Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2017
In de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) is bepaald dat ik binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de paragrafen 3, 4 en 5 van de wet in de praktijk aanbied aan de Staten-Generaal.1 Tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd dat de evaluatie na afloop van de eerste Tweede Kamerverkiezingen na de inwerkingtreding van de wet van start zal gaan.2 Voorts heb ik tijdens de behandeling van de wet in de Eerste Kamer toegezegd dat er een onafhankelijke commissie zal worden ingesteld, die specifiek tot taak krijgt om de Wfpp te evalueren.3 Op 28 april jl. zijn de instellingsregeling en het benoemingsbesluit gepubliceerd in de Staatscourant (zie bijlagen).4 Met deze brief informeer ik u over de instelling, taakopdracht en samenstelling van de commissie.
De taakopdracht van de commissie is neergelegd in de voornoemde instellingsregeling. Naast de in de Wfpp genoemde onderwerpen zal in het advies van de commissie aandacht worden besteed aan de onderwerpen waarvan tijdens de parlementaire behandeling en na inwerkingtreding van de Wfpp aan de Staten-Generaal is toegezegd dat zij zullen worden betrokken bij de evaluatie. Dit betreft een 23-tal onderwerpen waaronder in elk geval de volgende
• Het principe van gelijkheid van kansen, waaronder mede begrepen de vraag of dit tot een giftenmaximum moet leiden5;
• De keuze voor het toezicht en de sancties;
• Het dichten van de lacune van kandidaten die zich hebben afgesplitst en zich niet als vereniging organiseren en daardoor niet (direct) onder de reikwijdte van de wet vallen6;
• De mogelijkheid van de ontwikkeling van een ondersteuningsinstrument voor politieke partijen in het decentraal bestuur7;
• Het aanwijzen van lokale afdelingen als neveninstellingen en het eventueel doorsluizen van giften aan lokale afdelingen naar landelijke politieke partijen.8
Voorts heb ik de commissie verzocht om mij, conform de op 22 december jl. aangenomen motie-Amhaouch, te adviseren over de mogelijkheden om buitenlandse financiering van politieke partijen en politieke campagnes te beperken.9 Ik vertrouw erop hiermee invulling te hebben gegeven aan de toezeggingen respectievelijk motie.
Hoewel de Wfpp niet verplicht tot een evaluatie van de in hoofdstuk 2 van de Wfpp opgenomen subsidievoorschriften, acht ik het gelet op het actuele debat over de rol en positie van politieke partijen noodzakelijk dat in de evaluatie ook aandacht wordt besteed aan de vraag of de verdeelsystematiek van de subsidie nog voldoende actueel is.
Gelet op een aantal maatschappelijke ontwikkelingen is het wenselijk dat de commissie zich in haar advisering niet beperkt tot een evaluatie van het functioneren van de Wfpp in de afgelopen jaren, maar ook advies uitbrengt over de vraag of het systeem van financiering van politieke partijen in Nederland nog voldoende aansluit op de rol en positie van politieke partijen in het heden en of dit systeem voldoende bestendig is voor de nabije toekomst.
Het voorgaande heeft geleid tot de volgende taakopdracht voor de commissie:
De commissie heeft tot taak om de wet integraal te evalueren. De commissie brengt een advies uit aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin in elk geval aandacht wordt besteed aan:
− de vraag of met de wet het beoogde doel wordt bereikt, waarbij in elk geval de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk worden geëvalueerd;
− de onderwerpen waarvan aan de Staten-Generaal is toegezegd dat deze betrokken zullen worden bij de evaluatie van de wet;
− de vraag of de uitgangspunten van de wet voldoende aansluiten op de rol en positie van politieke partijen op dit moment en of zij voldoende toekomstbestendig zijn.
Samenstelling en rapportage commissie
De commissie is als volgt samengesteld:
• de heer dr. K. Veling (voorzitter);
• de heer drs. A.H.M. de Jong;
• mevrouw prof. dr. S.L. de Lange; en
• de heer prof. dr. G. Voerman.
De werkzaamheden van de commissie zullen uiterlijk 31 december 2017, of zoveel eerder als de commissie haar advies uitbrengt, worden beëindigd. Op deze wijze kan worden voldaan aan de wettelijke eis dat er binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet (1 mei 2018) een evaluatierapport wordt aangeboden aan de Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk