Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 14 juli 2011

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

       

Algemeen

1

Inleiding

2

Lidstaatopties

3

Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank

3

Implementatietermijn en inwerkingtreding

4

Consultatie

4

Artikelsgewijze toelichting

4

 

Artikel 1:5

4

 

Artikel 2:10d

4

 

Artikel 4:31a

5

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat dient tot implementatie van de elektronischgeldrichtlijn.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de implementatie van de richtlijn voor elektronisch geld.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de belangrijkste elektronischgeldinstellingen en daarbij de grootte van deze instellingen. Hiermee kan een beter beeld gevormd worden van de impact van de nieuwe richtlijn.

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting: «Uit de evaluatie van de oude elektronischgeldrichtlijn kwamen enkele punten naar voren die er debet aan zijn geweest dat de elektronischgeldmarkt zich minder goed ontwikkeld heeft dan aanvankelijk werd verondersteld en die bovendien technologische innovatie hebben gehinderd.» Wat werd aanvankelijk verondersteld, zo vragen deze leden. In welke mate is de elektronischgeldmarkt hierbij achtergebleven? Waarom is het van belang dat de elektronischgeldmarkt zich ontwikkelt? Liggen ook andere redenen ten grondslag aan de zich minder goed ontwikkelende geldmarkt? De leden van de PVV-fractie vragen of ook onderzoek is verricht naar de wenselijkheid onder de bevolking om over te stappen op elektronisch geld. Welk gedeelte van onze geldmarkt is elektronisch?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de achtergrond van de herziene richtlijn is gelegen in een minder goede ontwikkeling van de elektronischgeldmarkt, waarbij er bovendien onvoldoende ruimte voor innovatie zou zijn geweest. Het is jammer dat uit de memorie van toelichting eigenlijk onvoldoende blijkt op welke manier deze richtlijn nu bijdraagt aan het verbeteren van de ontwikkeling van de markt voor elektronisch geld, noch op welke wijze innovatie nu gestimuleerd wordt. Kan de regering dit toelichten en bijvoorbeeld ook aangeven hoe de markt er nu uit ziet (welke aanbieders, welke producten, de omvang van de markt)?

Het doel van de nieuwe richtlijn is om de prudentiële regeling zodanig aan te passen, dat het voor nieuwkomers aantrekkelijker moet zijn om de markt te betreden. Tegelijkertijd moeten de diensten wel veilig zijn voor consumenten. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe deze afweging is gemaakt? Hoeveel wordt er aan veiligheid ingeboet met de komst van deze nieuwe richtlijn? Zo wordt er bijvoorbeeld gekozen voor een eigen vermogen dat tot 20% hoger of lager mag zijn dan het bedrag dat berekend is met toepassing van de gekozen berekeningsmethode. Hoe verhoudt zich dit tot de consumentenbescherming?

Belangrijk punt voor de leden van de CDA-fractie is dat er geen aanbieders komen op de markt voor elektronisch geld die onverantwoorde praktijken uitvoeren. Er dient een stabiele markt te zijn die veilig is voor de consument. Kan de regering bevestigen dat hier inderdaad sprake van is? In dit licht baart de aanpassing van de prudentiële richtlijn de leden van de CDA-fractie toch wel enige zorgen. Deze worden nu gelijkgesteld aan die van betaalinstelling. Waarom worden er bijvoorbeeld geen liquiditeitseisen gesteld aan instellingen voor elektronisch geld? De leden van de CDA-fractie betreuren het dat er geen duidelijk inzicht wordt gegeven in de reden voor deze keuze. Ook wordt niet duidelijk wat de gevolgen zijn voor de solvabiliteitseisen van de elektronisch geldinstelling. Graag een reactie van de regering (zie ook opmerking bij lidstaatoptie 3 hieronder).

De leden van de CDA-fractie lezen dat definitie van elektronisch geld is aangepast. Er valt nu ook geld onder dat is opgeslagen op een centrale server. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat ervoor gezorgd wordt dat elektronisch geld in het geheel niet tot de depositogarantieregeling wordt gerekend. Kan de regering aangeven wat hier precies de achtergrond bij is?

Lidstaatopties

Er zijn veertien lidstaatopties, waarin Nederland ook een eigen keuze heeft gemaakt, deze opties roepen bij leden van verschillende fracties vragen op.

  • Optie 3. De elektronischgeldinstelling kan verzocht worden eigen vermogen aan te houden dat tot 20% hoger of 20% lager is dan berekend met de gekozen berekeningsmethode.

  • In zijn algemeenheid vragen de leden van de PvdA-fractie wat de overweging is geweest om voor lidstaatoptie 3 te kiezen. Bij lidstaatoptie 11 wordt er gesproken over een maximumopslagcapaciteit van € 150. Kan de regering aangeven hoe met deze bepaling wordt omgegaan en waarom er voor dit bedrag gekozen is? Voor consumenten kan een dergelijk bedrag toch een aardige tegenvaller vormen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

  • Wat houden de eisen aan het eigen vermogen concreet in? Welke solvabiliteitseisen worden er gesteld, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

  • Optie 5. De safeguardingsregeling. Lidstaten hebben de mogelijkheid om het geld dat bestemd is voor betalingsinstructies veilig te stellen. De leden van de CDA-fractie vragen voor welke situaties dit geldt. Waarom is hiervoor gekozen? Waarom wordt de safeguardingsregeling verder niet toegelicht, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

  • Optie 7. De lidstaten kunnen de safeguarding beperken tot regelingen die een bedrag van € 600 te boven gaan. Waarom is hiervan uit het oogpunt van consumentenbescherming geen gebruik gemaakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het voor consumenten niet juist prettig om beschermd te worden, ook bij kleinere bedragen?

  • Optie 10 en 11. Aan kleine instellingen wordt een ontheffing gegeven. Deze vrijstelling kan gekoppeld worden aan een aantal voorwaarden. Er is gekozen om rekening te houden met een opslagcapaciteit van € 150. De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel van dit soort instellingen er zijn in Nederland. Hoeveel grote instellingen zijn er in Nederland?

  • Optie 13. Al bestaande instellingen krijgen automatisch een nieuwe vergunning volgens deze lidstaatoptie. Ontstaan er hierdoor geen scheve verhoudingen in de markt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe vaak wordt een bestaande vergunning opnieuw verstrekt?

  • Optie 14. De regering stelt voor om het drempelbedrag waarvoor geen klantenonderzoekprocedure hoeft te worden gehouden te verhogen van € 250 naar € 500. De leden van de CDA-fractie vragen wat precies het nut is van zo’n klantenonderzoekprocedure? In hoeverre draagt dit bij aan betere consumentenbescherming?

Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank

De term kredietinstelling wordt vervangen door die van bank in de richtlijn. Een kredietinstelling kan namelijk nog alleen de functie van bank vervullen en niet die van elektronische geldinstelling. Kan de regering deze overgang nog eens nauwkeurig toelichten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat zijn de gevolgen voor bestaande instellingen? Hoe verhoudt zich dit tot lidstaatoptie 13?

Implementatietermijn en inwerkingtreding

De leden van de PvdA-fractie willen graag opheldering over de gevolgen van de inwerkingstredingsbepalingen. Heeft het met terugwerkende kracht invoeren van de regeling nog gevolgen voor sommige instellingen?

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat de implementatie van de richtlijn niet eerder naar de Kamer kon komen en dat de Europese Commissie zelfs heeft gewezen op een ingebrekestelling. Kan de regering aangeven op welke wijze geprobeerd wordt deze situatie in de toekomst te vermijden? Wanneer kan de implementatie nu zijn afgerond? Hoe staat het met de implementatie in andere lidstaten?

Consultatie

De leden van de PvdA-fractie hebben moeite met het verhaal over de «slapende rekeningen». In essentie zou het zo moeten zijn dat het geld dat van iemand is ook van iemand blijft. Het is dan ook vreemd dat dit op een gegeven moment niet meer het geval zou zijn. Is de regering het hiermee eens? En is de regering van mening dat consumenten op elk moment hun geld terug zouden moeten kunnen krijgen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Ook de leden van de CDA-fractie hebben een vraag over het begrip «slapende rekeningen». Er is nu voor gekozen dat de houder van het elektronisch geld het nominale bedrag elk ogenblik moet kunnen terugbetalen, tenzij dit verzoek langer dan een jaar na het einde van de overeenkomst plaatsvindt. Wat voor kosten worden er dan in rekening gebracht? Hoe hoog zijn deze kosten? Heeft de regering ook overwogen om klanten hier nog meer bescherming te bieden (bijvoorbeeld via een lidstaatoptie)?

Uit de consultaties komt naar voren dat er veel opmerkingen zijn gekomen naar aanleiding van het verwerven van deelnemingen in een elektronischgeldinstelling zo lezen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering de nut- en noodzaak van deze vernieuwde situatie toelichten?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1:5

De leden van de PVV-fractie hebben signalen ontvangen van ondernemers voor wie de reikwijdte van elektronischgeldrichtlijn onvoldoende duidelijk is. In (de toelichting op) artikel 1:5 wordt hier op ingegaan.

Cruciaal lijkt te zijn of een betalingsinstrument specifieke doeleinden of algemene doeleinden heeft. Waar ligt de grens binnen dit criterium? Hoe en door wie wordt bepaald of een betalingsinstrument onder de reikwijdte valt? Kan de regering meer specifiek ingaan op de reikwijdte en op (het hoe en waarom van) de vrijstelling?

Artikel 2:10d

Bij de vrijstelling wordt gedacht aan een grens van € 5 mln. wat betreft gemiddeld uitstaand elektronisch geld en een maximumbedrag van € 150 dat op een elektronische drager mag zijn opgeslagen. De leden van de SP-fractie vragen waar deze bedragen door zijn ingegeven. Kan de regering dat nader toelichten? Wat dat betreft zijn de leden van de SP-fractie ook benieuwd naar de consultatiereacties op dit punt. Wat waren precies de bezwaren tegen een lager bedrag en door wie zijn deze bezwaren geuit?

Artikel 4:31a

De leden van de PVV-fractie lezen dat in artikel 4:31a bepaald wordt dat een elektronischgeldinstelling de nominale waarde van het aangehouden elektronisch geld terugbetaalt wanneer de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt en dat daarbij artikel 7B:521a van het Burgerlijk Wetboek in acht wordt genomen. Deze leden constateren dat artikel 521a geen termijn geeft waarbinnen de terugbetaling (na het verzoek) plaats dient te vinden. De leden van de PVV-fractie vragen of er een termijn is bepaald/vastgelegd. Zo nee, welke termijn acht de regering redelijk? Is het niet wenselijk deze termijn wettelijk te verankeren in plaats van deze over te laten aan de overeenkomst aangaande de terugbetalingvoorwaarden tussen de elektronischgeldinstelling en de houder van de kaart?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De adjunct-griffier van de commissie,

Giezen