Kamerstuk 32701-7

Nader verslag

Dossier: Intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars

Gepubliceerd: 22 juni 2011
Indiener(s): Ineke van Gent (GL)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32701-7.html
ID: 32701-7

Nr. 7 NADER VERSLAG

Vastgesteld 22 juni 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag d.d. 6 juni 2011 besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

I.

ALGEMEEN

 
 

1.

Inleiding

1

 

2.

Doelstelling en strekking van de WWIK

3

 

3.

Intrekking van de WWIK

3

 

4.

Financiële effecten

4

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag over het voorstel van de regering om de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) in te trekken. Deze leden zijn niet overtuigd door de regering en blijven achter het idee staan van de WWIK, namelijk dat startende kunstenaars tijd nodig hebben om zich te oriënteren op de kunstpraktijk en om zich daarin een positie te verwerven. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat de regering er voor kiest om de succesvolle WWIK in te trekken.

In de beantwoording stelt de regering dat de overheid het particulier initiatief in de cultuursector heeft overgenomen en dat de regering meer ruimte wil geven aan dit particuliere initiatief. Waarom kiest de regering dan juist voor het afschaffen van de WWIK, als blijkt uit de cijfers dat 94% van de gebruikers na gemiddeld twee jaar uitkeringsonafhankelijk is? De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de regering enerzijds wil dat minder kunstenaars een beroep doen op de overheid en dat er een cultuuromslag noodzakelijk is en anderzijds de regeling die kunstenaars juist brengen naar uitkeringsonafhankelijkheid af wil schaffen?

De regering geeft in de beantwoording aan dat de kunstenaar die gebruik maakt van de WWIK veelal op eigen kracht een beroepspraktijk als kunstenaar kan opbouwen, soms in combinatie met inkomsten buiten het vakgebied. De leden van de PvdA-fractie constateren dat kunstenaars die gebruik maken van de WWIK voldoen aan de toegangscriteria van de bijstand, dus onvoldoende inkomsten hebben om in hun bestaan te kunnen voorzien. Volgens deze leden is de WWIK juist bedoeld om kunstenaars de gelegenheid te geven om een eigen beroepspraktijk als kunstenaar op te bouwen. Is de regering het met deze leden eens dat dit een stuk moeilijker is als kunstenaars daarnaast buiten het werkgebied hun inkomsten moeten genereren? Is er niet een enorm risico dat kunstenaars juist een beroep gaan doen op de bijstand en de stimulans om binnen een aantal jaar een eigen culturele onderneming op te zetten wegvalt, waardoor de doelstelling van de regering om kunstenaars meer subsidieonafhankelijk te maken niet wordt gehaald?

De leden van de PVV-fractie hebben met aandacht kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag. De leden staan achter de maatregelen met betrekking tot de Wet werk en inkomen kunstenaars.

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag. Zij stellen met genoegen vast dat de succesvolle ondersteuning van kunstenaars, die met cursussen en trainingen worden begeleid om zich als ondernemer te ontwikkelen gewoon door kan gaan, nu de regering heeft aangegeven dat de middelen voor het aan de WWIK verbonden flankerend beleid, vallen onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en dat deze bij de intrekking van de regeling behouden blijven ter bevordering van ondernemerschap in de culturele sector.

Voorts vinden deze leden het van belang dat de regering bevestigt dat kunstenaars na afschaffing van de WWIK, net als andere zelfstandigen nog wel kunnen vallen onder het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

Een extra vraag die deze leden nog willen stellen is of beginnende kunstenaars gebruik kunnen maken van microkrediet.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de regering op de gestelde vragen. De SP-fractie heeft naar aanleiding van de antwoorden aanvullende vragen.

Zo vragen zij of de regering van mening is dat het afschaffen van de WWIK de kortste weg is voor de door de regering gewenste cultuuromslag? De regeling is immers succesvol in het zelfstandig maken van creatieven (94% bereikt uitkeringsonafhankelijkheid na gemiddeld 2 jaar), zodat zij geen beroep meer hoeven te doen op de overheid.

De regering acht de WWIK succesvoller dan de WIK (de voorganger van de WWIK). Kan de regering ook aangeven hoe de WWIK scoort (94% bereikt uitkeringsonafhankelijkheid) ten opzichte van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en andere regelingen in de sociale zekerheid die uitkeringsonafhankelijkheid tot doel hebben?

De leden van de SP-fractie stellen dat kunstenaars in de WWIK zonder uitzondering onvoldoende inkomsten hebben om in hun bestaan te kunnen voorzien. Waarop baseert de regering de conclusie dat «de kunstenaar veelal op eigen kracht een beroepspraktijk als kunstenaar kan opbouwen» en «kunstenaars veelal in staat zijn te werken»?

De leden van de ChristenUnie-fractie danken de regering voor de beantwoording van de gestelde vragen in de nota naar aanleiding van het verslag. Ten aanzien van het verwachte weglekeffect willen genoemde leden een paar nadere vragen stellen die deels nog niet beantwoord zijn. Deze vragen komen later in het verslag aan bod.

2. Doelstelling en strekking van de WWIK

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering stelt dat kunstenaars niet uniek zijn ten opzichte van andere beroepsgroepen. Is het echter niet zo dat onder creatieven als enige beroepsgroep het aantal zelfstandigen rond de 50% ligt, wat vele factoren hoger is dan bij welke andere beroepsgroep dan ook? Maakt deze eigenschap niet dat zij op een heel andere markt opereren dan andere beroepsgroepen waardoor een uitzonderingspositie gerechtvaardigd is?

3. Intrekking van de WWIK

De leden van de PvdA-fractie maken zich ernstige zorgen over de uitspraak van de regering dat de intrekking van de WWIK leidt tot vermindering van de culturele activiteiten van de kunstenaar. Daarbij opgeteld de bezuinigingen op de cultuursubsidies die de regering voorstelt, de verhoging van de Belasting Toegevoegde Waarde (BTW) voor toegangskaartjes en beeldende kunst en het verdwijnen van de cultuurkaart voor jongeren maakt de culturele kaalslag in Nederland een feit. Is de regering het met deze leden eens dat de stapeling van al deze bezuinigingen in de culturele sector tot verschraling en verarming van de cultuur in Nederland zal leiden? Zo nee, hoe denkt de regering dit te voorkomen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering geen onderbouwing geeft van het te verwachten weglekeffect van 65%. De regering spreekt over «niet alle WWIK-ers», «een ander deel van de WWIK-ers» en van gemeentelijk beleid. Daarmee is volgens deze leden het weglekeffect van 65% van WWIK naar de bijstand volstrekt arbitrair. Kan de regering een betere onderbouwing geven van de cijfers en kan de regering aangeven wat de consequenties zijn als het percentage WWIK-ers dat een beroep gaat doen op de bijstand hoger uitvalt dan 65% en wie daarvoor de rekening krijgt gepresenteerd?

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie op welke termijn de regering met een nadere uitwerking van de plannen omtrent het huidige flankerend beleid bij de WWIK komt.

De leden van de SP-fractie vragen of het volgens de regering denkbaar is dat de kunst en cultuursector op het huidige niveau is te handhaven zonder enkele steun van de overheid. Kan de regering aangeven welke gevolgen de intrekking van de WWIK heeft voor de kwaliteit en kwantiteit van de kunst en cultuursector? Kan de regering de stelling onderbouwen dat «van verschraling bij het wegvallen van de WWIK voor individuele kunstenaars en voor de samenleving geen sprake is»? Hoeveel kunstenaars zullen door het intrekken van de WWIK hun kunstenaarsfunctie niet meer kunnen uitoefenen?

Blijft, met het behouden blijven van de middelen uit het flankerend beleid ter bevordering van ondernemerschap in de culturele sector, de succesvolle ondersteuning van kunstenaars door middel van cursussen, trainingen en begeleiding gegarandeerd?

De regering stelt een weglekeffect van 65% reëel te vinden. Kan de regering met cijfers onderbouwen hoe zij aan dit percentage komt? Uit de evaluatie blijkt dat vanuit de WWIK 94% van de kunstenaars uitkeringsonafhankelijkheid bereikt. Hoe verhoudt dit feit zich tot de mening van de regering dat de kunstenaar dit doel ook op eigen kracht kan bereiken en dat kunstenaars veelal in staat zijn om met werk in de kosten van het bestaan te voorzien?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe groot de regering het risico schat dat het weglekeffect alsnog hoger uitvalt dan het door de regering verwachte weglekeffect van 65 %. Welke gevolgen heeft dit vervolgens voor de verwachte besparing op de begroting aangezien de marge tussen de verwachte opbrengst en extra uitgaven met 10 miljoen relatief klein is?

4. Financiële effecten

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in de berekeningen is uitgegaan van de situatie in 2009. De leden van de PvdA-fractie constateren dat volgens Cultuur en Ondernemen de actuele situatie een compleet andere is. De regering gaat uit van 2300 WWIK uitkeringen, terwijl volgens Cultuur en Ondernemen er op dit moment sprake is van 3200 WWIK uitkeringen. Hierdoor zou de bezuiniging wel eens 8 miljoen euro lager kunnen uitvallen. De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag de actuele cijfers van de regering. Hoeveel kunstenaars maken op dit moment gebruik van de WWIK en hoeveel jaar maken zij daar al gebruik van? Actuele cijfers zijn ook van groot belang omdat de uitvoering naar de gemeente gaat en de uitvoeringskosten kunnen een stuk hoger uitvallen dan de regering begroot. Deze leden ontvangen graag een reactie en ook hierbij actuele cijfers en berekening van de kosten op basis van actuele cijfers.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een nieuwe berekening kan overleggen van de kosten c.q. besparingen van de intrekking van de WWIK gebaseerd op het actuele aantal WWIK-uitkeringen (op dit moment 3200 uitkeringen)? Is het de regering bekend dat van de 18 miljard omzet in kunst en cultuur niet meer dan 5 miljard afkomstig is van gesubsidieerde instellingen, zoals de staatssecretaris van OCW stelt in zijn beleidsvisie van 10 juni 2011? Hoe verhoudt dit zich tot de stelling van de regering dat de overheid het particulier initiatief in de cultuursector heeft overgenomen en dat er meer ruimte moet zijn voor de samenleving en particulier initiatief? Deelt de regering de mening dat dit een zwaar overtrokken beeld is?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat diverse andere organisaties zoals de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) verwachten dat de intrekking van de WWIK meer geld zal kosten dan het zal opleveren. Deze leden vragen waarop dit verschil van inzicht gebaseerd is en waarom deze verwachting volgens de regering niet klopt.

Daarnaast willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten waarom de regering de berekening van de bezuiniging baseert op het gemiddeld aantal WWIK uitkeringen van 2009 en niet op basis van actuelere cijfers. Welke financiële consequenties zijn er voor de ingecalculeerde bezuiniging als er met actuelere cijfers wordt gerekend?

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie,

Dekker