Gepubliceerd: 30 maart 2011
Indiener(s): Tjeenk Willink , Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD)
Onderwerpen: ontslag werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32718-4.html
ID: 32718-4

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 17 maart 2011 en het nader rapport d.d. 24 maart 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 11 februari 2011, no.11.000332, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met de uitbreiding van de reikwijdte en ter bevordering van de naleving van deze wet, met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 11 februari 2011, nr. 11.000332, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 maart 2011, nr. W12.11.0032/III, bied ik U hierbij aan.

Het wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de reikwijdte van de meldingsplicht bij collectief ontslag in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). Hierdoor geldt de meldingsplicht ook in het geval de werkgever tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wil overgaan door het sluiten van een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst (beëindiging met wederzijds goedvinden). Zo wordt de vraag of een melding moet worden verricht, niet langer afhankelijk van de route die wordt gekozen voor het ontslag. Voorts voorziet het wetsvoorstel er in dat, als een werkgever een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter indient als bedoeld in artikel 685 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wegens bedrijfseconomische redenen, deze hiertoe in beginsel alleen kan overgaan, als hij zich ervan heeft vergewist dat de Wmco van toepassing is en zo ja, dat is voldaan aan de verplichtingen die uit deze wet volgen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de reikwijdte van de meldingsverplichting. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de reikwijdte van de meldingsverplichting, die niet mede omvat een voornemen tot collectief ontslag van onderwijzend personeel en personen die een geestelijk ambt bekleden. Onduidelijk is of het voorstel nadrukkelijk beoogt ook deze groepen van de meldingsplicht uit te sluiten. De Afdeling adviseert hierop in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen. De Afdeling adviseert voorts het gewijzigde artikel 2 van de WMCO af te stemmen op richtlijn nr. 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PbEG L 225) (de richtlijn) waarvan de WMCO de implementatie vormt. Naar aanleiding van dit advies merk ik het volgende op.

Artikel 2 Wmco regelt de reikwijdte van de meldingsplicht bij collectief ontslag. Dit artikel wordt aangepast om de verschillende routes die voor ontslag kunnen worden gekozen, binnen de reikwijdte van de wet te brengen. Hiertoe wordt een herformulering van de uitzonderingen op de meldingsplicht voorgesteld. Ingevolge het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onder a, Wmco is die wet niet van toepassing op het beëindigen van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 2 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA). Deze uitsluiting roept vragen op in het licht van richtlijn nr. 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PbEG L 225) (de richtlijn) waarvan de Wmco de implementatie vormt. Deze richtlijn bepaalt dat de uit de richtlijn voortvloeiende meldingsverplichting voor een aantal categorieën werknemers, waaronder werknemers in overheidsdienst en bemanningen van zeeschepen, niet geldt.

De arbeidsverhoudingen in artikel 2 BBA betreffen onder andere werknemers bij een publiekrechtelijk lichaam. Dit sluit naar het oordeel van de Afdeling aan bij de uitsluiting in artikel 1, tweede lid, onder b, van de richtlijn. Daarnaast gaat het in artikel 2 BBA om – kort gezegd – onderwijzend personeel en personen die een geestelijk ambt bekleden. Voor de uitsluiting van deze groepen van de meldingsplicht in het kader van de Wmco biedt de richtlijn geen grondslag. Onduidelijk is of het voorstel nadrukkelijk beoogt ook deze groepen van de meldingsplicht uit te sluiten. De Afdeling adviseert alsnog hierop in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.

De Afdeling adviseert het gewijzigde artikel 2 Wmco af te stemmen op de richtlijn.

Op grond van artikel 2, onder b, van de richtlijn waar door de Afdeling aan wordt gerefereerd, is deze niet van toepassing op werknemers bij de overheid of bij plaatselijke eenheden van publiekrechtelijke aard (of, in lidstaten die dit begrip niet kennen, bij gelijkwaardige lichamen). Over de toepassing van de richtlijn heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen zich in het verleden reeds gebogen. Zoals blijkt uit het Verslag van 13 september 1991 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad over de stand van de toepassing van de richtlijn betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake collectief ontslag (SEC/91/1639DEF) is het begrip «publiekrechtelijke instellingen» als zodanig onbekend in Nederland. Tot dit begrip moeten, in de context van de richtlijn, particuliere onderwijsinstellingen mede worden gerekend. Dat verklaart waarom het onderwijzend personeel (bij zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs) van oudsher (sinds 1976) niet onder de meldingsverplichting van de WMCO valt. Verder merk ik op dat arbeidsvoorwaardelijke regelingen in het openbaar en bijzonder onderwijs voldoende waarborgen bieden voor tijdige betrokkenheid van de belanghebbende verenigingen van werknemers bij een voornemen tot collectief ontslag en er ook om die reden geen aanleiding is de personele werkingssfeer van de WMCO uit te breiden.

Met betrekking tot de uitzondering van personen die een geestelijk ambt bekleden, wordt opgemerkt dat ook deze uitzondering al sedert de totstandkoming van de WMCO in 1976 bestaat. Collectief ontslag van geestelijken doet zich in de praktijk niet voor. Mede gelet op artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (eerbiediging van de status van kerken, religieuze verenigingen en gemeenschappen) wordt deze uitzondering in stand gehouden.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp