Vastgesteld 3 augustus 2011
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, de vaste commissie voor Defensie2, de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie3 en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu4 hebben op 23 juni 2011 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, minister Hillen van Defensie en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 1 april 2011 inzake de regeringsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken Piraterijbestrijding op zee: Een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden (32 706, nr. 5);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 18 januari 2011 betreffende het AIV-advies Piraterij ter zee: Een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden (29 521, nr. 155);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 13 mei 2011 inzake antipiraterij en (militaire) beveiliging van zeetransporten (32 706, nr. 7);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 18 mei 2011 met de reactie op verzoek van de commissie voor Defensie inzake een zelfstandig militair beveiligingsteam (VPD) en een beleidskader VPD (32 706, nr. 8);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 15 juni 2011 over het beleidskader militaire Vessel Protection Detachment (VPD) ter bescherming van individueel zeetransport (32 706, nr. 9);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 22 juni 2011 betreffende de uitkomsten van het gesprek van de minister Defensie met vertegenwoordigers van rederijen (32 706, nr. 12);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 15 juni 2011 over de evaluatie inzake de inzet van twee zelfstandige militaire beveiligingsteams (Vessel Protection Detachments) (32 706, nr. 10).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Pechtold
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Van Beek
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu,
Snijder-Hazelhoff
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Toor
Voorzitter: Pechtold
Griffier: Van Toor
Aanwezig zijn 9 leden der Kamer, te weten: Ten Broeke, Eijsink, Hachchi, Jasper van Dijk, Knops, Pechtold, Peters, De Roon en Voordewind,
en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, minister Hillen van Defensie en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Dames en heren, welkom bij dit algemeen overleg over piraterijbestrijding. Ik heet in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie van harte welkom. Ik heet ook hun staf welkom, net als iedereen die interesse heeft voor dit algemeen overleg. De minister van Veiligheid en Justitie is er nog niet, maar ik neem aan dat zijn staf druk doende is om hem deze kant op te krijgen.
Als het goed is, bent u allemaal voor piraterijbestrijding op zee gekomen. Er ligt vanavond een advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) voor, een regeringsreactie daarop en andere zaken die met antipiraterij en militaire beveiliging te maken hebben.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Wij hebben al heel vaak over dit onderwerp gesproken. Nu wij dit algemeen overleg hebben, is het goed om het nog eens in een historische context te plaatsen. Als je een paar eeuwen teruggaat zie je dat Nederlandse koopvaardijschip op de grote oceanen voor je geestesoog verschijnen, dat in de zeventiende eeuw soeverein over alle wereldzeeën voer. Het was de tijd van Nederlanders als Michiel de Ruyter en Maarten Harpertszoon Tromp, die de grote machten van Europa uitdaagden, piratennesten uitrookten en de Nederlandse vlag fier lieten wapperen. Dat was vaak de voorbode van onheil voor vijandiggezinde vaartuigen.
Hoe anders is het tegenwoordig. Enige tijd geleden stond in The New York Times een prachtig artikel over Abshir Boyah, iemand uit de Somalische regio die samen met zijn kompanen in de Golf van Aden ongemoeid en ongestraft onbeschermde schepen, bijvoorbeeld onder Nederlandse vlag, aanvalt. Zij dwingen grote handelsnaties op hun knieën. Het is het succesverhaal van de Somalische kapers. Zij begonnen in rubberbootjes maar zijn nu in het bezit van hele ladingen gekaapte tankers, jachten en moederschepen; zij hebben meer dan 600 mensen gegijzeld. Zij zijn ondertussen de schrik van de Westerse koopvaardij. Zij kregen weliswaar tegenstand van de meest moderne marines, maar die hebben niet het mandaat om hen op te sporen en af te straffen. Het is goed dat de minister van Defensie daar iets aan wil veranderen.
Boyah was in 2009 43 jaar oud en werd geïnterviewd door twee Westerse journalisten. Hij nam ze mee naar een restaurant in het anarchistische Puntland. Toen zij daar aangekomen waren en elkaar de handen hadden geschud – dat gebeurt daar gelukkig wel – en zij eenmaal aan tafel zaten, keek hij de Westerse journalisten lachend aan en zei: ik zit aan tafel met twee blanke mannen en dat is net alsof de kat met de muizen dineert. Dat is heel scherp de situatie van nu: een oude oorlog die weer heel modern wordt en die de koopvaardij en de vrije handel van goederen over de wereld in de achilleshiel treft.
Nederland is al sinds 2008 actief in Operation Ocean Shield en Operation Atalanta. Vorige week hebben wij die operatie verlengd – wij doen escortes en konvooibescherming – maar er is meer nodig. Dat roepen wij jaarlijks. Bij de voorganger van deze minister van Defensie kregen wij eigenlijk geen poot aan de grond en ook nu duurt het mijn fractie allemaal te lang, ondanks het feit dat deze minister misschien goede intenties heeft. Hij misschien ook een steuntje in de rug nodig.
Waarom hebben wij een andere aanpak nodig? Er zijn op dit moment 23 schepen van de NAVO en de EU die 2 miljoen vierkante kilometer moeten controleren. Dat is met de konvooibescherming niet effectief. Piraten zijn namelijk actief op 900 zeemijlen of 1 500 kilometer uit de kust. Er zijn niet alleen piraten voor de kust van Somalië, maar tot aan de Seychellen en India. Het gaat om een economische sector met 188 000 werknemers, 12 000 bedrijven en een omzet 26 mld. Dat is 5% van het Nederlandse bruto nationaal inkomen. Het aantal mensen dat in de piraterij werkzaam is, is drie keer zo veel als het aantal boeren in ons land. Het aantal Nederlandse schepen dat door de Golf van Aden vaart, zakte vorig jaar van 500 naar 250.
Ons omringende landen laten in toenemende mate mariniers toe of staan zelfs private armed guards toe. Het is het een of het ander: private bewaking toestaan of zelf mariniers aan boord laten. Nederland doet nog steeds te weinig. Nederland heeft drie keer een experiment gedaan, dat wellicht voor herhaling vatbaar is – het was erg duur – maar er moet een level playing field voor de reders komen, want anders vlaggen zij om en gaan zij weg. Nederland is als geen ander land afhankelijk van de vrijhandel en van vrij bevaarbare wereldzeeën. Juist dit kabinet focust op de economische belangen van Nederland en moet dat in deze missie tot uitdrukking brengen, maar dat doet het niet of onvoldoende.
Vandaag bespreken wij het AIV-advies. Ik heb daarover een paar vragen. Defensie hanteert een aanmeldingstermijn van zes weken. Waarom duurt dat zo lang? In de transportpraktijk is er vaak een periode tussen de order en het daadwerkelijke vervoer. Flexibiliteit is hierbij gewenst. Is de minister bereid om deze termijn na dit overleg aanmerkelijk in te korten? Welke definitie van «kwetsbare schepen» hanteert de minister? Kunnen wij ervan uitgaan dat Defensie de definitie van de AIV wil hanteren? In het beleidskader op pagina 5, tweede bullet, schrijft de minister over zeer kwetsbare schepen. Kan het woord «zeer» daar worden weggelaten, zodat hij de AIV-definitie kan volgen? Het beleidskader richt zich slechts op de Arabische Zee, de Golf van Aden en het Somalisch basin. Waarom staat er niets over de Indische Oceaan; dat is toch de praktijk van dit moment? Juist daar, rond de Malediven, concentreert zich nu het probleem.
Het draaiboek is niet openbaar, maar het is wel de basis om wel of geen bijstand toe te kennen. Hoe zorgt de minister ervoor dat dit niet tot willekeur leidt? Hoeveel mariniers moeten aan boord komen indien tot inzet is besloten? De vorige twee Vessel Protection Detachments (VPD's), teams van mariniers die aan boord worden gezet, bestonden uit respectievelijk 21 en 34 mariniers. Waarom zo veel; kan het niet met 5 tot 8 mariniers? De minister geeft in de evaluatie namelijk zelf aan dat de inzet van gewapende VPD's een preventieve werking heeft en dat het risico dat piraten in staat zijn om een militair VPD aan boord van een koopvaardijschip te overmeesteren, zeer klein moet worden geacht. Dat staat op pagina 6 van de evaluatie.
Voor Operation Neptune Spear – voor alle duidelijkheid: daarmee werd de op dat moment meest gezochte terrorist ter wereld, Osama Bin Laden, gevonden – hadden de Amerikanen 24 Navy Seals nodig. Dan moeten wij het toch met minder dan 34 mariniers aan boord van een koopvaardijschip kunnen?
De minister heeft afgelopen maandag eindelijk met de reders gesprokers. Ik heb gevraagd om een brief met de uitkomsten daarvan, want die schijnen er te zijn. Ik kreeg een flutbriefje waar heel weinig in stond, maar volgens mij is er veel afgesproken. Daarom wil ik vandaag weten wat de uitkomsten van dat gesprek zijn; wat is er besloten over de kosten? Ik ken de aanbiedingen van de reders; die leken mij zeer goed. Ik weet ook dat de reders een gevoel van urgentie hebben. Ik hoop dat de minister dit deelt.
Uit de evaluatie van de inzet van VPD's blijkt dat de kosten waren geraamd op € 800 000 voor twee VPD's. Ik vind dat extreem duur. Als het mogelijk is, wordt daarvan € 100 000 met de redders verrekend. Als ik dat vergelijk met aanbod van de reders, lijkt mij dat er een betere businesscase te maken is.
Ik wil ieder geval zeggen dat ik vandaag van de regering verwacht, zeker van deze minister van Defensie, dat wij meters gaan maken. Als ik het idee heb dat dit na dit overleg weer niet het geval is, kondig ik bij dezen vast aan dat ik dan bereid ben om een motie in te dienen. Ik hoop daarbij op de steun van mijn collega's – ik reken daar ook een beetje op – zodat wij de minister een handje kunnen helpen.
Mevrouw Hachchi (D66): De heer Ten Broeke geeft aan dat er tijdens het vorige kabinet niet veel gebeurd is. Hij zegt: het duurt te lang, het moet sneller; het kabinet heeft een steuntje in de rug nodig. Is de heer Ten Broeke het met mij eens dat het kabinet ook een steuntje in de rug nodig heeft bij diplomatie en ontwikkelingssamenwerking? Vind ik de VVD-fractie aan mijn zijde voor dit verzoek?
De heer Ten Broeke (VVD): Ja, bij dit soort zaken is het altijd verstandig en belangrijk om naar de bron te kijken. Je moet dus ook naar diplomaten en ontwikkelingswerkers kijken. Wij weten over welk gebied wij spreken, mevrouw Hachchi. Ik heb deze discussie eerder met u gevoerd. In Puntland gebeurt er volgens mij niet heel veel door ontwikkelingssamenwerking. Met Somalië kan ik mij geen groter gat voorstellen waarin wij het geld voor ontwikkelingssamenwerking kunnen kwijtraken. Laten wij beginnen met de belangen van de Nederlandse koopvaardij, want een teruggang van 500 naar 250 schepen vind ik een groot verlies. Dat vind ik de achilleshiel van onze economie en ik wens dat de regering daar vandaag iets aan doet.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik zou zeggen: schoenmaker blijf bij je leest. Net zo goed als dat de Tweede Kamer geen leunstoelgeneraal moet zijn, moet zij dat ook niet zijn bij ontwikkelingssamenwerking en diplomatie. Er zijn namelijk mensen die echt verstand hebben van de situatie in Puntland en Somaliland. Ik wil graag dat wij dit kabinet steunen om in de desbetreffende regio ook op diplomatie en ontwikkelingssamenwerking in te zetten. Ik hoop er stiekem op dat ik de VVD-fractie daarbij aan mijn zijde vind.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik weet het goed gemaakt. Mocht het tot een motie komen en mocht daarin ook een oproep nodig zijn om een meer structurele aanpak van de problemen te bereiken, dan ben ik bereid om een formulering langs die lijn op te nemen. Ik zeg wel alvast tegen mevrouw Hachchi dat ik ook van mening ben dat wij hierbij wel enige realiteitszin in het oog moeten houden. Dat is altijd verstandig bij dit soort zaken. De realiteitszin leert ons dat het op dit moment belangrijker is om de koopvaardij eindelijk eens te beschermen. Het economisch verlies dat de reders dagelijks leiden – ik heb net aangegeven hoe belangrijk de sector voor ons is – moeten wij wegnemen.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik ben blij dat nu ook de minister van Veiligheid en Justitie is aangeschoven bij een overleg van de Kamer over piraterijbestrijding. Het is duidelijk dat dit probleem een multidisciplinaire aanpak vergt; niet alleen een bijdrage van Buitenlandse Zaken en Defensie, maar ook van Veiligheid en Justitie. Ik voeg eraan toe dat in de toekomst mogelijk ook een bijdrage van het ministerie van Financiën nodig is, maar daar kom ik straks op terug.
Ik betreur het dat het advies van de commissie-De Wijkerslooth over de inzet van gewapende particuliere beveiligers op koopvaardijschepen en een regeringsreactie daarop, nog niet beschikbaar zijn. Uit een stuk dat wij van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KNVR) ontvingen, maak ik op dat het advies-De Wijkerslooth over twee of drie weken verwacht mag worden. Kan de minister van Veiligheid en Justitie dit bevestigen? Ik zou graag zien dat dit advies en een regeringsstandpunt daarover voor het einde van het zomerreces naar de Kamer worden gezonden. Wil de minister van Veiligheid en Justitie dit toezeggen? Dan kunnen wij er namelijk in september over spreken. De Nederlandse reders vragen ook om snelle besluitvorming hierover.
Wat de PVV betreft, moet Nederland een bijdrage blijven leveren aan NAVO-operaties ter bestrijding van piraterij. Waar de Nederlandse krijgsmacht met piraten te maken krijgt, geldt nog steeds onze voorkeur: naar de kelder jagen als zij agressie plegen. In geval van aanhouding van piraten moeten zij in de regio worden berecht. Als landen in de regio dat saboteren, moet de ontwikkelingshulp onmiddellijk worden stopgezet. De PVV ziet ook graag acties tegen piratennesten op het land. Een piratenhoofdkwartier op het vasteland moet toch uitgeschakeld kunnen worden? Graag een reactie van de regering. Tevens vragen wij de regering om actief in te zetten op veilige bevrijdingsacties van gegijzelden waar dit mogelijk is.
Het is duidelijk dat de inzet van grote marineschepen, zoals wij die nu kennen, ter escortering en beveiliging van bepaalde routes, slechts een beperkte uitwerking heeft. Daarom heeft mijn fractie jarenlang aangedrongen op de inzet van mariniers aan boord van koopvaardijschepen. Wij zijn blij dat de regering dat pad nu is ingeslagen. Het gaat allemaal nog wat aarzelend – dat ben ik met mijn buurman eens – en daarom is een duwtje in de rug ook wat mij betreft wenselijk.
De ervaringen met de eerste twee VPD's zijn positief en bemoedigend. Er zijn echter nog verbeteringen mogelijk en wenselijk. Ik vraag de regering om daaraan samen met de reders te werken, bijvoorbeeld bij de aanvraagtermijn voor de inzet van een VPD. De beperkte beschikbaarheid van VPD's baart mijn fractie zorgen. Het uitgangspunt moet zijn dat ieder hoogrisicotransport door de Nederlandse zwaardmacht beschermd moet kunnen worden. Wat is er naar het oordeel van de minister van Defensie voor nodig om dat mogelijk te maken?
Waar Nederland geen bescherming aan onder koninkrijksvlag varende schepen kan of wil bieden, moeten deze gewapende particuliere beveiliging aan boord kunnen hebben, zo vindt mijn fractie, binnen nader door de overheid te formuleren voorwaarden. Hiermee moet tempo worden gemaakt om te voorkomen dat Nederlandse reders omvlaggen. Volgens het Verbond van Verzekeraars zou de certificering van daartoe geëigende beveiligingsbedrijven moeten gebeuren aan de hand van internationale normen. De reden daarvoor is dat het nu eenmaal een internationale markt betreft. Is de Nederlandse overheid bereid om dit project op internationaal niveau te gaan trekken?
Ik vraag de regering om ook aandacht te besteden aan personeelsarme alternatieven voor de beveiliging van schepen tegen piraterij. Afgelopen zaterdag konden wij in De Telegraaf bijvoorbeeld een stuk lezen over een product van de firma Thales – ik noem het maar even een laserkanon – waarmee piraten verblind en uitgeschakeld kunnen worden zonder dat zij het schip dat zij willen benaderen daadwerkelijk kunnen aanvallen. Is dit naar het oordeel van de regering een adequaat verdedigingsmiddel? Zo zijn er misschien nog wel meer projecten en ook daarvoor vraag ik aandacht.
Piraterij verhoogt de kosten van internationale handel met $12 mld. per jaar, zo konden wij onlangs in The Wall Street Journal lezen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik wil even checken of ik het goed heb gehoord dat de heer De Roon voorstelt om een wapen dat piraten verblindt en doodmaakt, in te zetten als verdedigingsmiddel. Is dat zijn visie op zelfverdediging; is dat de wijze waarop wij beveiliging voor koopvaardijschepen moeten inzetten?
De heer De Roon (PVV): Doodmaken hoeft voor mij niet, als de piraten maar uitgeschakeld worden. Ik vraag de regering of dat naar haar oordeel een adequaat verdedigingsmiddel kan zijn, dat aan boord van Nederlandse schepen toegelaten kan worden.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik wil weten of de heer De Roon het een geschikt, passend en proportioneel zelfverdedigingsmiddel vindt. Er zou een heel bijzonder geweldsinstrument ingezet worden, maar wij zijn gebonden aan de Grondwet en wij gaan er prat op dat wij de internationale rechtsorde hoog houden. Wij gaan er ook prat op dat wij middelen zorgvuldig inzetten, zonder dat er geweldsescalatie plaatsvindt. Vindt de heer De Roon dit dan een passend middel?
De heer De Roon (PVV): Daar laat ik mij niet over uit op basis van een artikel in De Telegraaf. Ik wil daarover een gedegen regeringsstandpunt hebben, een advies met de mogelijkheden en beperkingen van de inzet van een dergelijk wapen.
Voorzitter. Ik heb net gezegd dat piraterij volgens The Wall Street Journaal de kosten van internationale handel met $12 mld. per jaar verhoogt. Er bestaat een markt waarop investeerders kunnen beleggen in piraterij. Op die markt, de zogenaamde Harardhere exchange – Harardhere schijnt een plaats in Somalië te zijn – kunnen geïnteresseerden beleggen in zo'n 70 piraterijondernemingen. Dit moet, ik herhaal, dit moet worden beëindigd. Net zoals de financiële kanten van terrorisme, drugs- en wapenhandel, en witwassen door preventie en repressieve maatregelen internationaal worden aangepakt, moet dit ook gebeuren met de financiële kant van piraterij. Als het namelijk zo lucratief blijft als nu, zal het ook altijd doorgaan. Ik heb begrepen dat de opbrengst van een piratenactie wel $10 mln. kan bedragen.
Personen die verdacht worden van betrokkenheid bij de financiering van piraterij moeten reisbeperkingen en asset freezes opgelegd krijgen. Financiële instellingen die zaken doen met Somalische banken moeten alle transacties screenen. Nederlandse instellingen moeten daartoe een opdracht van de overheid krijgen. De Financial Action Task Force en andere internationale instellingen moeten de inlichtingenverwerving op dit punt verbeteren om deze aanpak te ondersteunen.
Mijn fractie zou ook graag zien dat vermogensbestanddelen van piraten en hun financiers die in beslag genomen kunnen worden, ook ter financiering van de piraterijbestrijding kunnen worden aangewend. Is de minister van Veiligheid en Justitie bereid om deze kant van de aanpak en bestrijding van piraterij nader te onderzoeken en met bekwame spoed en energie ter hand te nemen? Wil hij de internationale inzet tegen de financiële kanten van de piraterijmarkt stevig voortstuwen? Wil hij daartoe ook overleg plegen met de minister van Financiën en de Kamer voor het eind van het zomerreces in een brief nader informeren over de mogelijkheden daarvoor?
Mijn fractie vindt dat ook de levering van wapentuig aan piraten, die nu vrijwel ongehinderd lijkt te zijn, moet worden bemoeilijkt. Welke mogelijkheden zien de bewindslieden om hierin in internationaal verband verbetering aan te brengen?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook voor mij is het de zoveelste keer dat ik over dit onderwerp het woord mag voeren; ik weet niet de hoeveelste keer. Gelukkig is er wel sprake van voortgang in het dossier. Die voortgang lijkt op een olietanker die langzaam vooruitvaart, maar er zit in ieder geval beweging in.
Als je deze brieven naast de brieven van de vorige minister van Defensie legt, is het opmerkelijk dat de argumenten die toen werden gebruikt om het niet te doen nu in omgekeerde volgorde verschijnen. Ik doel op het escalatiepotentieel van het op schepen zetten van mariniers. Dat was een belangrijk argument om het niet te doen. Dezelfde argumenten worden nu echter genoemd om het wel te doen, omdat de risico's een halfjaar of een jaar later schijnbaar minder zijn. Het lijkt me een kwestie van voortschrijdend inzicht en dat is prima.
De minister schrijft in zijn brief dat de regering tot op heden geen gevallen bekend zijn van koopvaardijschepen die de best practices hadden toegepast, maar toch werden gekaapt. Is die stelling van de minister nog actueel? Volgens rederijen zijn er namelijk wel degelijk voorbeelden van schepen die gekaapt zijn ondanks het toepassen van de best practices. Ik heb daarvan een aantal voorbeelden op papier staan. Is de minister het ermee eens dat de situatie juist daardoor acuter dan ooit is geworden als het gaat om het plaatsen van mariniers op schepen of andere mogelijkheden om die schepen te beveiligen? Wij moeten niet alleen de nadruk leggen op het beveiligen van schepen, maar ook op de bron en de oorzaken van aanvallen op schepen. Daarover hebben wij het vorige week gehad. Ook heeft de minister toen moedige uitspraken gedaan over het op het land aanpakken van de bron van piraterij. Daarin steunt de ChristenUnie de minister volledig.
Ook ik heb een aantal vragen over de brief van de minister van Defensie over de uitkomsten van het overleg met de rederijen. Wil de minister de aanvraagtermijn van zes weken als uitgangspunt nemen? Daarover heeft hij ook in zijn beleidsbrief geschreven. Zijn er mogelijkheden om die termijn, logistiek en facilitair gezien, te verkorten? Dat is een vraag vanuit de rederijen. Als dat niet het geval is, heb ik begrepen dat veel schepen er geen gebruik van kunnen maken omdat de periode tussen de opdracht en het uiteindelijk uitvoeren daarvan juist voor grotere schepen soms heel kort is. Ik hoor graag van de minister welke mogelijkheden er zijn om die termijn iets te verkorten.
De minister heeft het ook over twintig tot dertig militairen die op schepen ingezet kunnen worden. Als je een heel groot schip hebt, is dat misschien het minimumaantal. Als je kleinere schepen hebt, is de minister het dan met de ChristenUnie eens dat kleinere aantallen mogelijk zijn; zes of zeven man? Dan kunnen wij namelijk meer dan maximaal twee VPD-teams inzetten.
De minister zegt ook dat er aantoonbare banden met het Koninkrijk moeten zijn, maar hoe toetsen wij dit? Welke nadere criteria stelt hij daarvoor? Die discussie speelde ook bij het asielbeleid over verwestersing en psychologische druk. Wij moeten niet in een schemerzone terechtkomen waarin wij elke week bij de minister moeten navragen met welke nadere criteria wij te maken hebben. Kan de minister daar een specifiekere duiding voor geven?
Zeetransport kan als zeer kwetsbaar worden aangemerkt. Collega Ten Broeke zei dat ook al. Hoe gaan wij dit precies meten? Ik zie daarvoor in het toetsingskader niet de bekende termen zoals een laag vrijboord en langzaam varen et cetera terug, maar ik neem aan dat de minister dergelijke criteria hanteert.
Het is positief dat de minister zegt: wij moeten doorgaan met het plaatsen van mariniers op schepen, maar het mag geen enkele precedent vormen; er mogen geen rechten aan ontleend worden, ook niet voor soortgelijke gevallen. Daarvoor heeft de minister toch een toetsingskader gemaakt; waarom wordt dit zo scherp aangezet? Als schepen beveiligd zijn, los van de capaciteit en de logistiek, kunnen rederijen toch ervan uitgaan dat soortgelijke gevallen soortgelijk worden behandeld? Ik doel op het aanspraak kunnen maken op de inzet van mariniers op schepen.
De heer De Roon (PVV): Als de twee VPD's die wij hebben, bezet zijn, is de heer Voordewind dan met de PVV van mening dat er meer marinierscapaciteit inzetbaar en beschikbaar moet zijn voor een derde, vierde, vijfde en zo nodig een zesde gelijktijdige inzet van een VPD?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is heel aardig dat de PVV dat zegt, maar zij is zelf verantwoordelijk voor een bezuiniging van 1 mld. op het Defensieapparaat. Daar ben ik niet verantwoordelijk voor; ik had graag gezien dat die bezuiniging niet was doorgevoerd. Als de PVV zegt dat een deel van die bezuiniging ongedaan gemaakt moet worden om juist mariniers op schepen te zetten, vindt hij mij meteen aan zijn zijde. Het mag duidelijk zijn dat volgens ons ten eerste de teams kleiner kunnen, maar ten tweede dat twee teams een te beperkte capaciteit is en dat wij moeten bekijken of wij meer mariniers beschikbaar kunnen krijgen voor dit soort activiteiten.
De heer De Roon (PVV): Ik hoop dat de heer Voordewind zich realiseert dat de financiering van nieuwe projecten ook op een andere manier kan dan via het ongedaan maken van bezuinigingen. Wij kunnen ook andere keuzes maken en bijvoorbeeld besluiten de financiering van grappen als het Kunduzproject maar achterwege te laten omdat de beveiliging van onze eigen schepen en bemanningen belangrijker is dan het opleiden van de Afghaanse politie.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is de lastige spagaat van de PVV: het eigenbelang gaat voor, maar dit belang wordt niet in ogenschouw genomen voor Afghanistan. De PVV geeft namelijk niet thuis voor de aanpak van de broeinesten van terrorisme in Afghanistan, de opleidingscentra, de Koranscholen, die een grote bedreiging voor Nederland en West-Europa kunnen vormen. Dat zou de verkeerde prioriteit zijn, want dan krijgt de heer De Roon het vroeg of laat heel hard terug. Wat mij betreft wordt er dus iets minder bezuinigd, maar daar gaat hij weer niet in mee.
Voorzitter. De geweldsinstructie van beveiligingsteams is gebaseerd op zelfverdediging. Mag er dan op het schip pas fysiek gereageerd worden als er op het schip geschoten wordt of mag men ook een zogenaamd schot voor de boeg plaatsen om in eerste instantie een soort afschrikwekkende werking teweeg te brengen?
Ik heb nog een opmerking over particuliere beveiligers. Het is goed dat er een commissie wordt ingesteld. Bij de particuliere beveiligers schoot de naam van mevrouw Netelenbos mij te binnen. Het zou een trofee zijn als wij haar kunnen inzetten, zeg ik met een knipoog. Ik vrees echter dat wij aan andere mensen moeten denken. Ik vraag samen met de rederijen: kunnen wij nog wel heel lang wachten op die particuliere beveiligers? Zoals het er nu naar uitziet, moeten wij wachten op de commissie-De Wijkerslooth. De rederijen zitten echter te springen om snelle besluiten, ook voor duidelijkheid over de inzet van particuliere beveiligers.
Ik wijs ook op het Zwitserse initiatief van private security providers. Kan de minister dit voorbeeld ook bekijken? Die beveiligers werken met een bepaalde gedragscode en een beperkte geweldsinstructie. Dat kan misschien als tussenoplossing een mogelijkheid zijn.
Tot slot kom ik op de gevangenissen in Puntland en Somalië. Ook de ChristenUnie is voor berechting in de regio, maar zij heeft er wel vragen over. Als wij het over berechting hebben en als wij aan gevangenissen mee bouwen, moeten wij ook erop toezien dat de berechting volgens internationale juridische mensenrechtennormen plaatsvindt. Ook daarop krijg ik graag een reactie.
Mevrouw Hachchi (D66): De heer Voordewind had het over best management practices (bmp's). In de brief van het kabinet geeft het echter aan dat er geen enkel geval bekend is van schepen die alle bmp's hadden toegepast, maar toch werden gekaapt. Dit staat haaks op de opmerking van de heer Voordewind. Daarom wil ik graag weten wat zijn bron is, want in de brief van het kabinet staat iets anders.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een aantal voorbeelden aangeleverd gekregen van schepen die wel de best practices hadden toegepast, maar desondanks zijn gekaapt. Het geeft de noodzaak aan dat wij meer moeten doen dan alleen de best practices; wij moeten ook serieus naar de beveiliging kijken. Vandaar dat ik het punt genoemd heb.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. Het is inmiddels bijna twee jaar geleden dat de Kamer zich uitsprak voor het aan boord brengen van mariniers op schepen. Veel van degenen die dat hebben opgebracht, zitten hier nog steeds aan tafel. Een periode van twee jaar is aan de ene kant snel, maar aan de andere kant ook een lange tijd. Ik vooral kijken naar de resultaten die sindsdien zijn geboekt. Ondanks het feit dat er veel onderzocht is, zitten wij nu in de fase dat er echt stappen voorwaarts worden gezet. Wat onze fractie betreft, verdienen de bewindslieden daarvoor een compliment. Ik doel met name op de minister van Defensie, die zich, in tegenstelling tot zijn voorganger, heeft ingezet voor een hardere aanpak van piraterij, mét een stevige Nederlandse bijdrage.
Deze minister is ook overgegaan tot de inzet van de twee VPD's tot op heden op kwetsbare schepen. Zoals wij hebben gezien en ervaren, is deze inzet zonder noemenswaardige problemen verlopen. Wij kunnen eigenlijk stellen dat die inzet succesvol is geweest. Uiteraard worden de VPD's voorlopig op ad-hocbasis ingezet; dat is ook duidelijk met de Kamer gecommuniceerd. Er was namelijk nog geen beleidskader, maar wat ons betreft kunnen wij die lijn voortzetten. Dat kan zeker als er een beleidskader is waarin afspraken zijn gemaakt over de kosten, maar daar kom ik zo op terug.
Voor het CDA staat vast dat het een taak van de overheid is om Nederlandse koopvaardijschepen tegen piraterij te beschermen. Dat kan en gebeurt al met marineschepen. Er is echter geen algemene plicht om elk schip dat enigszins risico loopt, te beveiligen met een VPD. Dat is volgens ons een terechte opvatting van de regering. Het CDA heeft er geen bezwaar tegen als reders bijdragen aan een deel van de kosten. Er wordt immers zowel een publiek als een privaat belang gediend. Harde voorwaarde is wel dat de bevelvoering in het geval van een aanval ligt bij de commandant van de VPD, maar niet bij de kapitein van het civiele schip in kwestie.
De verdeling tussen de kosten tussen Defensie en de reders mag logisch lijken, maar de financiering uit de Defensiebegroting roept bij de CDA-fractie vragen op. Om welk bedrag schat de minister dat het op jaarbasis gaat? Waarom wordt de inzet van VPD's niet vanuit de HGIS gefinancierd? Waarom kan dat wel bij de inzet van een VPD op schepen van het World Food Programme van de VN, maar niet voor koopvaardijschepen die onder Nederlandse vlag in hetzelfde gebied varen? Wordt het Defensiebudget zo niet wederom opgegeten als gevolg van inzet? Is de minister van Defensie bereid om samen met zijn collega van Buitenlandse Zaken te bekijken of de HGIS-afspraken op dit punt verruimd kunnen worden? Kan de regering aangeven of de wijze van financiering te maken heeft met de grondslag voor de inzet van VPD's, namelijk artikel 97, maar niet artikel 100 van de Grondwet? Formeel is artikel 100 niet van toepassing en dus ook het toetsingskader niet, maar dat neemt niet weg dat er risico's mee gemoeid zijn. Wat onze fractie betreft, is zorgvuldigheid daarom op zijn plaats.
Gelukkig schat de MIVD het risico voor VPD's als «matig» in, zo valt op te maken uit de artikel 100-brief die wij vorige week behandeld hebben. Dat kan wel kloppen, want piraten zijn vooral uit op geld en niet op confrontaties met Nederlandse mariniers. De inzet werkt dus ook eerder de-escalerend. Ongeluk of wijzigingen in de tactieken van piraten zijn echter niet uitgesloten. Wat de CDA-fractie betreft, is het zaak om eerst het VPD-beleidskader definitief vast te stellen. Daarna is het volgens ons niet meer nodig om telkens artikel 100-achtige debatten te voeren voorafgaand aan de inzet van VPD's.
Er zijn risico's voor mariniers, maar nog veel meer voor de bemanningen van koopvaardijschepen. Ook al houden zij zich aan alle best management practices, dan nog zijn er risico's. In haar reactie op het AIV-advies geeft de regering aan dat tot op heden «geen enkel geval bekend is van een koopvaardijschip dat alle bmp's had toegepast en toch werd gekaapt». In de artikel 100-brief over Operation Atalanta en Operation Ocean Shield stond echter: «Tot nu toe worden schepen die zich hebben aangemeld … en de overige bmp's naar behoren hebben toegepast, bijna nooit slachtoffer van kaping.» Daar zit dus licht tussen. Kan de regering dit toelichten? Zijn er toch schepen gekaapt die zich aan de bmp's hadden gehouden?
Het CDA kan zich de onrust onder reders goed voorstellen. Nederland is vlaggenstaat maar kan het geweldsmonopolie niet volledig waarmaken. Defensie heeft nu eenmaal niet de capaciteit en de middelen om een gebied van meer dan 2 miljoen vierkante zeemijl af te dekken, zo staat ook beschreven in de evaluatie van de inzet van de eerste twee VPD's.
De aanvallen voor de westkust van Afrika nemen alleen maar toe. Ik doel op wildwesttaferelen waarbij doden en gewonden vallen en op piraten die meer dan 500 mensen in gijzeling houden. Defensie kan hiertegenover maximaal twee VPD's gelijktijdig inzetten, zeg ik ook tegen de heer De Roon. Daarmee doet deze minister alles wat redelijkerwijs binnen zijn huidige mogelijkheden ligt. Onze fractie wil dan ook bekijken of er mogelijkheden zijn voor een tweesporenbeleid. In de eerste plaats moet de overheid zelf leveren met de inzet van mariniers. Als de overheid niet of onvoldoende in staat is om de beveiliging te leveren, moeten de reders in de tweede plaats in staat worden gesteld om zichzelf te verdedigen. Snelheid is hierbij geboden. Deelt het kabinet deze zienswijze?
In dat kader stel ik nadrukkelijk de volgende vraag aan de minister voor Veiligheid en Justitie. Het wordt Nederlandse reders nu nog nauwelijks toegestaan om zichzelf te verdedigen; de Wet wapens en munitie staat weinig toe op dat punt. Natuurlijk zijn er de best management practices, zoals prikkeldraad en een waterkanon, die eerder zijn voorgesteld door collega Voordewind. Maar ja, wat haal je daarmee uit tegen AK-47's en raketgranaten? Niet zoveel, dunkt me.
De economische schade is nu al heel groot. Het aantal Nederlandse schepen dat het gebied rondom Somalië aandoet, zakte vorig jaar van 500 naar 250 schepen; een verlies van tientallen miljoenen euro's voor de bedrijfstak. Nu dreigen reders zelfs over te lopen naar andere landen, die als vlaggenstaat wél particuliere beveiliging toestaan. Volgens de KNVR staan steeds meer Europese landen dat inmiddels toe, zoals het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Kan de regering dit bevestigen? In hoeverre dreigt het risico dat onze driekleur een rode lap op een stier wordt als piraten weten dat andere landen meer toestaan dan Nederland?
Ons land dreigt de boot te missen. Het maritieme cluster met 188 000 werknemers en een omzet van 26,3 mld. dreigt uiteen te vallen en landen als Singapore lonken naar hoofdkantoren van grote reders. Erkent de regering dit risico? Nederland moet dit als maritieme handelsnatie niet willen. De AIV adviseert om onder strikte voorwaarden beveiliging door particuliere beveiligingsbedrijven toe te staan. Alternatieven voor bewapende beveiliging kunnen mogelijk door innovatieve ideeën geleverd worden, zoals een lichtafweersysteem van Thales dat piraten tijdelijk zou verblinden. Is de regering bereid om creatief mee te denken en te faciliteren? Kan TNO bijvoorbeeld ingeschakeld worden voor innovatieve non-lethal oplossingen? Is verruiming van de bmp's mogelijk?
Het CDA heeft begrip voor de keuze van de regering om eerst advies over particuliere beveiliging in te winnen bij de AIV. Het betreft echter een fundamentele kwestie die raakt aan het geweldsmonopolie van de staat. De urgentie is hoog en de situatie is zo erg dat het geweldsmonopolie nu bijna bij de piraten ligt. Wanneer verwacht de regering het advies van de commissie-De Wijkerslooth, voorzien van een reactie daarop, aan de Kamer te kunnen aanbieden?
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Piraterij kost de internationale samenleving ruim $8 mld. per jaar. Dit bedrag stijgt mogelijk naar $15 mld. in het jaar 2015. Mijn fractie wil het probleem integraal bestrijden. Wij willen dat humanitaire acties zoals die van het World Food Programme doorgang kunnen vinden. Wij willen ook een concrete bijdrage aan de handhaving van de internationale rechtsorde. Wij willen vrij bevaarbare zeeroutes bevorderen. Daarom steunde D66 verleden week de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan antipiraterijoperaties voor de kust van Somalië.
Het fundamentele probleem bevindt zich echter op het land. In Somalië is sprake van grote onveiligheid en ernstige droogte. De laatste zes maanden is het aantal mensen dat humanitaire hulp nodig heeft met 20% gestegen tot 2,4 miljoen. Dat is een derde van de bevolking. De problemen met piraten moeten in dit licht worden gezien. Ook de steun van D66 aan de missie moet in dat licht worden gezien. Wij willen niet alleen militair meedoen, maar wij willen ook betrokkenheid bij Somalië; een brede benadering. Daarvoor zijn drie dingen nodig. Ten eerste een kapstok van de internationale gemeenschap waaraan de bijdragen van afzonderlijke organisaties en landen zijn op te hangen. Ten tweede de bereidheid om lokale spelers te erkennen. Nederland heeft met staatssecretaris Knapen een stapje in de goede richting gezet, maar er moeten meer gesprekspartners komen. Ten derde noem ik de middelen, het geld. Deelt het kabinet deze mening? En, zo ja, heeft het kabinet ruimte voor deze punten?
Er wordt geschat dat zo'n 1 400 Somaliërs rechtstreeks bij de piraterij voor de kust van het land betrokken zijn. 1 400 Somaliërs die ieder jaar honderden miljoenen euro's losgeld eisen en krijgen, die miljarden kosten. Deze minister heeft in maart toegezegd hierover te overleggen met de staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking; er zou een brief komen. Gisteren ontvingen wij een uitstelbrief verpakt als tussenstand. Wanneer komt de echte brief? Wanneer wordt duidelijk wat dit kabinet concreet zal doen?
De reders hebben al langere tijd behoefte aan betere bescherming. Mijn fractie vindt net als de regering dat reders en kapiteins prima zelf verantwoordelijk kunnen zijn voor de veiligheid van hun schepen. Van reders die besluiten om door risicogebieden te varen, mag worden verwacht dat zij zich houden aan de zogenaamde bmp's. De bmp's zijn al vaker genoemd door mijn collega's. EU-missie Atalanta toont aan dat 80% van de afgeslagen pogingen tot kaping direct te maken hebben met deze bmp's. Er is bij dit kabinet geen enkel geval bekend van schepen die alle bmp's hadden toegepast, maar toch werden gekaapt. Er valt dus nog een wereld te winnen. Tegelijkertijd deelt mijn fractie de analyse van Adviesraad Internationale Vraagstukken. Er zijn bijzondere gevallen waarvoor preventieve maatregelen niet helpen.
De AIV adviseert om in bijzondere gevallen zeer kwetsbare schepen te beschermen met militaire beveiligingsteams, de zogenaamde VPD's. Defensie heeft hiermee in maart en april een pilot gedaan en die geëvalueerd. De pilot is zonder noemenswaardige problemen verlopen. Gezien de steeds grotere problemen voor de reders en het verloop van de pilot kan mijn fractie steun geven aan de inzet van deze beveiligingsteams. Wij zullen de toetsingscriteria echter streng hanteren: de bmp's moeten zo volledig mogelijk toegepast zijn, het moet gaan om zeer kwetsbare transporten en om routes waarop collectieve bescherming niet mogelijk is. Alleen in die specifieke gevallen moet de inzet van militaire beveiligingsteams mogelijk zijn. Ik verwacht van dit kabinet strakke handhaving van de criteria. Hoe zal de minister ons hierover op de hoogte houden?
Ik merk het volgende op over de kosten. De minister heeft eind mei gezegd dat het geld op is met het verlengen van de missie in Libië, maar daar is hij nu een beetje van teruggekomen. Het is echter nog steeds niet zo helder als de minister van Buitenlandse Zaken; hij laat zijn geldargument boven de markt hangen. Kan hij ingaan op de vraag hoe zich dat verhoudt tot de extra inzet van Defensie? Zit er een kop op de kosten voor Defensie voor de inzet per jaar? Zo ja, hoe garandeert de minister evenwichtigheid voor de reders? Of kunnen twee identieke aanvragen op budgettaire gronden anders worden beoordeeld? Kan de minister ook ingaan op de kritiek dat de doorberekening van transportkosten en extra salariskosten aan rederijen onverdedigbaar is? Wat betekenen «overige additionele kosten»? Kan de minister een rekenvoorbeeld geven van de kostenverdeling of is het ongeveer net als bij de pilot dat als het in totaal € 800 000 kost, de reders € 100 000 betalen?
De minister laat onderzoek doen naar particuliere beveiligingsteams. Het is prima dat de minister dit laat onderzoeken door een commissie, maar ik zie niet in hoe dit kan zonder dat het geweldsmonopolie van de Staat direct in gevaar komt. Wordt dit volgens de minister wel ooit een optie?
Bij piraterij spreekt dit kabinet snel over boten, militairen en beveiligingsteams, maar het blijft stil over voedseltekorten, armoedebestrijding en het maatschappelijk middenveld. Daar moet verandering in komen en daarvoor blijft mijn fractie aandacht vragen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Er hangt al lang geen zweem van romantiek meer rond piraterij door de ultragewelddadige acties van onder andere Somalische piraten. Ondanks gezamenlijk internationaal optreden neemt het geweld nog steeds toe, zowel in geografische zin als in het oplopende aantal kapingen en gijzelingen. Dat geldt ook voor de mate van agressie die daarbij gebruikt wordt en dat is slecht nieuws. Het is slecht nieuws voor de Nederlandse economie waarvoor het vervoer van goederen een belangrijke speelt. De extra kosten voor verladers zijn al eerder door collega's genoemd alsook de extra kosten in totaal voor losgeld, verzekeringsgeld, extra marinekosten, juridische kosten et cetera. Het gaat dus om heel veel geld. Het is natuurlijk vooral slechts nieuws voor de bemanningen die hun lijf en leden op het spel zetten om ervoor te zorgen dat grote transporten in veilige haven worden geloodst. Ik mag hopen dat er niets misgaat en dat wij dan hier zitten en zeggen: «hadden wij maar …»
De urgentie is groot om Nederlandse transporten zo goed mogelijk te beveiligen. Die urgentie wordt ook steeds groter. Die urgentie is zo groot dat zelfs de hogere machten bij monde van spreekbuis het Vaticaan zich inmiddels over de problematiek hebben uitgesproken. Ik heb hier namelijk een persbericht voor mij liggen: Vatican issues statement on piracy. Voor zover nodig, kan dit voor de regering een extra motivatie zijn.
Er is nog veel te doen, want tot dusver is de beveiliging problematisch gebleken en gebleven. Het gevolg daarvan is dat de bemanning en de economische belangen tussen wal en schip vallen, tussen privaat en publiek recht, tussen de reders en het Nederlandse staatsbelang, tussen de noodzaak van beveiliging en de grenzen van het internationaal en nationaal recht.
Ik geef toe dat er de afgelopen twee jaar wel iets is gebeurd; er zijn kleine stappen gezet. Ondanks die stappen is er nog geen bevredigend antwoord gegeven op de terechte vraag om bescherming van bemanning en schepen. Helaas, met het beleidskader dat wij kortgeleden ontvangen hebben, hebben wij nog steeds maar de helft van het verhaal. Juist omdat bij deze vraag de verhouding tussen publiek en privaat recht centraal staat, is het heel vervelend dat wij de bevindingen van de commissie-De Wijkerslooth nu nog niet kunnen bespreken. Daardoor is het bij voorbaat slechts de helft van het debat en de helft van het verhaal.
Het beleidskader dat wij op 15 juni ontvangen hebben, gaat over juridische, operationele en financiële kaders. Het is met name opmerkelijk dat in de afsluiting staat dat de uitkomsten van de commissie-De Wijkerslooth er uiteraard nog bijkomen en dat het beleidskader op basis daarvan opnieuw wordt bezien en wordt voorgelegd aan de Kamer. Heb ik dat goed begrepen?
Het is ook van belang om te verwijzen naar het gesprek met de reders, zoals de collega's al noemden. Dat gesprek heeft naar ik meen afgelopen maandag plaatsgevonden. De heer Ten Broeke verwees naar volgens mij twee alinea's verslag van die bijeenkomst. Ik neem aan dat de uitkomsten van dat gesprek worden meegenomen bij de aanpassing van het beleidskader, zo ook de reactie van de minister op vragen van de Kamer in eerste termijn. Ik begrijp dat de ministerraad per inzet vooraf wordt geïnformeerd en dat Defensie leidend is voor de verdere inzet.
Het beleidskader is verder nogal mager uitgewerkt. Ik ben zeer nieuwsgierig naar de juridische uitwerking daarvan. Wij kunnen blijven vragen naar publiek-private inzet, maar dit is maar de helft van het verhaal. Collega's hebben dat ook al gezegd. Ik ben nieuwsgierig en ik zal daarover een aantal vragen stellen, naast de opmerkingen die ik nu al gemaakt heb.
De heer Ten Broeke (VVD): Mevrouw Eijsink verwees naar hetzelfde briefje als waarnaar ik verwezen heb. Zij vraagt de minister om de uitkomsten van het gesprek met de reders mee te nemen in het beleidskader, dat wellicht nog wordt aangepast. Het vervelende is dat er geen uitkomsten in het briefje staan, anders dan een afspraak om een nieuwe afspraak te maken. Weet mevrouw Eijsink meer dan wij? Dan hoor ik het namelijk graag van haar. Ik heb namelijk nog niks van de regering gehoord.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat de heer Ten Broeke dat nu aan mij moet vragen; dat is opmerkelijk.
De heer Ten Broeke (VVD): U wordt heel goed geïnformeerd!
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb wat conceptverslagen ingezien. Ik mag ervan uitgaan dat de heer Ten Broeke ook wel ergens een conceptverslagje heeft ingezien dat her en der vandaan komt. Het is goed dat hij mij er even op wijst. Ik dank de heer Ten Broeke daarvoor. Ik herformuleer mijn vraag. Kan de minister de uitkomsten van het gesprek met de Kamer delen, waar dit nodig is en waar dit kan?
De voorzitter: Mevrouw Eijsink en mijnheer Ten Broeke, als u spreekt over verslagen waarvan men volgens mij aan de andere kant van de tafel niks weet of als u over iets beschikt dat de rest van de Kamer ook moet hebben, moeten wij besluiten of wij die informatie wel moeten behandelen. Het is namelijk erg spookachtig om over iets te praten dat de rest van het gezelschap niet kan beoordelen en waarop de bewindslieden wat mij betreft niet hoeven te reageren.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb het verzoek niet zozeer gedaan om notulen of een verslag van meeting te krijgen. Het ministerie moet die notulen, als die al zijn gemaakt, vooral voor zichzelf houden. Wij hadden wel graag uitkomsten gehoord. Ik begreep uit een publicatie in De Telegraaf van eerder deze week, dat er uitkomsten waren; dat er afspraken zijn gemaakt. Daarover had ik graag iets gehoord. Als mevrouw Eijsink nog meer weet, moet zij dat misschien met ons delen.
De voorzitter: Mevrouw Eijsink en mijnheer Ten Broeke, u hebt deze vraag zojuist aan het kabinet gesteld. Het kabinet zal daarop reageren als het daartoe behoefte heeft. Als het kabinet die behoefte niet heeft, wachten wij rustig de officiële verslagen af.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik dank de heer Ten Broeke voor zijn verwijzing naar het krantenartikel, want daar doelde ik ook op.
Voorzitter. Er zijn al vragen gesteld over de aantoonbare banden met het Koninkrijk. Er is al verwezen naar bmp's en verkorten van de aanvraagtermijn van zes weken. De vragen daarover zal ik niet herhalen. Er is ook al door collega's naar de kosten gevraagd.
Ik ga verder met de discussie over de mogelijke inzet van privébeveiligers. Ook daarbij gaat het weer om de vraag: zwaardmacht of geen zwaardmacht? Daarmee gebruik ik de «lievelingswoorden» van de minister van Defensie. Waar staat dit kabinet op dit moment? Ook hiervoor kunnen wij nog even wachten op de commissie-De Wijkerslooth, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de minister al meer weet. Nogmaals, het beleidskader blijft daarover zeer onduidelijk.
Ik stel aantal vragen aan de minister van Veiligheid en Justitie over het geweldsmonopolie van de Staat. Welke ruimte bestaat er op dit moment om private beveiligers in te zetten of dit in de toekomst op te rekken? Daar is ook al naar verwezen. In landen als Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal en Finland worden militaire activiteiten beschouwd als exclusieve competentie van de staat. Wellicht is het goed om van regeringszijde te weten op welke manier in deze landen wordt omgegaan met het toelaten van private beveiligers. Er is blijkbaar een groot verschil in de manier waarop landen hiermee omgaan. Hoe verhoudt zich dit tot verdere initiatieven op Europees niveau? Dat wordt namelijk ook een interessante vraag.
Ik heb nog enkele vragen. Hoe beoordeelt de minister een eventuele rol van de Koninklijke Marechaussee? Dat lijkt mij ook een interessante vraag in relatie tot het beleidskader. Hoe verhoudt zich dit tot het aanpakken van problemen op het vaste land? Daarmee sluit ik aan bij de aanhoudende vragen van collega Hachchi van D66. Dat is niet onbelangrijk; wij kunnen blijven «spreken over …», maar het kan niet «losstaan van …» Ik verwijs daarbij weer naar een heel kort briefje. Dat was geen verslag, maar een briefje naar aanleiding van een eerder overleg op 22 maart waarin de Kamer juist vroeg naar de rol van ontwikkelingssamenwerking. Ik permitteer mij te zeggen dat ik dit briefje erg kort vond. Ik ontvang daarover graag wat verduidelijking van de minister.
Wij hebben het in de Kamer eerder over de rol van de NAVO en de EU gehad. Ik verwijs naar uitspraken van mevrouw Clinton van twee jaar geleden. De collega's weten dat ook nog wel. Er zou van alles gebeuren, er zou een VN-tribunaal komen, maar ik hoor daar helemaal niets meer over. Ik kan mij voorstellen dat de minister van Buitenlandse Zaken dit aan de orde stelt in zijn warme contacten met mevrouw Clinton.
Ook mijn fractie realiseert zich dat er geen quick fixes zijn voor het oplossen van dit grote probleem, maar de urgentie is groot en dat heeft de regering volgens mij inmiddels meegekregen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. In maart spraken wij al over de inzet van mariniers op twee schepen tegen piraterij te beschermen. Toen sprak het kabinet over een ad-hocbesluit. Wij spraken echter al de vrees uit waartoe deze ontwikkeling kan leiden: zorgt Nederland straks in elke onveilige omgeving waar Nederlandse bedrijven actief zijn voor bescherming door het leger? Zeker in tijden van forse bezuinigingen op Defensie lijkt dat zeer moeilijk haalbaar. Hoe zit het met de eigen verantwoordelijkheid van deze bedrijven? Het is in ieder geval goed dat wij over het kader spreken waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden dit gebeurt en hoe de betrokkenheid van de Kamer geregeld is.
Het kader blijft echter wat mager. Er zijn vragen over de criteria. Er is al gevraagd wat onder «zeer kwetsbaar» wordt verstaan. Hoe beoordeelt de regering de noodzaak voor schepen om voor een bepaalde route te kiezen? Wij kunnen gelukkig stellen dat niet de hele wereld onveilig is. Er zijn dus alternatieve routes en alternatieve transportmogelijkheden. Gaat het uiteindelijk niet om een kosten-batenanalyse van een dergelijke onderneming? Kennelijk is het varen door onveilig gebied soms de meest rendabele weg, ook als een rederij gedeeltelijk opdraait voor de kosten van de mariniers. Graag een reactie.
In hoeverre wordt van rederijen verwacht dat zij zelf maatregelen nemen? De best management practices zijn al genoemd. De minister zegt dat de schepen die het meest risico lopen om slachtoffer van piraterij te worden, vooral langzaam varen, een laag vrijboord en een beperkte wendbaarheid hebben. Hoeveel schepen die onder Nederlandse vlag varen, voldoen aan dit criterium; kan de minister daar iets over zeggen? Moeten wij begrijpen dat de regering enkel bescherming van deze schepen zal toestaan? Is er voor dit soort schepen echt geen alternatief mogelijk, bijvoorbeeld door in konvooi te varen? De vorige keer zei de minister al dat dit niet gaat. Maar is het argument daarvoor dat dit onvoldoende fysieke bescherming biedt of er ligt er een economische afweging aan ten grondslag? Is het juist dat rederijen konvooivaren als een concurrentienadeel ervaren en het daarom niet willen? Waarom moeten wij dan verantwoordelijk zijn voor de veiligheid? Waarom komt er geen apk voor veiligheidsvoorzieningen, zoals de AIV adviseert?
De noodzaak van de inzet van mariniers lijkt de SP-fractie beperkt. Wij horen echter ook de oproep van rederijen om meer bewaking, desnoods door de inzet van particuliere beveiligers. De commissie-De Wijkerslooth komt daarover met een advies. Onze indruk is dat er geen overtuigende redenen zijn om het geweldsmonopolie van de Staat los te laten als wij daarmee wildwesttaferelen op zee kunnen voorkomen. Hoe gaat de minister overigens om met de particuliere beveiliging die nu al plaatsvindt, zoals te zien was in Nieuwsuur van 30 maart jongstleden?
Ik ga verder met de financiering. Het kabinet stelt dat de aanvullende kosten van de inzet voor rekening van de rederij in kwestie komen. Is het juist dat mariniers op rijkskosten vanuit de lopende begroting worden betaald of is daarvoor extra geld beschikbaar? Welk budget is er überhaupt beschikbaar?
Ik merk het volgende op over de informatievoorziening. De minister schrijft ons periodiek en achteraf te willen informeren. Kan de minister toezeggen dat wij voor 1 januari 2012 een eerste overzicht en evaluatie krijgen, of zodra het in de ministerraad aan de orde is geweest?
De heer Ten Broeke (VVD): Ik hoorde de heer Jasper van Dijk zojuist zeggen dat hij de noodzaak van de inzet VPD's niet als buitengewoon hoog kwalificeert. Wat is dan zijn boodschap aan de 188 000 werknemers in de sector, die nu met lede ogen aanzien hoe hun handel onder hun ogen verdwijnt vanwege het probleem dat hij niet als heel urgent kwalificeert? Wat is zijn boodschap?
De heer Jasper van Dijk (SP): Hiermee zet de heer Ten Broeke het dilemma, het debat, heel duidelijk neer. Hij heeft als VVD-woordvoerder net luid en duidelijk neergezet dat het handelsbelang voor hem heel zwaar telt. Daar valt veel voor te zeggen – dat zien wij ook – maar volgens mij is de constante discussie: wat telt het zwaarst, het handelsbelang of de veiligheid? Welke taferelen willen wij toestaan om die handelsbelangen te kunnen dienen? Mijn boodschap is dat de balans niet te allen tijde moet doorslaan naar het dienen van de handelsbelangen.
De heer Ten Broeke (VVD): Vanzelfsprekend zijn de handelsbelangen van groot belang. Ik hoop dat de heer Van Dijk dat met mij deelt. Het betreft niet alleen de belangen de reders, maar ook de belangen van mensen die bij rederijen werken. De heer Van Dijk heeft het over de veiligheidsbelangen. Ik nodig hem uit om een keer mee te gaan naar Rotterdam en de schepen te bekijken. De bemanning barricadeert zichzelf met angst en beven voordat zij de Arabische Zee opvaren, onder de kust varen zij twee dagen om, zij houden een panic room aan en zij hopen daar binnen twee uur te kunnen belanden als er iemand aan boord komt. Zij laten het schip ook letterlijk roerloos rondvaren, met vijf dagen proviand, in de hoop dat iemand ze komt redden. Dat is de situatie waarin heel veel van die schepen zich bevinden. Ook gelet op het veiligheidsbelang snap ik zijn boodschap niet.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik begrijp heel goed dat het buitengewoon zorgelijk is, maar volgens mij zal ook de VVD een keer zeggen: deze mate van beveiliging gaat ons te ver; wij kunnen niet hele wereld beschermen. Wij zien hier een cumulatie, een escalatie, van gevaar in bepaalde gebieden. In ben zelf in de Golf van Aden geweest. Ik heb meegevaren met de marine en ik heb het gezien: dat gebeurt buitengewoon zorgvuldig. Ik heb het dan over konvooivaren en daarbij ligt ook mijn voorkeur. De vraag is: waar leg je de grens?
Ik kom op het artikel in De Telegraaf. Wij lezen dat het inhuren van mariniers € 70 000 kost. Dat is overigens een stuk minder dan € 800 000. Dat zou hetzelfde bedrag zijn als voor particuliere beveiliging. In hoeverre wordt de overheid nu een van de partijen bij wie de reders beveiliging kunnen inhuren? Kan de regering daar eens op reageren?
Ik zei al tegen de heer Ten Broeke dat het gaat om een afweging tussen handelsbelangen en veiligheid. De balans moet niet te allen tijde doorslaan naar handelsbelangen. Laten wij daarom zorgvuldig bekijken wat wij doen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Thuis hebben wij Pirates of the Caribbean al minstens zeven keer bekeken, maar in deze Kamer is de bestrijding van piraterij een minstens even regelmatig terugkerend fenomeen.
Het begon met escortes van voedseltransporten, het breidde zich uit van een EU-missie naar een NAVO-missie en nu komen er mariniers aan boord. Wie weet komen er straks ook particuliere beveiligers aan boord. Mijn fractie zou dat laatste betreuren en is ook kritisch over de deur die nu slordig wordt opengezet voor mariniers aan boord van schepen. Het meest treurig is dat het symptoombestrijding blijft, terwijl de piraterij steeds erger wordt en dat geldt ook voor de crisis in Somalië, het land dat gastvrijheid aan piraterij verleent.
Ik constateer dat wij wel steeds meer middelen voor symptoombestrijding inzetten, maar niet voor het dempen van het conflict op het land. Dat moet onze eer eigenlijk te na zijn; dat is wat ons betreft geen buitenlands beleid. Het is goed dat er nu wel een verkenning naar wordt uitgevoerd. Dat is ons per uitstelbriefje aangekondigd, maar dat komt rijkelijk laat. Uit de situatie in Somaliland en Puntland zijn interessante lessen te trekken. Er zijn interessante ervaringen op te doen uit de samenwerking met stammen die opereren in het gebied buiten dat van de transitional federal government (tfg) in Mogadishu. Het rechtssysteem moet versterkt worden, niet alleen voor piraterijberechting maar ook voor mensen die het slachtoffer zijn van georganiseerde criminaliteit. Ik verwijs ook naar de versterking van de kustwacht en het bieden van alternatieve werkgelegenheid; het belangrijkste advies van de AIV. Het is teleurstellend dat het kabinet daar in het geheel niet op ingaat. Ik verzoek de regering, als zij toch een verkenning uitvoert, om daarbij ook dit aspect van de AIV-aanbeveling mee te nemen.
Wat ons betreft gaat dit algemeen overleg over ten minste drie principiële zaken. Ik doel ten eerste op de informatievoorziening aan de Kamer, ten tweede op de berekening van kosten van het gericht inzetten van publieke middelen voor commerciële ondernemingen en ten derde op de criteria die daarbij worden gehanteerd.
Ik wil even inzoomen op het proces dat wij hebben doorlopen voor de inzet van VPD's. De vorige keer dat wij daarover spraken, werd aan de kaak gesteld dat het proces onzorgvuldig was verlopen. Wij moesten toen in de krant lezen dat die teams waren ingezet; er was geen beleidskader of criteria. De kostenverdeling werd ad hoc bepaald en afspraken over gezag werden in een contractje gezet. Dit proces, deze methode, wordt nu doorgetrokken.
Wederom is er op 21 mei een VPD ingezet, zonder dat er een beleidskader of evaluatie van de eerste pilot naar de Kamer was verzonden, laat staan dat die waren besproken. Ook konden wij dinsdag eerst in de krant lezen dat er met de reders een overeenkomst over de financiële bijdrage is. Daarop haastte de minister van Defensie zich om nog even een briefje naar de Kamer te sturen met de mededeling dat er een gesprek was geweest, maar in dat briefje wordt daar verder met geen woord over gerept. Ik wil graag van de minister horen wat er klopt van de berichtgeving in De Telegraaf. Wat vindt de minister van deze manier van omgaan met de Kamer, terwijl wij zo'n belangrijke uitbreiding van de inzet van militaire middelen bespreken?
Ik merk het volgende op over de informatievoorziening. Het kabinet stelt voor dat de Kamer eens per drie maanden terugkijkend wordt geïnformeerd over de inzet die heeft plaatsgevonden. Ik vraag het kabinet om in die brief een artikel 100-achtige opzet aan te houden en in te gaan op risico's en de manier waarop de criteria die het kabinet heeft opgesteld zijn afgewogen. Ik vraag het kabinet ook om in te gaan op de financiële dekking ervan en in te gaan op de bredere politieke situatie waarin de inzet zich afspeelt.
Wij hebben nu wel een beleidskader ontvangen. Dat beleidskader bevat criteria, maar mijn fractie vindt die criteria vaag. De inzet van VPD's vinden wij in sommige situaties onvermijdelijk, maar de criteria die je voor de inzet hanteert, zouden wat ons betreft echt scherper kunnen.
De heer Knops (CDA): Begrijp ik goed dat mevrouw Peters voor elke inzet een artikel 100-procedure wenst? Zei zij dat?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik heb het volgende voorgesteld. Als het kabinet het driemaandelijkse verslag van de inzet van VPD's naar de Kamer stuurt, moeten in de desbetreffende brief de artikel 100-achtige elementen worden toegelicht. Ik doel met name op risico's, de manier waarop de criteria zijn gehanteerd, de financiën en het bredere politieke spectrum waarin het zich heeft afgespeeld.
De heer Knops (CDA): Ik wil het even scherp krijgen. Ik begrijp heel goed dat de Kamer achteraf in de vorm van een verslag met een aantal criteria over een inzet geïnformeerd moet worden. Ik begrijp echter niet waarom dit elke drie maanden zou moeten. Kan mevrouw Peters dat onderbouwen?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik kan me vergissen, maar ik herinner mij dat het kabinet dit zelf heeft voorgesteld. De minister van Defensie wil de Kamer periodiek een evaluatie sturen. Ik wil nog vragen hoe vaak met inzet rekening moeten worden gehouden. Als dat zo vaak is als de heer Knops en sommige collega's suggereren, dan stel ik inderdaad een driemaandelijkse brief aan de Kamer hierover op prijs.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik wil het volgende over de informatievoorziening zeggen. Als GroenLinks opeens voorstemt als het een artikel 100-achtig uiterlijk krijgt, moet de regering dat vooral doen. Ik heb echter een andere vraag voor mevrouw Peters. Zij bestempelt het buitenlandbeleid van deze regering als een soort zilverpoetsen: het economische belang staat altijd voorop; dat is veel te prominent wat haar betreft. Dat kun je hierbij echter moeilijk zeggen, want het economische belang wordt gediend met het inzetten van VPD's. Nederland is echter een van de weinige landen die daarbij achteroploopt. Wat wil mevrouw Peters eigenlijk bereiken door samenwerken met stammen? Wat stelt zij zich voor bij het bieden van werkgelegenheid in een failed state? Wil zij een ambassade openen in Puntland; hoe moet ik mij dat voorstellen?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik spreek wel eens mensen uit Somalië. Ik hoop dat de heer Ten Broeke dat ook doet. Er zijn voor diplomaten en ontwikkelingswerkers heel veel lessen te leren als wij willen werken aan versterking van de situatie aldaar, aan verhoging van de stabiliteit en de rechtsorde, waardoor er minder een klimaat van gastvrijheid voor die verschrikkelijke piraterij is. Anders is het dweilen met de kraan open. Wij kunnen toch niet tot in lengte van dagen op deze manier met deze 8 mld. per jaar kostende piraterijbestrijding doorgaan als de bron zo duidelijk op het land ligt en wij daar geen enkele centimeter verbetering weten aan te brengen?
Voorzitter. Hoe toetst de minister of aan best practices is voldaan? Hij wil geen keurmerk invoeren vanwege de hoge administratieve lasten en kosten voor Defensie, maar je moet de schepen op een bepaalde manier toetsen als je geen keurmerk hebt. Hoe toetst de minister alternatieven voor de reder? Dat wordt overigens niet als criterium genoemd, maar mag ik ervan uitgaan dat dit een criterium is?
Ik kan mij voorstellen dat het uitvoeren van een transport een economische afweging van de reder is. Hij is echter niet verplicht om een transport uit te voeren. De reder zal bij het laten doorgaan van een transport meewegen of en tegen welke kosten hij bewaking kan krijgen. Wat beschouwt de regering als een alternatieve route?
In alle stukken haast de minister zich te zeggen dat er geen precedentwerking vanuit mag gaan en dat het geen plicht van de overheid is. De beschikbaarheid is capaciteitgedreven; er is meer vraag naar dan dat er wordt geleverd. Hoe ga je dan om met gelijke situaties die je niet gelijk kunt bedienen? Wat zijn daarvoor de criteria of is er toch sprake van een soort willekeur? Wat is dan de rechtszekerheid van de reders? Er dienen naast het varen onder Nederlandse vlag ook andere aantoonbare banden met het Koninkrijk te zijn. Welke banden bedoelt de minister hiermee en hoe toetsen wij die?
De beschikbare capaciteit zal leidend zijn en de minister schrijft dat er maximaal twee VPD's tegelijk ingezet kunnen worden. Hoe vaak per jaar dit gebeurt, is niet zo interessant, maar met ongeveer hoeveel keer per jaar moeten wij rekening houden? Welke dekking is daarvoor binnen welke begroting?
Tot slot stel ik de verdeling van de kosten tussen Defensie en de reders aan de kaak. Waarom neemt de overheid het overgrote deel van de additionele kosten op zich? Ik nodig de minister van Veiligheid en Justitie hierbij uit om een analogie te maken met de manier waarop de inzet van politie bij evenementen bekostigd wordt. Wat is daarbij de verdeelsleutel – die ken ik nog niet – maar hoe verhoudt zich dat met de verdeelsleutel die hierbij wordt voorgesteld?
Wij moeten nog spreken over de inzet van particuliere beveiligers, maar ik ben vooralsnog verheugd dat de regering zich zeer terughoudend opstelt. Wij delen namelijk de inschatting van de regering dat het geweldsmonopolie bij de Staat hoort te blijven.
De voorzitter: Dit is het einde van de eerste termijn van de Kamer. Wij gaan verder met het antwoord van de regering. Ik geef als eerste het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Rosenthal: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben vorige week een algemeen overleg gehad over piraterijbestrijding. Vandaag zetten wij het overleg over dat onderwerp voort. Ook de vorige keer is met name op instigatie van mevrouw Hachchi aan de orde geweest dat de aanpak van piraterij zo geïntegreerd mogelijk moet plaatshebben. Wij zouden maar eens een ander woord voor «piraterij» moeten bedenken, omdat het geen zestiende-eeuwse geuzenromantiek maar bikkelharde georganiseerde misdaad betreft. Mevrouw Eijsink stelde dat ook aan de orde. Daar moeten wij ons ten volle van bewust zijn en volgens mij is dat ook het geval. Er is daarom ook inzet op militair en op politiek vlak nodig en voor de maatschappelijke situatie in de desbetreffende landen. Ik kan daarom volmondig meegaan met de opmerking van mevrouw Peters: de negende conclusie van de AIV verdient volop aandacht. Het is daarbij niet de bedoeling om in utopische mijmerijen over werkloze vissers te vervallen, maar om te bekijken wat je daar daadwerkelijk concreet kunt doen. Nederland doet naar vermogen mee met de internationale multilaterale inspanningen die worden verricht.
Ik voeg eraan toe dat de Nederlandse regering zich ten volle bewust is van de situatie in Somalië, in Somaliland en in Puntland. In Somalië is bijvoorbeeld sprake van slechte politieke, economische en maatschappelijke omstandigheden. Als wij kijken naar de transitional federal government – ik zeg het even omdat eraan gerefereerd werd door een van de woordvoerders – richten wij ons conform het AIV-advies vooral op de decentrale, lokale actoren. Tijdens het bezoek dat staatssecretaris Knapen aan Somaliland heeft gebracht, heeft hij met name daar naartoe gewerkt. Het is weliswaar een herhaling van zetten van vorige week, maar toch merk ik op dat de situatie in Somaliland als «hoopvol» mag worden getypeerd. Helaas is het in Puntland, waar het een tijdje terug de goede kant op leek te gaan, minder stabiel. Er is daar veel verwevenheid met piraterijnetwerken.
Vorige week is ook gevraagd naar de capaciteitsopbouw in het gebied, met name op justitieel vlak. Daar zijn vragen over gesteld, die voor een deel op het terrein van collega Opstelten vallen. Ik heb daarover vorige week met de Kamer van gedachten gewisseld. Mevrouw Eijsink vroeg weer naar een internationaal tribunaal, maar ik moet helaas het volgende herhalen. Mijn voorganger, collega Verhagen, heeft er in alle internationale arena's die denkbaar zijn, enorm hard aan getrokken, maar hij is geen stap verder gekomen. Ik heb het vorige week oneerbiedig een dood paard genoemd. Ik vrees dat zelfs collega Hillary Clinton niet in staat is om een dood paard tot leven te wekken.
Ik maak nog een opmerking over de financiële aspecten, ook op basis van vragen van de heer Knops en de heer Van Dijk. De inzet van VPD's kan, of wij dat leuk vinden of niet, niet tot zaken die bij crisisbeheersingsoperaties horen, worden gerekend. Artikel 100 is hierbij dus niet in het geding. Ik doe daarmee niets af aan de opmerking van mevrouw Peters over artikel 100-achtige componenten in een procedure, maar artikel 100 is hierbij niet van toepassing. Dat betreft ook artikel 20 binnen de HGIS. De inzet van fregatten in het kader van de generieke bescherming valt wel onder crisisbeheersing. Dat geldt ook voor Operation Atalanta en Operation Ocean Shield, waarover wij vorige week hebben gesproken. Dan gaat het over de bevaarbaarheid van internationale zeeroutes voor alle schepen, met meer dan 20 000 scheepsbewegingen per jaar. Het gaat hierbij echter nadrukkelijk om iets anders. Ik sluit af met de opmerking dat binnen de HGIS en dus ook binnen mijn begroting geen titel bestaat om de kosten op dit punt te accommoderen. Het kabinet heeft ook besloten om de kosten ten laste van de Defensiebegroting te brengen. Dat is een feit en daar moet ik het op dit moment bij laten.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik kom nog even terug op de opmerking van de minister over het VN-tribunaal, het dode paard. «Integraal» is een heel groot worden, maar als wij het hebben over samenwerken merk ik het volgende op. De minister legt zich erbij neer dat er geen tribunaal zal komen. Wij hebben eerder discussies gehad over de berechting van piraten in Kenia, maar daarvan is niet veel terechtgekomen. De vraag is: als je het ene oppakt, bestaat ook de mogelijkheid dat het andere moet gebeuren. Hoe staat het daarmee? Dat is in dit debat nog niet helemaal zo aan de orde geweest. Het staat ook niet in de stukken die wij vandaag voor een groot deel bespreken, maar het is wel relevant. Het maakt ook onderdeel uit van een oplossing, in ieder geval van voortgang.
Minister Rosenthal: Het is altijd de moeite waard om erover te blijven praten, maar ik kan geen illusies tot iets tastbaars maken. Ik wil het er best over hebben, maar het is er in de afgelopen jaren niet van gekomen. Momenteel buigt de inspanning om naar hetgeen de speciale vertegenwoordiger, Jack Lang, heeft bepleit, namelijk vooral zorgen voor de instelling van piraterijkamers bij gevangenissen in Puntland en Somaliland. Die lijn moeten wij volgen en dan komen wij dus ook bij berechting in de regio.
De heer Knops (CDA): De minister antwoordt heel formeel en zegt: artikel 100 is niet aan de orde; geen crisisbeheersing, geen geld. Dat is de denktrant van de minister. Dat is op zichzelf wel te begrijpen, maar piraterij is in feite iets nieuws. Het valt formeel niet onder artikel 100, het is een inzet onder artikel 97. Wat is volgens de minister het effect als wij geen VPD's meer zouden inzetten; zou er dan geen crisis ontstaan? Wat zijn de consequenties als wij geen VPD's meer inzetten? Is dat geen reden om misschien eens over de labeling na te denken, zoals de minister zojuist aanhaalde?
Minister Rosenthal: Het is altijd mogelijk om te reflecteren op en na te denken over de titel waarop een en ander zich afspeelt. Voor dit moment zeg ik dat artikel 100 respectievelijk artikel 20 HGIS geen titel geeft voor de activiteiten in kwestie. Dat standpunt heeft de regering ook ingenomen, maar er kan wel over gepraat worden. Hoewel het eerder op de weg van collega Opstelten ligt, wil ik daaraan het volgende toevoegen. Als wij praten over een zo geïntegreerd mogelijk aanpak, ook wat betreft de militaire kant van de zaak, is het nuttig om even het rapport van de commissie-De Wijkerslooth af te wachten, hoe vervelend dan ook op dit moment. Op basis van dat rapport hebben wij meer zicht op de mogelijkheden en de opties die beschikbaar zouden zijn.
De heer Knops (CDA): Mag ik concluderen dat de minister voorshands vasthoudt aan de labeling die wij kennen: artikel 100 geld, artikel 97 geen geld uit HGIS? Begrijp ik dat hij de discussie ten principale niet uit de weg gaat en dat hij bereid is om die te voeren?
Minister Rosenthal: Ik heb gezegd wat ik gezegd heb.
De heer Knops (CDA): Dat klopt.
Minister Rosenthal: Ik voeg daaraan toe dat wij nog wel even bezig zijn als wij alles wat een crisis kan worden onder de crisisbeheersing van de HGIS moeten brengen. Dat herinner ik mij ook uit een vorig werkbaar leven.
Mevrouw Hachchi (D66): Minister Rosenthal reageerde op de brede benadering door te verwijzen naar een bezoek van staatssecretaris Knapen. Hij zei ook dat hij bezig is om stappen te zetten op het gebied van samenwerking met lokale spelers. Dat is prima. Daarna is de minister uitgebreid ingegaan op de capaciteitsopbouw op het justitiële vlak. Ontwikkelingssamenwerking en de mogelijkheden om de rechtsstaat op gang te helpen, hangen echter met elkaar samen. Daarom wil ik nog graag een concreet antwoord op mijn vraag over de brief. Zoals ik al zei, hebben wij een uitstelbrief gekregen. Wanneer krijgen wij de brief waarin staat wat wij op het gebied van ontwikkelingssamenwerking van dit kabinet kunnen verwachten en wat dit kabinet concreet zal doen?
Minister Rosenthal: Ik zeg vaker dat ik niet de neiging heb om allerlei zaken naar collegae door te schuiven, maar ik neem aan dat collega Hillen hier rechtstreeks op kan reageren. De brief kwam volgens mij namelijk van collega Hillen en collega Knapen. Excuus, ik begrijp dat de brief van collega Knapen kwam. Bij mijn weten is er een algemeen overleg over piraterijbestrijding in relatie tot ontwikkelingssamenwerking voorzien. Volgens mij kan daarbij in elk geval die kant van de zaak aan de orde komen.
De voorzitter: Mevrouw Hachchi vraagt naar een brief. Wij kunnen ook afspreken dat u er dadelijk op terug komt.
Minister Rosenthal: Ja, laten wij dat even doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Nederland zet in op gevangenissen in Puntland en Somalië. Dat lijkt mij voor Puntland wat lastiger, maar staatssecretaris Knapen is net in Somalië geweest en hij was zeer onder de indruk van de gevangenissen aldaar. Wij weten echter dat in Somaliland de shariawetgeving heerst. Hoe zien wij erop toe dat mensen naar internationale standaarden een eerlijk proces krijgen en dat hun handen niet worden afgehakt?
Minister Rosenthal: Deze vraag geleid ik niet door naar de collega van Veiligheid en Justitie, want dat zou te gemakkelijk zijn. Wij hebben bij deze materie altijd te maken met de conditionaliteit waaronder wij allerlei voorzieningen in desbetreffende landen helpen treffen. Dat geldt zo langzamerhand voor de hele wereld, ook hierbij dus. Tot die conditionaliteit behoort natuurlijk ook hetgeen bij rechtsstatelijkheid en een ordentelijke rechtsgang hoort. Ik noem ook het voldoen aan de condities in verklaringen over rechten van de mens et cetera. Ik kan de heer Voordewind alleen maar toezeggen dat wij de materie naar vermogen betrekken bij hetgeen wij bijdragen aan de justitiële capaciteitsopbouw in de desbetreffende landen.
De voorzitter: Minister Rosenthal, bent u hiermee aan het einde van uw antwoord?
Minister Rosenthal: Ik denk het wel. Mevrouw Hachchi zei dat ik het uitgebreid over de justitiële capaciteitsopbouw heb gehad. Ik kan daarover veel meer zeggen, maar ik laat het daar nu even bij.
Minister Hillen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Ik begin met te zeggen dat piraterij moet worden gestopt. Wij moeten piraterij niet alleen proberen te beheersen en in de hand te houden, maar piraterij behoort te worden gestopt.
Internationaal gezien is piraterij namelijk een bedreiging voor de veiligheid op zee, niet alleen in termen van schade aan de koopvaardij want er worden ook mensenlevens door bedreigd. Er zijn op dit ogenblik telkens zo'n beetje twintig schepen gegijzeld met enkele honderden opvarenden die onder barre omstandigheden van hun vrijheid beroofd zijn. Dat is schandelijk. Ik herhaal in het openbaar nogmaals dat piraterij het gezag van de internationale gemeenschap aantast als wij zo'n relatief eenvoudig probleem niet kunnen oplossen. Ik zeg «relatief eenvoudig», want niets is eenvoudig. Piraterij is niet met het systeem van Somalië of enig ander land verbonden. Het is een criminele organisatie die zich ergens genesteld heeft waar het makkelijk kan. De kansloze bevolking ter plekke wordt uitgebuit voor de belangen van de piraterij. Als je piraterij uit Somalië trapt, kan die best ergens anders weer opkomen. Voor het gezag van de internationale gemeenschap, die met zeer sophisticated marineschepen rondvaart en die internationaal een behoorlijke macht kan ontwikkelen, is het van belang dat wij dit soort problemen voortvarender kunnen aanpakken dan tot nu toe het geval was.
Ik doel niet alleen op gezag waarvoor mensen respect hebben, maar in Nederland en Europa is er strijd om het budget. Het budget heeft direct te maken met de maatschappelijke appreciatie voor Defensie-uitgaven. Als je successen boekt en problemen oplost waaraan de mensen zich storen, staat men daar welwillend tegenover. Als je dat niet kan, zal men je peinzend aankijken en zich afvragen wat precies je toegevoegde waarde is.
Op dat punt moeten wij meer doen tegen piraterij. Sinds mijn aantreden ben ik daarmee begonnen. Het is echter niet gemakkelijk. Ik kan niet binnen twee of drie maanden zeggen: ik draai een paar schakelaars om en het probleem verdwijnt als sneeuw voor de zon. Integendeel, wij hebben te maken met internationale verhoudingen en internationale afspraken. Wij zijn voor de kust van Somalië in zowel Europees verband als NAVO-verband actief. Binnen die internationale verbanden maken wij afspraken en daarbij neemt elk land zijn eigen posities in en heeft elk land zijn eigen opvattingen. Veranderingen vinden niet zomaar van de ene op de andere dag plaats. Wij hebben ook nationale afspraken en mogelijkheden. Straks komen wij bijvoorbeeld over de zwaardmacht te spreken. Veranderingen die wij daarbij willen doorvoeren, kunnen wij ook niet van de ene op de andere dag doorvoeren. Die vraagstukken wortelen namelijk in een langdurige geschiedenis of langdurige belangen, die zich geordend hebben in een stabiele staat zoals Nederland heeft.
De heer Ten Broeke is begonnen met een lofzang op de VOC, de tijd van admiraals De Ruyter en Tromp. Dat was inderdaad een mooie tijd. Peter van Wanrooij heeft een prachtige rapsodie gemaakt op de heer Piet Hein. Ik herinner echter eraan dat Piet Hein een kaper was. Piet Hein was geen admiraal van de vloot, maar hij was een ordinaire kaper die door Nederland werd gebruikt om de internationale piraterij te bestrijden – er werden daarvoor kaperbrieven uitgegeven – maar en passant ook onze vijanden te bestrijden. Dankzij Piet Hein hebben wij de Zilvervloot kunnen beetpakken en is er een hoop geld binnengekomen.
In die tijd vatte allengs ook het idee post dat het internationale geweld geordend diende te worden. Dat wil zeggen dat de staat de macht over de wapens zou moeten hebben. Dat idee is steeds meer geordend en dat is ten goede gekomen aan de internationale gemeenschap. Dat is de zwaardmacht of het monopolie van de staat over wapens. Volgens mij is dat een belangrijke toegevoegde waarde van de moderne beschaving. Het lijkt mij dat wij dit zo moeten houden. Van de ene op de andere dag op grond van een economisch belang of wat dan ook zeggen: wij privatiseren een onderdeel ervan, is geen stap die zomaar genomen kan worden. Wij moeten goed over dat soort zaken nadenken. Als wij zo'n stap al willen zetten, moeten wij willen weten in welke context wij dat doen, waarom en wat daarvan de consequenties en de precedentwerking zijn. Dingen moeten zorgvuldig gebeuren.
Ik begrijp heel goed dat, gelet op de commerciële belangen van de rederijen, sommige zaken wel eens heel traag verlopen als je met overheden te maken hebt. Soms verstaat je eigen commerciële belang zich niet met de zorgvuldigheid die overheden moeten toepassen. Ik ben echter bang dat het ook in het belang van de rederijen is dat overheden zorgvuldig opereren en dat men in rechtelijke zin staat kan maken op overheden; op voorspelbare en voorstelbare juridische regels en samenhangen die een staat geordend maken en die ervoor zorgen dat regels goed kunnen worden toegepast. Daar hebben wij een groot belang bij.
Daarom moeten wij bekijken welke belangen er zijn en hoe wij daarmee moeten omgaan. Ik doel op de belangen van de reders en de belangen van internationale rechtszekerheid, veiligheid op zee en gezag van de internationale gemeenschappen. Wij moeten bekijken wat wij daaraan kunnen doen. Sinds mijn aantreden heb ik geprobeerd om veranderingen aan te brengen in de verschillende facetten daarvan of om te versnellen. Dat heb ik bijvoorbeeld geprobeerd door internationale coalities te smeden om te bekijken of wij harder tegen piraten kunnen optreden, desnoods op het land. Dat moet in ieder geval proactief en wij moeten ervoor zorgen dat missies van piraten sneller kunnen worden geblokkeerd. Ook mij irriteert het namelijk mateloos dat piraten inmiddels moederschepen hebben die zich over een veel te groot wateroppervlak verspreid hebben en steeds moeilijker te bewaken zijn. Daardoor zijn aanvallen ook steeds moeilijker te voorkomen. Deze vorm van georganiseerde misdaad is in wezen al veel te ver gegaan.
Voorts is het nodig om, als piraten zoveel geld verdienen, hen dat geld te ontnemen. Als wij over Kadhafi praten en als wij de opstandelingen met opbrengsten uit West-Europa financieren, dan moet er ook bij piraten een hoop geld zijn weg te halen. Daarbij zijn er ook financiële bewegingen. Die zijn op te sporen waarna het geld hen ontnomen moet worden. Wij moeten met piraten omgaan zoals wij met criminelen omgaan, namelijk: ze beroven van hun voordelen. Op dat punt moet er nog heel veel gebeuren en moet de internationale gemeenschap ook veel meer laten zien. Het doet mij genoegen dat in Europa, zowel binnen de NAVO als binnen de EU, steeds meer steun komt voor een hardere, proactieve en brede aanpak van de internationale piraterij.
Rederijen ondervinden inderdaad schade door piraterij. Die schade treft niet alleen Nederlandse reders …
Mevrouw Peters (GroenLinks): Als de minister aan het eind van zijn algemene beschouwingen is gekomen, heb ik twee vragen over zijn inbreng aan de minister van Buitenlandse Zaken. Mijn eerste vraag: deelt de minister van Buitenlandse Zaken de analyse van de minister van Defensie dat de georganiseerde piraterij niks te maken heeft met de situatie in Somalië? Dat is vergelijkbaar met de redenering dat Al Qaida niks te maken heeft met Pakistan of dat drugscriminaliteit niks te maken heeft met de situatie in Mexico. Mijn tweede vraag …
De voorzitter: Nee, mevrouw Peters, deze vraag kunt u dadelijk in tweede termijn stellen. De regering spreekt met één mond. Als dadelijk de minister van Buitenlandse Zaken de behoefte heeft om iets anders te zeggen dan de minister van Defensie, dan horen wij dat. We vragen nu niet of de een de ander wil corrigeren. U kunt dadelijk in tweede termijn proberen om een eventueel verschil van mening vast te stellen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Akkoord, maar ik heb nog een feitelijke vraag. Ik ben van mening dat ik die alleen aan de minister van Buitenlandse Zaken kan stellen. Heeft het PSC al op Europees niveau besloten over de landacties die de minister van Defensie graag wil uitvoeren?
De voorzitter: Mevrouw Peters, ook die vraag moet u even opsparen. Wij zijn nu namelijk bezig met de beantwoording van de minister van Defensie.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Precies, maar ik stel deze vraag naar aanleiding van zijn inbreng.
De voorzitter: Dat is prima, maar daarom hebben wij een tweede termijn in het leven geroepen. Als wij de historische beschouwingen ietsje inkorten, komen wij daaraan toe en komen vanavond ook nog thuis.
Minister Hillen: Voorzitter. Excuus als ik wat lang van stof ben, maar ik probeer sommige zaken wel eens in verband te plaatsen. Daarmee ontstaat er een diepte die je soms voordien niet voor mogelijk had gehouden. Het is ook een goede beoordeling van de feiten.
Ik zeg het volgende tegen mevrouw Peters. Het heeft er natuurlijk mee te maken dat er in Somalië geen recht heerst en dat Somalië economisch kansloos is. Luizen komen af op een zieke plant, maar de vraag is of de luizen en de ziekte met elkaar verband houden. De piraten zijn in Somalië gekomen omdat ze daar kansen hebben. Als Somalië zich goed ontwikkelt, tot een rechtsstatelijk land met kansen voor de inwoners, wordt het voor de piraten steeds moeilijker om zich daar te handhaven. Dit verband leg ik met mevrouw Peters, maar het komt niet voort uit het systeem van het land. Piraterij is in Somalië omdat die daar kansen krijgt. Als piraten uit Somalië getrapt worden, gaan die ongetwijfeld ergens anders weer aan de slag. Het ligt daar alleen op een buitengewoon lucratieve plaats en door de eeuwen heen is er in dat deel van de wereld al veel piraterij geweest. Piraterij kan echter zomaar ergens anders opkomen, met dezelfde mensen en dezelfde criminele mensen die de piraterij organiseren. In die zin is het verband anders.
Wij hebben in het debat over de artikel 100-brief al gesproken over acties op het land, van zee af, om te bekijken of bepaalde activiteiten te voorkomen zijn. Het gaat niet over invasies, maar over de vraag of wij acties vanaf zee kunnen ondernemen om piratennesten te bestrijden of het vertrekken van boten of wat dan ook op de een of andere manier tegen te gaan.
De rederijen hebben inderdaad een aanzienlijk belang, niet alleen de Nederlandse rederijen. Dat belang bestaat wereldwijd. Nederlandse reders proberen zich over het algemeen te houden aan de afspraken om schepen zo goed mogelijk te beveiligen. Dat is ook in hun eigen belang. Ik heb in mijn brief geschreven dat er voor zover wij weten nog geen schip is gekaapt dat aan de hand van de best practices is uitgerust. Dat houd ik staande. Er zijn wel eens aanvallen op schepen geweest die daar dicht bij kwamen, maar best practices willen nogal wat zeggen. Best practices houden ook in dat je vanuit een saferoom, als je die aan boord hebt, ook communicatie met de buitenwereld kunt onderhouden en toegang hebt tot de besturing van het schip; je bent daarin niet volledig kansloos. Je dobbert niet rond terwijl je wacht totdat er eens iemand in de buurt vaart om je te verlossen. Het is iets ingewikkelder dan dat.
Los daarvan helpen de best practices uitdrukkelijk wel. Dat de rood-wit-blauwe vlag voor kapers erg aantrekkelijk is, het beeld dat in de afgelopen weken wel eens in de publiciteit is ontstaan, is volgens mij bij wijze van spreken. Ten eerste is Nederland steeds manifester, zichtbaarder en vileiner aanwezig in de streek. De Nederlandse marine voert ook de rood-wit-blauwe vlag. Ten tweede staan de Nederlandse transporten niet als de meest kwetsbare transporten bekend, maar er zijn kwetsbare transporten bij. De vraag is: wat is kwetsbaar? Ik heb afgelopen dinsdag op mijn ministerie een gesprek met de reders gehad. Dat was een buitengewoon goed gesprek omdat wij naar elkaar luisterend hebben vastgesteld dat er best een aantal mogelijkheden zijn om elkaar meer te helpen. Er is nog geen verslag van dat gesprek, maar ik heb wel een kort briefje naar de Kamer gestuurd. Daarin staat dat er ook nog geen afspraken zijn gemaakt, althans niet inhoudelijk. Er is afgesproken dat wij een werkgroep maken waarin wij zullen proberen om een aantal elementen die genoemd zijn aan de orde te stellen. Op die manier willen wij bekijken of wij elkaar tegemoet kunnen komen. De kwetsbaarheid van een schip is daarvan een onderdeel.
Tot nu hebben wij met name naar lage boorden, trage vaarsnelheid en dat soort zaken gekeken, maar er zijn misschien best andere criteria die wij van toepassing kunnen verklaren. Overigens heeft kwetsbaarheid ook te maken met de situatie waarin de omgeving op dat moment verkeert. Dat kan het klimatologische aspect zijn, maar ook de vraag of er op dat moment minder of meer piraten actief zijn; er is van alles bij te bedenken. Wij kunnen volgens mij best een inventarisatie maken waarin hetgeen de reders verlangen beter in beeld kan komen door schepen door mariniers te laten beschermen.
Waarom hebben wij voor een termijn van zes weken gekozen? Wij hebben drie keer schepen met mariniers beveiligd. Dat is ons goed bevallen; dat is allemaal goed gegaan. Op de een of de andere manier wisten de piraten het ook, want zij durfden zelfs niet in de buurt te komen. Het werkt dus. Ook daarbij komen het aantal mariniers en de termijn van zes weken naar voren. Heb je die tijd nodig? Voor een deel wel, maar misschien kan het korter. Er moet met andere ministeries worden overlegd, maar daarnaast is het moeilijkste het ontvangen van de noodzakelijke clearing van internationale ambassades. Dat heeft te maken met het transport van wapens. Als wij een schip moeten begeleiden, moeten wij ergens wapens naartoe sturen, opslaan of door een land vervoeren. Dat wil nog wel eens op zich laten wachten. Het kan strikt genomen binnen een week geregeld zijn, maar dan moeten wij geluk hebben. Wij hebben echter nogal eens te maken met internationale contacten die er wat langer over doen of nog extra vragen kunnen stellen. Wij kunnen dus niet als regel stellen: op dinsdag aanvragen, is donderdag afhalen. Het zou mooi zijn als dat zou kunnen, maar dat kan hierbij helaas niet. Ook hierbij moeten wij bekijken of wij op de een of andere manier een internationaal systeem of een routine kunnen bedenken waarmee wij tijd kunnen winnen.
Hoe groot zijn de zeeën die wij moeten beschermen? De Indische Oceaan staat inderdaad niet in de brief die wij geschreven hebben. Wij realiseren ons dat het bereik van de piraten steeds groter wordt. Wij willen geen grenzen bij een bepaalde zee trekken. Het gaat erom dat schepen afdoende kunnen worden beschermd en dat dit op een redelijke manier kan gebeuren. De heer Ten Broeke vroeg of het draaiboek openbaar gemaakt kan worden. Op de een of andere manier zijn alle punten van de heer Ten Broeke van de week ook aan de orde geweest. Ja, dat zou misschien kunnen, maar wij willen eerst goed met elkaar doornemen welke afspraken openbaar gemaakt kunnen worden; op welke manier wij dingen transparant kunnen maken. Op dit moment zitten wij wat onze ervaringen betreft nog in de opbouwfase. Wij willen het zo goed mogelijk doen in het belang van de reders, maar ook in het belang van de veiligheid van de mariniers en in het belang van een systeem dat duurzaam en houdbaar is omdat het aan beide kanten goed werkt.
Wij kunnen ook over het aantal mariniers spreken. Misschien zijn de aantallen die tot nu toe zijn meegegaan aan de grote kant, maar dat ligt ook aan het transport. Bijvoorbeeld een transport met enkele zeeslepers en een groot boorplatform is een ander transport dan als wij met één schip te maken hebben. Het kan ook met de grootte van de bemanning te maken hebben; er is van alles over te zeggen. Ook daarover zullen wij praten om te bekijken welke aantallen het verstandigst zijn en ook of dit in het belang van de veiligheid van de mariniers is en wat dit allemaal moet kosten. Ook daarbij zijn verschillende bedragen mogelijk.
Vroeger, in de prachtige tijd van de VOC, had Nederland ongeveer in elk land in Azië een aantal forten. Mensen die veel varen komen die ook tegen. In die forten zaten Nederlandse soldaten en was Nederlands wapentuig opgeslagen. Men kon dus van fort naar fort gaan en wapens ophalen, maar dat kan nu helaas niet meer. Wij kunnen echter geleidelijk regionale capaciteit opbouwen. Als je ergens naartoe gaat en daarna weer terugkomt, kun je proberen om twee keer daarvan gebruik te maken. Het kan in ieder geval hier en daar wat praktischer. Tot nu toe was dat nog niet het geval. Dat wil zeggen dat de kosten daardoor tot nu toe per definitie hoger waren. Gaat het om het berekenen van de marktkosten? Ook dat is een heel moeilijke vraag. Moeten wij met de reders afspreken: wij berekenen de kosten? Wij zitten nog midden in de discussie; wij zijn er nog niet uit. De redeneringen die wij hebben toegepast hebben ten eerste ermee te maken dat de kansen voor alle reders gelijk moeten zijn. Wij werken dus non-discriminatoir. Het is dus niet: wie het meeste betaalt, kan het meeste krijgen. Ten tweede gaan wij ervan uit dat de macht van de Staat niet te koop is; wij bestellen, wij willen het binnen een bepaalde tijd hebben en wij betalen daarvoor. Het is een zorgplicht van de Staat om beschermingsmacht waar mogelijk beschikbaar te stellen. Wij kunnen daar echter bij wijze van spreken een soort belasting, heffing of wat dan ook voor vragen, om het ordentelijk, objectief en toetsbaar te houden. Dat wil niet zeggen dat per definitie alle kosten gedekt hoeven te zijn, maar wij moeten proberen om het gelijk te houden en van vaste eenheden uit te gaan. Die benadering proberen wij te volgen, maar die hebben wij nog niet tot in de finesses uitgewerkt.
Het kan ook best voorkomen dat een deel van de kosten op de Defensiebegroting neerslaat. Tot nu toe is dat ook gebeurd. Ik zeg tegen mevrouw Hachchi dat dit niet gebeurt omdat wij vinden dat er toch genoeg geld is, integendeel, of dat het makkelijk kan. De minister van Buitenlandse Zaken duidde al op het volgende. Als het kabinet en ik van mening zijn dat het onder de zorgplicht van het minister van Defensie valt, en dus binnen onze taakopdracht, dan valt het ook binnen onze begroting. Het is een tweede dat wij moeten proberen om het voor alle partijen zo profijtelijk en voordelig mogelijk te maken, maar wij zitten wat dat betreft in de opbouwfase. Volgens mij proberen wij het op een voortvarende en zorgvuldige manier te doen. Ik hoop dat wij eruit komen, maar dat lukt niet van de ene op de andere dag.
Volgens mij zal de minister van Veiligheid en Justitie ingaan op het rapport van de commissie-De Wijkerslooth. Wij hebben niet voor niets om een advies gevraagd, want dat gaat over de zwaardmacht van de overheid. Die beslissing willen wij niet alleen in breder verband bezien, maar die willen wij ook in breder verband delen om te bekijken of alle argumenten die naar voren komen, gewisseld zijn. Het hele palet overziend, merk ik op dat wij proberen om het voortvarend te doen en met een beleidswijziging in vergelijking met het vorige kabinet. Het gebeurt zichtbaar, maar wij zijn er nog niet. Ik hoop dat wij in afspraken met de reders een heel eind komen, maar ik kan daarvoor geen termijn van dagen of weken noemen. Neem echter van mij aan dat wij er van beide kanten vaart achter zetten.
Ik kom op de vraag hoe wij de Kamer op de hoogte stellen en om hoeveel aantallen het per jaar gaat. Ik kan geen aantal per jaar noemen. Wij hebben in de kaderbrief een schatting gemaakt, uitgaande van de VPD's die wij tot nu toe op pad hebben gestuurd. Als het kleinere aantallen mariniers betreft, kan het aantal VPD's heel goed groter zijn. Misschien kunnen er op termijn meer mariniers beschikbaar komen. Volgens mij is dit ook gewisseld in een interruptiedebat tussen de heer Voordewind en de heer De Roon over bezuinigingen op Defensie. Ik zou er graag een bataljon mariniers voor dit soort activiteiten bij willen hebben, maar ik heb daar jammer genoeg de middelen niet voor. Wat mij betreft is dat welkom, want dan kunnen wij ook meer doen. Ook dan hebben wij nog geen privatisering van de zwaardmacht nodig. Nederland kan namelijk echt veel, als wij er maar geld voor over hebben.
De minister van Buitenlandse Zaken is ingegaan op de vraag of het onder de HGIS valt. Ik zou willen dat het zo was; wij kunnen erover praten. Ik kom op de manier waarop ik de Kamer op de hoogte stel. Ik heb in de kaderbrief voorgesteld dat het niet onder de artikel 100-prodecure valt. Uiteraard gebeurt er in Nederland niks geheimzinnigs. Mevrouw Peters zei: wij hebben het uit de krant vernomen. Nee, het is allemaal ordentelijk gemeld; telkenmale. Elke VPD is aangemeld, maar wij hebben gezegd: wij beschouwen het niet als een artikel 100-besluit waarvoor van tevoren toestemming van de Kamer moet worden gevraagd. Wij begrijpen echter heel goed dat wij samen met de Kamer tot een procedure moeten komen waarin de controle van de Kamer zijn kansen krijgt en de regering slagvaardig genoeg kan zijn. Als van de zijde van de Kamer en de reders met name op snelheid wordt aangedrongen en als wij de Kamerprocedure erbij houden, is dat een vertragend element. Daarom stellen wij voor om een keer per jaar een inventarisatie, een totalisering, te geven van de aantallen VPD's die zijn geleverd, de omstandigheden en de manier waarop het verder gelopen is. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er tussendoor een brief naar de Kamer gestuurd wordt als zich bijzondere omstandigheden voordoen om die uitzonderlijkheden te melden.
Mevrouw Eijsink vroeg of inzet van de KMar een optie zou zijn. Ik schat in dat zij piraten bekeuringen wil geven. Even serieus: nee, de bewapening van de KMar is daar niet op toegerust en daar is het soort treffen ook niet op ingericht. Dit moet je met mariniers doen, want die zijn daarvoor opgeleid en bewapend. De inzet van de KMar is daarom niet aan de orde.
Er is gevraagd wanneer er sprake is van een aanval; wat beschouwen wij als een aanval op een schip? Voor een aanval op een schip hoeft geen schot gelost te zijn. Er is sprake van een aanval op schip als een piratenboot komt aanvaren en kennelijk de bedoeling heeft om een schip aan te vallen. Vanaf dat moment staat het schip onder aanval en kan het schip zich verdedigen. De mariniers aan boord zullen dat ook doen.
Er is ook gevraagd naar de lichten van Thales; de schijnwerpers met bijna laserkracht. Die zijn al aan boord; daarvan wordt ook al gebruikgemaakt. Voor de piraten is het inderdaad een verschrikkelijke gewaarwording, want als je op zee bent en daardoor beschenen en verblind wordt, is het heel moeilijk om je werk nog te kunnen doen. Je kunt een heleboel gewapend treffen voorkomen door je met voldoende van dit soort middelen toe te rusten. Dan kun je de piraten namelijk met enige mogelijkheid van je afhouden.
Volgens mij heb ik hiermee het meeste gehad en anders kom het in tweede termijn wel aan de orde.
Mevrouw Hachchi (D66): De minister gaf aan dat de inzet van VPD's een taak van Defensie is en dat dit binnen de begroting van Defensie past. Ik vraag mij ten eerste af hoe dit zich verhoudt tot de woorden van deze minister dat het geld op is. Wij hebben dat gehoord bij de missie voor Libië. Zoals de voorzitter al aangaf, spreekt het kabinet met één mond en daarom lijkt mij dit een terechte vraag. Ten tweede: zit er voor Defensie een kop op de kosten van de inzet? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met het evenwicht in de aanvragen van reders?
Minister Hillen: Wij zijn nog niet uitgepraat over het laatste punt. Tot nu toe hebben wij het met tentatieve bedragen gedaan die gebaseerd waren op een berekening die te maken had met het inzetten van bijvoorbeeld de KDC-10. Die moet daarvoor ergens apart naartoe gestuurd worden, met inbegrip van een mogelijke reservevlucht en wat dies meer zij. Wij krijgen daar nog een meer praktische berekening van, maar dat kan ik op dit moment nog niet precies voorspellen.
Mevrouw Hachchi heeft gelijk in het eerste, maar daarom piept en kreunt het ook zo bij ons. Dit is geen geld dat wij uit de achterzak halen en toch nog overhadden, nee, dit is een kwestie van heel zorgvuldig bekijken of wij iets moeten vertragen of herbeleggen. Het geld is bij ons daadwerkelijk op. De schade voor Defensie is beperkt gebleven tot ongeveer 1,5 mln. maar die schade komt hard bij ons aan. Dat is lastig, maar Defensie heeft te leveren voor hetgeen tot zijn zorgplicht behoort, binnen de marges die mogelijk zijn. Dit is een van de punten die wij op een fatsoenlijke manier proberen te doen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister geeft aan dat nog aan de verdeling van de kosten wordt gewerkt. Hij noemt een aantal uitgangspunten die hij daarbij hanteert. Waarom wordt niet het uitgangspunt gehanteerd dat in principe alle additionele kosten doorberekend moeten worden?
Ik heb ook nog gevraagd of het bericht in De Telegraaf klopt dat er een afspraak over een vaste kostendoorberekening van € 70 000 is gemaakt.
Ik kom ook nog eens terug op de aantallen. De minister zegt dat het van de omvang afhangt hoeveel uitzendingen er zullen zijn. Als zij echter gemiddeld twee weken duren, kan het een behoorlijk aantal uitzendingen per jaar zijn. Ik wil daarover meer details van de minister horen.
Minister Hillen: Dat laatste weet ik nog niet. Tot nu toe zijn wij van de inzet van twee VPD's tegelijk uitgegaan. Ten aanzien van de opbouw en afbouw daarvan merk ik het volgende op. De mariniers stappen niet van het ene op het andere schip over. Daar komt echt iets meer bij kijken. Bovendien zou het toeval zijn als dat schip precies in dezelfde haven ligt. De clearance en dergelijke komen er dan ook nog bij. Bij kleinere aantallen mariniers kunnen er wellicht meer VPD's ingezet worden. Daar moeten wij in overleg met de reders nog uitkomen.
Ik kom op het doorberekenen. Ik heb daarstraks gezegd dat wij tot een zo objectief mogelijk tarief proberen te komen. Dat was tot nu toe onze benadering, omdat het voor ons geen handel is die wij verkopen, zelfs niet als het tegen de kostprijs is. Wij gaan ervan uit dat de zwaardmacht in principe tot zorgplicht leidt. Er hoort een soort profijtbelasting bij als je daarvan gebruikmaakt; daar hoort een rekening bij. Ook dat moet nog nader uitgewerkt worden, omdat de tariefstelling nog niet helemaal verfijnd is.
Ik merk het volgende op over het artikel in De Telegraaf. Er is inderdaad afgesproken dat wij verdergaan. Ik heb een brief aan de Kamer geschreven waarin dit precies stond. Alle andere wensen die in De Telegraaf stonden, leven misschien bij de reders, maar daarover zijn nog geen afspraken gemaakt.
De heer De Roon (PVV): Ik heb een vraag over extra mariniers voor dit soort acties. Ik wil graag van de minister weten wat het moet kosten om een derde, een vierde of een vijfde team beschikbaar te kunnen hebben. Als hij dat antwoord niet nu kan geven, kan hij dat misschien schriftelijk aan de Kamer laten weten.
Een andere vraag betreft dat laserlichtkanon. De minister zei dat die kanonnen al aan boord van schepen zijn. Bedoelt hij nu marineschepen of ook koopvaardijschepen? Is dat kanon een toegestaan afweermiddel dat binnen de regels van zelfverdediging valt? Misschien is dat een vraag die de minister van Veiligheid en Justitie moet beantwoorden, maar ik wil daarover graag zekerheid hebben.
Minister Hillen: Het kanon is aan boord geweest van schepen die wij met VPD's begeleid hebben. Het kanon wordt door ons gebruikt. Ik kan niet zeggen hoe het met de kosten zit, omdat te maken heeft met aantallen, de duur en de afstand. Dat is dus echt heel verschillend. Tot nu toe hebben wij per transport een bedrag van ongeveer vijf ton gerekend, maar dat kan ook meer of minder zijn.
De heer De Roon (PVV): Mijn vraag was of die laserlichtkanonnen ook aan boord van koopvaardijschepen kunnen worden ingezet. Ik bedoelde niet dat die door mariniers worden ingezet, maar dat die door de koopvaardij zelf als zelfverdedigingsmiddel mogen worden ingezet.
Minister Hillen: Bewapening is de volgende stap. Als het lichtkanon tegelijkertijd als bewapening kan worden ingezet, zal de minister van Veiligheid en Justitie daarop ingaan.
De voorzitter: Wij parkeren die vraag even.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Het beleidskader dat wij nu bespreken was de Kamer eigenlijk in mei toegezegd, maar het werd later. Dat is niet erg als je dan denkt dat je een volledig uitgewerkt kader hebt. Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat volgens mij de helft er nu is, maar nu bekruipt mij het gevoel dat het amper een derde is en dat wij over een conceptbeleidskader spreken. Klopt dit? Zo ja, hoe is dit mogelijk? De Kamer ontvangt het te laat, vorige week woensdag, maar de minister spreekt afgelopen maandag met de reders. Ik hoor hem meermaals zeggen: nee, dat moet nog uitgewerkt worden, nee, dat weten wij nog niet, ja, komt nog, nee, dat is tentatief. Dit kan eigenlijk niet op deze manier. Ik maak hier bezwaar tegen, want op deze manier kunnen wij hierover geen oordeel vormen.
Minister Hillen: Het voorliggende beleidskader is op deze manier toegepast. Als er niks verandert, blijft dit voorlopig het beleidskader. In mijn gesprek met de reders hebben zij een aantal goed onderbouwde argumenten gegeven. Wij zijn altijd bereid om te luisteren en te bekijken of wij daarmee iets kunnen doen. Wij zullen bestuderen of er meer mogelijkheden zijn.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Is begrijp dat het inderdaad een conceptbeleidskader is en dat de Kamer een uitgewerkt beleidskader krijgt, mét het rapport-De Wijkerslooth, en dat wij dan pas spreken over goedkeuring van de Kamer over een beleidskader.
Minister Hillen: Ik garandeer niet eens dat het beleidskader dat straks verschijnt, het definitieve beleidskader zal zijn. Daarna gebeuren er misschien weer dingen. Er is sprake van een zich ontwikkelende discussie, waarin de overheid op een adequate manier probeert deel te nemen aan een internationaal buitengewoon lastig proces. Dat wil zeggen dat er nog wel veranderingen zullen zijn. Wij proberen de Kamer daarvan naar ons beste weten op de hoogte stellen. Wat wij tot nu toe met de VPD's hebben gedaan, past binnen het beleidskader dat de Kamer ontvangen heeft.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag voor de duidelijkheid van de reders. Er wordt nu gesproken over de inzet van maximaal twee teams per keer. Dat houdt een beperking in. De minister zegt echter ook: het zijn er veertig in totaal, maar het kunnen ook vier teams zijn als je het verdeelt over meer kleinere schepen. Is die veertig het maximum voor de minister – dat zouden meerdere teams zijn – of is het geld het maximum? De minister moet toch nog definitieve afspraken over het geld maken met de rederijen? Dan kunnen die veertig er misschien wel vijftig zijn als het goedkoper uitvalt.
Minister Hillen: Ik hoop van harte dat het er meer zullen zijn, net zoals ik van harte hoop dat wij tegelijkertijd de piraterij kunnen uittrappen. Ik kom meteen op de vraag over Koninkrijksvlaggen; waarom wordt dat uitdrukkelijk zo gezegd? Als wij het zo doen, is dat best een goede methode, die deugdelijk is opgezet. Daarom kan het voor andere landen aantrekkelijk zijn om om te vlaggen naar Nederland, maar dat kan niet de bedoeling zijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister zegt nu: het kunnen er meer zijn. Krijgen wij dan nog een definitief standpunt en een bevestiging dat het misschien meer dan twee teams kunnen zijn?
Minister Hillen: Ja, ik hoop dat ik de rederijen meer van dienst kan zijn.
De heer Knops (CDA): Ik heb de minister een vraag gesteld over het verschil tussen de twee brieven. In de ene brief stond dat er in bijna geen enkel geval sprake was van een kaping, maar in de andere brief stond dat er in geen enkel geval een kaping heeft plaatsgevonden. Hoe verklaart hij dat verschil? Dat betreft misschien op zijn minst één schip. Ik heb ook nog een suggestie gedaan over het onderzoek naar meer alternatieve mogelijkheden om piraten non-lethal te bestrijden, al dan niet met inzet van TNO.
Minister Hillen: TNO is altijd buitengewoon behulpzaam, want TNO ontdekt veel. Non-lethal alternatieven, niet-dodelijke wapens, graag zelfs. Met onze proactieve bestrijding proberen wij juist te voorkomen dat piraten op zee komen en proberen wij hun profijt weg te nemen. Dat is allemaal non-lethal. In die zin ben ik het altijd met de heer Knops eens; wij voorkomen dolgraag. De mariniers zijn niet aan boord van schepen om elke piraat die zij zien, dood te schieten. Zij zijn aan boord om ervoor te zorgen dat het desbetreffende schip niet aangevallen wordt. De geweldsinstructie en de manier waarop zij ermee omgaan is professional en op het niveau waarop de Nederlandse krijgsmacht gewend is te opereren, namelijk met terughoudend gebruik van geweld.
Ik kom op de verschillen in redactie tussen de brieven; «bijna» of «helemaal niet». Dat heeft te maken met de graad van best practices. Er zijn schepen aangevallen waarop een aantal best practices waren toegepast, maar niet volledig genoeg. De schepen waarop de best practices volledig waren toegepast, zijn bij mijn weten nog niet aangevallen.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik vrees dat ik mevrouw Eijsink een beetje moet bijvallen. Wij hebben het AIV-rapport in december al ontvangen. Toen was de Kamer eigenlijk al drie jaar verenigd over hetgeen moest gebeuren. Het beleidskader zouden wij in mei ontvangen. Vorige week hebben wij mede op aandringen van het ministerie een splitsing aangebracht tussen artikel 100 – daarover ging een groot deel van de introductie van de minister – en de andere brieven, waarvan er ook een te laat was. Nu moet ik begrijpen dat het beleidskader dat hier wordt gepresenteerd vooral gaat over de situatie die wij hiervoor hebben meegemaakt, namelijk het experiment op drie schepen. Wij snakken echter allemaal naar een oplossing voor ongeveer 300 schepen. Het is dus echt te mager.
Ik weet dat er een gesprek heeft plaatsgevonden – daar heb ik zelf op aangedrongen – maar ik wil iets meer stappen van de minister horen. Het is namelijk echt te weinig om vanavond uit elkaar te gaan en dat de minister zegt: weet u wat, het gesprek is er en dat zetten wij voort; ik heb ook nog verteld langs welke parameters dat gesprek zou kunnen plaatsvinden, maar voor de rest kan ik u niets meedelen over de vraag waarop het uitkomt en tot welk beleid dit leidt. Ik wil nu een principiële keuze van deze minister over de inzet van VPD's horen of ik wil weten dat dit niet gebeurt. Dan moet de Kamer misschien maar eens bekijken wat zij eraan kan doen.
Minister Hillen: Ik dacht dat de heer Ten Broeke na vanavond nog de meest gelukkige zou zijn omdat het beleid steeds meer zijn kant uitkomt. Het antwoord is heel simpel: wij proberen de reders met de inzet van mariniers en VPD's zo veel mogelijk tegemoet te komen. De reders hebben over hetgeen wij gedaan hebben, en wat goede transporten zijn geweest, gezegd: zo veel hoeft niet; kan het sneller? Wij moeten dus met elkaar in gesprek om te bekijken of wij daarin veranderingen kunnen aanbrengen. Zo gauw wij het daarover eens zijn of er voldoende mogelijkheden zijn, wordt de Kamer daarvan onmiddellijk op de hoogte gesteld. Dat is volgens mij een nieuwe acceleratie ten goede. Ik kan daar vanavond echter geen definitieve uitspraken over doen, omdat het gesprek net begonnen is. Het is bijvoorbeeld afhankelijk van de clearance. Ik heb erop gewezen dat wij niet weten of de termijn bekort kan worden en welke procedures wij moet volgen; hoe kun wij het zo goed mogelijk doen? Dat heeft te maken met het aantal mariniers, maar bijvoorbeeld ook met de afspraken die wij moeten maken over de mate van beveiliging die een schip nodig heeft. Dat is een heel moeilijke afweging; wat is een kwetsbaar schip? Volgens mij kan juist de VVD blij zijn dat dit kabinet goed naar de VVD luistert.
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en voor de vragen die zij mij hebben gesteld. De heer De Roon zei dat het een multidisciplinaire aanpak vergt. Daar mag geen misverstand over bestaan. Vanuit mijn verantwoordelijkheid geven wij daar ook veel prioriteit aan. Wij zijn in allerlei internationale opsporingsverbanden actief, maar daar ga ik zo dadelijk nog concreter op in. Deze week was het landelijk parket duidelijk aanwezig bij een vergadering van Eurojust en heeft daar een inbreng geleverd.
Aansluitend op wat collega Rosenthal en collega Hillen hebben gezegd, kom ik op de commissie-De Wijkerslooth. Velen van u hebben duidelijk gevraagd: wanneer komt die commissie met een advies? Ik zeg net als collega Hillen dat de zwaardmacht belangrijk is, met name de vraag hoe zich die verhoudt met particuliere beveiliging en het advies dat de AIV heeft uitgebracht. Het kabinet wil een heel gedegen afweging maken, ook gelet op posities van andere landen, om alles heel goed op een rijtje te krijgen.
Ik herinner aan de opdracht van de commissie-De Wijkerslooth. Die opdracht betreft een paar deelvragen die ik kort wil noemen. «Welke implicaties heeft eventuele gedeeltelijke doorbreking van het geweldsmonopolie ten behoeve van de inzet van gewapende particuliere beveiligers tegen piraterij, waaronder juridische en operationele implicaties?»; «Indien het advies zou leiden tot een conclusie dat bewapening van particuliere beveiligers in het kader van piraterij wenselijk is, welke minimale condities zijn dan nodig om deze inzet mogelijk te maken?» en «Hoe luidt uw advies ten aanzien van alternatieven voor het doorbreken van het geweldsmonopolie, zoals gelegen in de mogelijkheden tot preventie en opsporing?» Die mogelijkheden komen vanavond ook aan de orde. Opsporing is voor mij heel belangrijk, maar komt meestal weinig aan bod. De internationale context speelt natuurlijk ook een rol; hoe doen andere landen het? Nederland kan niet op een eiland opereren. Het is misschien een merkwaardig beeld bij dit onderwerp, maar het is goed dat wij daarop aansluiten.
Heel recent hebben wij van de commissie-De Wijkerslooth het verzoek gekregen om maximaal twee maanden uitstel voor de rapportage te krijgen. Ik zie de leden al schrikken, maar het is goed om dat te melden; dat speelt recent. Daartoe bestaat een mogelijkheid in het reglement van de commissie. Dat heeft te maken met de gedegenheid waarmee men wil opereren, een eigen oriëntatie. Ik kan niet helemaal uitsluiten dat het met vakanties te maken heeft, maar ik zeg tegen de heer De Roon dat het dus niet voor het aanbreken van het zomerreces kan. In mijn agenda staat dat het zomerreces volgende week begint. Dat is niet ons zomerreces, maar het zomerreces van de Kamer. De commissie-De Wijkerslooth kan daarvoor echter niet rapporteren. Zij zou per 1 augustus rapporteren. Ik zeg toe dat ik met de voorzitter van de commissie-De Wijkerslooth zal spreken, gelet op de inzet van de Kamer en haar vragen. Wij zullen een nadere afspraak met de commissie maken en de Kamer daarover zo snel mogelijk rapporteren.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb vanavond de ontdekking gedaan dat wij over een conceptbeleidskader spreken. Het kan volledig aan mij liggen, maar ik moet stellen dat er dan veel aan mij voorbijgegaan is. Nu zegt de minister van Veiligheid en Justitie dat hij heel recent een verzoek tot uitstel gekregen heeft. Ik neem aan dat «heel recent» twee uur voor deze vergadering is, anders had de Kamer hierover even een briefje kunnen krijgen. Ik spreek namens mijzelf, maar wellicht dat collega's dit ook vinden. Het is namelijk uitermate van belang dat wij hier ordentelijk een aantal zaken kunnen bespreken. Daarom vraag ik de minister: wanneer komt het rapport naar de Kamer? De minister hoeft zich volgens mij niet druk te maken over de werkbelasting van de Kamer. Als de Kamer, deze commissie, van mening is te moeten terugkomen voor een rapport dat midden in het reces verschijnt, dan kan ik de minister verzekeren dat wij daar zelf over kunnen gaan. Wij willen dat ook wel mogelijk maken, gezien de urgentie van de discussie.
Minister Opstelten: Volgens mij bestaat daarover geen verschil van mening. Ik heb het verzoek gisteren gekregen. Het is aanleiding om daarover met de commissie te spreken, maar dat betekent niet dat wij toestemming voor uitstel geven. Ik wil echter even in alle zorgvuldigheid met de commissie spreken, want zij heeft het recht om uitstel te vragen als daar aanleiding voor is. Dat is ook een gebruik in dit huis. Wij moeten er kennis van nemen hoe lang het uitstel is, waarom dit nodig is en welke meerwaarde dit oplevert. Op basis daarvan trekken wij een conclusie en informeren wij de Kamer per ommegaande. Dat is onze plicht en zo zien wij het ook. Het kabinet wil ook graag dat de rapportage er snel komt; daarover mag geen misverstand bestaan. Dat is noodzakelijk gelet op de urgentie en de diepgang van de vraagstelling, zoals door een aantal leden duidelijk is aangegeven. Wij willen ook voor onszelf en de Kamer conclusies trekken en met een duidelijk standpunt komen om daarover het debat te voeren.
De voorzitter: Het rapport zou op 1 augustus komen, maar de commissie vraagt om twee maanden uitstel. Daarna moet er ook nog een kabinetsreactie komen. Komen wij dan ergens in oktober terecht?
Minister Opstelten: Dat is zo, maar als er verzoek tot uitstel is, begin ik niet meteen met de data. Gelet op de urgentie, wil ik met de voorzitter van de commissie spreken en de Kamer daarover per ommegaande conclusies en duidelijkheid geven.
De voorzitter: Het lijkt mij wel verstandig, ook voor deze commissie, de Kamer, om voor het eind van onze vergaderperiode, aanstaande donderdag, te weten waar wij aan toe zijn. Kan de minister toezeggen dat hij ons uiterlijk dinsdag voor 12.00 uur meedeelt wat zijn overleg met de commissie heeft opgeleverd en wat zijn inschatting van de termijn van de behandeling van het rapport en het regeringsstandpunt daarover is? Volgens mij wil de Kamer voordat zij het reces inluidt, misschien in een procedurevergadering praten over de vraag hoe daarmee om te gaan.
Minister Opstelten: Zeker, ik zeg toe dat ik met de voorzitter van de commissie overleg zal plegen en de Kamer de conclusies van dat overleg per ommegaande zal melden.
De voorzitter: Dat doet u uiterlijk dinsdag voor 12.00 uur?
Minister Opstelten: Zeker.
De heer Ten Broeke (VVD): Als het uitstel van twee maanden ook is ingegeven door de werkbelasting en mogelijk de vakantie van de commissie, komen wij inderdaad op 1 oktober of wellicht nog later uit. Waar begint namelijk de teller? Dan moet ook nog een reactie van de regering volgen. Ik kan me voorstellen dat de afweging over de zwaardmacht – die vinden wij ook ingewikkeld – zorgvuldig gemaakt moet worden. Ik vind het echter veel ernstiger om ook nog eens twee maanden of meer – dat kunnen wel drie maanden worden – te moeten wachten op het VPD-beleidskader dat zojuist door de minister van Defensie aan deze afweging gekoppeld is. Dan is het straks een klein jaar na het AIV-advies en zijn wij dan pas aan nieuw beleid toe. Dat moet echt van elkaar losgekoppeld worden.
Minister Opstelten: Het moge duidelijk dat het kabinet de ambitie heeft om na ontvangst van het rapport zo snel mogelijk te beslissen. Zoals de heer Ten Broeke zegt, betreft het zwaarwegende situaties. Ik heb ook niet voor niets nogmaals de hoofdelementen van de opdracht aangegeven. Het hoeft natuurlijk niet te wachten op het beleidskader dat voorligt en de uitvoering daarvan.
De voorzitter: Heren ministers, voor deze commissie was het wel prettig geweest om dit voorafgaand aan dit overleg te weten. Als u de informatie gisteren al had, zitten wij nu in een AO dat enigszins gehandicapt is door het ontbreken van deze informatie en de koppeling die de minister van Defensie zojuist heeft gemaakt. Ik wil graag ten spoedigste, het liefst in tweede termijn, horen hoe u ermee omgaat. Anders praten wij namelijk een beetje in zijn algemeenheid, maar daar doen wij uw agenda en de onze geen recht mee.
Minister Opstelten: Wij komen daar in tweede termijn op terug, want daar mag geen onduidelijkheid over bestaan; dat willen wij ook niet.
Ik ben volgens mij op alle vragen over het geweldsmonopolie ingegaan; wat denkt u dat mogelijk is? Mevrouw Hachchi en de heer Voordewind hebben daarover gesproken. Het lijkt mij niet juist om daar nu al allerlei bespiegelingen aan te wijden. Dat zou ons te veel ophouden. Het zou kunnen, maar wij wachten op de rapportage van de commissie-De Wijkerslooth. Dat lijkt ons een belangwekkend advies te worden, maar inhoudelijk weet ik er nog niks van. Wij hebben echter niet voor niets om dat advies gevraagd.
De heer Knops vroeg of het klopt dat steeds meer Europese landen particuliere bewapende beveiligers toestaan. Ik kan daarvan een kort overzicht geven. Hieruit blijkt dat het belangrijk is om het op deze manier te bekijken, ook internationaal. België staat vooralsnog afwijzend tegenover de inzet van gewapende private security companies (psc's) op koopvaardijschepen. De Belgische wet sluit het vervoeren van wapens aan boord namelijk in principe uit. Duitsland staat er ook afwijzend tegenover; het geweldsmonopolie staat daar voorop. Frankrijk staat afwijzend tegenover de inzet van gewapende psc's; daartegen bestaat in de politiek grote tegenstand. Noorwegen stelt dat de inzet van psc's niet illegaal is. Men is daar met nieuwe regelgeving bezig en onder bepaalde omstandigheden zijn gewapende psc's onder voorwaarden toe te staan. In het Verenigd Koninkrijk is het officiële standpunt dat de regering tegen de inzet van gewapende psc's is, maar dit standpunt wordt heroverwogen. Volgens mij maakt dat duidelijk dat wij ook internationaal een buitengewoon goede positie voor factfinding moeten innemen.
Ik kom op de vraag van de heer De Roon over laserwapens. Ik wil heel precies in eigen huis en met collega's overleg plegen over onze positie. Dit soort vragen komen ook in het advies van de commissie-De Wijkerslooth aan de orde: wat kan wel en wat kan niet, als men al geneigd is om onder voorwaarden medewerking te verlenen. Volgens mij moeten wij hierbij heel precies de internationale afspraken bekijken. Ik wil dus met de collega's overleggen en de Kamer daarover schriftelijk berichten als het kan.
Hetzelfde geldt voor de vraag van de heer Knops over de inzet en kennis van TNO. Dat betreft vragen, discussies, documentatie en knowhow die bij de commissie-De Wijkerslooth ingebracht worden voor advies.
De heer De Roon heeft een aantal interessante vragen gesteld over de mogelijkheden om financiën te ontnemen aan de piraterij. In strafzaken heeft het OM mogelijkheden om wederrechtelijk verkregen voordeel van piraten af te nemen. Ik zei al dat het landelijk pakket deze week – dat is heel toevallig – onder andere een coördinatiemeeting over piraterij bij Eurojust heeft belegd, met alle officieren van justitie die zich met piratenzaken bezighouden. Het doel van de vergadering was te komen tot de oprichting van een taskforce voor piraterij, zodat alle informatie die verspreid bekend is daadwerkelijk kan worden omgezet in strafrechtelijke dossiers die kunnen leiden tot een strafrechtelijke aanpak, inclusief ontneming van financiën van de hoofdrolspelers in de piraterij. Daarbij is de insteek om te richten op opdrachtgevers, financiers en onderhandelaars. Die taskforce kan de Kamer nader informeren over het aanwenden van in beslag genomen winsten ten behoeve van piraterijbestrijding, zodra het genoemde initiatief resultaat oplevert. Het komt dus verder aan de orde. Ik zeg toe dat ik de Kamer na het zomerreces informeer over de stand van zaken; hoe het concreet wordt vormgegeven en waartoe dit zal leiden. Anders krijgt de Kamer alleen het algemene bericht dat ik nu geef, maar dat heeft weinig zin.
De heer Van Dijk vroeg hoe ik omga met particuliere beveiliging die nu al plaatsvindt, zoals in Nieuwsuur te zien was. Volgens mij is daar al op ingegaan. Het is bekend dat er in ons juridisch kader, onze wetgeving, beperkte mogelijkheden tot zelfbescherming tegen piraterij zijn. Men kan bij de reguliere korpschefs een verlof voor het voorhanden hebben van wapens aanvragen. Het betreft maximaal één handvuurwapen en/of één geweer. Ik heb de aantallen aanvragen beschikbaar. Sinds maart is er geen aanvraag geweest. Het desbetreffende schip voer onder Britse vlag en valt daarmee onder de Britse rechtsmacht. Bij aanwezigheid in Nederlandse wateren is vereist dat men aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoet. De politie kon op basis van de bekende informatie niet nagaan of Nederlandse wetten in deze situatie zijn overtreden.
Ik heb de vraag van mevrouw Eijsink in de kern beantwoord, maar nog niet tot haar genoegen heb ik begrepen. Meer is op dit moment echter nog niet mogelijk.
De heer De Roon vroeg of het mogelijk is om over te gaan tot de aanhouding van piraten in de regio, op het land. Dat is een zaak waarvoor het kabinet mogelijkheden heeft, maar dat loopt via de collega van Defensie. Er zijn ook internationale resoluties die daartoe mogelijkheden bieden. Mijn collega van Defensie heeft gesproken over de EU en de NAVO en daar verwijs ik naar.
De heer De Roon vroeg of de levering van wapentuig aan piraten in internationaal verband moet worden aangepakt en bemoeilijkt. Uiteraard neemt Nederland op meerdere vlakken, ook internationaal, initiatief om piraterij in breed opzicht aan te pakken. Het is aan de commissie-De Wijkerslooth om de opsporing ook in dat verband tegen het licht te houden en daarover nadere adviezen te geven. Ik verwijs ook naar Europol en Eurojust. Het gaat over financiers, onderhandelaars en opdrachtgevers die in dat verband aangepakt worden. Hiermee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord.
De voorzitter: Wij bewaren de vragen van de Kamer even voor de tweede termijn, want wij willen eerst de vraag der vragen beantwoord hebben. De minister van Buitenlandse Zaken zou namelijk nog iets nazoeken over de brief van staatssecretaris Knapen. Daar had mevrouw Hachchi naar gevraagd.
Minister Rosenthal: Ik kan het volgende meedelen. Wij hebben begrepen dat in de Kamer voor na het reces een AO over piraterij en ontwikkelingssamenwerking is uitgeschreven. Het spreekt vanzelf dat de staatssecretaris alles doet wat in zijn vermogen ligt om ervoor te zorgen dat de toegezegde brief de Kamer ruim op tijd zal bereiken.
De voorzitter: Dat AO is nog niet gepland.
Mevrouw Hachchi (D66): Sterker nog, voorzitter, wij wachten op de brief zodat wij dat AO kunnen plannen. Ik wil dus graag weten wanneer wij de brief krijgen, want die was al in maart toegezegd.
De voorzitter: Ik schors kort zodat de ministers over dit punt kunnen overleggen, over het uitstel van het rapport-De Wijkerslooth en over de vraag of dit gekoppeld is aan het beleidskader. Daarover bestaat onduidelijkheid, maar wij krijgen het zo dadelijk te horen.
Minister Hillen: Voorzitter. Ik ga in op de relatie tussen het rapport-De Wijkerslooth en de VPD's. Die relatie bestaat in zoverre dat als de VPD's zouden falen, als wij dat niet kunnen doen, plan B in beeld komt. Dan moeten wij ons afvragen of wij private beveiliging moeten toestaan. Als wij echter met de VPD's voldoende kunnen bieden, is er misschien geen behoefte aan private beveiligers. De VPD's gaan door op de ingeslagen weg op basis van het beleidskader dat er nu is. Dat beleidskader is nu geldig totdat er iets beters gevonden is.
Wij zijn met de reders in de slag om te bekijken of wij meer mariniers en meer VPD's kunnen inzetten. Dat proberen wij zo gauw mogelijk klaar te hebben. De uitkomsten daarvan staan los van de uitkomst van het verslag van de commissie-De Wijkerslooth.
De voorzitter: Dat is helder. Dan is het nu tijd voor een korte tweede termijn. Ik geef ieder van de collega's kort de tijd voor een opmerking of een vraag.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank de ministers voor de beantwoording. Het is wat mij betreft wel een zuinig bedankje, want die beantwoording stelde teleur omdat wij te maken kregen met wat ik als een kleine bombshell ervaar: het rapport-De Wijkerslooth laat waarschijnlijk nog twee maanden, misschien zelfs langer, op zich wachten.
Ik hoor net van de minister van Defensie dat het beleidskader voor de inzet van VPD's, dat gebaseerd is op incidentele, experimentele, inzet op drie schepen, vanzelfsprekend te maken heeft met het advies van de commissie-De Wijkerslooth. Dat snap ik ook heel goed. Hij zei echter dat het een niet per se voorwaardelijk is voor het ander. Ik heb die knip in mijn termijn heel nadrukkelijk aangebracht, omdat ik in ieder geval meters wil maken waar je ze kunt maken, namelijk op het gebied van de VPD's zodat de reders daarover uitsluitsel krijgen. Ik wil daarom heel graag van de regering de volgende keiharde toezegging, om wellicht een derde termijn overbodig te maken. Ten eerste moet hetgeen nu experimenteel is, het huidige beleidskader, gehandhaafd blijven zolang het advies van de commissie-De Wijkerslooth er niet is, zodat de mogelijkheid van de inzet van mariniers gegarandeerd is. Dan hebben wij dat tenminste binnen. Ten tweede moeten de gesprekken met de reders zeer voortvarend doorgaan, langs de parameters die de minister heeft geschetst. Ik verwacht dat daar snel helderheid over komt. Dat mag wat mij betreft in het reces, liefst voor het reces. Dat hoeft op niemands vakantie te wachten; de piraten gaan niet met vakantie, de reders kunnen niet met vakantie. Ik kom er graag een dagje voor terug als dat nodig is.
De voorzitter: Dat is helder. Ik verexcuseer de heer De Roon, die dit algemeen overleg vanwege andere verplichtingen verlaten heeft.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil even terugkomen op de resolute opmerking van de minister van Defensie dat er geen kapingen kunnen plaatsvinden als mensen en schepen de bmp's hebben toegepast. Ik heb echter vier concrete voorbeelden die het tegendeel bewijzen. Ik kan de namen noemen, de EMS River et cetera. Dat geeft alleen maar de urgentie aan van het moeten overgaan tot de inzet van VPD's op schepen.
Wij moeten daarvoor in eerste instantie de uitkomsten van het rapport-De Wijkerslooth afwachten, maar ik vraag de minister om tot die tijd alles eraan te doen om zo veel mogelijk VPD's op schepen te plaatsen. Na overleg met de reders hoor ik graag zo snel mogelijk van de minister hoeveel VPD's, hoeveel teams, hoeveel mariniers, ingezet kunnen worden en wat daarvan de prijs is. Ik vraag de minister om die informatie zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. Boeven moet je met boeven vangen. Er is dus een heel aardige taakstelling voor deze regering om het op een goede manier op te pakken.
De voorzitter: Dit is toch geen adressering van de ministers? Dan moet ik namelijk ingrijpen.
De heer Knops (CDA): Nee, geen onbehoorlijk taalgebruik van mijn zijde; absoluut niet. Wij kennen ook kleine boefjes. Wij moeten in ieder geval de tactieken van de piraten goed doorgronden om ze ook goed te kunnen aanpakken. Ik heb er alle vertrouwen in dat de regering dat ook doet.
De voorzitter: U snapt uw eigen spraakverwarring?
De heer Knops (CDA): Ja, ik begrijp er wel iets van. Het is goed dat u het even rechtzet voor het verslag.
Voorzitter. Ik heb de minister van Defensie goed verstaan dat hij op volle kracht doorgaat met de modus operandi die hij tot dusverre heeft gehanteerd, om te voorkomen dat onze reders vogelvrij zijn als zij de zeeën bevaren. Ik vraag de minister wel om het financiële kader uit het interim- of conceptbeleidskader voor VPD's te hanteren, om te voorkomen dat Defensie de rekening betaalt voor deze grote inzet. Daar maak ik mij namelijk zorgen over. Het is heel fraai dat Buitenlandse Zaken allerlei ambities heeft en dat wij allerlei dingen willen, maar het blijft verwonderlijk dat de inzet van VPD's in het kader van het World Food Programme wel onder de HGIS kan vallen maar dat dit niet kan als VPD's worden ingezet voor de Nederlandse reders. Ik vraag de regering om te bedenken of daarvoor in het toekomstige beleidskader een structurele en financieel solide dekking gevonden kan worden.
In de discussie over het rapport-De Wijkerslooth sluit ik mij aan bij de vorige sprekers. Het is een belangrijk onderwerp, het is complex. Ik hoop echt dat er tempo gemaakt wordt. Ik heb de minister van Veiligheid en Justitie goed verstaan op dat punt. Ik reken erop dat wij ook in internationaal verband bereid zijn om voor nieuwe uitdagingen, nieuwe problemen, nieuwe oplossingen aan te dragen, net als andere landen.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik zie de relatie met het rapport-De Wijkerslooth, maar ik heb mij wel afgevraagd wat wij bespreken als het gaat om het VPD-beleidskader. Mijn vraag is heel kort: gaan wij nu van incidenteel naar structureel, terwijl er nog heel wat vragen openstaan?
Ik ben het eens met de opening van minister Hillen; piraterij moet stoppen. Deze minister doet het echter niet alleen. Daarvoor kijk ik ook naar minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen. Vandaar ook mijn brede belangstelling voor de brief over ontwikkelingssamenwerking. Ik verwacht van het kabinet dat het breed gedragen wordt en dat gekeken wordt naar de kapstok die er moet komen, het geld dat daarvoor nodig is, en de bereidheid om met lokale spelers samen te werken.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik herinner mij nog het algemeen overleg in maart over het eerste vertrek van de VPD's. Dat heette toen nog een pilot. Mijn fractie heeft toen gevraagd: is dit een pilot; hoe lang gaan wij het doen? In mei bleek opeens dat er een tweede pilot op pad ging, een dag voordat de Kamer daarover geïnformeerd werd. Volgens mij bevind ik mij nu in een situatie dat een pilot experimenteel en structureel is.
De PvdA-fractie heeft hierbij ook stappen gemaakt – wij hebben hierover intern een discussie gehad – en dat weet de regering. Ik stel het op prijs als dat wordt meegenomen in de manier waarop qua informatievoorziening met de Kamer wordt omgegaan. Ik neem aan dat de regering brede ondersteuning wil en dat lijkt mij wenselijk, ook van mijn kant. Het is echter heel moeilijk om een discussie te hebben over informatie die er niet is. Ik sluit mij aan bij collega's die zeggen dat het beleidskader dat had moeten voorliggen, achteraf geïnterpreteerd wordt ten aanzien van de pilots. Dat ontdek ik vanavond. Ik had gedacht over iets anders te kunnen spreken. Daarnaast zijn de financiën niet besproken; die zijn niet duidelijk. Bovendien verkeerde ik in de veronderstelling dat er met de reders over dit conceptbeleidskader – zo noem ik het inmiddels – gesproken was, maar dat is niet gebeurd. Dat is gewoon slordig naar de Kamer, maar dat niet alleen. Ik zei aan het begin van mijn inbreng dat het over mensen gaat; wij sturen mensen uit en dat is een gezamenlijke zorg. Dit is dus geen gang van zaken die mijn fractie waardeert. Ik heb er ook erg veel moeite mee om een volgende pilot zomaar goed te keuren. Ik verwacht daarom een reactie van de regering.
Ik zei ook dat zelfs het Vaticaan een persbericht over piraterij heeft uitgegeven. Wellicht moet ik het Vaticaan nog een keer bellen om de urgentie nogmaals via een persbericht door te geven.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Aan de ene kant zei de minister van Defensie: wij hebben eigenlijk geen geld meer, maar aan de andere kant lees ik op bladzijde 4 van de brief van 1 april: «De regering verwacht dat ook in de toekomst verzoeken om deze vorm van bescherming haar met enige regelmaat zullen bereiken.» Daar zit een bepaalde spanning in; hoe gaat de regering dit financieel bolwerken? Ik krijg graag duidelijkheid daarover.
Ik constateer dat de minister van Defensie net aan het begin van de twee termijn zei: wij gaan door zoals wij bezig zijn en als het anders wordt, hoort u van ons. Dat kan oktober worden en er blijft dus nogal wat ongewis.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik heb met stijgende verbazing, om niet te zeggen onbegrip, moeten constateren dat wij eigenlijk een debat voerden dat nog helemaal niet gevoerd kan worden. We spreken over een verouderd beleidskader, met pilots die een nieuwe praktijk moeten worden, terwijl wij in afwachting zijn van een rapport dat wij al min of meer hoopten te bespreken.
Uitzending onder artikel 97 ter bescherming van individuele koopvaardijschepen is echt een principiële beleidswijziging ten opzichte van de bestaande situatie. Er moet dan zorgvuldig worden omgegaan met de manier waarop de Kamer controle kan uitoefenen over de vraag hoe het beleid wordt ingericht. Er zijn nu alleen maar vage criteria. Daarom vraag ik de regering om bij de nadere invulling van het beleidskader uit te werken hoe alternatieve routes worden getoetst, hoe aantoonbare banden met het Koninkrijk worden getoetst, hoe willekeur wordt voorkomen en hoe kwetsbaarheid wordt getoetst. Er moet vooral een inschatting worden gegeven van de aantallen waarmee wij te maken zullen hebben, vooral omdat wij willen weten welke kosten eraan verbonden zijn. Bij Libië moeten wij de miljoentjes bij elkaar schrapen, maar mijn fractie vindt dat moeilijk te rijmen met het zomaar carte blanche geven voor de inzet van VPD's.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een vraag van mij nog niet beantwoord. Ik heb hem gevraagd uit te leggen welke kosten van evenementen worden doorberekend als daarvoor politie nodig is. Er is namelijk een interessante analogie te maken met dit onderwerp.
Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken om te bevestigen dat in de verkennende brief van de staatssecretaris ook de negende aanbeveling van de AIV wordt meegenomen.
De voorzitter: Hiermee komen wij aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. Wij hebben het antwoord van de regering nog tegoed.
Minister Rosenthal: Mijnheer de voorzitter. Er zijn mij in tweede termijn vragen gesteld door mevrouw Hachchi en mevrouw Peters. Ik beaam nogmaals dat het de regering om een zo geïntegreerd mogelijke benadering gaat, met militaire, politieke en zeker ook maatschappelijke aspecten van de bestrijding van piraterij in het desbetreffende gebied. Het moge duidelijk zijn dat ontwikkelingssamenwerking daarbij een grote rol zal spelen.
Ik heb in eerste termijn al verwezen naar de negende aanbeveling van de AIV. Daarin wordt met een wat rozige term over een «ontmoedigingsbeleid» voor piraten en piratennetwerken gesproken. Bij piraterij gaat het niet alleen om piraatjes die de zee op worden gestuurd, maar ook om lieden die een bikkelharde georganiseerde misdaad bedrijven, in netwerken die hun weerga niet kennen. Je moet de bijbehorende methoden daarop toepassen. Dat laat echter onverlet dat de negende aanbeveling van de AIV bij de beschouwingen moet worden betrokken. Ik zal dat ook met klem aan collega Knapen melden.
Dan kom ik op het verlossende woord, maar misschien is dat alleen maar weer teleurstellend voor de Kamer. De brief over piraterij en ontwikkelingssamenwerking zal de Kamer uiterlijk op dinsdag 30 augustus bereiken.
Minister Hillen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. Ik zeg tegen mevrouw Peters dat de VPD's van meet af aan onder artikel 97 vielen. Die benadering hebben wij altijd gekozen. Wij hebben de eerste keer ook met de Kamer van gedachten gewisseld over de vraag hoe wij erover moet rapporteren en of wij er van tevoren toestemming voor moet vragen. Het gaat ook om de vraag of het een artikel 100-achtige procedure is. Met name de heer Van Dijk heeft daar toen op aangedrongen. Wij hebben gekozen voor de artikel 97-benadering. In het beleidskader hebben wij ervoor gekozen om één keer per jaar achteraf verslag te doen. Mevrouw Eijsink zei dat wij de inzet van de derde VPD de dag voordat die zou vertrekken, hebben gemeld. Dat klopt, maar dat viel onder dezelfde aanname dat wij achteraf, niet vooraf, zouden rapporteren, tenzij er ondertussen heel bijzondere dingen zouden gebeuren. In die zin hebben wij geen aparte dingen gedaan.
Gaandeweg ontwikkelt het denken zich wel. Het beleidskader dat wij hebben ontwikkeld op basis van de ervaringen met de drie VPD's die tot nu toe zijn ingezet, is het beleidskader dat nu ook geldt. Dat beleidskader geldt zolang het niet door een nieuw beleidskader vervangen wordt. Intussen staat het denken niet stil. Dat wil zeggen dat wij proberen om, gegeven de kennis die wij nu hebben, meer VPD's in te zetten. Dat doen wij misschien op basis van andere aannames en termijnen. Welke schepen beveilig je, hoeveel mariniers gaan mee, hoe lang duurt het voordat je aanvraagt, zijn zaken die daarvoor van belang zijn. Die zaken moeten aangepast kunnen worden en als dat het geval is, hoort de Kamer dat ook. Die zaken zijn nog onderwerp van gesprek, maar dat wil niet zeggen dat wij vanavond voor niets praten. Er is namelijk een beleidskader aan de orde dat op dit ogenblik geldt, zolang het niet door een nieuw beleidskader vervangen wordt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik kan mij het overleg in kwestie nog goed herinneren. Het ging over een eerste pilot. De Kamer heeft toen geen toezegging gedaan om zomaar een volgende pilot te laten vertrekken. Dat is op dat moment in dat overleg afgesproken; dat herinner ik me nog zeer goed.
Minister Hillen: Daarover kunnen wij van mening verschillen, want de Kamer heeft het ook niet verboden. Wij hebben over de eerste pilot afgesproken dat onze aanname artikel 97 was, waardoor er vooraf geen toetsing nodig is. Wij hebben gezegd achteraf te zullen rapporteren. Wij hebben de volgende inzet wel degelijk kort van tevoren gemeld. Wij hebben nu gezegd dat wij het per jaar bij elkaar willen optellen. Die benadering hebben wij gekozen. Het blijft onder artikel 97 vallen.
Ik zeg tegen de heer Knops dat ik met alle liefde met de minister van Buitenlandse Zaken in de slag wil om te bekijken of wij via de HGIS of welke andere externe bron dan ook nog iets kunnen regelen in termen van de definitie. Ik weet niet of ik er optimistisch over moet zijn, maar ik wil het wel proberen.
Mevrouw Peters verwees naar Libië. Ik zeg tegen haar dat Libië wel onder artikel 100 valt. Daarom valt het ook onder de HGIS en niet onder mijn eigen begroting. Mijn eigen begroting heeft inderdaad ontzettend weinig ruimte. Daarom proberen wij met knippen, plakken, kleuren en vouwen dit soort zaken aan de gang te houden.
De heer Ten Broeke (VVD): De rode draad van deze dag met de minister van Defensie zijn de Defensiebezuinigingen die de Kamer al behandeld heeft. Volgens mij heeft de minister van Defensie vandaag in zijn eerste termijn heel duidelijk gezegd dat hij het als een kerntaak van Defensie ziet. Voor zover dat zo is, voor zover hij een zorgplicht ervaart, zou het manmoedig zijn als hij daar in twee termijn ook voor staat.
Minister Hillen: Ik was al bijna aan de heer Ten Broeke toegekomen. Ik werk in dit geval van achteren naar voren.
De heer Voordewind zei dat er wel degelijk goed beveiligde schepen gekaapt zijn. Ja, maar ik heb daarstraks over de gradatie van perfectie gesproken. Er zijn inderdaad schepen met bijvoorbeeld een safe room gekaapt, maar mensen konden van daaruit bijvoorbeeld niet het schip besturen. Het gaat er dus om welke definitie je hanteert.
Ik kom op de vragen van de heer Ten Broeke. Ja, het beleidskader geldt wat ons betreft. Ja, het gesprek met de reders wordt voortvarend aangepakt. Op de vraag of er snel helderheid kan komen, moet ik «misschien» antwoorden. Dat ligt namelijk aan de afspraken die je met elkaar kunt maken, maar wat mij betreft komt er snel helderheid en komen wij er gauw uit.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Bij mij resteert ontevredenheid over de wijze waarop de Kamer geïnformeerd zal worden over de manier waarop de pilots worden voortgezet. Het blijven namelijk pilots; het is nog geen standaardpraktijk geworden zolang het vaste beleidskader nog niet door de Kamer is goedgekeurd. Tot die tijd moeten wij interim-afspraken maken over de wijze waarop de Kamer op de hoogte wordt gesteld. Het is onvoldoende om over een jaar iets te horen te krijgen over de vraag hoeveel missies op pad zijn gestuurd. Ik heb de minister gevraagd of hij bereid is de Kamer op een artikel 100-achtige manier over de uit te zenden pilots te informeren, zolang het nog een interim-fase betreft.
Minister Hillen: Het antwoord is nee. Ik wil de Kamer wel tijdig informeren, maar het is geen artikel 100-geval. Het betreft de beveiliging van schepen; er zitten verder geen bijzondere dingen aan. Het heeft niet te maken met geweld in de vorm van vijandige acties of wat dan ook, zoals je normaal in een artikel 100-geval met de Kamer bekijkt wat de rules of engagement en dergelijke zijn. Het is geen routine, maar in zekere mate gaat het om een routineachtige handeling. Het gaat om het begeleiden van schepen. Weliswaar zullen de omstandigheden hier en daar verschillen, maar in principe gaat het telkens om hetzelfde. Als je telkens opnieuw moet afwegen of je het doet, moeten de reders telkens wachten of er toestemming wordt gegeven. Volgens mij kan ik ze dat niet aandoen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister heeft mijn vraag niet begrepen. Ik vraag om rapportage achteraf, niet om controle vooraf. Die flexibiliteit heeft hij al met de Kamer afgesproken. Ik vraag om rapportage achteraf omdat wij nog met een experiment bezig zijn en ik eraan hecht om goed geïnformeerd te zijn over de wijze waarop dergelijke experimenten verlopen, terwijl de minister aan het definitieve beleidskader werkt.
Minister Hillen: Als het zo is, ben ik daartoe bereid. Ik ben bereid om de Kamer bijvoorbeeld om de drie maanden te berichten of er een VPD is ingezet en hoe het daarmee afgelopen is.
Minister Opstelten: Mijnheer de voorzitter. Ik kom nogmaals op de commissie-De Wijkerslooth. Ik heb in deze vergadering geconstateerd dat de Kamer het advies van de commissie belangrijk vindt. Dat delen wij met de Kamer. De Kamer wil dit advies echter graag zo snel mogelijk ontvangen. Zoals afgesproken zal ik de Kamer daarover voor dinsdag 12.00 uur informeren. De commissie is op 9 mei met haar werk begonnen. Het is een zwaarwegend onderwerp, maar ik zal de boodschap overbrengen. De kwaliteit is natuurlijk ook belangrijk. Dat zal de Kamer ook meewegen, maar zij krijgt het antwoord voor dinsdag 12.00 uur.
Tot slot kom ik op de vraag van mevrouw Peters. Volgens mij betreft haar vraag een ander onderwerp, maar ik wil haar graag erover informeren. De doorberekening van de politiekosten bij incidentele commerciële evenementen en de daarbij behorende wijziging van de Politiewet wordt volgende week ter consultatie naar de belanghebbenden gestuurd. Daarna komt het voorstel via het kabinet weer terug en gaat het naar de Raad van State en vervolgens naar de Kamer. Het komt dus naar de Kamer toe, maar zij moet nog even op de adviesmolen wachten. Volgende week wordt in ieder geval openbaar wat het voorontwerp van dit wetsvoorstel inhoudt.
De voorzitter: Ik kijk even naar de collega's. In ieder geval de heer Ten Broeke ter voorkoming van een derde termijn, net als de heer Voordewind. Daarmee maken wij een einde aan dit AO.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik wil inderdaad een derde termijn voorkomen, want de agenda zit toch al vol. De minister van Defensie zegt dat het beleidskader geldt. Oké, prima, hetgeen tijdelijk was geldt dus totdat er echt beleid komt. Daarnaast zegt de minister dat hij voortvarend met de reders in gesprek gaat. Dat houden wij goed in de gaten. Hij zegt echter dat hij nu nog geen helderheid kan bieden. Laat ik dan de volgende afspraak met hem maken, als dat mogelijk is. Daarvoor wil ik graag een toezegging. Ik wil graag dat zijn inzet in het gesprek met de reders is, tot een oplossing te komen over de termijn van zes weken, de openbaarmaking van het draaiboek, de financiële verdeling, de definitie van wat «kwetsbaar» is en wanneer dat aan te wijzen. Zo zijn er nog een paar zaken. Mocht daar geen helderheid over komen, dan meldt de minister dat ons. Mocht er wel helderheid over komen, dan meldt hij het ons ook. Daar wil ik graag een termijn bij, want daarvoor kan de minister wel een termijn geven. Als hij er immers niet uit is met de reders, laat hij ons dat weten en dan kunnen wij bepalen of wij in onze recesperiode iets moeten doen. Ik laat het aan de minister over om de termijn daarvoor te bepalen, maar ik raad hem aan om niet het schema van de commissie-De Wijkerslooth aan te houden.
Minister Hillen: Mijn inzet is om eruit te komen voor de verschillende onderdelen die de heer Ten Broeke genoemd heeft of die nog te bedenken zijn. Daarnaast schat ik in dat de reders nog meer belang bij voortvarendheid hebben, omdat het om hun directe economische belang gaat. Daarom hoop ik dat wij snel tot conclusies kunnen komen, ten goede of ten kwade. Die conclusies zullen aan de Kamer worden gerapporteerd. Het is heel moeilijk om daarvoor een termijn af te spreken, want daarmee belast ik het met een deadline die niet in het belang van beide partijen is. Het moet echter binnen enkele weken duidelijk zijn.
De voorzitter: Het is een behoefte van de Kamer. Ik constateerde zojuist namelijk een brede ondersteuning van dit verzoek. Daarom wil ik echt een datum van de minister horen.
Minister Hillen: Ik wil best een datum noemen, maar dan zeg ik bijvoorbeeld 1 augustus; ik noem maar wat. Als wij die datum echter niet halen, kan het op 2 augustus wel mogelijk zijn. Dan kan ik het echter niet doen, omdat ik 1 augustus beloofd heb.
De voorzitter: Wij hechten aan het volgende, zeker omdat dit AO enigszins gehandicapt was omdat wij niet wisten waarover wij eigenlijk spraken. Als u 1 augustus zegt, vinden wij dat prima. Dan geeft u bijvoorbeeld een tussenrapportage en zegt u: «wij zijn er nog niet» of wat dan ook. Dan heeft de Kamer tenminste weer eigen mogelijkheden om er wel of niet op te reageren. Ik hecht eraan een datum te horen. Dan kunt u een voortgangsrapportage schrijven of wat dan ook, maar dan heeft de Kamer een nieuw wegingsmoment en daar gaat het ons om.
Minister Hillen: Ik laat 1 augustus iets horen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben blij met die datum, want ik neem aan dat de rederijen niks liever willen dan zo snel mogelijk met de minister tot een overeenkomst komen. Ik neem aan dat daarin de wekentermijn komt te staan en de verdeling van de kosten die hij met de rederijen overeenkomt en het aantal mariniers. Als de minister namelijk de prijs weet, kan hij ook zeggen hoeveel mariniers Defensie beschikbaar stelt. Die drie dingen zie ik graag in de brief van de minister staan.
Minister Hillen: Er zijn vanavond een aantal dingen gewisseld die in het overleg met de reders aan de orde zullen komen en die van belang zijn voor het beleidskader. Die dingen zullen allemaal bij het maken van de uiteindelijke afspraak aan de orde komen.
De voorzitter: Geldt dat ook voor de punten die de heer Voordewind aan de orde stelt?
Minister Hillen: Die maken daar onderdeel van uit.
De voorzitter: Oké, dat is helder.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Als ik het goed begrijp, is het als volgt. Praten met de reders is één ding, maar dat is ten behoeve van het verbeterde beleidskader. Er komt dus een verbeterd beleidskader naar de Kamer. Dat is van belang, omdat het beleidskader richtinggevend voor de Kamer is. Alles wat de minister met de reders bespreekt, is daarvoor van belang. De minister spreekt over een contract, maar dat is toch ten behoeve van het beleidskader op basis waarvan de Kamer het beleid voert en kan controleren? Dat is toch niet alleen op basis van een contract met de Kamer? Zo werkt het natuurlijk niet.
De voorzitter: Zo heb ik het niet gehoord. Het beleidskader is vigerend. De minister laat ons voor 1 augustus weten hoe de onderhandelingen met de reders zijn verlopen. In de brief die wij voor 1 augustus krijgen, staan een aantal zaken die door de heer Voordewind zijn genoemd en die eerder in het AO aan de orde zijn gekomen. Zo heb ik de toezegging begrepen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Zo heb ik het niet begrepen. Er lijkt sprake van een oprecht misverstand. Volgens mij zou de minister de Kamer een nieuw beleidskader sturen dat hij kan opstellen op basis van de uitkomsten van de gesprekken met de reders.
De voorzitter: Mevrouw Peters, ik kijk nog een laatste keer naar de minister of de toezegging klopt die ik zojuist heb herhaald, namelijk dat het beleidskader vigerend is en dat de Kamer voor 1 augustus langs een aantal eerdergenoemde punten op de hoogte wordt gesteld van de voortgang van de onderhandelingen met de reders. Ik zie de minister knikken en die afspraak maken wij dus met het kabinet.
Ik herhaal de toezeggingen:
– De minister van Defensie zal voor 1 augustus aan de Kamer rapporteren over de uitkomsten van de gesprekken met de reders.
– De minister van Veiligheid en Justitie zal met de voorzitter van de commissie-De Wijkerslooth spreken over het verzoek tot twee maanden uitstel van rapportage. Hij zal de conclusies van dat gesprek uiterlijk dinsdag aanstaande voor 12.00 uur aan de Kamer melden.
– De Kamer wordt door de minister van Veiligheid en Justitie schriftelijk ingelicht over de inzet van laserwapens de wettigheid daarvan.
– Na de zomer krijgt de Kamer informatie over de resultaten van de taskforce voor piraterij en het ontnemen van financiën aan piraten.
Ik neem aan dat die informatie uiterlijk in september komt.
Minister Opstelten: Mag ik oktober zeggen? De Kamer heeft namelijk meer aan een specifiek antwoord. Ik weet namelijk wat er op de conferentie besproken is. Er moet nog het nodige uitgewerkt worden.
De voorzitter: Half oktober?
Minister Opstelten: Voor 16 oktober.
De voorzitter: Voor 16 oktober krijgt de Kamer de informatie over het ontnemen van financiën aan piraten.
Tot slot heb ik ook de volgende toezegging genoteerd:
– De brief van staatssecretaris Knapen over piraterijbestrijding en ontwikkelingssamenwerking zal de Kamer uiterlijk 30 augustus bereiken.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Volgens mij mis ik één toezegging, namelijk dat de Kamer driemaandelijks op een artikel 100-achtige manier gerapporteerd wordt over de inzet van VPD's.
De voorzitter: Nee, mevrouw Peters, in de brief staat dat er een periodiek verslag komt. Daar staan echter geen maanden bij.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter, dat heeft de minister net toegezegd toen ik daar om vroeg!
Minister Hillen: Dat heb ik inderdaad verbijzonderd. Ik heb toegezegd dat ik om de drie maanden zal zeggen hoe het tot dan toe gegaan is, zolang er geen definitieve afspraak is.
De voorzitter: Ongelooflijk, er is nog een toezegging binnen. Het is echter een gewone rapportage die niet onder de artikel 100-procedure valt.
Ik dank de drie ministers en hun ondersteuning voor hun aanwezigheid. Ik dank u allen voor de interesse.