Gepubliceerd: 30 september 2011
Indiener(s): Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA)
Onderwerpen: basisonderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32795-6.html
ID: 32795-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 september 2011

Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor hun inbreng en voor de vragen die ze hebben gesteld en de opmerking die is gemaakt. Op de gestelde vragen en de gemaakte opmerking ga ik hieronder in. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van het verslag aangehouden.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben geen vragen en hopen dat snel tegemoet kan worden gekomen aan de wens van de stichting IGBO dat deze wetswijziging spoedig tot stand kan komen.

De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs. Zij zien op dit moment geen aanleiding voor het stellen van vragen.

2. Vragen en opmerkingen

De leden van de VVD-fractie merken terecht op dat in de memorie van toelichting naar artikel 9, tiende lid, verwezen had moeten worden in plaats van naar artikel 9, achtste lid. Het is echter niet mogelijk de memorie van toelichting van een bij de Tweede Kamer ingediend wetsvoorstel nog aan te passen.

De leden van de SP-fractie vragen welk percentage van de kosten voor internationaal georiënteerd basisonderwijs gemiddeld door de werkgever van ouders wordt betaald, welk percentage door de ouders en welk percentage door de overheid?

Het gaat hier om de meerkosten ten opzichte van de reguliere bekostiging voor een basisschoolleerling. De bijdrage van de overheid aan die meerkosten ligt gemiddeld op ongeveer € 1100,– per leerling. De bijdrage van ouders en bedrijven variëert op het moment tussen de € 2800,– en € 5100,– per leerling, met een gemiddelde van € 3900,–. Het aandeel van de bedrijven in die bijdrage bedraagt voor alle IGBO-scholen gemiddeld 23% waarbij er grote verschillen zijn tussen scholen. De hoogste bijdrage bedraagt 68% en de laagste 6%. In werkelijkheid zal het aandeel van de bedrijven hoger liggen dan 23%, omdat het regelmatig voorkomt dat ouders hun bijdrage kunnen declareren bij hun bedrijf. Het is echter niet bekend om hoeveel ouders het daarbij gaat.

Hieronder volgt een recapitulatie van de gemiddelde verdeling van de kosten van IGBO.

Aandeel in meerkosten

Bedrag

Percentage

Ouders

€ 3 000,00

60%

Bedrijven

€ 900,00

18%

Overheid

€ 1 100,00

22%

Totaal

€ 5 000,00

100%

Met betrekking tot de bijdrage van de ouders wordt nog opgemerkt dat geldelijke bijdragen van ouders uit hun aard vrijwillig zijn. Dat is vastgelegd in artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs (WPO). Op grond van dat artikel mag de toelating tot de school niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders van de leerling. In het onderhavige geval gaat het om een geldelijke bijdrage voor extra activiteiten die het reguliere en door de overheid bekostigde onderwijsaanbod te boven gaan. Zoals in de memorie van toelichting al is aangegeven kan een bestuur besluiten een kind te verwijzen naar het «gewone» onderwijs als de ouders weigeren de bijdrage voor die extra (IGBO-) activiteiten te betalen. In dat geval wordt de leerling niettemin toegelaten tot de school zodat niet in strijd wordt gehandeld met artikel 40 van de WPO.

Wijken de kosten voor een onderzoek naar de stichting van een IGBO-afdeling af van de kosten voor een onderzoek bij de stichting van andere basisscholen zo vragen de leden van voornoemde fractie.

Ja, de kosten wijken af. Een haalbaarheidsonderzoek voor het stichten van een IGBO-afdeling is breder en complexer dan voor een reguliere basisschool. Om een beeld te krijgen van de internationale economische bedrijvigheid in een regio is grondig en breed onderzoek benodigd. IGBO-scholen zijn geen «buurtscholen», dus zal er naar een regio gekeken moeten worden. Bedrijven moeten worden benaderd om te achterhalen wat de behoefte van het migrerende deel van het personeel is.

En in hoeverre is het mogelijk een dergelijk onderzoek goedkoper uit te voeren zo vragen deze leden.

Het is aan het schoolbestuur zelf om de goedkoopste aanbieder te kiezen. De ervaring leert dat niet ieder onderzoeksbureau over de expertise beschikt om een gedegen haalbaarheidsonderzoek uit te voeren. Een goed haalbaarheidsonderzoek is essentieel voor het verkrijgen van de IGBO-licentie, zodat schoolbesturen ook alert moeten zijn op de kwaliteit van het onderzoeksbureau. Dit kan het lastiger maken het onderzoek goedkoper uit te laten voeren.

IGBO is uitsluitend bestemd voor leerlingen die gezien de werkzaamheden van ten minste één van de ouders voor een aanzienlijke periode op onderwijs in het buitenland zijn aangewezen of zullen zijn aangewezen. Over welke termijn gaat het vragen de leden van voornoemde fractie.

In het wetsvoorstel wordt deze termijn op tenminste 2 jaar gesteld. Het gaat hier om de leerling die wordt aangeduid in het voorgestelde artikel 40, vijfde lid, onderdeel c. Voor deze leerling, die uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit, dient blijkens een schriftelijke verklaring van de werkgever vast te staan dat ten minste één van de ouders binnen 2 jaar voor ten minste 2 jaar in het buitenland werkzaam zal zijn, respectievelijk dat de leerling mee verhuist naar het buitenland. Het betreft hier één van de drie categorieën leerlingen die tot de doelgroep van IGBO behoren.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart