Gepubliceerd: 28 september 2011
Indiener(s): Jan van Bochove (SGP)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap overige vormen van onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32812-6.html
ID: 32812-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 28 september 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I

ALGEMEEN

2

 

1. Achtergrond en noodzaak van het wetsvoorstel

2

 

2.1 Vaststellen ontwikkelingsperspectief en voortgangsregistratie

3

 

2.2 Doorstroomleeftijd, verblijfsduur en onderwijstijd

7

 

2.3 Kerndoelen speciaal onderwijs

7

 

2.4 Inhoud van de uitstroomprofielen vso

7

 

2.4.1 Uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht

9

 

2.4.2 Uitstroomprofiel dagbesteding

9

 

2.5 Getuigschrift, overgangsdocument en nazorg bij het verlaten van het vso-onderwijs

9

 

2.6 Bevoegdheid leraren vso

11

 

2.6.1 Bevoegdheid leraren uitstroomprofiel vervolgonderwijs

11

 

2.6.2 Uitzonderingen voor zij-instromers in beroepsgerichte vakken

11

 

2.7 Toezicht en verantwoording

11

 

2.8 Flankerend beleid

12

 

3. Invoeringstrategie en overgangsregeling

13

 

4. Financiële gevolgen

13

 

5. Advies Onderwijsraad

14

I ALGEMEEN

1 Achtergrond en noodzaak van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en zien aanleiding tot het stellen van vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel en delen de ambitie die eruit spreekt om de kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) beter te borgen. De leden van de fractie vinden het belangrijk de kwaliteit in het (voortgezet) speciaal onderwijs te verbeteren, zodat leerlingen met een beperking volwaardig kunnen participeren in de samenleving en onderwijs kunnen volgen die voor hen op maat gesneden is.

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Deze wijziging heeft betrekking op het vergroten van de opbrengstgerichtheid van het so en het vso en het inrichten van drie op de uitstroombestemming van verschillende groepen leerlingen afgestemde uitstroomprofielen in het voortgezet speciaal onderwijs in het bijzonder. Hier zijn de leden positief over. De leden zijn van mening dat voor deze leerlingen een «eigen» traject van belang is en meer kansen biedt. Deze leden onderschrijven de doelstellingen van het wetsvoorstel zoals: het vergroten van de kansen van leerlingen op maatschappelijke participatie en een gedegen voorbereiding op doorstroming naar het regulier onderwijs en vormen van dagbesteding. In het Onderwijsverslag van mei 2010 constateert de Inspectie van het Onderwijs dat er verbeteringen in kwaliteit zichtbaar zijn, maar zij geeft ook aan dat het verbeterproces erg traag verloopt. Het aantal (zeer) zwakke scholen is namelijk te groot. De leden vragen hoe de relatieve groei van de leerlingen binnen het so en vso is te verklaren. Ook vragen zij af om welke leerlingen dit specifiek gaat. De leden vragen zich af in hoeverre dit wetsvoorstel voorziet in een beheersing van de groei in cluster 3 en 4 concreet.

De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel. De leden steunen van harte ieder initiatief om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren voor kinderen die extra zorg nodig hebben. Deze kwetsbare groep verdient het om zo goed mogelijk onderwijs te krijgen, zodat het gevoel van eigenwaarde bevorderd wordt. De fractie hecht ook groot belang aan het mogelijk maken dat kinderen die naar het (v)so gaan in staat worden gesteld te kunnen participeren in de maatschappij. Ook dit versterkt het gevoel van eigenwaarde. Daarnaast kan onderwijs dat beter gericht is op het behalen van een diploma of het toeleiden naar werk leiden tot een lagere instroom in de Wajong. Toch hebben de leden van deze fractie nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State. Zij constateren dat het wetsvoorstel nog veel losse eindjes heeft. Zo constateren zij tegenstrijdigheid tussen het voornemen de kwaliteit van het speciaal onderwijs op te schroeven en de megabezuinigingen die gepland staan voor datzelfde speciaal onderwijs. De leden hebben zorgen over de krappe invoeringstijd voor het voorliggende wetsvoorstel. De hamvraag voor deze leden is, is of de kwaliteit van het speciaal onderwijs daadwerkelijk verbeterd wordt. In hoeverre is deze wet nodig om de veranderingen te brengen zoals beschreven in de memorie van toelichting?

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Deze leden zijn van mening dat kwaliteitsverbetering in het hele Nederlandse onderwijs van groot belang is voor onze maatschappij. Om sterker uit de economische crisis tevoorschijn te komen, zijn investeringen in de kwaliteit van ons onderwijs noodzakelijk. Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen in het speciaal (voortgezet) onderwijs is veel te groot. De leden delen de doelstelling van deze wetswijziging om de kwaliteit van het speciaal (voortgezet) onderwijs te verbeteren. De leden willen graag een aantal vragen stellen over de bijdrage die dit wetsvoorstel kan leveren aan het verbeteren van die kwaliteit en de gevolgen voor de positie van ouders van de voorgestelde wijzigingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Zij hebben nog enkele vragen, met name over de haalbaarheid van invoering van wetgeving in combinatie met de invoering van passend onderwijs en de daarmee gepaard gaande bezuinigingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij menen uit de reactie van de regering op het advies van de Raad van State op te kunnen maken dat scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs een negatief oordeel krijgen indien niet aan de verplichtingen inzake het handelingsplan is voldaan. Met name bij de clusters 2 en 4 is dat het gevolg van sterke groei. Hoewel het niet voldoen aan deze verplichtingen onacceptabel is, merken deze leden op dat de gebrekkige kwaliteit van een school hierdoor niet per definitie een gegeven is. Zij vragen of hierdoor mogelijk het aantal scholen dat werkelijk kwalitatief zwak is, lager is dan op basis van de aantallen het geval lijkt te zijn.

2.1 Vaststellen ontwikkelingsperspectief en voortgangsregistratie

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel scholen verplicht tot het vastleggen van een ontwikkelingsperspectief. Het ontwikkelingsperspectief vervangt het handelingsplan. In de memorie van toelichting stelt de regering dat na raadpleging van vertegenwoordigers van het «onderwijsveld» door de Inspectie van het Onderwijs «blijkt dat scholen het ontwikkelingsperspectief (...) beleven als een welkom alternatief voor het handelingsplan en dat zij vinden dat het ontwikkelingsperspectief als instrument beter aansluit bij de dagelijkse onderwijspraktijk van scholen voor speciaal onderwijs (p. 5).» Tijdens het rondetafelgesprek dat de Tweede Kamer op 15 september jl. organiseerde bleek dat aanwezige docenten en schoolleiders juist hun steun uitspraken voor het handelingsplan. Verder werd de vrees uitgesproken dat goede ervaringen met het handelingsplan naar de prullenbak zouden kunnen worden verwezen door het ontwikkelingsperspectief in plaats van het handelingsplan wettelijk op te leggen. Hoe beoordeelt de regering deze uitspraken? Het bevoegd gezag van de school stelt het ontwikkelingsperspectief voor de eerste keer uiterlijk zes weken na inschrijving van de leerling vast. De PO-Raad (in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-09-2011) evenals de aanwezigen tijdens het eerdergenoemde rondetafelgesprek betwijfelen of dit mogelijk is. De leden vragen of en hoe de regering dit wel mogelijk acht, gelet op het feit dat deze periode te kort is om een kind te beoordelen. De ouders van de leerling worden betrokken bij het opstellen van het ontwikkelings-perspectief. Het standpunt van het bevoegd gezag van de school is echter doorslaggevend bij de vaststelling van het perspectief. In het wetsvoorstel is niet geregeld dat ouders zich kunnen beroepen tegen een besluit van het bevoegd gezag inzake de vaststelling van het perspectief. Is de regering het met de leden van genoemde fractie eens dat er fricties zouden kunnen ontstaan tussen de bevoegdheden van het bevoegd gezag en de rol van ouders? Tot slot zien de leden aanleiding tot het stellen van de volgende twee vragen met betrekking tot het ontwikkelingsperspectief. Waarom heeft de regering niet gekozen om het ontwikkelingsperspectief onderdeel te maken van het handelingsplan? Vanuit de werkvloer wordt aangegeven dat docenten vaak vooral geïnteresseerd zijn in de resultaten van een leerling tot en met het einde van het jaar. Hoe is deze opvatting te verenigen met het ontwikkelingsperspectief dat een verwachting op lange termijn bevat?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting vermeld staat dat het handelingsplan vervangen gaat worden door het ontwikkelingsperspectief. De Inspectie van het Onderwijs heeft reeds geconstateerd dat slechts 35% van de scholen een volwaardig handelingsplan opstellen. Voor de leden is het niet duidelijk wat de stok achter de deur is voor scholen om een ontwikkelingsperspectief op te stellen. Tijdens het rondetafelgesprek over het (voortgezet) speciaal onderwijs was de meerderheid van de aanwezigen van mening dat het ontwikkelingsperspectief geïntegreerd moet worden in het handelingsplan. Waarom gaat de regering het handelingsplan inruilen voor het ontwikkelingsperspectief? Hoe staat de regering tegenover het inpassen van het ontwikkelingsperspectief in het handelingsplan? Wat is een einddoel (ontwikkelingsperspectief) zonder dat de stappen daarnaar toe (handelingsplan) helder zijn? De leden maken zich zorgen over de positie van ouders in dit wetsvoorstel. De leden zijn namelijk van mening dat ouders zeggenschap moeten hebben over het onderwijs en de ontwikkeling van hun kinderen. Waarom vervalt het instemmingsrecht van ouders bij het vaststellen van het ontwikkelingsperspectief? Wat zijn de ervaringen en knelpunten met het instemmingsrecht van ouders bij het handelingsplan? In de toelichting wordt uitgegaan van een vrijblijvende vanzelfsprekendheid voor scholen om gehoor te geven aan de bijdragen van ouders ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief. Wat wordt er met deze vanzelfsprekendheid bedoeld? Wat is de stok achter de deur voor scholen om rekening te houden met wensen van ouders? Denkt de regering dat het werkbaar en wenselijk is, dat scholen aan de slag gaan met een kind als de ouders het niet eens zijn met het ontwikkelingsperspectief c.q. zich er tegen verzetten? Welke stappen kunnen ouders zetten in geval hun bijdrage en bezwaren niet worden overgenomen door de scholen? Is de regering bereid om de positie van ouders te versterken? Zo ja, op welke manier. Zo niet, waarom?

De regering geeft aan dat ze de ouders en leerlingen in positie willen brengen om de school ten aanzien van de kwaliteit bij de les te houden. Wat wordt er bedoeld met het in positie brengen van ouders en leerlingen? Welke instrumenten krijgen ouders en leerlingen om zeggenschap te krijgen over de kwaliteit van het onderwijs? Waarom worden er in dit wetsvoorstel geen duidelijke regels gesteld met betrekking tot het versterken van de positie van ouders en leerlingen teneinde officiële zeggenschap te kunnen krijgen over de kwaliteit van het onderwijs, zo vragen de leden.

De leden van de PVV-fractie constateren dat het vaststellen en volgen van het ontwikkelingsperspectief van de leerling het handelingsplan vervangt en dat het hiermee komt te vervallen. Ouders zijn actief betrokken bij het opstellen en vaststellen van het ontwikkelingsperspectief. Het primaat bij de vaststelling van het ontwikkelingsperspectief ligt echter bij het bevoegd gezag van de school. Uit het rondetafelgesprek kwam naar voren dat het handelingsplan een beter instrument is. Binnen het handelingsplan is er sprake instemmingsrecht voor de ouders. De leden zijn van mening dat de rol van de ouders en dit recht moet worden voortgezet. De leden vragen of het mogelijk is het handelingsplan in het so en vso te behouden en waar mogelijk aangevuld door een kort ontwikkelingsperspectief.

De leden van de CDA-fractie vragen of er beter zicht op de ontwikkeling van het kind kan zijn door het ontwikkelingsperspectief te definiëren. Het moet wel een inhoudelijk en toetsbaar perspectief zijn. Een ontwikkelingsplan alleen zal immers niet de kwaliteit van onderwijs voor het kind verhogen. Hierover vinden zij onvoldoende informatie in het wetvoorstel. Waarom wordt er verder niet gekozen voor een vormgeving bij het ontwikkelingsperspectief als de kerndoelen waarbij deze doelen dusdanig zijn vormgegeven dat scholen er eigen invulling aan kunnen geven, mits zij voldoen aan de basisvereisten? Kunnen de scholen met de richtinggevende uitspraken in de memorie van toelichting voldoende uit de voeten? Heeft het ontwikkelingsperspectief meerwaarde ten opzichte van het handelingsplan? Kan het huidige handelingsplan uitgebreid worden met een meerjarig perspectief, waarmee de invoering van een ontwikkelingsperspectief overbodig wordt? Is het haalbaar een ontwikkelingsperspectief in zes weken op te stellen? Verder vragen deze leden hoe de positie van de ouders wordt vormgegeven. Legt dit wetsvoorstel niet het primaat bij de school omdat ouders minder invloed op het ontwikkelingsperspectief krijgen dan voorheen? Het handelingsplan werd immers met instemming van de ouders vastgesteld en het ontwikkelingsplan niet. In de memorie van toelichting voert de regering als argument aan dat hiermee wordt aangesloten bij het reguliere onderwijs. Dit kan toch niet de enige reden zijn? Is het niet zo dat het ontbreken van instemming (en betrokkenheid) van de ouders ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs aan het kind? Daarom gaarne een nadere toelichting op deze keuze, waarom is het niet mogelijk instemming van de ouders te handhaven, wat zijn de knelpunten in de huidige situatie, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat het ontwikkelingsperspectief het handelingsplan vervangt. De leden merken op dat het ontwikkelingsperspectief een andere doelstelling en functie heeft dan het handelingsplan. Heeft het handelingsplan dan volgens de regering geen nut meer? Omdat slechts het einddoel wordt opgeschreven en niet de route er naartoe ontstaat het risico dat het van een pedagogisch instrument verwordt tot een meetinstrument om scholen mee te beoordelen. Ziet de regering ook dit risico in het wetsvoorstel? De leden vragen wat de mogelijkheden zijn om beide instrumenten samen te voegen. Zo wordt vastgesteld wat het einddoel is, maar ook hoe dit einddoel te bereiken.

Waarom is ervoor gekozen ouders geen instemmingsrecht te geven op het ontwikkelingsperspectief? Is er een geschillenregeling in het geval wanneer ouders en school het oneens zijn? Zo neen, waarom niet? Wanneer handelingsplan en ontwikkelingsperspectief zouden worden samengevoegd, zou dan enige vorm van instemming door ouders mogelijk zijn? Waarom is ervoor gekozen om voor het ontwikkelingsperspectief geen specifieke eisen te stellen? In hoeverre zijn scholen dan nog vergelijkbaar? In hoeverre is er dan nog sprake van objectieve informatie? In hoeverre geeft dit te veel vrijheid aan scholen om eigen beleid te voeren, zo vragen deze leden. Scholen dienen niet te worden afgerekend op het al dan niet halen van het doel dat voor leerlingen wordt gesteld in het ontwikkelingsperspectief. Deelt de regering dit standpunt? Welke risico’s ziet de regering wanneer dat wel zou gebeuren? Ziet zij het risico dat scholen uit angst voor de Inspectie van het Onderwijs het ontwikkelingsperspectief lager dan nodig stellen? Zou het niet een instrument moeten zijn, zuiver in dienst van het onderwijs?

De leden van de D66-fractie stellen vast dat met de komst van het ontwikkelingsperspectief het handelingsplan komt te vervallen. Biedt het ontwikkelingsperspectief ouders ook voldoende concreet inzicht in wat zij van een school mogen verwachten? Is het mogelijk in het ontwikkelingsperspectief ook aandacht te besteden aan de concrete handelingen van een school om dit perspectief te bereiken, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de CU vragen nadere toelichting op kinderen die nu in de dagbesteding zitten. Kan de regering uitsluiten dat de bezuiniging op het speciaal onderwijs leerlingen onnodig in de dagbesteding terecht laat komen en daarmee de kans missen om onderwijs met ontwikkelperspectief te volgen? Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen voor kinderen die op dit moment in de dagbesteding zitten? Welk perspectief wordt deze groep kinderen geboden? De leden zijn het eens met de constatering dat het jaarlijks opstellen van het handelingsplan een bureaucratische last met zich meeneemt voor docenten. De meerwaarde van het ontwikkelingsperspectief ligt in het verminderen van deze bureaucratie, maar ook in de dialoog met ouders over voortgang en mogelijke bijstelling. In hoeverre blijft de positie van ouders gewaarborgd door introductie van het ontwikkelingsperspectief? Hoe wordt geborgd dat ouders inspraak hebben in belangrijke beslissingen over de schoolloopbaan van hun kind? Hoe wordt de positie en inspraak van de leerling zelf geborgd? De leden hebben enkele vragen over de mogelijkheid om het handelingsplan te behouden, naast het ontwikkelingsperspectief. Het bieden van deze ruimte aan scholen ligt voor de hand. De regering constateert in de memorie van toelichting wel terecht dat met het handelingsplan een bureaucratische last voor de docent gemoeid is. Leidt de mogelijkheid tot het opstellen van beide documenten niet juist tot meer bureaucratie? Daarnaast wijzen de leden op het advies van de Onderwijsraad, waarin wordt geadviseerd het ontwikkelingsperspectief onderdeel te laten zijn van het handelingsplan. Op welke manier wordt de verhouding tussen het ontwikkelingsperspectief en het handelingsplan in de praktijk duidelijk? Levert het werken met een handelingsplan, naast het ontwikkelingsperspectief, niet juist meer rendement op?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de kwaliteit op veel scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs aanzienlijk is verbeterd door intensieve betrokkenheid van verschillende partijen. Zij vragen hoe aannemelijk gemaakt kan worden dat in het intensieve proces van kwaliteitsverbetering juist het ontwikkelingsperspectief van wezenlijk belang is geweest, mede gelet op de relatief beperkte tijd waarin ervaringen zijn opgedaan. Het is de leden onvoldoende duidelijk geworden waarin het verschil gelegen is tussen het handelingsplan en het ontwikkelingsperspectief en waarom de onvrede over het handelingsplan op termijn niet ook bij het ontwikkelingsperspectief kan ontstaan. Deze leden vragen hoe de langere duur van het ontwikkelingsperspectief als onderscheidend kan worden aangemerkt, aangezien bij de invoering van het handelingsplan in de toelichting ook is opgemerkt dat het perspectief van leerlingen en de verwachtingen van ouders kunnen worden afgestemd. De leden vragen waarom de regering een grondslag wil opnemen om op termijn nadere eisen aan het ontwikkelingsperspectief te kunnen stellen. Deze leden veronderstellen dat indien naar de mening van de regering op grond van ervaringen nu al kan worden vastgesteld dat een ontwikkelingsperspectief moet worden verplicht, op dit moment al bepaald moet kunnen worden of nadere eisen nodig zijn. De leden vragen welke concrete wijzigingen het ontwikkelingsperspectief teweeg brengt die de onvrede over de huidige verantwoordingslast kunnen verminderen. De leden vragen of uit de wettekst opgemaakt kan worden dat scholen vrij zijn in de wijze waarop zij voorzien in een voortgangsregistratie voor leerlingen. Is de veronderstelling juist dat scholen niet verplicht zijn te kiezen uit een aanbod van gestandaardiseerde leerlingvolgsystemen, zo vragen zij.

2.2 Doorstroomleeftijd, verblijfsduur en onderwijstijd

De leden van de SP-fractie constateren dat op 12- tot 14-jarige leeftijd een uitstroomprofiel wordt gekozen. Is dit niet te vroeg? Er zullen weinig scholen zijn die zelf vo-examens af zullen nemen. Hoeveel zullen dat er naar verwachting zijn? Hoe zullen deze naar verwachting verspreid zijn over Nederland? Wanneer dit niet goed over het land verspreid is, welke conclusie en welke daden verbindt de regering hieraan? De leden vragen wat de verschillen zijn tussen de eisen rondom onderwijstijd tussen het regulier onderwijs, nadat het wetsvoorstel2 «Wijziging van de wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties» is aangenomen, en de eisen rondom onderwijstijd in het voortgezet speciaal onderwijs nadat onderhavige wet is aangenomen?

2.3 Kerndoelen speciaal onderwijs

In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdA-fractie dat de kerndoelen voor het voortgezet speciaal onderwijs nog niet zijn geformuleerd. Waarom wordt er al een systeem van uitstroomprofielen voorgesteld, terwijl de kerndoelen nog niet bekend zijn?

2.4 Inhoud van de uitstroomprofielen vso

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat om het risico van ongefundeerde plaatsing in het profiel dagbesteding zoveel mogelijk te beperken, de toegang tot het profiel dagbesteding volgens de memorie van toelichting als volgt is afgebakend: het is uitsluitend bestemd voor leerlingen van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij niet in staat zijn een diploma te behalen of een duurzame plaats op de arbeidsmarkt te verkrijgen. Wie beoordeelt dit en hoe wordt dit beoordeeld, zo vragen deze leden. Leerlingen in de uitstroomprofielen dagbesteding en arbeidsmarktgericht worden uitgezonderd van de kwalificatieplicht. Het uitgangspunt is dat leerlingen de school in beginsel pas verlaten als zij terecht kunnen op de vrije of beschermde arbeidsmarkt of in een vorm van dagactiviteiten. Wie zal dit bepalen, zo vragen de leden, en hoe groot acht de regering de kans dat scholen leerlingen ouder dan de leerplichtige leeftijd van 16 jaar onderwijs blijven geven in plaats van hen al dan niet ten onrechte door te laten stromen? De leden stellen vast dat het doel van het wetsvoorstel is om leerlingen voor te bereiden op een zinvolle participatie in de maatschappij. Leerlingen worden voorbereid op betaald werk of vormen van dagactiviteiten. De leden zien graag een inschatting van de regering inzake het aantal leerlingen uit het speciaal voortgezet onderwijs dat daadwerkelijk een betaalde baan krijgt na afronding van hun opleiding?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel drie uitstroomprofielen introduceert voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Hoe passen deze afzonderlijke uitstroomprofielen in het passend onderwijs? Hoe gaat het passend onderwijs vorm gegeven worden in deze uitstroomprofielen? Hoe past de clusteroverstijgende toelating van leerlingen in het passend onderwijs? Wat zijn de voor- en nadelen van clusteroverstijgende toelating? Betekent dit bijvoorbeeld dat er nog betere begeleiding moet komen voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs? Waarom wel of niet?

In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet-aangewezen voortgezet speciaal onderwijsinstellingen. Wat is de meerwaarde van dit onderscheid? Welk voordeel is te behalen met het aanwijzen van voortgezet speciaal onderwijsinstellingen? Maakt dit onderscheid het systeem in dit wetsvoorstel niet complex vanwege de samenwerking en de bevoegdheden van docenten? Waarom wel of niet?

De leden vragen of er voldoende leerlingen en bevoegde docenten zullen zijn in de aangewezen voortgezet speciaal onderwijsinstellingen. Ziet de regering het voorgaande als een probleem? Waarom wel of niet?

De leden van de PVV-fractie hebben in het bijzonder waardering voor de drie instroomprofielen. De leden vragen of seksuele opvoeding (en voorlichting) onderdeel is van de kerndoelen binnen de drie uitstroomprofielen (p. 10; .3.4 Kerndoelen Speciaal Onderwijs).

De leden van de CDA-fractie vragen wat de positie is van de ouders bij de keuze van een uitstroomprofiel voor hun kind in het voortgezet speciaal onderwijs. Moeten zij met het door de school gekozen uitstroomprofiel instemmen, of is slechts vereist dat zij zijn geraadpleegd? Zij vragen of het verstandig is om voor de uitstroomprofielen arbeidsmarktgericht en dagbesteding geen kwalificatieplicht in te voeren. Uiteraard zal het overgrote deel van deze leerlingen niet in staat zijn een startkwalificatie te behalen, maar bestaat er hierdoor niet het risico dat er druk ontstaat op scholen om leerlingen vroegtijdig van school te sturen? Wat zijn de voor- en nadelen van de keuze om alleen de leerplicht te doen gelden? Gaarne ontvangen deze leden een toelichting. De leden vragen ook een nadere toelichting op de positie van de docenten. Hoe verhoudt die positie zich, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaststelling van ontwikkelingsperspectief en uitstroomprofiel, ten opzichte van de positie van de ouders?

De leden van de SP-fractie constateren dat op 12- tot 14- jarige leeftijd een uitstroomprofiel wordt gekozen. In hoeverre worden scholen afgerekend op hoe een leerling zich ontwikkeld binnen een uitstroomprofiel of mogelijk afstromen? In hoeverre worden scholen afgerekend op het percentage leerlingen dat in een bepaald uitstroomprofiel terecht komt? Hoe wordt het risico ondervangen dat leerlingen uit angst voor de Inspectie van het Onderwijs ten onrechte worden geplaatst in een uitstroomprofiel onder hun niveau? Niet-aangewezen scholen kunnen een symbiose vormen met regulieren vo-scholen om bepaalde vakken aan te bieden. Hoe ziet deze symbiose er concreet uit? Hoe is de bereidwilligheid onder reguliere vo-scholen? Wanneer vso-leerlingen onderwijs volgen in (praktijk-)lokalen en bij docenten van regulier onderwijs, hoe loopt dan de financiering? Heeft het regulier onderwijs genoeg capaciteiten (zowel qua materiaal als qua personeel) om tot een goede symbiose te komen? Docenten op niet-aangewezen vso-scholen met uitstroomprofiel vervolgonderwijs hoeven geen bevoegdheid te hebben overeenkomstig docenten van een reguliere vo-school. Hoe wordt het niveau gegarandeerd? Er bestaat het risico dat niet het hoogst haalbare uit leerlingen wordt gehaald wanneer er geen vo-bevoegde docenten voor de klas staan. Ziet de regering dit risico ook? Een stage wordt verplicht. Is er een maximaal percentage stage-uren gedurende de opleiding? Zo neen, waarom niet? De stagetijd wordt langzaam uitgebreid, aldus de memorie van toelichting. Waarom zijn hieromtrent geen regels? Wanneer een stage verplicht wordt, zullen er meer stageplekken nodig zijn. De regering schrijft dat er nu nog geen tekort is. Hoeveel meer uren stage zullen er gelopen worden wanneer dit wetsvoorstel wordt ingevoerd? Zijn er afspraken met het bedrijfsleven over stages voor deze leerlingen? Men kan dan denken aan afspraken zoals deze ook zijn gemaakt bij de invoering van de maatschappelijke stage.

De leden van de D66-fractie vragen of het kan gebeuren dat een leerling voor het speciaal onderwijs thuis komt te zitten omdat geen geschikt profiel beschikbaar is aan een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in de buurt. De leden stellen vast dat in de memorie van toelichting geen wetenschappelijke onderbouwing wordt gegeven voor de bijdrage die invoering van het uitstroomperspectief kan leveren aan de verbetering van de kwaliteit. Waarom wil het kabinet dit uitstroomperspectief nu al wettelijk verplichten en niet eerst wachten tot een positieve relatie wetenschappelijk is aangetoond? Is wetenschappelijk onderzoek in voorbereiding waarin leerresultaten in so en vso in kaart worden gebracht? De verplichte onderwijstijd bedraagt in het voortgezet speciaal onderwijs 1 000 uren. Is er onderzoek beschikbaar die een relatie aantoont tussen onderwijstijd en kwaliteit in het voortgezet speciaal onderwijs?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier vso-leerlingen vanaf 16 jaar in het profiel dagbesteding en arbeidstoeleiding een kans blijven krijgen. Genoemde leden waarschuwen voor het risico dat vso-leerlingen van 16 jaar en ouder buiten de boot vallen, omdat zij niet kwalificatieplichtig zijn. Op welke manier wordt een passende onderwijsplek geborgd voor alle vso-leerlingen, zowel in de vorm van een plek om zich te ontwikkelen, alsook financieel?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het ontwikkelingsperspectief in het voorgezet speciaal onderwijs zich verhoudt tot de uitstroomprofielen.

2.4.1 Uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het reëel is om voor alle leerlingen in het uitstroomprofiel arbeidsmarkt referentieniveaus voor Nederlands en rekenen vast te stellen? Voor hoeveel verschillende niveaus zal worden gedifferentieerd? Zijn referentieniveaus nog wel praktisch en hanteerbaar wanneer zij worden gebruikt bij een groep leerlingen, die zo divers is? Onder welke omstandigheden zullen leerlingen al op hun zestiende jaar doorstromen naar de arbeidsmarkt? Vindt de regering het wenselijk dat kinderen al op hun zestiende jaar aan het werk gaan? In hoeverre kunnen deze kinderen daarna nog aanspraak maken op onderwijs? In hoeverre is er instemming van ouders en leerling nodig voor de beslissing van een school om de leerling uit te laten stromen naar de arbeidsmarkt? In hoeverre kunnen financiële prikkels een stimulans zijn om kinderen zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt te begeleiden? Speciaal onderwijs is immers duur. Wat wordt de rol van het samenwerkingsverband bij deze beslissing? Wat wordt de rol van het samenwerkingsverband bij de financiering van leerlingen die als uitstromingsprofiel de arbeidsmarkt hebben, zo vragen deze leden.

2.4.2 Uitstroomprofiel dagbesteding

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat al het onderwijs en dus ook passend onderwijs gericht moet zijn op participatie in de samenleving. In die zin vragen deze leden of het uitstroomprofiel dagbesteding als zodanig gedefinieerd zou moeten worden. Gaarne ontvangen deze leden een toelichting.

2.5 Getuigschrift, overgangsdocument en nazorg bij het verlaten van het vso-onderwijs

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de scholen in het voortgezet speciaal onderwijs een verplichting krijgen tot nazorg. De genoemde scholen kennen evenwel vooralsnog geen «alumnibeleid». Kan de regering een inschatting maken van de personele last die gemoeid zal zijn met de voorziene nazorg, zo vragen de leden?

De leden van de CDA-fractie vragen of er ook beleid wordt ontwikkeld ten aanzien van stagemogelijkheden en latere werkplekken, met de bedoeling bedrijven en organisaties te stimuleren personeel met een vso achtergrond aan te nemen en te begeleiden? Deze leden vragen daarnaast of er overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geweest met betrekking tot het functiehuis. Gaarne ontvangen de leden een toelichting. Met dit wetsvoorstel kunnen scholen onder voorwaarden zelf examens opstellen en afnemen zodat kinderen met een startkwalificatie het onderwijs kunnen verlaten. Hoe wordt dat in praktijk afgestemd met de Inspectie van het Onderwijs? Is het mogelijk om de examens in gewijzigde vorm af te nemen? Scholen met autistische kinderen lopen bijvoorbeeld vaak tegen het probleem aan dat alhoewel de kinderen cognitief in staat zijn het examen af te leggen, zij door hun gedragproblematiek toch niet in staat zijn het examen te halen en afstromen van bijvoorbeeld vwo naar havo, of havo naar vmbo. Voor deze kinderen zou het een oplossing kunnen zijn het examen op te knippen en verdeeld over een bepaalde periode af te nemen. Wordt dit ook mogelijk gemaakt met dit wetsvoorstel? De leden vragen of de nazorg in het kader van onderliggend wetsvoorstel voldoende handen en voeten heeft gekregen. Wat vindt de regering ten slotte van het pleidooi van de PO-Raad om te regelen dat so-scholen een vso-beschikking kunnen aanvragen om te voorkomen dat meervoudig gehandicapte leerlingen in de vso-leeftijd ver moeten reizen?

De leden van de SP-fractie vinden het goed dat nazorg geleverd kan gaan worden door de school. Hoe gaat deze nazorg er concreet uitzien? Zal er meer nazorg worden geleverd dan nu het geval is? Op welke manier worden scholen voor speciaal onderwijs dan gefaciliteerd om deze nazorg te leveren? Is nazorg afdwingbaar door ouders en of leerlingen? In welke vorm is deze nazorg afdwingbaar? Op welke manier? Tot welke termijn moet een school nazorg leveren? Worden oud-leerlingen langer dan één jaar gevolgd? Om een goed beeld te krijgen van het effect van deze wetswijziging zouden leerlingen langer gevolgd moeten worden, zo menen deze leden. De regering merkt op dat vso-leerlingen na afronding van de assistentopleiding door kunnen stromen naar een mbo-opleiding op niveau 2, eventueel met een «rugzakje». Is de regering ervan op de hoogte dat zij de «rugzakjes» wil afschaffen? Wanneer de wet passend onderwijs effectief wordt, hoe wordt dan in haar visie de begeleiding op mbo’s geregeld?

De leden van de D66-fractie stellen vast dat een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is het helpen voorkomen dat leerlingen, die het voortgezet speciaal onderwijs verlaten, alsnog zijn aangewezen op een uitkering. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel hieraan bijdraagt en welke gevolgen de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen hebben op deze doelstelling? De leden stellen vast dat de positie van ouders met de hervormingen van het passend onderwijs en de voorliggende wijzigingen in het speciaal (voortgezet) onderwijs wordt verzwakt. Ouders hebben geen instemmingsrecht bij het vaststellen van het uitstroomperspectief voor hun kinderen. Betrokkenheid van de ouders bij het uitstroomperspectief van hun kinderen kan van groot belang zijn voor het succes van deze kinderen in het onderwijs. In het nazorgdocument komt een «gebruiksaanwijzing» over de leerlingen in het speciaal (voortgezet) onderwijs te staan. Die gebruiksaanwijzing kan bijzonder gevoelig zijn voor de leerlingen en hem of haar lang achtervolgen. De leden vragen welke mogelijkheden van betrokkenheid van ouders zijn overwogen. Is overwogen ouders een beroepsmogelijkheid te bieden? Welke mogelijkheden krijgen ouders om de «gebruiksaanwijzing» in het nazorgdocument te controleren? Welke mogelijkheden krijgen ouders om beroep aan te tekenen als er dingen in dit document staan waar zij het niet mee eens zijn? Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens een advies gegeven over de uitwisseling van de gegevens in dit nazorgdocument? Mag het onderwijskundig rapport zonder toestemming van ouders worden overgedragen aan het vervolgonderwijs?

2.6 Bevoegdheid leraren vso

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering gaat doen om ervoor te zorgen dat er voldoende bevoegde leraren werken in een aangewezen speciaal onderwijsinstelling. Wellicht dienen de huidige leraren in het voortgezet speciaal onderwijs opgeleid te worden teneinde te kunnen voldoen aan de bekwaamheidseisen die zijn vereist voor een docent in een aangewezen onderwijsinstelling. Hoeveel budget gaat de regering reserveren voor onbekwame leraren in het voortgezet speciaal onderwijs die geschoold moeten worden om aan de bekwaamheidseisen te kunnen voldoen?

2.6.1 Bevoegdheid leraren uitstroomprofiel vervolgonderwijs

De leden van de SP-fractie constateren dat op niet-aangewezen vso-scholen met uitstroomprofiel «vervolgonderwijs» de bestaande bekwaamheidseisen gelden voor leraren op vso-scholen, terwijl zij wel leerlingen opleiden voor een regulier vo-diploma. Hoe wordt het juiste niveau gegarandeerd? De regering noemt een aantal situaties waarin een groepsleerkracht beter is dan een aantal vakleerkrachten. Is er enige garantie dat alleen voor deze situaties leraren zonder reguliere vo-bevoegdheid voor de klas komen te staan?

Voor aangewezen scholen geldt dat zij wel bevoegde docenten moeten hebben overeenkomstig docenten van een reguliere vo-school. Deze docenten zijn echter duurder. Hoe moet een school deze betalen aangezien zij bekostigd blijven als PO-school? Is het juist dat er meer gedaan moet worden, zonder dat er geld voor bij komt?

Een van de gevolgen van de wet passend onderwijs zal zijn dat meer leerlingen naar het regulier onderwijs gaan en minder naar het speciaal onderwijs. Sommige scholen hebben een bepaald aantal leerlingen nodig voordat zij een vakdocent kunnen aanstellen. Met minder leerlingen is deze vakdocent onbetaalbaar. Hoe komt de regering scholen tegemoet die door komende wetgeving te weinig leerlingen hebben om vakdocenten aan te stellen?

2.6.2 Uitzonderingen voor zij-instromers in beroepsgerichte vakken

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de mogelijkheden om gekwalificeerde vakmensen middels zij-instroom als docent beroepsgerichte vakken aan te kunnen stellen. Wordt er ook beleid ontwikkeld om deze zij-instroom te bevorderen? Deze leden vragen waarom dit niet geldt voor alle beroepsgerichte vakken. Uiteraard kan niet iedere timmerman zomaar voor de klas staan (er zijn immers ook pedagogische eisen), maar wordt dit probleem niet afgevangen door de eis dat een geschiktheidsverklaring van de lerarenopleiding vereist is, zo vragen deze leden?

2.7 Toezicht en verantwoording

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Inspectie van het Onderwijs haar toezichtkader gaat aanpassen om de kwaliteit in het (voortgezet) speciaal onderwijs te kunnen toetsen. De leden zijn van mening dat de regering in dit geval de verkeerde volgorde volgt. Waarom wordt een wet voorgesteld om het systeem van kwaliteitsborging vast te stellen zonder eerst een heldere visie te formuleren op wat kwaliteit behelst voor deze scholen?Waarom is de kwaliteit (oftewel: de kwaliteitkaders in de vorm van toezichtkaders), voorafgaand aan dit wetsvoorstel van systeemafspraken, nog niet concreet gemaakt? Op welke indicatoren zal de kwaliteit en de toegevoegde waarde van de scholen worden beoordeeld? Is de regering bereid om voorafgaand aan de vaststelling van dit wetsvoorstel een duidelijke visie en toezichtkader te formuleren over de kwaliteit in het (voortgezet) speciaal onderwijs?

Het is de leden van de SP-fractie onduidelijk waarop (v)so scholen straks door de Inspectie van het Onderwijs op worden afgerekend. Hoe wordt de kwaliteit gemeten? Waarom staat dit niet in de wet? Volgens deze leden is het van groot belang om te weten hoe met dit wetsvoorstel de kwaliteit van scholen wordt gemeten. Is het mogelijk om het toezichtskader te ontvangen nog voor het wetsvoorstel wordt besproken? Alleen dan kunnen beide op elkaar worden afgestemd.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij mogelijk perverse prikkels ziet voor scholen om het uitstroomniveau van leerlingen te laag vast te stellen? Scholen voor speciaal voortgezet onderwijs moeten verantwoording afleggen over het aantal leerlingen dat een arbeidsplaats vindt. De regering stelt tegelijkertijd vast dat het aantal arbeidsplaatsen een externe factor is. Waarom kiest de regering er dan toch voor scholen daarop af te rekenen?

2.8 Flankerend beleid

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering vanuit praktische overwegingen heeft besloten om onderhavig wetsvoorstel separaat aan het wetsvoorstel passend onderwijs in te dienen bij de Kamer. Beide wetsvoorstellen hebben dezelfde beoogde datum van inwerkingtreding (in het geval van onderhavig wetsvoorstel geldt deze datum voor het voortgezet speciaal onderwijs): 1 augustus 2013. Graag willen de leden weten of de regering voornemens is de beide wetsvoorstellen (op een later moment) te vervlechten? Voorts zien genoemde leden graag toegelicht hoe gewaarborgd kan worden dat geen verschillen zullen ontstaan tussen dit wetsvoorstel en het toe te zenden wetsvoorstel passend onderwijs?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel samenhangt met het passend onderwijs? Waarom is het passend onderwijs niet betrokken bij dit wetsvoorstel? Is er rekening gehouden met de voorwaarden en vereisten van het passend onderwijs bij het opstellen van dit wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met dit wetsvoorstel de aparte leerlijn passend onderwijs wordt bevestigd, middels een wettelijke scheiding tussen speciaal en regulier onderwijs. Maar, zo stellen de leden, is het niet het doel veel meer in te zetten op regulier onderwijs en zou het dan niet te prefereren zijn deze Wet Expertise Centra (WEC) te integreren in de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO)? Gaarne willen de leden een nadere toelichting. Ook vragen de leden of en in hoeverre dit wetsvoorstel belemmeringen opwerpt voor het ontstaan van mengvormen van regulier en speciaal onderwijs in het geval een kind voor een deel het meest thuishoort in het regulier onderwijs en voor een deel in het speciaal onderwijs. In het verlengde hiervan, zouden de leden van deze fractie ook graag een nadere uiteenzetting krijgen over het feit dat voortgezet speciaal onderwijs valt onder bepalingen die gelijk zijn aan die van de WPO en niet aan die van de WVO. Zij zijn benieuwd wat de voor- en nadelen zijn van verplaatsing naar de WVO. Temeer daar scholen nogal eens aangeven beperkt te worden in hun mogelijkheden door de huidige situatie.

De leden van de SP-fractie constateren dat het wetsvoorstel moet worden bezien in nauwe samenhang met het wetsvoorstel «passend onderwijs». In hoeverre is voorliggend wetsvoorstel afgestemd met het wetsvoorstel passend onderwijs?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het realistisch is om aan het onderwijsveld te vragen deze wetswijziging door te voeren, samen met de komende wijzigingen in het kader van passend onderwijs. Wat is de verhouding tussen beide wetswijzigingen?

3. Invoeringstructuur en overgangsregeling

De leden van de SP-fractie stellen vast dat er nog veel moet gebeuren voordat dit wetsvoorstel in werking kan treden. Zo moeten de kerndoelen worden aangepast en moet er een inspectiekader komen. Kan de regering aangeven wat nog praktisch moet gebeuren vanuit de landelijke overheid en per onderdeel aangeven wanneer het volgens haar klaar is? De leden vrezen dat de invoering van dit wetsvoorstel te snel zal gaan, gezien de zaken die nu nog niet geregeld zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de haalbaarheid van invoering van voorliggend wetsvoorstel. Is de gestelde invoeringstermijn realistisch?

4. Financiële gevolgen

Graag vernemen de leden van de VVD-fractie hoe eerstegraads docenten in het voortgezet speciaal onderwijs bekostigd worden aangezien het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs onder de CAO van het primair onderwijs vallen? Voorts willen de genoemde leden graag weten hoeveel eerstegraads docenten werkzaam zijn in het speciaal voortgezet onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe scholen hun kwaliteitsniveau moeten verhogen, terwijl er 150 miljoen euro moet worden bezuinigd, er 6000 banen verdwijnen en de scholen de zekerheid van bekostiging volstrekt kwijtraken?

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe het staat met de uitgaven uit het in 2006 in het Gemeentefonds gestorte bedrag voor praktijklokalen.

De leden van ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de invoering van voorliggende nieuwe wetgeving, inclusief nieuwe eisen aan bijvoorbeeld praktische vorming van leerlingen, ingevoerd kan worden in combinatie met een bezuiniging. De leden willen weten in hoeverre het verhogen van wettelijke eisen aan kwaliteit in het (voortgezet) speciaal onderwijs effectief zal zijn, terwijl door de bezuiniging op passend onderwijs de klassen groter zullen worden en de begeleiding in de klas afneemt. Genoemde leden vragen bovendien naar een toelichting op het doel dat leerlingen toegeleid worden naar de arbeidsmarkt. Hoe staat dit doel in verhouding tot de bezuinigingen op het speciaal onderwijs? Kan de regering aantonen dat de bezuiniging op scholen in het speciaal onderwijs geen negatief effect heeft op dit doel?

5. Advies Onderwijsraad

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Onderwijsraad in zijn advies3 stelt dat wat betreft het criterium kwaliteit duidelijker tot uitdrukking gebracht moet worden dat zelfredzaamheid (zelfverantwoordelijkheid, zelfbeschikking) altijd het streefdoel is. Dit zou het kernconcept, het uitgangspunt van nieuwe wetgeving moeten zijn volgens de Onderwijsraad. De regering heeft in de memorie van toelichting toegezegd zelfredzaamheid uit te werken bij de uitwerking van de kerndoelen. De kerndoelen voor het voortgezet speciaal onderwijs zijn pas bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel (1 augustus 2013) beschikbaar. Graag zien de leden toegelicht hoe de regering dit wetsvoorstel wil behandelen zonder dat het belangrijkste criterium van dit wetsvoorstel, te weten de zelfredzaamheid, is uitgewerkt?

Voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Thomassen