Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2012
Op 14 maart jl. sprak ik met uw Kamer in tweede termijn over het voorstel voor de Wet financiering politieke partijen (Handelingen II 2011/12, nr. 63). Tijdens de tweede termijn kwam de vraag aan de orde of aan een politieke partij die het financieel verslag niet indient, uitsluitend een bestuurlijke boete van maximaal € 25 000 kan worden opgelegd, of dat er nog andere sanctiemogelijkheden zijn. Ik heb toegezegd u hier nader over te informeren. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging. Tevens ga ik in deze brief in op het verzoek van dhr. Heijnen om voor aanvang van de derde termijn van de Kamerbehandeling nader in te gaan op de uitlatingen van het lid-Brinkman inzake eventuele giften van buitenlandse lobbykantoren aan de PVV en in dit kader in te gaan op mijn advies inzake de amendementen 11, 33 en 35.
Verplichtingen politieke partijen
Op grond van artikel 34 van het wetsvoorstel financiering politieke partijen kan een bestuurlijke boete worden opgelegd wegens handelen of nalaten in strijd met de volgende verplichtingen:
– De verplichting voor een politieke partij om een zodanige administratie te voeren dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij, door het opnemen van de ontvangen bijdragen en de schulden (artikel 19, eerste lid, aanhef, onder b en e);
– De verplichting voor een politieke partij om van ontvangen bijdragen te registreren de naam en het adres van de gever, het bedrag of de waarde van de bijdrage en de datum van de bijdrage, en van de schulden te registreren de naam en het adres van de crediteur onderscheidenlijk geldverstrekker en, indien van toepassing, de gegevens van de instelling en de hoogte van de schuld (artikel 20);
– De verplichting voor een politieke partij om van een anonieme geldelijke bijdrage of anonieme bijdrage in natura van meer dan € 1000 het gedeelte dat het bedrag van € 1000 te boven gaat, over te maken op de daartoe aangewezen rekening van Onze Minister (of, ingeval van een anonieme bijdrage in natura, te vernietigen) (artikel 22);
– De verplichting voor een politieke partij om jaarlijks naar de minister te sturen (artikel 24, eerste lid):
A. Een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar met daarin een weergave van onder meer ontvangen bijdragen en schulden;
B. Een overzicht van de bijdragen van in totaal € 4500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij onder meer de naam en de woonplaats van de gever;
C. Een overzicht van de schulden van € 25 000 of meer, met daarbij onder meer de naam en de woonplaats van de crediteur, en;
D. De schriftelijke verklaring van de accountant.
– De verplichting voor een politieke partij om opdracht te geven tot onderzoek van het financieel verslag aan een accountant (artikel 24, tweede lid);
– De verplichting voor een politieke partij om mee te werken aan onderzoeken die worden ingesteld door de accountant of accountantsdienst daartoe aangewezen door Onze Minister (artikel 26, derde lid);
– De verplichting voor een politieke partij er zorg voor te dragen dat de accountant, bedoeld in artikel 24, tweede lid, meewerkt aan onderzoeken naar zijn werkzaamheden, die worden ingesteld door de accountant of accountantsdienst daartoe aangewezen door Onze Minister (artikel 26, vierde lid).
Voorts gelden in verkiezingstijd extra verplichtingen voor politieke partijen die al vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer (artikel 27, eerste en tweede lid, en artikel 28, eerste en tweede lid). Zij dienen tussen de eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming, in de periode die aanvangt op 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt op de eenentwintigste dag voor de dag van stemming, de volgende overzichten te verstrekken:
– Een overzicht van ontvangen bijdragen van in totaal € 4500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij onder meer de naam en de woonplaats van de gever;
– Een overzicht van de schulden van € 25 000 of meer, met daarbij onder meer de naam en de woonplaats van de crediteur;
– Een overzicht van ontvangen bijdragen aan een kandidaat geplaatst op de lijst van die partij, met daarbij onder meer de naam en de woonplaats van de gever.
De kandidaat is verplicht de politieke partij de benodigde gegevens te verstrekken (artikel 28, vijfde lid).
Tot slot gelden de hiervoor vermelde verplichtingen deels ook voor neveninstellingen (artikel 29), politieke partijen die niet vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer en deelnemen aan de verkiezingen (artikel 30), kandidaten die op een lijst staan zonder dat daarboven de aanduiding van een partij is geplaatst (artikel 31, en nieuwe fracties die na een splitsing van een bestaande fractie ontstaan (artikel 32). Hiervoor geldt in ieder geval de verplichting om aan de minister te zenden een overzicht van ontvangen bijdragen van in totaal € 4500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij onder meer de naam en de woonplaats van de gever.
Bestuurlijke boete
Voor handelen of nalaten in strijd met een van de hiervoor vermelde verplichtingen kan de minister een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 25 000 (artikel 34, vierde lid) per overtreding.
De hoogte van de bestuurlijke boete is gerelateerd aan het feit dat het wetsvoorstel een aantal administratieve verplichtingen bevat, zoals de verplichting een goede administratie bij te houden, bepaalde gegevens over bijdragen en schulden te registreren en een financieel verslag en overzichten van bijdragen en schulden aan de minister te verstrekken. Een boete die substantieel hoger zou zijn dan € 25 000 is in dit verband niet proportioneel. Ter vergelijking verwijs ik naar de Wet op het financieel toezicht, waarin ook verplichtingen zijn opgenomen om de jaarrekening en het jaarverslag binnen een bepaalde termijn te verstrekken.1 Daarop staat een boete van maximaal € 10 000. Verder geldt voor rechtspersonen die een onderneming drijven en een bepaalde omzet genereren op grond van artikel 2:394, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, de verplichting om uiterlijk dertien weken na afloop van het boekjaar de jaarrekening openbaar te maken. Overtreding van deze verplichting wordt op grond van artikel 6, eerste lid, onder 4, van de Wet op de economische delicten bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€ 19 500). Het maximumbedrag van € 25 000 in het wetsvoorstel is in vergelijking met de hiervoor genoemde bedragen dus zeker niet aan de lage kant.
Overigens kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de op te leggen boetes. Dit biedt de mogelijkheid om per overtreding een nadere afweging te maken over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Bij overtreding van meerdere verplichtingen kunnen meerdere boetes (van elk maximaal € 25 000) worden opgelegd. Aangezien hierover onduidelijkheid is ontstaan in uw Kamer tijdens de tweede termijn, acht ik het raadzaam om artikel 34, vierde lid, te verduidelijken. De nota van wijziging terzake bied ik u hierbij aan. Daarin wordt tevens geregeld dat bij overtreding van de voorschriften die zijn opgenomen in artikel 24, eerste lid, artikel 27, eerste lid en artikel 29, tweede lid, en die zien op het verstrekken van verschillende documenten, afzonderlijke boetes opgelegd kunnen worden.
Wordt er wel een financieel verslag ingeleverd, maar geen overzicht van de bijdragen, dan kunnen uit het financieel verslag aanwijzingen worden gehaald over mogelijke omvangrijke bijdragen. Nader onderzoek door de door de minister aangewezen accountant zal dan nodig zijn om te kunnen bepalen of een partij haar registratieverplichtingen niet is nagekomen. Het financieel verslag bevat overigens geen gegevens van naam en woonplaats van gevers. Die gegevens moeten op een apart overzicht worden openbaar gemaakt, maar hoeven niet in het financieel verslag opgenomen te worden. Daarin gaat het uitsluitend om de hoogte van de giften.
Wordt een omvangrijke bijdrage wel in het overzicht (en het financieel verslag) opgenomen, maar zonder de naam en de woonplaats van de gever, dan overtreedt de partij daarmee artikel 24, eerste lid. In dat geval kan een boete van maximaal € 25 000 worden opgelegd. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of de partij ook niet heeft voldaan aan zijn registratieverplichting op grond van artikel 20. Is dat het geval, dan kan ook daarvoor een boete van maximaal € 25 000 worden opgelegd.
Bevoegdheden toezichthouders
Toezichthouders beschikken op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over bepaalde bevoegdheden. Zo kunnen zij, bijvoorbeeld als in het geheel geen financieel verslag of overzicht van bijdragen is toegezonden:
– Met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner;
– Zich zo nodig toegang verschaffen met behulp van de sterke arm (artikel 5:15 Awb);
– Inlichtingen vorderen (artikel 5:16 Awb);
– Van personen inzage vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (artikel 5:16a Awb);
– Inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden;
– Van de gegevens en bescheiden kopieën maken;
– Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs (artikel 5:17 Awb).
Ingevolge artikel 5:20, eerste lid, Awb is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
Het toezicht op de naleving kan ertoe leiden dat overtreding van meerdere verplichtingen kan worden vastgesteld, waarvoor ieder afzonderlijk een bestuurlijke boete van maximaal € 25 000 kan worden opgelegd.
Dat bij overtreding van meerdere wettelijke voorschriften voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, laat onverlet dat het totaal van opgelegde boetes in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel. Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Verzoek lid-Heijnen
Het lid-Heijnen heeft mij verzocht om voor aanvang van de derde termijn te reageren op de uitlatingen van het lid-Brinkman inzake giften van € 100 000 aan de PVV. Zijn verzoek is of ik dit mee wil nemen in mijn reactie op de amendementen 33 en 35, inzake het in de wet opnemen van een maximumbedrag van € 25 000 respectievelijk € 50 000 dat aan partijen geschonken mag worden en op amendement nr. 11 inzake het verbieden van giften uit het buitenland.
Zoals tijdens de behandeling in de eerste en tweede termijn uitvoerig is gewisseld, is het doel van wetsvoorstel de inkomsten van partijen transparant te maken. Dit inzicht helpt de schijn van belangenverstrengeling voorkomen en biedt de mogelijkheid om politieke partijen hierover ter verantwoording te roepen.
Ik heb de hiervoor vermelde amendementen van het lid-Heijnen reeds ontraden en ik zie geen aanleiding om dit advies te herzien. Het doel van het wetsvoorstel is niet om de vrijheid te beknotten om aan politieke partijen te doneren. Een omvangrijke gift hoeft namelijk niet met onheuse bedoelingen te geschieden. Voor giften uit het buitenland geldt hetzelfde. Ik zie hier geen principiële bezwaren in en ik wil het aan de politieke partijen overlaten om zelf de afweging te maken of zij dergelijke giften aannemen. Door de verplichting om giften boven de € 4500 openbaar te maken zullen politieke partijen zich, indien zij een gift uit het buitenland of een omvangrijke gift krijgen, telkens de vraag moeten stellen of zij een dergelijke gift aannemen. Mocht blijken dat er politieke partijen zijn die niet bereid zijn om deze transparantie te verschaffen dan beschik ik over ruime bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en de wet te handhaven.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies