Vastgesteld 14 oktober 2011
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij achten het met de regering wenselijk dat de illegale hennepteelt hard wordt aangepakt, met name omdat hierbij sprake is van zeer zware en internationaal vertakte georganiseerde criminaliteit. Deze leden hebben nog wel de volgende opmerkingen en vragen.
Naar aanleiding van de vragen van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR) over grootschalige en kleinschalige hennepteelt vragen de leden van de VVD-fractie of iedere vorm van hennepteelt onder dit wetsvoorstel valt. Deze leden zijn het met de NVvR eens dat discussies hierover in de rechtszaal dienen te worden vermeden. Deze leden denken hierbij ook aan de recente – overigens volgens sommigen controversiële – uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 2011 waaruit bleek dat vijf hennepplanten mogen worden geteeld ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten. Is de regering voornemens om op dit punt, te weten de vraag hoeveel gram of kilo wiet nog gedoogd wordt als wordt aangenomen dat deze afkomstig is van de gedoogde vijf planten?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben twijfels bij de effectiviteit en uitwerking van het voorstel en hebben daar onderstaande vragen en opmerkingen over.
Deze leden lezen dat de teelt van hennep de afgelopen jaren grootschaliger en professioneler is geworden. Zij weten ook dat er rondom de teelt van wiet een circuit is ontstaan met ernstige criminele uitwassen. Voornoemde leden delen de mening van de regering dat dergelijke criminaliteit dient te worden bestreden. Echter vragen zij zich af of de wijze waarop het wetsvoorstel daar een bijdrage aan moet gaan leveren effectief is. Aan de ene kant bestaan er gereguleerde verkoopkanalen voor wiet, te weten de coffeeshops, terwijl aan de andere kant de regering niet lijkt te onderkennen dat deze coffeeshops hun waar ook moeten inkopen. Inmiddels is de situatie dat de coffeeshops belasting betalen, zich houden aan criteria die met politie en justitie zijn afgestemd en binnenkort wellicht zich ook moeten houden eisen ten aanzien van het THC-gehalte. Daarmee wordt het product wiet de facto een erkend genotsmiddel. Maar de maatregelen van de regering – waaronder die in het onderhavige wetsvoorstel – lijken eerder gebaseerd te zijn op het principe dat wiet niet bestaat of mag bestaan. Dit komt de leden van de PvdA-fractie als een op zijn minst tegenstrijdig beleid over. Zij vragen de regering hier nader op in te gaan.
Daarbij komt dat er voor de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit volgens de Taskforce georganiseerde hennepteelt capaciteit beschikbaar is om slechts 25% van die drugscriminelen op te pakken. Deelt de regering de mening dat een grotere pakkans, gecombineerd met straffen die deze criminelen ook in hun portemonnee hard treffen, hogere prioriteit en capaciteit verdienen? Zo ja, kan die prioriteit en capaciteit dan niet beter daaraan worden besteed dan aan de maatregelen die voortvloeien uit onderhavig wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan brengen deze leden de navolgende vragen en op-/aanmerkingen naar voren.
De leden van de CDA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel. De gedachte dat er achter hennepteelt een gigantische industrie zit, die op alle mogelijke manieren bijdragen levert aan de professionalisering, schaaluitbreiding en innovatie van de cannabisproductie, is moeilijk te verteren. Soft drugs, zo blijkt opnieuw, is hard crime.
Growshops, door de motie-Van Haersma Buma c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VI, nr. 52) «voorportalen voor de georganiseerde criminele cannabisteelt» genoemd, zijn onder de huidige wet nauwelijks aan te pakken. Dat het kabinet hierin verandering wil brengen, zien deze leden als een rechtstreeks antwoord op genoemde motie en dat antwoord kan bij de CDA-fractie dan ook op instemming rekenen.
Wel zijn het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting voor voornoemde leden aanleiding om nog een aantal zorgpunten en vragen naar voren te brengen.
Allereerst vermeldt de memorie van toelichting dat het grootste deel van de in Nederland geproduceerde cannabis bestemd is voor de export. De hoogtijdagen van kleine hobbtytelers die de kleine, lokale coffeeshop bevoorraden zijn allang voorbij. Als dit waar is, mogen deze leden dan veronderstellen dat coffeeshops tegenwoordig (vrijwel) alleen nog zaken doen met professionele criminele organisaties en niet meer met hobbytelers? Kan de regering een gemotiveerde inschatting geven van wat ongeveer de verhouding is tussen de omvang van enerzijds de grootschalige, georganiseerde hennepteelt en anderzijds de kleinschalige teelt?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben de nodige vragen, opmerkingen en bezwaren.
Deze leden constateren dat dit kabinet de bestrijding van illegale hennepteelt tot topprioriteit heeft benoemd. Nog los van het feit dat, wat de leden van de SP-fractie betreft, er betere topprioriteiten zijn te bedenken, zijn zij van mening dat het kabinet stappen zet in de verkeerde richting door met nog meer repressie softdrugs en coffeeshops te lijf te gaan. Dit voorstel past in die lijn. Het is een uit de criminologie bekend gegeven dat hoe harder je op een bepaald verschijnsel gaat drukken, hoe lucratiever (en mogelijk ook harder en stiekemer) deze business voor criminelen zal worden. Deze theorie zal ook hier gelden, voorspellen deze leden. Dat erkent de regering overigens zelf ook door letterlijk in de toelichting te stellen: «Deze faciliterende activiteiten zijn mede door het illegale karakter van de productie van cannabis zeer winstgevend». Waarom kiest de regering toch voor meer repressie en het dus nog lucratiever maken van deze productie? Wat is de reactie van de regering op de constatering dat vrijwel geen enkele wetenschapper/deskundige dit beleid steunt, gelet op de forse kritiek die geleverd werd in het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het drugsbeleid op 3 oktober 2011?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het kabinet pas echt een goede stap zou zetten door de teelt van wiet ten behoeve van de levering aan coffeeshops gecontroleerd toe te staan. Het reguleren van de achterdeur zou prioriteit moeten krijgen. Dat het kabinet experimenten die dit voorstellen niet toestaat, zoals het wetenschappelijk experiment van de gemeente Utrecht, is betreurenswaardig en op zijn minst niet erg dapper te noemen. Is de regering bang dat dergelijke experimenten wel eens succesvol zouden kunnen zijn?
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel capaciteit van politie en Openbaar Ministerie (OM) er eigenlijk gaat zitten in alle bestrijding van illegale hennepteelt? Zou een deel van die capaciteit, voor zover tevens gericht op de teelt voor de binnenlandse markt, niet efficiënter kunnen worden ingezet? Graag ontvangen deze leden een reactie daarop.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het kabinet ziet de bestrijding van de illegale hennepteelt als topprioriteit en deze leden ondersteunen dit. Genoemde leden hebben op dit moment geen vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat er daadkrachtig wordt opgetreden tegen growshops. In dat licht hebben zij ook een positieve grondhouding ten opzichte van het voorliggende wetsvoorstel. Wel hebben zij diverse vragen in verband met de relatie tot bestaande wetgeving.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich richt op het tegengaan van illegale hennepteelt. Bestaat er in Nederland nog legale hennepteelt? Zo ja, van welke omvang is die? Hoe kan – ook ten aanzien van het voorhanden hebben van voorwerpen voor hennepteelt – het onderscheid tussen legaal en illegaal worden gemaakt?
Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat coffeeshops tegenwoordig cannabis van een constante kwaliteit wensen en dat dat eisen stelt aan de professionalisering van de teelt. Deelt de regering deze wens van de coffeeshops? Zo ja, hoe komt het dan dat de regering de professionaliteit van de teelt door het wetsvoorstel verder onder druk zet? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dan tot het voornemen om het THC-gehalte van cannabis te reguleren? Immers hoe kunnen coffeeshops een bepaald THC-gehalte als zij niet kunnen rekenen op professionaliteit bij de telers?
Het is de leden van de PvdA-fractie nog steeds niet duidelijk waarin het bestaande strafrechtelijk instrumentarium in de praktijk daadwerkelijk tekort schiet. In de memorie van toelichting worden weliswaar voorbeelden gegeven waarom het instrument van de strafbare poging in artikel 45 Wetboek van Strafrecht (Sr) niet altijd werkt als het om hennepteelt gaat, maar de concrete voorbeelden van wanneer het instrument van strafbare voorbereiding in artikel 46 Sr niet werkt ontbreken grotendeels, terwijl dat nu juist datgene is waar het onderhavige voorstel zich op richt.
In dit verband lezen deze leden dat het probleem bij artikel 46 Sr er nu vooral in lijkt te zitten dat het moet gaan om strafbare handelingen die plaatsvinden in het verband van een criminele organisatie, terwijl daar als het gaat om hennepteelt niet altijd sprake van hoeft te zijn. Begrijpen voornoemde leden het goed dat vanwege de versnippering van de keten van hennepteelt, er vaak geen sprake is van een georganiseerd verband en dat daarom losse schakels niet kunnen worden aangepakt? Zo ja, betekent dit dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel individuele personen, die mogelijk handelingen verrichten die uitgelegd kunnen worden als handelingen in de zin van het voorbereiden van illegale hennepteelt, verdacht kunnen worden? Zo ja, betekent dit dat het enkel inkopen van bijvoorbeeld een bepaald soort lampen of mest al uitgelegd kan worden als strafbare voorbereiding? Zo nee, wat wordt dan wel bedoeld?
De leden van de SGP-fractie constateren dat één van de geconstateerde problemen met het bestaande artikel 11a van de Opiumwet is dat er lang niet altijd sprake is van een georganiseerd verband. In hoeverre kan niet tevens volstaan worden met de verruiming van de strafbaarstelling in dat artikel, waarbij niet automatisch sprake hoeft te zijn van een georganiseerd verband?
Het huidige artikel 10a en het nieuwe artikel 11a verschillen op diverse punten. Graag vernemen voornoemde leden wat de precieze rechtvaardiging is voor de verschillen tussen de beide artikelen. Zou het niet voor de hand liggen om de voorbereidingsbehandelingen voor beide lijsten van de Opiumwet gelijkwaardig te behandelen?
Voor het bestaande artikel 46 Sr is het niet noodzakelijk dat er sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Wil de regering uiteenzetten op welke concrete punten de algemene strafbaarstelling van artikel 46 Sr niet voldoet om de betrokkenheid bij illegale hennepteelt aan te pakken? Geldt dit probleem niet breder in het strafrecht dan alleen de illegale hennepteelt?
De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering in te gaan op het advies van het College van procureurs-generaal (College PG’s) om tot een strafbaarstelling te komen van handelingen ter voorbereiding en vergemakkelijking van de teelt, bereiding, vervaardiging etc. van alle andere (nu nog) op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen en dus niet alleen hennep en hennepproducten.
In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt aangegeven dat het vergaand is om in het wetsvoorstel de schuldvariant op te nemen ten aanzien van de grootschalige hennepteelt waarop een maximumstraf van zes jaar staat. Dit gezien het feit dat bij artikel 46 Sr (maximumstraf van acht jaar) opzet op de criminele bestemming van de voorwerpen wordt vereist terwijl bij artikel 10a Opiumwet (maximumstraf van acht resp. twaalf jaar) de schuldvariant staat. Voornoemde leden begrijpen dat een veroordeling ter zake van poging slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk is met het bestaande strafrechtelijke instrumentarium. Deze leden hechten er wel aan dat de regering nog uitgebreider op deze afwijking ingaat aangezien er bij pogingen bij andere misdrijven ook het probleem is en/of zal zijn om tot een veroordeling te komen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen de gedachtegang achter de strafbaarstelling, mede gelet op het voornemen van de regering om de georganiseerde misdaad een zware slag toe te brengen. Deze leden vinden het van elke wet van groot belang dat de handhaving van deze wet mogelijk is en dat de uitleg van de wet niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, met alle gevolgen van dien voor de handhaving ervan. Vanwege de handhaving van deze wet hebben zij nog wel enkele vragen over de verkoop van op zich op enig moment legaal op de markt gebrachte producten of diensten. Hoe zit het bijvoorbeeld met Philips die lampen verkoopt die uiteindelijk gebruikt worden voor wietteelt? Wat moet een verkoper of bouwer van kassen doen als iemand een kas wil hebben? Hoe zit het met de elektricien die gevraagd wordt om kabels aan te leggen? Hoe wordt een verkoper van kunstmest geacht zich te vergewissen van het doel van zijn product? Hoe voorkomt een fabrikant van plantenbakken, airconditioningapparatuur en filters dat hij strafbaar wordt door de verkoop van zijn legale producten? Hoe zit het met de zaadtelers en veredelaars die in Nederland actief zijn? Tenslotte, hoe gaat de regering om met de drukker van verpakkingen die voor de zogenaamde voorgedraaide joints worden gebruikt?
Wat is de positie van importeurs, vervoerders, opslaghouders en bijvoorbeeld verzekeraars van de hier genoemde producten na invoering van de wet? Worden al deze natuurlijke en rechtspersonen geacht te verifiëren waarvoor hun producten en diensten zullen worden gebruikt? Hoe staat het met de producent van de plastic zakjes waarin hasj of wiet wordt verkocht? Vanaf welk moment zijn deze handelingen en transacties strafbaar? Hoe staat het hier met het gelijkheidsbeginsel? Er zijn immers ook vele voorbeelden denkbaar van de fabricage of verkoop van producten die (uiteindelijk of op enig moment) gebruikt kunnen gaan worden voor criminele activiteiten (kookwinkels die messen verkopen bijvoorbeeld)? Hoe kijkt de regering aan tegen growshops die hun activiteiten uitbreiden naar de gebruikelijke activiteiten van een tuincentrum. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat deze onder de werking van de wet dienen te vallen. Kan de regering de zorg wegnemen van deze leden dat de handhaving van de wet in dit soort gevallen lastig kan zijn?
De leden van de PvdA-fractie vragen welk effect de regering verwacht van dit wetsvoorstel. Hoeveel hennepkwekerijen zouden niet opgericht zijn als het wetsvoorstel eerder in werking was getreden, bijvoorbeeld vier jaar geleden? Hoe vaak komt het voor dat op basis van de huidige wetgeving en jurisprudentie het niet mogelijk is gebleken om voorbereidingshandelingen nu al strafrechtelijk aan te pakken?
Hoeveel van de 4727 in 2009 ontmantelde illegale kwekerijen waren ingericht met materialen die in reguliere tuincentra of bouwmarkten gekocht waren of gekocht hadden kunnen worden? Hoeveel van die kwekerijen waren ook geheel of gedeeltelijk ingericht met materialen die niet in growshops waren gekocht?
Voornoemde leden vragen hoe de regering kan voorkomen dat bij de handhaving van dit wetsvoorstel vooral aandacht zal zijn voor de kleinere telers en niet de grote professionele telers. In hoeverre wordt er al doorgerechercheerd van de kleine teler naar de grote drugscrimineel? Wat zijn de resultaten daarvan?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het onderhavig wetsvoorstel voortvloeit uit de wens van de Tweede Kamer om de handelingen van growshops die de georganiseerde hennepteelt faciliteren en stimuleren te verbieden. Welk deel van de hennepteelt wordt gefacilliteerd of gestimuleerd door andere aanbieders van materialen voor de teelt dan growshops?
Kan de regering aan de hand van concrete voorbeelden uit de jurisprudentie duidelijker maken wanneer artikel 46 Sr ten aanzien van voorbereidingshandelingen nu tekort schiet als het om illegale hennepteelt gaat? Hoeveel van die voorbeelden bestaan er, bijvoorbeeld in de afgelopen vier jaar?
Begrijpen voornoemde leden het goed dat het wetsvoorstel zich richt op de bedrijfsmatige teelt, maar dat dat niet wil zeggen dat het per se om een organisatie hoeft te gaan? Zo ja, hoe kan het onderscheid worden gemaakt tussen een individuele thuisteler die voor zichzelf materiaal aanschaft voor kleinschalige niet bedrijfsmatige hennepteelt en de professional?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat vanaf het inwerkingtreden van het wetsvoorstel gemeenten niet langer de ruimte zullen krijgen om vergunningen voor growshops af te geven. De facto betekent dit ook dat bestaande vergunningen moeten worden ingetrokken en growshops zullen moeten sluiten. Welke materialen die nu via growshops voorhanden zijn, zijn niet via andere kanalen verkrijgbaar?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat growshops via telers voorlichten over het bereiken van optimale resultaten met de teelt. De regering acht dit gezien de memorie van toelichting ongewenst. Maar hoemoet dit gezien worden in het licht van het voornemen van het kabinet om het THC-gehalte in wiet te reguleren? Is daar niet juist goede voorlichting over de teelt voor nodig om te voorkomen dat telers wiet met een te hoog THC-gehalte produceren?
Hoe denkt de regering te voorkomen dat na sluiting van growshops de telers hun productie van cannabis via andere kanalen gaan inrichten?
De aan het woord zijnde leden vragen hoe het onderhavige wetsvoorstel in de praktijk kan worden gehandhaafd. Bij growshops zal wellicht voldoende bewijs bestaan dat de growshophouder of -medewerker het vermoeden heeft dat zijn producten voor illegale wietteelt gebruikt zullen worden. Deelt de regering de mening dat dit voor de doorsnee bouwmarktmedewerker of tuincentrummedewerker niet het geval hoeft te zijn? Zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van het wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel wordt er vanuit gegaan dat de medewerkers van tuinbouwcentrales een kritische blik moeten gaan hebben als het om de verkoop van hun producten gaat aan personen die producten mogelijkerwijs zouden kunnen gaan gebruiken voor illegale hennepteelt. Betekent dit dat het niet hebben van een kritische blik kan leiden tot strafbaarheid van die medewerkers? Betekent dit tevens dat medewerkers van tuinbouwcentrales als verlengstuk van de politie moet gaan fungeren en bij de politie moeten melden wanneer zij een bezoeker aantreffen die mogelijk materialen koopt voor illegale hennepteelt? Hoeveel capaciteit komt er bij de politie zelf bij om deze wet te kunnen handhaven?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in de memorie van toelichting wordt gewezen op de mogelijkheid dat de activiteiten van growshops door reguliere tuincentra en dergelijke zullen worden overgenomen. Het verbieden van growshops zal voor een deel van de markt de drempel voor het aanleggen van een hennepkwekerij zeker verhogen. Deze leden vragen in hoeverre dit grootschalige telers zal afhouden van het bedrijfsmatig telen van hennep.
Heeft de regering nagedacht over het risico dat behalve de teelt zelf ook de activiteiten die nu via growshops, vaak gereguleerd via vergunningen en APV’s, ook ondergronds gaan en bij gaan dragen aan een groter crimineel circuit? Zo ja, heeft de regering een inschatting van die risico’s gemaakt en wat zijn die naar mening van de regering? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt de regering van het idee van een wettelijke vergunningplicht voor growshops met daarbij een sterke en effectieve handhaving door gemeenten? Deelt de regering de mening dat effectiever en goedkoper is dan de nu voorgestelde gedwongen sluiting van growshops?
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het onderhavige wetsvoorstel de aanpak van illegale hennepteelt wordt uitgebreid met de mogelijkheid om ook op te treden tegen de voorbereidende of bevorderende handelingen omtrent de hennepteelt. Deze leden vragen waarom niet alle voorbereidingshandelingen van alle lijst II middelen zijn meegenomen in dit wetsvoorstel. Hiermee maken zij een vergelijking met artikel 10a van de Opiumwet die voorbereidings- en/of bevorderingsgedragingen van alle lijst I middelen zelfstandig strafbaar stelt. Ook ten aanzien van overige lijst II middelen (zoals tot voor kort nog GHB) geldt dat daar door criminelen voorbereidende en faciliterende handelingen worden gepleegd. Het lijkt voornoemde leden daarom zinvol om de reikwijdte van deze bepaling uit te breiden naar alle lijst II middelen.
De leden van de PVV-fractie vragen of er is overwogen om te komen met een meer generieke benadering ten aanzien van alle middelen teneinde de reikwijdte van de strafbaarstelling te vergroten. Zo nee, waarom niet? Zij wijzen op de bekende problematiek met designerdrugs. Door kleine aanpassingen wordt op deze manier door criminelen strafvervolging omzeild. Te denken valt aan een meer generieke benadering zoals amfetamine en alle daarvan af te geleiden analogen en derivaten. Hiermee wordt voorkomen dat een middel door een kleine aanpassing buiten de wet zal vallen. Door deze bredere strafbaarstelling wordt het gevaar voor de volksgezondheid aanzienlijk teruggedrongen. Deze generieke benadering wordt onder andere toegepast in het Verenigd Koninkrijk.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er, bij de huidige wijze van functioneren van growshops, snel voldoende bewijs zal bestaan voor de veronderstelling dat de growshophouder wist, of ernstige reden had om te vermoeden, dat hij zich schuldig maakt aan een in het voorgestelde artikel 11a van de Opiumwet strafbaar gestelde handeling. Dat lijkt deze leden een terechte veronderstelling. Growshops bestaan immers bij de gratie van illegale hennepteelt.
De regering gaat in de memorie van toelichting ook in op de mogelijkheid dat growshops zullen proberen hun activiteiten in andere, ogenschijnlijk onschuldiger vormen voort te zetten (namelijk door op het ene adres plantenbakken en potaarde te verkopen, op het volgende groeilampen en op het derde adres andere benodigdheden). De regering doet dit risico af als slechts een scenario. Het lijkt daarmee alsof de regering van oordeel is dat het niet zo’n vaart zal lopen met verplaatsing van bedrijvigheden van growshops naar (op papier) afzonderlijke firma’s. Kan de regering hier nader op ingaan?
Is het niet veel waarschijnlijker dat growshops in hun huidige vorm zullen verdwijnen? En dat hun bedrijvigheden, gelet op de gigantische markt die hennepteelt helaas biedt, zich «gewoon» zullen verplaatsen en onder een andere noemer zullen doorgaan? Wordt de bewijslast voor het OM daarmee niet navenant ingewikkelder? Ziet de regering mogelijkheden voor het OM om, met onderhavig wetsvoorstel in de hand, tegen de afzonderlijke firma’s op te treden? Zo ja, welke?
Voorts willen de leden van de CDA-fractie graag van de regering weten in hoeverre zij verwacht dat de grootschalige hennepteelt hinder zal ondervinden van onderhavig wetsvoorstel. Heeft de geprofessionaliseerde criminele teelt, voor een zeer belangrijk deel bestemd voor de export, de benodigdheden voor de teelt niet grotendeels in eigen beheer? Zal, met andere woorden, het aanpakken van growshops niet vooral gevolgen hebben voor coffeeshops, in plaats van voor de grootschalige en zeer winstgevende criminele export van hennep?
De wetswijziging beoogt handelingen ter voorbereiding en vergemakkelijking van illegale hennepteelt aan te pakken. Graag zouden deze leden van de regering weten of zij verwacht dat het wetsvoorstel, behalve voor de bestrijding van illegale hennepteelt, ook kan worden ingezet tegen de productie van harddrugs. Zou zij hier nader op in willen gaan?
De leden van de SP-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel een expliciete strafbaarstelling bevat van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Mensen die een ernstige reden hebben om te vermoeden dat de producten die zij verkopen of de inlichtingen die zij verschaffen bijdragen aan de illegale hennepteelt zijn voortaan strafbaar. Is het hebben van een vermoeden eigenlijk wel voldoende? De Afdeling advisering van de Raad van State is hier kritisch over en noemt het vergaand om hier de schuldvariant op te nemen. Expliciet is niet gekozen voor de variant dat iemand weet moet hebben van de strafbare feiten, omdat met de lichtere bewijslast van het vermoeden growshops e.d. makkelijker kunnen worden aangepakt. Dit roept toch wel de vraag op of nu niet al te gemakkelijk een behoorlijke uitbreiding wordt voorgesteld, waarmee ook bonafide tuincentra en verkopers van landbouwartikelen in het verdachtenbankje terecht komen. Graag ontvangen voornoemde leden een reactie hierop. Waarom weigert de regering eigenlijk met voorbeelden te komen waar geen sprake is van weten (opzet) maar van ernstig vermoeden (culpa)? Kunnen die voorbeelden alsnog worden gegeven?
De leden van de SP-fractie constateren dat ook de regering stelt dat sprake is van een schimmig gebied, omdat de gewone tuincentra en land- en tuinbouwcentrales gewoon materialen verkopen die ook onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen. Zoals plantenbakken, groeilampen, potaarde etc. Het geschetste scenario, dat de met dit wetsvoorstel feitelijk verboden growshops zich gaan opsplitsen in afzonderlijke firma’s en de artikelen gaan onderbrengen in reguliere tuincentra of andere ogenschijnlijk onschuldige verkoopplaatsen, lijkt deze leden realistisch. Net als het scenario dat huidige growshops ook artikelen gaan verkopen die juist niets te maken hebben met hennepteelt om de schijn te wekken dat er sprake is van reguliere tuincentra. De vraag is dan ook hoe effectief en hanteerbaar in de praktijk deze verbodsbepaling is. Ook de Raad voor de rechtspraak verwacht forse bewijsproblemen. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over de opmerking van de regering dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook van reguliere tuincentra en land- en tuinbouwcentrales derhalve een kritische blik wordt verwacht, omdat door het verdwijnen van de growshops een groeiende vraag naar dergelijke artikelen (voor hennepteelt) kan worden verwacht. Maar wat is nu volgens de regering precies die kritische blik? Wat verwacht de regering nu exact van de tuincentra en land- en tuinbouwcentrales in Nederland? Hoe ver gaat hun vergewisplicht dat geen strafbare feiten worden gepleegd met de lampen of potgrond die zij verkopen? Graag ontvangen zij een uitgebreide reactie hierop, omdat hierover geen misverstanden mogen blijven bestaan.
De leden van de SP-fractie wijzen nog op de opmerking van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat bij de beëindiging van het gemeentelijk vergunningstelsel ten aanzien van growshops het toezicht en de handhaving verschuift van de gemeenten naar de politie. Klopt dit? Wat betekent dit voor de werklast van de politie, die al te maken heeft met forse capaciteitsproblemen?
De aan het woord zijnde leden vragen de regering of zij bekend is met de problematiek van bonafide verhuurders, die hun huis met behulp van een professionele tussenpersoon of bemiddelaar voor langere tijd verhuren. Wanneer zij er tot hun verbazing achter komen dat de huurder er een hennepplantage in heeft gevestigd blijft de eigenaar (verhuurder) soms geruïneerd achter. Vindt de regering niet dat hier een grotere rol, tevens op het gebied van aansprakelijkheid, ligt voor de tussenpersoon/bemiddelaar? Zou de tussenpersoon niet verplicht kunnen worden om de antecedenten van de huurder tot op zekere hoogte te controleren, bijvoorbeeld door de gegevens bij de werkgever van de huurder te controleren, te verzoeken om een Verklaring Omtrent het Gedrag of te onderzoeken en te controleren of er geen BKR-notering is? Zo nee, welke voorstellen heeft de regering om bonafide verhuurders te beschermen tegen malafide huurders?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat gemeenten niet langer bij Algemene Plaatselijke Verordening (APV) growshops mogen toestaan. Zij steunen deze aanpak. Wel vernemen zij graag van de regering hoeveel gemeenten dergelijke bepalingen in de APV hebben staan en op welke manier de regering gaat bewerkstelligen dat dit verbod ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd op gemeentelijk niveau.
De regering constateert dat tuincentra geconfronteerd kunnen worden met vraag naar bepaalde producten die noodzakelijk zijn voor de illegale teelt. Op welke manier gaat de regering tuincentra en andere bedrijven in deze sector bijstaan in de signalering van deze problematiek en de risico’s die zij lopen?
ARTIKEL I
Onderdeel A
De leden van de SP-fractie stellen dat een letterlijke lezing van de voorgestelde bepaling artikel 11a Opiumwet met zich mee brengt, in theorie, dat iedere bezitter van potgrond en lampen, of degene die toevallig veel weet van de groei van hennepplanten, strafbaar kan zijn. Hoe wordt dit nu voorkomen? Hoe zwaar wordt nu de bewijslast voor politie en OM om een bewezenverklaring voor artikel 11a Opiumwet voor elkaar te krijgen?
De voorzitter van de commissie,
De Roon
De adjunct-griffier van de commissie,
Hessing-Puts