Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 4 maart 2011 en het nader rapport d.d. 17 maart 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 31 januari 2011, no.11.000246, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de Europese ondernemingsraden in verband met de uitvoering van richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 mei 2009 (PbEU 2009, L 122), houdende herschikking van richtlijn 94/45/EG, inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 31 januari 2011, no. 11.000246, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 4 maart 2011, nr. W12.11.0018/III, bied ik U hierbij aan.
De voorgestelde materiële wijzigingen hebben betrekking op het verbeteren van de informatievoorziening door ondernemingen aan leden van Europese ondernemingsraden (hierna: EOR), de afbakening van de bevoegdheden tussen een EOR en de ondernemingsraad, alsmede het op nationaal niveau vastleggen van een recht op scholing voor leden van een EOR.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt enkele opmerkingen met betrekking tot de wijze van implementatie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Het voorstel strekt tot implementatie van richtlijn 2009/38/EG (hierna: richtlijn 2009/38). Deze richtlijn is een herschikking van de bestaande richtlijn 94/45/EG van de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (hierna: richtlijn 94/45).2 De Afdeling advisering merkt op dat bij richtlijn 2009/38 richtlijn 94/45 is ingetrokken. De bepalingen uit richtlijn 94/45 worden in richtlijn 2009/38 herschikt, terwijl richtlijn 2009/38 tevens een aantal ingrijpende wijzigingen bevat ten opzichte van richtlijn 94/45. In die zin is er sprake van een nieuwe richtlijn en niet van een gewijzigde richtlijn zoals in de toelichting staat. Deze herschikking in richtlijn 2009/38 heeft tot gevolg dat moet worden nagegaan of ook bepalingen in de Wet op de Europese Ondernemingsraden (hierna: WEOR), die de implementatie van richtlijn 94/45 zijn, moeten worden aangepast.3
De Afdeling advisering maakt in dat verband de volgende opmerkingen.
a. Artikel 8, eerste lid, van EOR-richtlijn 2009/38 bevat een verbod voor leden van een EOR om informatie die hun «uitdrukkelijk» als vertrouwelijk is verstrekt, aan derden bekend te maken. De tekst van richtlijn 2009/38 verschilt op dit onderdeel niet van de tekst van artikel 8, eerste lid, van richtlijn 94/95.
Artikel 4, vierde lid, van de WEOR, waarin deze geheimhoudingsplicht oorspronkelijk is geïmplementeerd, wordt bij het voorstel niet gewijzigd. Deze bepaling bevat een geheimhoudingsplicht voor bedrijfsgeheimen, alle vertrouwelijk verstrekte informatie en voorts alle informatie waarvan de leden moeten begrijpen dat deze vertrouwelijk is. De Afdeling gaat ervan uit dat ook «uitdrukkelijk» als vertrouwelijk verstrekte informatie daaronder is begrepen. Zij merkt op dat in andere Unietalen de tekst van de richtlijn een term bevat die vergelijkbaar is met «uitdrukkelijk». Mogelijk wordt daardoor in andere lidstaten na implementatie aldaar een andere interpretatie gegeven aan «uitdrukkelijk als vertrouwelijk verstrekte informatie» dan in artikel 4, vierde lid, van de WEOR. In dat geval zou er een verschil kunnen ontstaan in de mate van vertrouwelijkheid van de verstrekte informatie aan leden van een EOR. Om dat te voorkomen, zou in artikel 4, vierde lid, van de WEOR alsnog het woord «uitdrukkelijk» dienen te worden opgenomen.
De Afdeling adviseert om in de toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig artikel 4, vierde lid, van de WEOR aan te passen.
b. In paragraaf 1 van de memorie van toelichting, wordt beschreven dat alle lidstaten van de Europese Unie de herziene EOR-richtlijn dienen om te zetten in nationaal recht. «Deze verplichting geldt ook voor de landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte: Liechtenstein, Noorwegen en IJsland. In het navolgende worden deze landen tezamen aangeduid als: de lidstaten.», aldus de toelichting.
De Afdeling stelt vast dat deze beschrijving van landen aansluit bij de definitiebepaling in artikel 1, aanhef en onder a, van de WEOR, zoals deze is vastgesteld ter implementatie van richtlijn 94/45. De Afdeling adviseert evenwel het begrip «lidstaat» uitsluitend te gebruiken voor de lidstaten van de Europese Unie, en het begrip «betrokken staat» te gebruiken als het tevens gaat om de landen van de Europese Economische Ruimte4 en artikel 1, aanhef en onder a, van de WEOR in die zin aan te passen.
c. De transponeringstabel in paragraaf III.5 van de memorie van toelichting bevat niet alle bepalingen van EOR-richtlijn 2009/38 en van de WEOR. Volgens de toelichting bij deze tabel zijn de artikelen die reeds waren opgenomen in richtlijn 94/45, niet in deze tabel opgenomen, omdat deze al geïmplementeerd zijn.
De Afdeling wijst op het uitgangspunt dat bij herschikking in een transponeringstabel ook de bepalingen moeten worden opgenomen die niet hoeven te worden geïmplementeerd en dat deze keuze in de tabel moet worden toegelicht, of dat moet worden verwezen naar passages in de toelichting waaruit die keuze blijkt.5
De Afdeling adviseert een transponeringstabel op te stellen met inachtneming van bovenstaande opmerkingen.
De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling advisering) onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt enkele opmerkingen met betrekking tot de wijze van implementatie. De Afdeling advisering is van mening dat sprake is van een nieuwe richtlijn, hetgeen tot gevolg heeft dat moet worden nagegaan of ook bepalingen in de Wet op de Europese ondernemingsraden (hierna: WEOR), die de implementatie van richtlijn 94/45/EG (hierna: de oude EOR-richtlijn) zijn, moeten worden aangepast. In verband daarmee vindt de Afdeling advisering enige aanpassing van het voorstel wenselijk.
a. Artikel 8 van richtlijn 2009/38/EG (hierna: de nieuwe EOR-richtlijn) bevat bepalingen over vertrouwelijke informatie. De tekst van dit artikel is ongewijzigd ten opzichte van artikel 8 van de oude EOR-richtlijn. Het artikel is geïmplementeerd in artikel 4, vierde lid, van de WEOR. De Raad gaat ervan uit dat ook «uitdrukkelijk» als vertrouwelijk verstrekte informatie is begrepen onder het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de WEOR maar geeft in overweging het woord «uitdrukkelijk» op te nemen in dit artikellid.
Bij de implementatie van de oude EOR-richtlijn is voor de huidige formulering gekozen omdat deze aansluit bij de geheimhoudingsplicht in artikel 20 van de Wet op de ondernemingsraden. Gezien het feit dat vanuit het oogpunt van consistentie van beleid en wetgeving zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de gehanteerde terminologie in – onder meer – de Wet op de ondernemingsraden, wordt het woord «uitdrukkelijk» niet opgenomen in artikel 4, vierde lid, van de WEOR. Het kabinet is van mening dat de in het artikellid opgenomen plicht tot het geheimhouden van aangelegenheden ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd niet anders kan worden geïnterpreteerd dan in de richtlijn is beoogd. De uitdrukkelijkheid vloeit reeds voort uit het feit dat de geheimhouding moet zijn opgelegd. Ook blijkt de uitdrukkelijkheid uit de voorwaarden voor het opleggen van geheimhouding waar het hoofdbestuur aan is gebonden (artikel 11, zevende lid en artikel 19, vijfde lid (na wijziging lid 6), van de WEOR).
b. In artikel 1, aanhef en onder a, van de WEOR is het begrip «lid-staat» zodanig gedefinieerd dat hieronder zowel de lidstaten van de Europese Unie als de landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte worden verstaan. De Raad adviseert om het begrip «lidstaat» uitsluitend te gebruiken voor de lidstaten van de Europese Unie, en het begrip «betrokken staat» te gebruiken als het tevens gaat om de landen van de Europese Economische Ruimte.
Het voorstel is op de door de Afdeling advisering geadviseerde wijze aangepast.
c. De Raad adviseert om in de transponeringstabel niet slechts de bepalingen op te nemen uit de nieuwe EOR-richtlijn die materieel gewijzigd zijn ten opzichte van de oude EOR-richtlijn, maar ook de bepalingen uit de nieuwe EOR-richtlijn die reeds geïmplementeerd zijn.
De transponeringstabel is aangepast conform dit advies.
Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om enkele aanpassingen in het voorstel aan te brengen. De procedurele aspecten rondom «informatie» en «raadpleging» waren in een afzonderlijk artikel opgenomen. Om beter aan te sluiten bij de begrippen «informatie» en «raadpleging» uit de nieuwe EOR-richtlijn is ervoor gekozen de procedurele aspecten aan de in artikel 1, eerste lid, onderdelen g en h, van de WEOR opgenomen begripsbepalingen toe te voegen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
P. van Dijk
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp