Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 7 februari 2011 en het nader rapport d.d. 28 april 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 15 december 2010, no.10.003434, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Wetboek van Strafvordering en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in verband met de elektronische aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen, de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten en enkele verbeteringen, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 december 2010, nr. 10.003434, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 februari 2011, nr. W03.10.0557/II, bied ik U hierbij in kopie aan.
Het wetsvoorstel strekt er onder meer toe dat een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen elektronisch kan worden ingediend. Daarnaast wordt voorgesteld dat het openbaar ministerie van een ieder, ook van de veroordeelde zelf, de voor de tenuitvoerlegging van geldboeten of schadevergoedingsmaatregelen benodigde inlichtingen kan vorderen.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over de samenhang tussen de onderwerpen van het wetsvoorstel. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
De Afdeling constateert dat in het wetsvoorstel onderwerpen zijn opgenomen die onvoldoende inhoudelijke samenhang hebben. In lijn met de advisering van de Afdeling inhoudende dat het bijeenbrengen van voorstellen van inhoudelijk verschillende aard in een wetsvoorstel zoveel mogelijk dient te worden vermeden,2 adviseert de Afdeling het wetsvoorstel te splitsen in een wetsvoorstel dat betrekking heeft op de elektronische aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen en een wetsvoorstel dat regels stelt over de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten.
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling advisering onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar constateert dat in het wetsvoorstel onderwerpen zijn opgenomen die onvoldoende inhoudelijke samenhang hebben en adviseert het wetsvoorstel te splitsen in een wetsvoorstel dat betrekking heeft op de elektronische aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen en een wetsvoorstel dat regels stelt over de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten.
Aan dit advies is gevolg gegeven. Overeenkomstig dit advies is het wetsvoorstel gesplitst. Het wetsvoorstel dat regels stelt over de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie is op 21 maart 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2010/11, 32 702). Het voorliggende wetsvoorstel betreft een wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de elektronische aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen en enkele verbeteringen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de memorie van toelichting enkele redactionele wijzigingen en verbeteringen aan te brengen. Dit betreft onder meer vermelding in de financiële paragraaf van het legesbedrag voor een elektronisch ingediende VOG-aanvraag. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel enkele technische wijzigingen aangebracht. Dit betreft ten eerste wijziging van de artikelen 4 en 6 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze wijziging, die ziet op het toevoegen van de beslissing om niet te vervolgen als beginpunt voor het bewaren van justitiële en strafvorderlijke gegevens, was verzuimd mee te nemen bij de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317). Ten tweede betreft dit een aanvulling op de voorgestelde wijziging van artikel 36 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Met de voorgestelde wijziging van het tweede lid wordt verduidelijkt dat ook bij het onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon niet alleen justitiële gegevens in de justitiële documentatie, maar alle justitiële gegevens kunnen worden betrokken. Met de voorgestelde wijziging van het vierde lid wordt – net als in het eerste lid – «gegevens uit de politieregisters» vervangen door politiegegevens. Deze aanvullingen hebben tevens geleid tot aanpassing van de artikelsgewijze toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
P. van Dijk
Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten