Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 januari 2019
De Wet financiering politieke partijen (verder: de Wfpp) is op 1 mei 2013 in werking getreden. In de Wfpp is bepaald dat uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet een verslag aan de Staten-Generaal wordt aangeboden over de doeltreffendheid en de effecten van de paragrafen 3 tot en met 5 van de wet in de praktijk. Het vorige kabinet heeft voorafgaand aan de evaluatie echter geconstateerd dat gelet op ontwikkelingen als de veranderde rol en positie van politieke partijen, de opkomst van lokale partijen en aanvullende democratische instrumenten als referenda en andere vormen van burgerparticipatie, een integrale evaluatie van de wet wenselijk was. Tijdens de plenaire behandeling van de Wfpp in de Eerste Kamer is toegezegd dat voor deze taak een onafhankelijke commissie zou worden ingesteld.1 Het vorige kabinet heeft daarom de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (verder: de commissie-Veling) ingesteld en haar de opdracht gegeven om de Wfpp integraal te evalueren. De commissie-Veling heeft op 1 februari 2018 haar eindverslag «Het publieke belang van politieke partijen» aan mij aangeboden.2
In deze brief wordt gereageerd op het advies van de commissie-Veling en wordt de kabinetsvisie over de rol en positie van politieke partijen uiteengezet. De bijlage bevat een overzicht van de maatregelen die het kabinet gaat treffen3.
Functieverandering, maar geen functieverlies
De rol en positie van politieke partijen is als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen wel veranderd, maar politieke partijen zijn nog steeds van groot belang in onze democratie.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke ontwikkelingen als ontzuiling en individualisering hebben de afgelopen decennia de rol en positie van politieke partijen beïnvloed. Als gevolg van deze ontwikkelingen is de vaste achterban van de meeste politieke partijen kleiner en diffuser geworden. Dit komt met name tot uiting in de forse daling van het aantal leden van politieke partijen (van ruim 750.000 in 1956 naar circa 300.000 in 2000, sindsdien is het min of meer stabiel) en de toegenomen fluctuatie van de verkiezingsuitslagen (in de periode 1950–1990 wisselde per verkiezing 5 à 10% van de zetels van «eigenaar». Sinds de jaren negentig is dit percentage toegenomen tot 15 à 25% van de zetels). Een andere relevante maatschappelijke ontwikkeling is het toegenomen risico op onwenselijke beïnvloeding van de Nederlandse democratie en daarmee van de Nederlandse politieke partijen. Dit gaat in de eerste plaats om financiële beïnvloeding uit het buitenland van onze politieke partijen. Daarnaast is ook het risico op (digitale) beïnvloeding van verkiezingscampagnes en politieke partijen toegenomen. De positie van decentrale politieke partijen) is door deze ontwikkelingen eveneens veranderd. Daarnaast zijn deze partijen beïnvloed door ontwikkelingen in het decentraal bestuur zelf, zoals de daling van het aantal gemeenten en het zwaarder geworden takenpakket van het lokaal bestuur. Een andere belangrijke ontwikkeling is de forse groei van het aantal lokale partijen: hun zeteltal in de gemeenteraden is toegenomen tot circa 35% van het totaal en in ongeveer driekwart van de gemeenten maakt ten minste één lokale partij deel uit van het college van burgemeester en wethouders.
Functieverandering maar geen functieverlies
De rol en positie van politieke partijen is als gevolg van deze ontwikkelingen veranderd, maar dat betekent geenszins dat hun belang voor onze democratie is afgenomen. Zij vervullen nog steeds hun drie klassieke kerntaken: 1) werving en selectie van kandidaten voor volksvertegenwoordigende functies en andere functies in het openbaar bestuur, 2) articulatie, aggregatie en programmering van belangen en wensen uit de samenleving en 3) communicatie en mobilisatie. Wel is de wijze waarop politieke partijen invulling geven aan deze functies veranderd. Voorheen konden politieke partijen bijvoorbeeld bij de rekrutering van kandidaat-politieke ambtsdragers putten uit een groot reservoir van partijleden, die langdurig hun sporen in de politieke partij of daaraan verwante organisaties hadden verdiend. Nu komt het voor dat politieke partijen een beroep doen op mensen die nog maar kort lid van de partij zijn, of zelfs nog partijlid moeten worden. De rekruteringsfunctie van de politieke partijen is echter nog van onverminderd groot belang en dat geldt ook voor hun overige functies.
Het belang van politieke partijen is derhalve nog steeds groot. Het kabinet is daarom met de commissie-Veling van mening dat politieke partijen nog altijd de primaire intermediair tussen bestuur en samenleving zijn en verwacht dat dit in elk geval in de nabije toekomst zo zal blijven. Dat betekent echter niet dat het partijlandschap onveranderd zal blijven: net zoals in de afgelopen decennia zullen er nieuwe partijen in het parlement en de decentrale volksvertegenwoordigingen worden verkozen. Andere partijen zullen juist verdwijnen of in gewijzigde vorm verder gaan. Evenmin betekent dit dat politieke partijen per definitie de vorm van een traditionele partij met leden en afdelingen zullen moeten hebben. Op dit moment experimenteert een aantal politieke partijen al met andere vormen van lidmaatschap/verbondenheid en organisatiemodellen. Het denken over partijvernieuwing is dan ook volop gaande en het kabinet wil hier binnen de wettelijke kaders zoveel mogelijk ruimte voor bieden.
Het kabinet gaat werken aan een Wet op de politieke partijen
Het kabinet gaat de belangrijke positie van politieke partijen in onze democratie versterken en hun wettelijke positie vastleggen in een Wet op de politieke partijen.
Ontwikkeling wet- en regelgeving politieke partijen
In de Nederlandse democratische traditie wordt grote waarde toegekend aan de onafhankelijke positie van politieke partijen. Als gevolg hiervan kent Nederland van oudsher weinig wet- en regelgeving over politieke partijen. Zo bestaat de politieke partij niet zodanig als rechtsvorm en gelden er daardoor in beginsel geen vormvereisten voor politieke partijen. De afgelopen decennia zijn er gaandeweg echter wel in toenemende mate regels over – en voor politieke partijen in wetten en regelingen opgenomen.4 Zo wordt bijvoorbeeld in de Wfpp de eis gesteld dat politieke partijen om voor subsidie in aanmerking te komen ten minste 1.000 leden moeten hebben, die jaarlijks minimaal € 12 aan contributie betalen en vergader- en stemrechten in de politieke partij hebben. In tegenstelling tot een aantal andere westerse democratieën kent Nederland echter geen Wet op de politieke partijen (verder de WPP). De Staatscommissie parlementair stelsel heeft dit vraagstuk in haar eindrapport aan de orde gesteld. Volgens de staatscommissie zouden in een WPP regels over een partijverbod en de procedurele aspecten daarvan, alsmede regels over digitale campagnevoering kunnen worden gesteld. Ook zouden de transparantieregels uit de Wfpp in deze wet kunnen worden opgenomen.5 De commissie-Veling heeft in dit kader opgemerkt dat de subsidieregeling in de Wfpp niet de plek is om organisatorische eisen aan de politieke partijen te stellen. Indien de wetgever dit nodig vindt voor het goed functioneren van de democratie, dan zou dit in een WPP moeten worden geregeld.6
Versterking wettelijke positie politieke partijen: Wet politieke partijen
Het kabinet kan zich in hoge mate vinden in de argumenten ten gunste van een WPP en acht het van belang dat de belangrijke positie van politieke partijen in onze democratie op passende wijze in wetgeving tot uitdrukking komt. Het kabinet vindt het daarom wenselijk om de wetgeving over politieke partijen zoveel mogelijk te bundelen in één specifieke wet en gaat daarom een WPP voorbereiden. Het kabinet deelt het standpunt van de commissie-Veling dat de subsidie voor de politieke partijen essentieel is om hun voor de democratie essentiële taken volledig uit te kunnen voeren. Tevens vindt het kabinet het vanzelfsprekend dat alle politieke partijen en hun neveninstellingen transparant moeten zijn over hun inkomsten. Daarom zal de Wfpp volledig worden geïntegreerd in de WPP. Het kabinet deelt eveneens het standpunt van de commissie-Veling dat decentrale politieke partijen een eigenstandige benadering verdienen. De vraagstukken van de subsidiëring van decentrale politieke partijen en de regelgeving over de overige inkomsten van decentrale politieke partijen zullen daarom bij de ontwikkeling van de WPP worden betrokken. Naast de financiering kunnen bijvoorbeeld de onderwerpen die de Staatscommissie parlementair stelsel heeft geagendeerd, waaronder in elk geval de organisatorische eisen aan politieke partijen, een plek in de WPP krijgen.
De WPP zal naar verwachting nog deze kabinetsperiode in procedure worden gebracht, maar de voorbereiding zal enige tijd vergen Een groot aantal voorstellen van de commissie-Veling kan echter op kortere termijn worden geïmplementeerd. Het kabinet is voornemens om kort na de zomer van 2019 een voorstel tot wijziging van de Wfpp in procedure te brengen. In de bijlage7 treft u een overzicht aan van achtereenvolgens de conclusies, uitgangspunten en maatregelen (1 t/m 9), de punten waarop de Wfpp wordt aangepast (10 t/m 29), de maatregelen die worden onderzocht bij de voorbereiding van de WPP (30 t/m 36) en de maatregelen die reeds zijn genomen ter versterking van de politieke partijen in het decentraal bestuur (37 en 38).
In de volgende paragrafen wordt waar nodig toegelicht welke overwegingen het kabinet heeft gehad bij de besluitvorming hierover. De paragrafen gaan achtereenvolgens over de subsidiëring van de landelijke partijen, regelgeving overige inkomsten landelijke partijen, buitenlandse financiering van politieke partijen, regelgeving decentrale politieke partijen en toezicht en sancties.
Belang electorale steun wordt sterker tot uitdrukking gebracht in subsidie
De subsidie wordt voortaan gekoppeld aan het aantal zetels dat een partij bij de verkiezingen heeft gewonnen en niet aan het actuele zeteltal. Na een verkiezing wordt de subsidie in een jaar tijd in vier stappen van 25% aangepast.
Subsidievoorwaarden
Het kabinet deelt de opvatting van de commissie-Veling dat organisatorische eisen aan politieke partijen niet langs de weg van de subsidiëring moeten worden geregeld. Gelijktijdig moet het mogelijk blijven om aan een politieke partij die subsidie wil ontvangen aanvullende eisen te kunnen stellen. Een voorbeeld hiervan is dat een politieke partij, alvorens aanspraak op subsidie te kunnen maken, moet hebben aangetoond over een bepaalde steun onder de kiezers te beschikken. Het kabinet steunt daarom het voorstel van de commissie-Veling om de huidige eis, dat een politieke partij ten minste één zetel in de Staten-Generaal moet hebben, te handhaven en de subsidie voortaan te berekenen op basis van het totaal aantal zetels dat een politieke partij bij de meest recente verkiezing van de Tweede Kamer of Eerste Kamer heeft behaald en niet op basis van het actuele zeteltal. Met deze maatregel komt de relatie tussen de hoogte van de subsidie en de electorale steun voor een politieke partij beter tot uitdrukking dan bij de huidige regeling. Bovendien wordt voorkomen dat politieke partijen, die nog niet hebben aangetoond voldoende steun van de kiezers te kunnen verwerven, toch al subsidie kunnen krijgen. Gelet op het belang van de verbondenheid van de hoogte van de subsidie met de electorale steun neemt het kabinet het voorstel van de commissie-Veling om 1,5 miljoen euro te verplaatsen van de maatstaf zetels naar de maatstaf leden niet over.
Een randvoorwaarde voor de koppeling tussen electorale steun en de subsidie is dat politieke partijen na een verkiezing de tijd moeten krijgen om zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Op dit moment moeten politieke partijen en hun neveninstellingen ruim drie maanden na de verkiezing hun organisatie volledig aanpassen aan de nieuwe situatie. Bij een klein zetelverlies is dit vaak op te lossen binnen de staande organisatie, maar van politieke partijen die een groot zetelverlies hebben geleden kan niet worden verwacht dat zij binnen deze korte tijd hun gehele organisatie aan kunnen passen. Het kabinet neemt daarom het voorstel van de commissie-Veling over om de subsidie na een verkiezing in een jaar tijd in vier stappen van 25% aan te passen aan de nieuwe subsidieverdeling.
Hoogte subsidie
De commissie-Veling heeft geconcludeerd dat de landelijke partijen meer financiële armslag nodig hebben om hun taken in de toekomst adequaat uit te kunnen blijven voeren. Het kabinet herkent de argumenten die de commissie-Veling hiervoor aanvoert en heeft ook geen principiële bezwaren tegen verhoging van de subsidie. Het kabinet is nu echter onvoldoende overtuigd dat de problemen, waarmee politieke partijen te kampen hebben volledig kunnen worden opgelost door verhoging van de subsidie. Deze problematiek is immers maar voor een deel van financiële aard. Ook kan een substantiële verhoging van de subsidie de verhouding tussen de politieke partijen en de overheid veranderen. Bijvoorbeeld doordat politieke partijen afhankelijker van de overheid zouden kunnen worden. Gelet hierop zullen deze afwegingen worden meegenomen bij de voorbereiding van de WPP. Het kabinet zal bij de aanpassing van de Wfpp daarom geen voorstel indienen voor een subsidieverhoging van de politieke partijen.
Transparantieregels worden aangescherpt
De regels voor giften van rechtspersonen worden aangescherpt. Giften aan neveninstellingen worden ook voorafgaand aan een verkiezing openbaar.
Het kabinet neemt een groot deel van de aanbevelingen die de commissie-Veling in het kader van de transparantie heeft gedaan over (18 t/m 25). Dat geldt in beginsel ook voor de aanbeveling van de commissie om bij giften van rechtspersonen duidelijker in beeld te brengen wie de natuurlijke personen achter deze rechtspersonen zijn. In het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal worden bezien hoe dit precies in de wet kan worden vastgelegd. De conclusie van de commissie-Veling, dat er onvoldoende aanleiding is om de hoogte van giften te maximeren, deelt het kabinet eveneens. Het zal daarom in de Wfpp geen maximum voor giften opnemen. Mocht de komende periode blijken dat hier noodzaak toe bestaat, dan kan dit bij de voorbereiding van de WPP alsnog worden overwogen. Dat laatste geldt ook voor het advies van de commissie-Veling om de drempel voor openbaarmaking van giften te verlagen van € 4.500 naar € 2.500 per donateur per jaar. Bij de inwerkingtreding van de Wfpp is voor de grens van € 4.500 gekozen omdat dit bedrag een goede balans zou zijn tussen het belang van transparantie en het belang van het voorkomen van te veel administratieve lasten voor de partijen. Uit de ervaring van de afgelopen jaren blijkt niet dat er aanleiding is om deze balans te verschuiven en daarom zal het kabinet hier nu geen voorstel voor indienen. De aanbeveling van de commissie-Veling om de stichtingen ter ondersteuning van de Tweede Kamerfracties te kwalificeren als neveninstelling in de zin van de Wfpp neemt het kabinet evenmin over. Dit is reeds afdoende geregeld in het reglement voor ondersteuning van Tweede Kamerfracties, waar voor de openbaarmaking van giften en schulden hetzelfde regime geldt als in de Wfpp. Zolang deze verplichtingen in dit reglement worden gehandhaafd, is er geen aanleiding om deze stichtingen onder het regime van de Wfpp te brengen.
Giften uit het buitenland worden beperkt
Giften vanuit landen buiten de EU worden verboden en alle giften uit EU-lidstaten niet zijnde Nederland worden openbaar.
Op dit moment maakt de wet geen onderscheid tussen giften uit Nederland en giften uit het buitenland. Sinds enige jaren is de aandacht voor onwenselijke buitenlandse beïnvloeding van onze democratie echter toegenomen. Het kabinet beschouwt dit als een in potentie risicovolle ontwikkeling en wil onze democratie en politieke partijen hier zoveel mogelijk van vrijwaren. In het regeerakkoord is daarom afgesproken dat geldstromen vanuit het buitenland naar politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties meer transparant worden gemaakt en dat geldstromen uit onvrije landen zoveel mogelijk zullen worden beperkt.8 Voor politieke partijen is de transparantie van giften reeds geregeld in de Wfpp. De gedachte daarachter is dat het beeld van politieke partijen van essentiële betekenis is voor het vertrouwen van de burger in de politiek, aangezien alleen al de schijn van belangenverstrengeling het aanzien van de democratie kan schaden.9 Gelet op de bijzondere positie van politieke partijen in onze democratie, zoals is beschreven in de eerste paragraaf van deze brief en onderkend door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, acht het kabinet het noodzakelijk om vast te houden aan een eigenstandig regime voor politieke partijen.10 De Minister voor Rechtsbescherming werkt aan een regeling voor transparantie van geldstromen aan andere maatschappelijke en religieuze organisaties.
Gezien het toegenomen risico van buitenlandse beïnvloeding van onze democratie neemt het kabinet de aanbeveling van de commissie-Veling over om giften aan politieke partijen uit het buitenland, met uitzondering van giften van in het buitenland woonachtige Nederlandse kiesgerechtigden, te verbieden. Het kabinet maakt in afwijking van het advies van de commissie-Veling een uitzondering voor giften vanuit de Europese Unie. De aanbeveling van de commissie-Veling sluit aan bij de bijzondere positie van en het regime voor politieke partijen in onze democratie. In het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal deze regeling nader worden uitgewerkt. Het kan daarbij een optie zijn om te kiezen voor een vergelijkbare regeling als die nu reeds voor anonieme giften geldt (zie artikel 23 van de Wfpp). Indien deze regeling zou worden overgenomen zouden giften uit het buitenland moeten worden gemeld aan de toezichthouder en, indien zij niet kunnen worden geretourneerd aan de donateur, moeten worden overgemaakt op een daartoe door de toezichthouder aan te wijzen rekening. Bij de uitwerking van het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal ook aandacht worden besteed aan het vraagstuk van de handhaving, waarbij er mede gezien het relatief beperkte aantal organisaties dat onder de reikwijdte van de Wfpp valt, in beginsel van wordt uitgegaan dat de huidige regelgeving, waarbij politieke partijen onder meer een accountantsverklaring moeten verstrekken aan de toezichthouder, toereikend zal zijn.11
Gelet op het vrije verkeer van kapitaal en de nauwe banden die de meeste Nederlandse politieke partijen met Europese zusterpartijen hebben, moet het mogelijk blijven om financiële relaties met politieke partijen uit de Europese Unie te onderhouden.12 Giften uit de Europese Unie worden daarom uitgezonderd van het verbod. Wel vindt het kabinet dat bij giften vanuit de EU het belang van transparantie zwaarder weegt dan het belang van het voorkomen van te veel administratieve lasten. Het kabinet heeft daarom besloten dat alle giften aan Nederlandse politieke partijen uit EU-lidstaten – niet zijnde Nederland – openbaar moeten worden. Met deze maatregelen wordt tevens uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie waarin het kabinet werd opgeroepen om voorstellen te doen om buitenlandse financiering van politieke partijen te beperken.13
Contactpunt lokale partijen ingesteld
ProDemos heeft op verzoek van het kabinet een Contactpunt Lokale Partijen ingesteld, dat de bestuursleden en de leden van lokale partijen gaat ondersteunen.
Maatregelen ter ondersteuning van decentrale politieke partijen
Net zoals bij de landelijke partijen heeft de overheid een rol bij het ondersteunen van deze partijen. Het kabinet heeft een begin gemaakt met het oppakken van deze rol. Ten eerste is het begonnen met het inventariseren van de ondersteuningsbehoefte van decentrale politieke partijen. De afgelopen maanden hebben regiobijeenkomsten met vertegenwoordigers van lokale partijen plaatsgevonden. Ook is er met de directeuren van partijbureaus en bestuurdersverenigingen van landelijke partijen over deze materie gesproken. De gesprekken met de vertegenwoordigers van zowel de lokale partijen als de landelijke partijen zullen de komende jaren structureel worden voortgezet. Voorts heeft het kabinet ProDemos gevraagd een contactpunt voor lokale partijen in te richten. Dit contactpunt is in het najaar van 2018 van start gegaan en gaat de bestuursleden, vrijwilligers en leden van de lokale partijen ondersteunen en zal zo een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de lokale democratie. Het contactpunt concentreert zich hierbij op de uitvoering van in de Wfpp genoemde basistaken, op deskundigheidsbevordering en op een helpdeskfunctie voor lokale partijen. Ook brengt het de precieze ondersteuningsbehoefte van deze partijen in beeld. Het kabinet zal de werking van het contactpunt en de opbrengst van de inventarisatie van de ondersteuningsbehoefte van de lokale partijen na een jaar evalueren en de uitkomst daarvan benutten om de vervolgfase vorm te geven. Die vervolgfase is erop gericht in enkele regio’s ook lokaal praktische ervaring op te doen met de ondersteuningsbehoefte van de decentrale politieke partijen.
Besluitvorming wetgeving decentrale partijen
Naar verwachting zal in het najaar van 2019 duidelijk zijn waar de exacte ondersteuningsbehoefte van de decentrale politieke partijen ligt en zal er beter inzicht zijn in de achtergrond van lokale partijen. De resultaten hiervan zullen, evenals de aanbevelingen van de Commissie-Veling over de subsidiëring van decentrale politieke partijen, worden betrokken bij de voorbereiding van de WPP. Hierbij zal ook worden gekeken naar de vraag of subsidiëring van decentrale politieke partijen op termijn een optie kan zijn. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal dan worden bezien hoe dit kan worden georganiseerd op een wijze die rekening houdt met de diversiteit aan decentrale politieke partijen en gemeenten en de grote schaal van de opgave.
Het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal derhalve geen regeling voor subsidiëring van decentrale politieke partijen bevatten. Het kabinet deelt de opvatting van de commissie-Veling dat het alleen opportuun is om bindende regels over de overige inkomsten van decentrale politieke partijen op te leggen indien er een subsidieregeling komt. Daarom zal er in het voorstel tot aanpassing van de Wfpp geen wijziging op dit punt worden voorgesteld. Ook dit vraagstuk zal daarom worden betrokken bij de voorbereiding van de WPP. Daarop vooruitlopend gaat het Ministerie van BZK in overleg met vertegenwoordigers van decentrale politieke partijen en decentrale overheden een instrument ontwikkelen, dat decentrale politieke partijen kunnen benutten om op vrijwillige basis de transparantie over hun geldstromen te vergroten.
Minister BZK blijft toezichthouder, adviesrecht Ctfpp wordt uitgebreid
Het advies van de commissie-Veling wordt overgenomen om de Minister van BZK als toezichthouder te handhaven en het adviesrecht van de Ctfpp naar de hele wet uit te breiden.
Het kabinet sluit zich aan bij de constatering van de commissie-Veling dat zich in de praktijk weinig problemen met de inrichting van het toezicht voordoen. Het kabinet ziet derhalve geen aanleiding om de bestaande systematiek ingrijpend te wijzigen. In het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal het kabinet het advies van de commissie-Veling op dit punt overnemen: de Minister van BZK blijft toezichthouder en de rol van de Commissie toezicht financiën politieke partijen zal op de door de commissie-Veling voorgestelde punten worden versterkt. Bij de voorbereiding van de WPP zal worden bezien of deze vorm van toezicht dan nog steeds passend is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren