getreden dan deze wet, op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de Wet geluidhinder, zoals deze luidt na inwerkingtreding van genoemd artikel I, als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 46, tweede lid, onderdeel a, 55, derde lid, onderdeel a, 62, eerste lid, 89, eerste lid, en 100a, eerste lid, onderdeel a, onder 2 wordt «artikel 111» vervangen door: artikel 111b.

2. In de artikelen 113 en 114 wordt «de artikelen 111 en 112» vervangen door: de artikelen 111b en 112.

ARTIKEL XIXE

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 februari 2011 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van (...) tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) (32 625) tot wet is of wordt verheven en de wijziging van de Wet milieubeheer in werking treedt of is getreden, zoals gewijzigd door Artikel II van genoemde wet, wordt de aldus gewijzigde Wet milieubeheer als volgt gewijzigd:

1. In artikel 11.1, eerste lid, komt de begripsomschrijving van «geprojecteerde weg of spoorweg» te luiden:

geprojecteerde weg of spoorweg: nog niet aangelegde weg of spoorweg, in de aanleg waarvan wordt voorzien door een geldend bestemmingsplan, tracébesluit, of wegaanpassingsbesluit als bedoeld in de Spoedwet wegverbreding, dan wel door een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken;.

2. Artikel 11.42, eerste lid, komt te luiden:

1. Het tweede tot en met vijfde lid zijn van toepassing indien een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond of een wijziging van een geluidproductieplafond in het kader van een tracébesluit betrekking heeft op een weg of spoorweg waarvoor de beheerder op grond van artikel 11.56, eerste lid, een verzoek tot vaststelling van een saneringsplan moet doen, en er voor deze weg of spoorweg nog niet eerder een saneringsplan is vastgesteld.

3. Artikel 11.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt genummerd tweede lid.

4. In artikel 11.56, vijfde lid, wordt «tweede en zesde lid» vervangen door: tweede en zevende lid.

5. Artikel 11.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onder saneringsobjecten als bedoeld in het eerste lid worden niet verstaan geluidsgevoelige objecten met betrekking waartoe met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere geluidsbelasting is toegestaan dan de wettelijke maximumwaarde ingevolge de Wet geluidhinder.

Toelichting

Algemeen

De in deze nota van wijziging voorgestelde aanpassingen van het wetsvoorstel hebben een juridisch-technisch karakter. De wijzigingen betreffen het herstel van omissies, onjuiste verwijzingen en het aanbrengen van redactionele verbeteringen ter voorkoming van mogelijke misvattingen. De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op bepalingen van het wetsvoorstel zelf naar aanleiding van verschrijvingen of wijzigingen van andere wetsvoorstellen die samenhangen met dit wetsvoorstel. Daarnaast worden er enkele nieuwe artikelen en onderdelen aan het wetsvoorstel toegevoegd. Zo wordt ook de Waterwet middels de nota van wijziging gewijzigd en zijn er enkele afstemmingsbepalingen ingevoegd. Ook deze wijzigingen betreffen geen wijzigingen van inhoudelijke aard.

Onderdeel A

Nieuw artikel IIa

Onder 1

De wijzigingen onder 1 herstellen omissies in artikel 6.26, eerste lid, van de Waterwet.

In artikel 6.26, eerste lid, van de Waterwet is abusievelijk artikel 2.14, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet van overeenkomstige toepassing verklaard op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen. Met de voorgestelde toevoeging van onderdeel a aan artikel 6.26, eerste lid, van de Waterwet wordt deze omissie hersteld. Artikel 2.14, vijfde lid, Wabo houdt in dat de omgevingsvergunning wordt verleend indien wordt voldaan aan de in artikel 3.10, derde lid, van die wet gestelde voorwaarden. Voorheen stond deze bepaling in artikel 8.19 Wet milieubeheer, dat van overeenkomstige toepassing was op Wvo-vergunningen.

De voorgestelde toevoeging van onderdeel b aan artikel 6.26, eerste lid, van de Waterwet leidt ertoe dat ook artikel 2.22, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wabo van overeenkomstige toepassing wordt verklaard in artikel 6.26, eerste lid, van de Waterwet. Daardoor blijft het mogelijk om die voorschriften in een watervergunning op te nemen ter verwezenlijking van de maatregelen die blijkens het beheerplan, bedoeld in paragraaf 3 van hoofdstuk 4 van de Waterwet, met het oog op de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam vereist zijn, ook indien voor de desbetreffende lozing algemene regels worden gesteld krachtens de artikelen 6.6 of 6.7 van de Waterwet of artikel 8.40 van de Wet milieubeheer en deze algemene regels minder strenge eisen bevatten. Krachtens de eerste volzin van artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo is het stellen van afwijkende eisen alleen mogelijk voor zover dat bij de algemene regels is toegestaan. Krachtens de tweede volzin van dat lid geldt in afwijking van de eerste volzin ten aanzien van IPPC-inrichtingen een verplichting om voorschriften aan de vergunning te verbinden die afwijken van de algemeen verbindende voorschriften, voor zover met die voorschriften niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het tweede of derde lid of artikel 2.14 van de Wabo. In casu wordt voorgesteld de verplichting tot het stellen van strengere eisen aan de lozingsvergunning te verbinden met de voor een oppervlaktewaterlichaam te nemen maatregelen, blijkend uit het desbetreffende beheerplan als bedoeld in hoofdstuk 4, paragraaf 3, van de Waterwet. In het waterbeheer wordt immers bij individuele besluiten met betrekking tot vergunningen niet rechtstreeks getoetst aan (Europese) milieukwaliteitseisen maar wordt door middel van (een toetsing van) de waterbeheerplannen en de daarin opgenomen maatregelen het vereiste kwaliteitsniveau bereikt.

De voorgestelde toevoeging van onderdeel c aan artikel 6.26, eerste lid, van de Waterwet leidt ertoe dat «de gevolgen voor het milieu» in de bepalingen van de Wabo die van overeenkomstige toepassing worden verklaard in het eerste lid, gepreciseerd worden tot de ingevolge de Waterwet te beschermen milieubelangen (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van die wet). De huidige formulering gaat onbedoeld de kaders van de Waterwet te buiten hetgeen in de praktijk tot verwarring kan leiden. De gewijzigde formulering sluit tevens aan op de formulering van het tweede lid. Ook wordt verduidelijkt dat het steeds betreft het storten of lozen van stoffen.

Onderdeel A, onder 2 en 3.

Deze subonderdelen omvatten technische correcties.

Onderdeel B, onder 1

Onderdeel B, onder 1, van deze nota van wijziging wijzigt artikel IV, onderdeel B, van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op artikel 2.9a van de Wabo. De inhoud van artikel IV, onderdeel B, onder 2 (nieuw), was reeds vervat in het wetsvoorstel en heeft betrekking op artikel 2.9a, tweede lid. Thans is daaraan toegevoegd onderdeel B, onder 1, dat betrekking heeft op het eerste lid van die bepaling. Aan dat lid wordt een tweede volzin toegevoegd. Deze wijziging creëert een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur categorieën gevallen te kunnen aanwijzen waarin de in het artikellid opgenomen legesvrijstelling voor, kort samengevat, aanvragen om een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, van overeenkomstige toepassing is op aanvragen om een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo. Op grond van dat artikelonderdeel kunnen, naast de reeds in artikel 2.1, eerste lid, onder a tot en met h, aangewezen omgevingsvergunningplichtige activiteiten, ook bij algemene maatregel van bestuur omgevingsvergunningplichtige activiteiten worden aangewezen voor zover het betreft activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

Het voornemen bestaat om in ieder geval aan artikel 2.9a, eerste lid, tweede volzin, uitvoering te geven voor zover het betreft de op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo aangewezen activiteiten in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), zoals dat artikel sinds 1 januari 2011 geldt. Het betreft hier activiteiten die plaatsvinden binnen een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Voor een groot aantal bedrijven is de vergunningplicht voor die activiteiten in de plaats gekomen van de (zwaardere) vergunningplicht voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.

Gelet op de achtergrond van de uit de Wet milieubeheer overgenomen legesvrijstelling voor aanvragen die verband houden met een dergelijke activiteit – lastenverlichting voor het bedrijfsleven – dient deze vrijstelling ook onverkort betrekking te hebben op aanvragen die betrekking hebben op de thans in artikel 2.2a van het Bor aangewezen activiteiten. Indien niet tot deze wijziging wordt overgegaan, heeft dit het onwenselijke gevolg dat bedrijven voor de omgevingsvergunning die nodig is vanwege hun inrichting, opeens wel met leges kunnen worden geconfronteerd, terwijl dat voorheen, toen nog sprake was van uitsluitend een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, niet het geval was. Bovendien zijn gemeenten destijds door een aanvulling op de uitkering van het Gemeentefonds gecompenseerd voor het wegvallen van de legesinkomsten voor milieuvergunningen. Het niet regelen van de legesvrijstelling voor de hier bedoelde omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, zou dus tot gevolg kunnen hebben dat gemeenten leges kunnen verhalen op de aanvrager van de vergunning, terwijl uit de algemene middelen al in dekking is voorzien.

Omdat uit de aard der zaak niet kan worden overzien welke activiteiten er in de toekomst nog meer op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo als omgevingsvergunningplichtig zullen worden aangewezen, kan er evenmin op voorhand van worden uitgegaan dat het in alle gevallen wenselijk zal zijn om een legesvrijstelling te hanteren. Ook voor andere activiteiten dan activiteiten binnen inrichtingen kan immers een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo worden gecreëerd. Om die reden is ervan afgezien om voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, in artikel 2.9a, eerste lid, van die wet in algemene zin een legesvrijstelling op te nemen.

De voorgestelde wijziging is afgestemd met de VNG.

Onderdeel B, onder 2 en 3

In het wetsvoorstel is een verschrijving opgetreden die hier wordt hersteld. Bij vergissing is een voorgestelde wijziging van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, onmiddellijk achter de wijziging van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo in onderdeel D gevoegd, terwijl de wijziging van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo een afzonderlijk onderdeel behoort te vormen van artikel IV van het wetsvoorstel.

Onderdeel C

Bij dit onderdeel wordt in artikel IX van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op de Wet geluidhinder, een onderdeel ingevoegd. Het betreft het herstel van een redactionele onzorgvuldigheid met betrekking tot de verwijzing naar de omgevingsvergunning in de artikelen 49, 58 en 76a van de Wet geluidhinder.

Onderdeel D, onder 1

Dit onderdeel betreft het herstel van een onjuiste verwijzing in artikel 5.16, tweede lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer. In dat onderdeel wordt verwezen naar de artikelen 13 en 16 van de Wet inzake de luchtverontreiniging. Die artikelen worden met ingang van 1 januari 2012 vervangen door de artikelen 9.5.1 en 9.5.6 van de Wet milieubeheer.

Onderdeel D, onder 2

Dit onderdeel betreft het herstel van een onjuiste verwijzing in artikel 8.48, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer. De algemene maatregel van bestuur waarnaar in dit artikellid wordt verwezen, berust met de inwerkingtreding van de Wabo niet langer op artikel 8.45 van de Wet milieubeheer maar op artikel 2.22, derde lid, van de Wabo.

Onderdeel E

Dit onderdeel strekt tot het doen vervallen van artikel XIV, onderdeel D, van het wetsvoorstel. Dat onderdeel heeft betrekking op een tweetal wijzigingen van artikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Om wetstechnische redenen zullen de voorgestelde wijzigingen van dat artikel worden meegenomen bij de wijzigingen van dat artikel in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450).

Onderdeel F, onder 1

Onderdeel F wijzigt artikel XV van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op de Wet voorkeursrecht gemeenten.

Onderdeel F, onder 1, betreft het herstel van een tweetal verschrijvingen. Onderdeel Aa voorziet in het schrappen van een onjuiste verwijzing naar het projectbesluit als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Met de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 is het projectbesluit opgegaan in de omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning kan niet de grondslag vormen voor de vestiging van een voorkeursrecht. De verwijzing naar het begrip «besluit» in artikel 3, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten kan derhalve komen te vervallen.

Onderdeel Ab heeft betrekking op artikel 6, derde lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten dat beoogt de rechtsbescherming tegen twee achtereenvolgende aanwijzingsbesluiten – te weten het besluit van burgemeester en wethouders tot voorlopige aanwijzing en het besluit van de gemeenteraad tot vestiging van het voorkeursrecht – te stroomlijnen. Dat geschiedt door te bepalen dat tegen het aanwijzingsbesluit van de gemeenteraad niet afzonderlijk bezwaar of beroep behoeft te worden ingesteld indien reeds bezwaar of beroep aanhangig is tegen het besluit tot voorlopige aanwijzing. De gebezigde formulering lijkt echter te suggereren dat in dat geval tegen het voorlopige aanwijzingsbesluit van burgemeester en wethouders geen bezwaar of beroep meer openstaan. Dat is bezwaarlijk omdat ook het voorlopig gevestigde voorkeursrecht, indien dat door de bestuursrechter onrechtmatig wordt geacht, schade kan hebben veroorzaakt. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, wordt in onderdeel Ab voorgesteld om in artikel 6, derde lid, te verduidelijken dat het bezwaar of beroep tegen het besluit tot voorlopige aanwijzing, na de inwerkingtreding van een besluit van de gemeenteraad tot vestiging van een voorkeursrecht, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van de gemeenteraad.

Onderdeel F, onder 2

Dit onderdeel betreft het herstel van een verschrijving in het voorstel van wet. In onderdeel F, onder 2, vervalt «derde», omdat de tekst van het derde lid reeds in onderdeel F, onder 1, is gecorrigeerd.

Onderdeel G

Nieuw artikel XVa

In de wet van 18 juni 2009 tot wijziging van de Wet explosieven voor civiel gebruik is richtlijn nr. 2008/43/EG omgezet. In overeenstemming met artikel 15 van die richtlijn is bij koninklijk besluit van 2 februari 2010 (Stb. 62) bepaald dat die wet met ingang van 5 april 2012 in werking treedt. Er zijn thans op Europees niveau ontwikkelingen gaande die ertoe kunnen leiden dat de in nr. 2008/43/EG opgenomen verplichtingen zullen worden uitgesteld, waarbij mogelijk onderscheid zal worden gemaakt tussen de verschillende daarin opgenomen verplichtingen. De hiervoor bedoelde wet van 18 juni 2009 maakt thans gefaseerde inwerkingtreding van die wet niet mogelijk. Ten einde op de hiervoor genoemde ontwikkelingen te anticiperen, wordt in die mogelijkheid alsnog voorzien.

Nieuw artikel XVb

Artikel 8.3, tweede lid, van de Wabo bevat een verwijzing naar hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd), dat betrekking heeft op de verwerking van dierlijke bijproducten, waaronder het verwerken binnen inrichtingen en het storten buiten inrichtingen. Bij inwerkingtreding van de Wet dieren (Stb. 2011, 345) wordt deze verwijzing krachtens artikel II, onderdeel H, van de wet van 29 april 2010 tot kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (Stb. 2010, 187) gewijzigd naar het corresponderende artikel 3.1 van de Wet dieren. Deze wijziging blijkt echter niet volledig te zijn. Er worden niet alleen krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren regels gesteld over de verwerking van dierlijke bijproducten, maar ook krachtens andere bepalingen in de Wet dieren.

Met het onderhavige voorstel wordt de wijziging van de verwijzing in artikel 8.3, tweede lid, van de Wabo gecompleteerd in overeenstemming met de oorspronkelijke verwijzing naar hoofdstuk VIIa van de Gwwd. Naast de verwijzing naar algemene regels voor dierlijke bijproducten die worden gesteld krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren, wordt verwezen naar de artikelen 3.3 tot en met 3.6 van de Wet dieren die de mogelijkheid bevatten om werkgebieden in te delen, artikel 6.4 van de Wet dieren inzake de uitvoering van Europese verordeningen met betrekking tot dierlijke bijproducten en artikel 7.1 van de Wet dieren inzake het instellen van een vergunningplicht of erkenningsregeling met betrekking tot dierlijke bijproducten.

Tevens wordt met het onderhavige voorstel een kennelijke verschrijving in de in artikel II, onderdeel H, van voornoemde wet van 29 april 2010 opgenomen verwijzing – koninklijk besluit in plaats van koninklijke boodschap – hersteld.

Nieuw artikel XVc

De nog niet in werking getreden implementatiewet van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) wordt op twee punten, liggend op het beleidsterrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, verbeterd.

In onderdeel A van artikel XVc wordt een onjuiste verwijzing gecorrigeerd die voorkomt in het via de genoemde implementatiewet in te voegen artikel 69c van de Zeevaartbemanningswet. Laatstgenoemde wet wordt overigens elders in die implementatiewet omgedoopt tot Wet zeevarenden.

In onderdeel B van artikel XVc wordt een onjuiste omhangbepaling geschrapt. De om te hangen regeling (de Regeling stageduur en stagevervangende medische trainingen zeevarenden) blijft berusten op de huidige grondslagen, te weten artikel 91, tweede en vierde lid, van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart en artikel 47, tweede en vierde lid, van het Besluit zeevisvaartbemanning.

Onderdeel H

Nieuw artikel XIXa

Met dit onderdeel wordt een artikel toegevoegd aan het wetsvoorstel dat voorziet in de afstemming tussen de wijziging van artikel 13 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) zoals opgenomen in artikel XI van dit wetsvoorstel en de wijziging van de Whvbz zoals voorgesteld in artikel 3.9 van het wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht. Laatstgenoemd artikel voorziet in schrapping van artikel 13 van de Whvbz. De in artikel XI opgenomen reparatie is dan niet meer nodig. Om die reden wordt voorgesteld artikel XI te laten vervallen, indien artikel 3.9 van het wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht eerder in werking treedt dan artikel XI van dit wetsvoorstel.

Nieuw artikel XIXb

Dit onderdeel houdt verband met artikel 3.3, onderdeel B, van het voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht) (32 389), dat een wijziging bevat van artikel 2.29 van de Wabo. Bij inwerkingtreding van artikel 3.3, onderdeel B, van voornoemd wetsvoorstel zal het tweede lid van artikel 2.29 van de Wabo komen te vervallen, waarbij het derde en vierde lid van dit artikel worden vernummerd tot tweede en derde lid. Bij vergissing is er daarbij niet in voorzien om een tweetal verwijzingen in de Wabo naar de te vernummeren artikelleden, te weten in de artikelen 2.29, derde lid (nieuw), en 2.32, aan te passen aan de nieuwe nummering. De onderhavige wijziging voorziet daarin.

Nieuw artikel XIXc

Dit onderdeel houdt verband met het voorstel van wet tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van (…) tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van de hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) (32 625). In artikel XI, tweede lid, onderdeel b, van dat wetsvoorstel is per vergissing een onvolledige opsomming van onderdelen blijven staan. Met de onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Nieuw artikel XIXd

Dit onderdeel houdt verband met het voorstel van wet tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van (…) tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van de hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) (32 625), dat ook een wijziging van artikel 89 van de Wet geluidhinder bevat. Daarom kan de eerder voorgestelde wijziging in onderdeel C vervallen.

Bij inwerkingtreding van voornoemd wetsvoorstel wordt artikel 111 van de Wet geluidhinder vernummerd tot artikel 111b. Bij vergissing is er daarbij niet in voorzien om enkele verwijzingen aan te passen. De onderhavige wijziging voorziet daarin.

Nieuw artikel XIXe

Dit onderdeel betreft het herstel van een vijftal wetstechnische onvolkomenheden, namelijk:

1- het ontbreken van het wegaanpassingsbesluit in de begripsomschrijving van geprojecteerde weg,

2- een tweetal kleine aanvullingen van het eerste lid van artikel 11.42:

a. de bepaling kan ook betrekking hebben op een wijziging van een geluidproductieplafond, die deel uitmaakt van een tracébesluit;

b. de bepaling heeft zowel betrekking op (delen van) een weg als op (delen van) een spoorweg.

3- de reparatie naar aanleiding van een reeds vervallen bepaling,

4- de reparatie van een foutieve verwijzing als gevolg van een amendement, en 5- het repareren van de definitie van saneringsobject, zodat woningen gebouwd met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering daar niet onder vallen, conform artikel 11.40 van de Wet milieubeheer (zie toelichting op dat artikel, Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 3).

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus