Gepubliceerd: 24 mei 2011
Indiener(s): Jan Kees de Jager (minister financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32787-2.html
ID: 32787-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat richtlijn nr. 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (PbEU L 302) in Nederland dient te worden geïmplementeerd;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:51 wordt onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De toezichthouder neemt bij de uitoefening van zijn taak de gevolgen in overweging die zijn besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.

B

Aan artikel 1:51a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Indien de Nederlandsche Bank in haar hoedanigheid van centrale bank kennis krijgt van een situatie als bedoeld in artikel 1:93a waarschuwt zij onverwijld de toezichthoudende instantie van de lidstaat die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis en deelt zij alle informatie mede die voor de uitoefening van diens taken noodzakelijk is.

C

Na artikel 1:51b worden drie artikelen ingevoegd luidende:

Artikel 1:51c

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming of kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat, kan zij de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die toezicht houdt op geconsolideerde basis of indien geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende beleggingsonderneming of kredietinstelling verzoeken het bijkantoor als significant aan te merken.

  • 2. Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant kan worden aangemerkt, en met name:

    • a. indien het een kredietinstelling betreft, of het marktaandeel in deposito’s van het in Nederland gelegen bijkantoor meer dan 2 procent bedraagt;

    • b. de vermoedelijke gevolgen van een opschorting of beëindiging van de werkzaamheden van een beleggingsonderneming of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid voor de liquiditeit van de markt en de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in Nederland; of

    • c. de omvang en het belang van het bijkantoor, wat het aantal cliënten betreft, binnen het bancaire of financiële stelsel in Nederland.

  • 3. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of kredietinstelling met zetel in Nederland of toezicht op geconsolideerde basis houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling en een verzoek ontvangt van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat om een in die lidstaat gelegen bijkantoor van deze financiële onderneming als significant aan te merken, neemt zij nadat overeenstemming met de andere betrokken toezichthoudende instanties is bereikt over de kwalificatie van het bijkantoor als significant een besluit over de kwalificatie van een bijkantoor als significant.

  • 4. Indien binnen twee maanden na een verzoek van de Nederlandsche Bank, bedoeld in het eerste lid, geen besluit over de kwalificatie van een bijkantoor is genomen, beslist de Nederlandsche Bank, uiterlijk twee maanden daarna of het bijkantoor significant is. Bij deze beslissing houdt de Nederlandsche Bank rekening met de standpunten en voorbehouden van de betrokken toezichthoudende instanties.

  • 5. De Nederlandsche Bank zendt een besluit, bedoeld in het derde en vierde lid, aan de betrokken toezichthoudende instanties.

Artikel 1:51d

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of kredietinstelling met zetel in Nederland, zendt zij de toezichthoudende instantie van een lidstaat waar een significant bijkantoor van deze financiële onderneming is gelegen de informatie, bedoeld in artikel 1:51a, derde lid, onderdelen c en d, en voert zij de toezichtactiviteiten, bedoeld in artikel 3:278b, eerste lid, onderdeel c, in samenwerking met die toezichthoudende instantie uit.

  • 2. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een beleggingsonderneming of kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat, werkt zij, in de uitvoering van de toezichttaken, bedoeld in artikel 3:278b, eerste lid, onderdeel c, samen met de toezichthoudende instantie van de zetel van de desbetreffende financiële onderneming.

Artikel 1:51e

De Nederlandsche Bank neemt deel aan de werkzaamheden van de Europese Bankenautoriteit en houdt zich aan de richtlijnen, aanbevelingen, normen en andere door de Europese Bankenautoriteit vastgestelde maatregelen, tenzij zij hiervan gemotiveerd afwijkt.

D

Na artikel 1:54a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1.3.2.1.a. Colleges van toezichthouders

Artikel 1:54b

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling richt zij een college van toezichthouders op om de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 1:93a en 3:278b te vergemakkelijken, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, en te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende instanties van andere lidstaten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid richt de Nederlandsche Bank, indien zij toezicht houdt op een beleggingsonderneming of kredietinstelling met zetel in Nederland die in andere lidstaten uitsluitend daar gelegen bijkantoren heeft waarvan ten minste een als significant is aangemerkt, in samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van de lidstaten waar een significant bijkantoor is gelegen, een college van toezichthouders op om de samenwerking, bedoeld in de artikelen 1:51 en 1:51d, te vergemakkelijken.

  • 3. De Nederlandsche Bank beslist welke betrokken toezichthoudende instanties deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college van toezichthouders, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De Nederlandsche Bank houdt bij haar beslissing, bedoeld in het derde lid, rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor de betrokken toezichthoudende instanties en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten en met de verplichtingen op grond van artikel 1:51d.

  • 5. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of kredietinstelling, bedoeld in het tweede lid, stelt zij, met inachtneming van afdeling 1.5.1, de Europese Bankenautoriteit in kennis van de toezichtactiviteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de toezichtactiviteiten in noodsituaties, en deelt de Europese Bankenautoriteit alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taken van de Nederlandsche Bank binnen het college van toezichthouders.

Artikel 1:54c

De Nederlandsche Bank neemt deel aan het betrokken college van toezichthouders, indien zij toezicht houdt op een dochteronderneming van een EU-moederbeleggingsonderneming, een EU-moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding, of een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een beleggingonderneming of kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:51c. Zij kan ook deelnemen in haar hoedanigheid van centrale bank.

E

In artikel 1:93, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «monetaire taak» vervangen door: wettelijke taken en de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel.

F

Artikel 1:93a komt te luiden:

Artikel 1:93a

Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2. toezicht houdt op geconsolideerde basis op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling dan wel toezicht houdt op een financiële onderneming binnen een groep waarop geconsolideerd toezicht wordt gehouden, brengt zij Onze Minister en de instanties, bedoeld in artikel 1:93, eerste lid, onderdeel a, onverwijld op de hoogte van noodsituaties, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel in de lidstaat waar financiële ondernemingen binnen de groep die in het geconsolideerd toezicht betrokken zijn hun zetel hebben, kunnen aantasten en deelt zij alle informatie mede die voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is.

G

In artikel 3:111, eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «een groep banken die op 15 december 1977 blijvend was aangesloten» vervangen door: een groep banken die blijvend is aangesloten.

H

Artikel 3:18a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «ingevolge artikel 3:17 en het toetsingsvermogen» vervangen door: ingevolge artikel 3:17, de liquiditeit en het toetsingsvermogen.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «het door de bank of beleggingsonderneming aangehouden toetsingsvermogen» vervangen door: de door de bank of beleggingsonderneming aangehouden liquiditeit of het toetsingsvermogen.

I

Artikel 3:111a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Nederlandsche Bank kan, indien een bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering, de liquiditeit of het toetsingsvermogen de onderstaande maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:

    • a. voorschrijven dat zij over een hogere liquiditeit of een hoger toetsingsvermogen beschikt dan ingevolge artikel 3:63 onderscheidenlijk artikel 3:57 is voorgeschreven;

    • b. voorschrijven dat in verband met de liquiditeitseisen of de solvabiliteitseisen een specifiek voorzieningenbeleid wordt gevoerd of de liquiditeitsposten of de activa op een specifieke wijze worden behandeld;

    • c. voorschrijven dat de door de bank of beleggingsonderneming gelopen risico’s worden beperkt;

    • d. voorschrijven dat de met het oog op de artikelen 3:17 en 3:18a ingevoerde strategieën, maatregelen en procedures worden aangescherpt;

    • e. beperkingen opleggen aan bedrijfsactiviteiten en transacties van of netwerkrelaties tussen banken of beleggingsondernemingen;

    • f. voorschrijven dat de bank of beleggingsonderneming de variabele beloning tot een bepaald percentage van de totale netto inkomsten beperkt, indien deze inkomsten niet met het in stand houden van een solide toetsingsvermogen te verenigen zijn; of

    • g. voorschrijven dat de bank of beleggingsonderneming haar nettowinsten gebruikt om het toetsingsvermogen te versterken.

3. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De zinsnede «ingevolge artikel 3:17 of het toetsingsvermogen» wordt vervangen door: ingevolge artikel 3:17, de liquiditeit of het toetsingsvermogen;

  • b. De zinsnede «duurzame dekking van zijn risico’s» wordt vervangen door: duurzame dekking van haar risico’s;

  • c. De zinsnede «aan de bank of beleggingsonderneming een hoger toetsingsvermogen» wordt vervangen door: aan de bank of beleggingsonderneming een hogere liquiditeit of een hoger toetsingsvermogen.

4. In het derde lid wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen» vervangen door: de bedrijfsvoering, de liquiditeit of het toetsingsvermogen.

J

Artikel 3:278b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van de artikelen 3:18a, 3:74a en 3:111a; en

2. Na onderdeel b wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten bij de voorbereiding op en in noodsituaties.

K

Na artikel 3:278b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3:278c

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op geconsolideerde basis, beslist zij na overleg met de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die toezicht houden op dochterondernemingen van een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling of Nederlandse financiële EU-moederholding, op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, of het geconsolideerde toetsingsvermogen van de groep toereikend is gelet op haar financiële situatie en risicoprofiel en hoeveel toetsingsvermogen voor elke entiteit binnen de groep op geconsolideerde basis noodzakelijk is.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen binnen vier maanden na verzending van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, aan de betrokken toezichthoudende instanties.

  • 3. Bij het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid worden de risicobeoordelingen in aanmerking genomen die door de betrokken toezichthoudende instanties op grond van de artikelen 123 en 124 van de herziene richtlijn banken zijn verricht met betrekking tot de dochterondernemingen.

  • 4. Bij een geschil over een besluit als bedoeld in het eerste lid kan de Nederlandsche Bank op eigen initiatief indien zij toezicht houdt op geconsolideerde basis of op verzoek van een van de betrokken toezichthoudende instanties de Europese Bankenautoriteit raadplegen.

  • 5. Indien het overleg met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, tot overeenstemming heeft geleid, neemt de Nederlandsche Bank onverwijld een besluit op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, of het geconsolideerde toetsingsvermogen van de groep toereikend is gelet op haar financiële situatie en risicoprofiel, waarbij zij de door de betrokken toezichthoudende instanties verrichte risicobeoordelingen van de dochterondernemingen in aanmerking neemt.

  • 6. Onverminderd artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een besluit als bedoeld in het vierde en vijfde lid de risicobeoordelingen, standpunten en voorbehouden van de betrokken toezichthoudende instanties van de andere lidstaten.

  • 7. De Nederlandsche Bank doet van het besluit onverwijld mededeling aan de betrokken toezichthoudende instanties en aan de EU-moederbeleggingsonderneming of EU-moederkredietinstelling.

  • 8. De Nederlandsche Bank actualiseert jaarlijks de besluiten of in uitzonderlijke gevallen op verzoek van een betrokken toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.

Artikel 3:278d

  • 1. Indien het overleg met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 3:278c, tweede lid, tot overeenstemming heeft geleid, neemt de Nederlandsche Bank, indien zij toezicht houdt op dochterondernemingen van een EU-moederbeleggingsonderneming of EU-moederkredietinstelling of een EU-moederholding op niet-geconsolideerde basis of op subgeconsolideerde basis, onverwijld een besluit op grond van de evaluatie bedoeld in artikel 3:18a, of het toetsingsvermogen van de dochteronderneming toereikend is gelet op haar financiële situatie en risicoprofiel.

  • 2. De Nederlandsche Bank besluit over de toepassing van de artikelen 3:18a en 3:111a, tweede lid, nadat zij de door de betrokken toezichthoudende instantie die toezicht houdt op geconsolideerde basis geuite standpunten en voorbehouden in aanmerking heeft genomen.

  • 3. De Nederlandsche Bank actualiseert jaarlijks het besluit, bedoeld in het tweede lid.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,