Gepubliceerd: 14 maart 2011
Indiener(s): Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32693-3.html
ID: 32693-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel beoogt de uitvoering te regelen van twee door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen moties naar aanleiding van het Verslag Algemeen Overleg (VAO) van 1 juli 2010:

  • 1) Het loslaten van de één-locatie-eis (motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink c.s., Kamerstukken II 2009/10, 31 874, nr. 72);

  • 2) Het schrappen van de terugbetalingsplicht kinderopvangtoeslag in 2010, tenzij er sprake is van fraude of misbruik (Motie van het lid Van Gent c.s., Kamerstukken II 2009/10, 31 874, nr. 74).

Het wetsvoorstel maakt het met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 mogelijk dat gastouders kinderopvang aanbieden op meer dan een woonadres. Dit kan het woonadres van de gastouder zelf zijn (mits op dit adres niet meer dan een voorziening voor gastouderopvang is gevestigd) maar ook een of meer woonadressen van vraagouders. Paragraaf 2, sub a, licht dit nader toe.

Het schrappen van de terugbetalingsplicht kinderopvangtoeslag in 2010 (tenzij er sprake is van fraude of misbruik) is in dit wetsvoorstel geregeld door de registratieverplichting van een voorziening voor gastouderopvang in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) te laten vervallen als voorwaarde voor vraagouders om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag over 2010. Dit betekent, dat indien gastouders in 2010 niet aan de gestelde voorwaarden voor registratie voldoen (waaronder de voorwaarde van het halen van een diploma of het certificaat goed gastouderschap) en om die reden de voorziening voor gastouderopvang die zij exploiteren niet is geregistreerd in het LRK, dat voor het jaar 2010 niet tot terugvordering van de verstrekte voorschotten kinderopvangtoeslag leidt bij de desbetreffende vraagouder. Paragraaf 2, sub b, licht dit nader toe.

Tevens wordt verwezen naar de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 augustus 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 874, nr. 77) die nader ingaat op de uitvoering van de twee bovengenoemde moties.

2. Maatregelen

a) Loslaten één-locatie-eis

De motie vraagt om zo snel mogelijk, en in ieder geval voor het einde van 2010, de één-locatie-eis in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) te schrappen.

Op dit moment bepaalt artikel 1.1 Wko dat de houder in totaal niet meer dan één voorziening voor gastouderopvang exploiteert, en dat de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder óf op het woonadres van een van de vraagouders.

Ter uitvoering van de motie over het loslaten van deze één-locatie-eis wordt artikel 1.1 Wko op dit punt in dit wetsvoorstel gewijzigd. Het artikel is zo aangepast dat een gastouder zowel opvang op het woonadres van de gastouder, als opvang op een of meer woonadressen van vraagouders mag aanbieden. Dat betekent dat voortaan de volgende situaties zijn toegestaan:

  • Een gastouder vangt op zijn of haar eigen woonadres kinderen op;

  • Een gastouder vangt op een of meer woonadressen van zijn of haar vraagouders kinderen op;

  • Een gastouder vangt zowel op zijn of haar eigen woonadres als op het woonadres van een of meer van de vraagouders kinderen op.

Daarbij geldt dat het ook is toegestaan dat de gastouder bij een van de vraagouders kinderen opvangt van andere vraagouders. In alle gevallen dienen de gastouder en de vraagouder een opvangrelatie te hebben via een gastouderbureau. De betaling van de vraagouder aan de gastouder dient te verlopen via een geregistreerd gastouderbureau en de eisen die aan het gastouderbureau worden gesteld ten aanzien van de administratie van opvanggegevens gelden ook voor opvang die wordt verzorgd op locaties die niet zijn geregistreerd.

Het is niet toegestaan dat een gastouder op een andere locatie dan het eigen woonadres of een van de woonadressen van de vraagouders gastouderopvang verzorgt. Het is dus bijvoorbeeld niet toegestaan, een aparte ruimte te huren en hier de gastouderopvang te laten plaatsvinden, of om de opvang te laten plaatsvinden bij ouders die hun kinderen niet door deze gastouder laten opvangen.

De Tweede Kamer heeft aangegeven dat de wijziging eind 2010 dient in te gaan. Aangezien het uitkeren van de kinderopvangtoeslag is gekoppeld aan een kalenderjaar, is er voor gekozen aan de wijziging terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2010.

In de structurele situatie zal elke voorziening voor gastouderopvang in het LRK opgenomen worden. Maar omdat een structurele oplossing pas op zijn vroegst vanaf 2012 mogelijk is (zie hierover paragraaf 4), wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat in de tussenliggende fase slechts één voorziening in het LRK wordt opgenomen, te weten:

  • indien de opvang (ook) op het woonadres van de gastouder plaatsvindt: de voorziening op het woonadres van de gastouder;

  • indien de opvang uitsluitend bij een of meer vraagouders plaatsvindt: een voorziening op het woonadres van een van de vraagouders.

Slechts voor deze in het LRK te registreren voorzieningen zal de houder van een gastouderbureau namens de gastouder een aanvraag bij de gemeente indienen en zal de gemeente een beschikking afgeven.

Artikel 3.6b maakt het mogelijk dat in de tussenliggende fase maar een voorziening per gastouder in het LRK op bovenstaande manier wordt opgenomen.

Voorts beoogt het wetsvoorstel te regelen dat voor zover een voorziening voor gastouderopvang is geregistreerd in het LRK, vanaf het berekeningsjaar 2011, de andere voorzieningen voor gastouderopvang waar de desbetreffende gastouder opvang verzorgt, worden gelijkgesteld voor de toepassing van artikel 1.5, eerste lid, onder b, Wko onder de voorwaarde dat voor iedere locatie aan alle eisen (bij of krachtens het bepaalde in de paragrafen 2 en 3 van de derde afdeling van hoofdstuk 1 Wko) is voldaan. Hierdoor heeft de vraagouder aanspraak op kinderopvangtoeslag voor opvang, verzorgd in al deze voorzieningen.

b) Schrappen terugbetalingsverplichting 2010

In de motie over de terugbetalingsplicht van kinderopvangtoeslag in 2010 heeft de Tweede Kamer gevraagd, deze terugbetalingsverplichting te schrappen tenzij er sprake is van fraude of misbruik.

De kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd op basis van bevoorschotting; ouders vragen de toeslag aan op basis van het aantal uren opvang dat zij denken te gaan gebruiken. Na afloop van het bevoorschottingsjaar controleert de Belastingdienst onder meer of voor dit aantal uren ook daadwerkelijk opvang heeft plaatsgevonden en of er sprake is van geregistreerde opvang. Vervolgens wordt de toeslag definitief vastgesteld.

Sinds 1 januari 2010 eist de Wko dat voorzieningen voor gastouderopvang en kindercentra zijn geregistreerd in het LRK. Deze inschrijving berust op de artikelen 1.45, 1.46 en 1.47a Wko. Tevens zijn er per 1 januari 2010 nieuwe eisen geïntroduceerd waaraan gastouderopvang dient te voldoen wil er sprake kunnen zijn van registratie in het LRK. Met name de eis dat gastouders voor 1 september 2010 moesten voldoen aan de nieuwe deskundigheidseisen om nog tijdig in het LRK te kunnen worden ingeschreven, vormde de aanleiding voor het indienen van de motie over het schrappen van de terugbetalingsplicht. Deze motie strekt ertoe vraagouders niet te confronteren met een terugbetalingsplicht van het door hen ontvangen voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 indien de door hen ingeschakelde gastouder in 2010 niet heeft voldaan aan de nieuw in de wet opgenomen eisen. Deze motie wordt uitgevoerd door de registratieverplichting van voorzieningen voor gastouderopvang in het LRK als voorwaarde voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 te laten vervallen. Het enkele feit dat de gastouder in 2010 niet met een voorziening is geregistreerd in het LRK, leidt voor het jaar 2010 derhalve niet tot terugvordering van de ontvangen voorschotten voor kinderopvangtoeslag bij de vraagouder. Aangezien de voorwaarde dat een gastouder dient te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (artikel 1.56b, derde, vierde en vijfde lid, Wko) reeds voor 2010 gold, blijft dit vereiste ook voor het berekeningsjaar 2010 onverkort gelden.

Het voorgaande laat vanzelfsprekend eveneens onverlet dat zowel het gastouderbureau, als de gastouder en de vraagouder in 2010 moeten hebben voldaan aan de eisen opgenomen in de Wko die geen betrekking hebben op het al dan niet opnemen van een voorziening voor gastouderopvang in het LRK.

Te denken valt dan aan de volgende eisen en voorwaarden:

  • Er dient sprake te zijn geweest van een gastouderbureau dat (in ieder geval op enig moment) in 2010 geregistreerd is geweest in een gemeentelijk register kinderopvang of in het LRK (artikel 1.5, eerste lid, onder b, en derde lid en artikel 1.1, eerste lid Wko, definitie gastouderopvang, onder a).

  • De betalingen aan de gastouder door de vraagouder dient via het gastouderbureau te zijn verlopen (artikel 1.5, eerste lid, onder b, Wko en artikel 1.1, eerste lid Wko, definitie van gastouderbureau).

  • Er dient te zijn voldaan aan de eisen betreffende de persoonlijke situatie voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag (artikel 1.6 Wko).

Indien vraagouders vanaf 1 januari 2011 gebruik willen maken van een gastouder en daarvoor kinderopvangtoeslag willen ontvangen, blijft gelden dat de gastouder voor 1 januari 2011 met één voorziening voor gastouderopvang in het LRK moeten zijn geregistreerd. Dit betekent onder meer dat gastouders tijdig aan de deskundigheidseisen moeten voldoen die bij en krachtens de Wko zijn vastgesteld.

3. Toezicht en handhaving

Het loslaten van de één-locatie-eis brengt met zich dat toezicht en handhaving naar verwachting op meer voorzieningen van gastouderopvang van toepassing zullen zijn. De verwachting is immers dat dit ertoe zal leiden dat per saldo voor opvang in een groter aantal voorzieningen voor gastouderopvang toeslag zal worden aangevraagd. Het in artikel I, onderdeel C, opgenomen artikel 3.6b, eerste lid, beoogt te regelen dat wil een vraagouder aanspraak op kinderopvangtoeslag kunnen maken vanaf 1 januari 2011 voor opvang in een niet geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang, deze voorziening moet voldoen aan de eisen van de Wko, waaronder de eisen die worden gesteld aan de veiligheid van en de gezondheidssituatie op de opvanglocatie. Het in artikel I, onderdeel C, opgenomen artikel 3.6c beoogt te regelen dat ook op deze niet geregistreerde voorzieningen toezicht en handhaving plaatsvinden.

4. Gevolgen voor de uitvoering

Loslaten één-locatie-eis

Het laten vervallen van de één-locatie-eis heeft gevolgen voor het LRK en voor het systeem waarmee de Belastingdienst de toekenning van de kinderopvangtoeslag regelt. Tevens zijn er gevolgen voor de aanmeldprocedures bij gemeenten en voor toezicht en handhaving door GGD’en en gemeenten. In het kader van de kwaliteitsborging van de opvang is het noodzakelijk om volledig zicht te hebben op alle opvanglocaties. Omdat in het LRK op dit moment maar een opvanglocatie per gastouder kan worden geregistreerd, zal het registratiesysteem zo moeten worden aangepast, dat gegevens over álle opvanglocaties beschikbaar komen. Dit gebeurt ten behoeve van inspectie door GGD’en, handhaving door gemeenten en toeslagtoekenning door de Belastingdienst.

In de uitvoeringstoetsen taxeren de bouwer van het systeem, de beheerder van het systeem en de Belastingdienst dat de aanpassing van het LRK en van de systemen van de Belastingdienst de nodige tijd zal vergen. Invoering van een volledige registratie van alle opvanglocaties zal dan ook waarschijnlijk eerst in 2012 mogelijk zijn.

Om tegemoet te komen aan de wensen van de Tweede Kamer is met de betrokken uitvoeringspartijen gezocht naar een tussenoplossing; een mogelijkheid om de één-locatie-eis met ingang van 1 januari 2010 te laten vervallen zonder dat toezicht en handhaving in het gedrang zouden komen. Zoals in paragraaf 2, sub a, al is vermeld, is gekozen voor het tijdelijk registreren van één opvanglocatie per gastouder. Dit is het woonadres van de gastouder indien de gastouder ook daar opvang verzorgt en het woonadres van een van de vraagouders indien de gastouder uitsluitend opvang verzorgt bij twee of meer vraagouders thuis.

In een eveneens door de Tweede Kamer aangenomen motie van mw. Dezentjé Hamming-Bluemink (Kamerstukken II 2009/10, 31 874, nr. 75) wordt de regering verzocht voor toezicht en handhaving geen extra financiële middelen ter beschikking te stellen, maar te prioriteren binnen de bestaande budgettaire kaders.

De GGD’en en gemeenten hebben de mogelijkheid te prioriteren in de uitvoering van toezicht en handhaving bij het initiële onderzoek naar aanleiding van de aanvraag tot gastouderopvang om zo binnen de bestaande budgettaire kaders te kunnen voorzien in toezicht en handhaving. Voorop staat dat alle gastouders moeten voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de wet en onder meer nader uitgewerkt in bijlage 3 bij de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang: de toetsingskaders A en B. Dat betekent dat naast de eis van het bezitten van een verklaring omtrent het gedrag, een diploma/certificaat en een EHBO-diploma én de eis dat de gastouder geen onder toezicht gestelde kinderen heeft (toetsingskader A), ook de kwaliteitsaspecten ten aanzien van de accommodatie en inrichting, het pedagogisch beleid, het aantal kinderen en veiligheid en gezondheid (toetsingskader B) in orde moeten zijn (zie hiervoor ook de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 16 augustus 2010, Kamerstukken II 2009/10, 31 874, nr. 77).

Voor de korte termijn is met de GGD afgesproken dat de GGD in 2010 in ieder geval bij alle gastouders toetst of zij voldoen aan de eisen uit toetsingskader A. Per 1 juli 2010 heeft de GGD de bevoegdheid om het toezicht te splitsen in toetsingskader A en toetsingskader B en gespreid in de tijd uit te voeren (artikel 8b Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang). Dat houdt in dat gastouders op basis van een positief oordeel volgens toetsingskader A in het LRK kunnen worden opgenomen. De inspectie volgens toetsingskader B kan later plaatsvinden, uiterlijk op 31 december 2011.

Los van deze splitsing heeft de GGD vanaf 1 juli 2010 de bevoegdheid om af te zien van inspectie volgens toetsingskader B bij de vraagouder thuis, behoudens in geval er signalen zijn dat de kwaliteit van de opvang op de desbetreffende locatie niet op orde is. De GGD inspecteert wel volgens toetsingskader B alle gastouders die op hun eigen woonadres opvang verzorgen. De inspecties vinden gespreid plaats over 2010 en 2011. In totaal worden in elk geval 40 000 locaties geïnspecteerd. Voor de volgende jaren zal nog overleg plaatsvinden over de vormgeving van het toezicht. Voor het jaar 2011 geldt dat de noodzaak van prioritering mede afhankelijk is van het uiteindelijke aantal aangemelde gastouders.

Deze nieuwe tijdelijke wijze van registreren brengt dus weliswaar niet alle opvangadressen in beeld (een aantal adressen van vraagouders waar wordt opgevangen ontbreekt in het LRK), maar sluit wel aan op de hiervoor beschreven prioritering in het toezicht waartoe is besloten. Met deze wijze van registreren kan de GGD alle inspecties op locatie (toetsingskader B) uitvoeren bij de gastouders die op hun eigen woonadres opvang verzorgen. Daarnaast is een deel van de adressen van de vraagouders direct beschikbaar voor inspectie door de GGD.

Een nadeel van deze tussenoplossing is dat er tijdelijk geen volledig zicht is op alle opvangadressen. De GGD is niet in staat om op basis van het LRK op alle adressen of steekproefsgewijs inspecties uit te voeren. Daarom ook wordt ernaar gestreefd, uiteindelijk te komen tot een landelijk register waarin alle opvangadressen beschikbaar zijn voor inspectie en handhaving.

De gastouderbureaus zijn echter wel verplicht om bij te houden op welke locaties een bij hen aangesloten gastouder opvang aanbiedt. Dit niet alleen in het kader van het zorgen voor een verantwoorde uitvoering als bedoeld in artikel 1.49, derde lid, onder a, Wko maar ook in verband met de verplichting om voor elke locatie waar opvang wordt verzorgd een afschrift van de risico-inventarisatie (als bedoeld in artikel 1.51 Wko) in de administratie op te nemen. De gastouderbureaus zijn op hun beurt opgenomen in het LRK. De GGD kan dus, zij het met een tussenstap, ook gedurende deze overgangsperiode wel degelijk over de benodigde informatie voor een onderzoek op niet geregistreerde locaties beschikken.

De Belastingdienst, de bouwer en de beheerder van het LRK hebben in een uitvoeringstoets laten weten het loslaten van de één-locatie-eis te kunnen uitvoeren.

Schrappen terugbetalingsplicht op basis van registratie in LRK in 2010

De Belastingdienst heeft in een uitvoeringstoets laten weten dat het schrappen van de terugbetalingsplicht op basis van registratie in LRK in 2010 uitvoerbaar is.

5. Financiële consequenties

Loslaten één-locatie-eis

Belastingdienst, bouwer en beheerder van het LRK geven aan dat met de structurele wijziging (vanaf het moment dat er per gastouder verschillende voorzieningen voor gastouderopvang in het LRK kunnen worden opgenomen) eenmalig extra uitvoeringskosten zijn gemoeid van maximaal 4 miljoen euro. Hiervoor is dekking gevonden binnen het artikel kinderopvang van de SZW-begroting. Omdat de GGD’en en gemeenten gaan prioriteren in hun toezicht en handhaving (zie paragraaf 3 en artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.6c) zijn er geen financiële consequenties voor toezicht en handhaving als gevolg van het loslaten van de één-locatie-eis.

Schrappen terugbetalingsplicht in 2010

In de begroting 2010 is geen rekening gehouden met opbrengsten van een terugvordering over het jaar 2010. Bij het ramen van de kosten van de gastouderopvang bij Voorjaarsnota 2010 is verondersteld dat alle 55 000 gastouders die toen werden geraamd zouden worden geregistreerd. De toenmalige raming blijkt nagenoeg exact te zijn gerealiseerd. Het voor 2010 laten vervallen van de verplichting tot registratie van de voorziening voor gastouderopvang als voorwaarde voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag door vraagouders en het afzien van terugvordering in het geval een voorziening voor gastouderopvang niet is geregistreerd, leidt dus niet tot een tegenvaller voor de begroting.

6. Gevolgen administratieve lasten

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.

7. Inwerkingtreding

De met dit voorstel beoogde wijzigingen zijn gunstig voor betrokken vraagouders en gezien de strekking van de motie ter uitvoering waarvan onderhavig wetsvoorstel dient, is ervoor gekozen aan dit wetsvoorstel terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2010.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

Deze wijziging is wat het loslaten van de één-locatie-eis betreft al uitgebreid toegelicht in paragraaf 2, sub a van het algemene deel van de memorie van toelichting.

Tevens wordt geregeld dat op het woonadres van de gastouder niet meer dan een voorziening voor gastouderopvang gevestigd kan zijn. Reden hiervoor is dat als er twee of meer voorzieningen op het woonadres van de gastouder worden toegestaan, een situatie kan ontstaan die in de Wko wordt getypeerd als een kindercentrum: er kunnen dan meer dan het voor gastouderopvang toegestane aantal van zes kinderen worden opgevangen.

Ten slotte wordt in het kader van de eenduidigheid in de Wko in artikel 1.1, eerste lid, een begripsomschrijving voor «voorziening voor gastouderopvang» ingevoegd.

Artikel I, onderdeel B

Vooruitlopend op onderhavig wetsvoorstel was de overgangsbepaling in artikel 3.3, tweede lid, Wko reeds buiten werking gestelddoor een ministeriële regeling op grond van artikel 3.5, tweede lid, Wko (Regeling houdende wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Subsidieregeling goed gastouderschap kinderopvang 2010, Stcrt. 13222). Voornoemde overgangsbepaling regelde dat indien een gastouder uiterlijk op 31 december 2010 was ingeschreven in het LRK, onder de voorwaarde dat de aanvraag hiervoor voor 1 september 2010 had plaats gevonden, de gastouder met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 zou worden aangemerkt als zijnde ingeschreven in het LRK. Dit was nodig om zeker te stellen dat een vraagouder die in 2010 gebruik had gemaakt van opvang door deze gastouder, recht zou hebben op kinderopvangtoeslag in 2010 op grond van artikel 1.5, eerste lid, onder b, Wko. In dit wetsvoorstel komt de overgangsbepaling, die met bovengenoemde regeling al buiten werking was gesteld, geheel te vervallen.

Artikel I, onderdeel C

In artikel I, onderdeel C, worden drie nieuwe overgangsbepalingen in de Wko opgenomen:

Artikel 3.6a, eerste lid

In artikel 3.6a wordt in het eerste lid geregeld dat ten aanzien van het kalenderjaar 2010 geen sprake hoeft te zijn van geregistreerde gastouderopvang wil een vraagouder aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag voor dat jaar. Deze bepaling werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Ten aanzien van het berekeningsjaar 2010, dat het hele kalenderjaar 2010 omvat, blijven de eisen bestaan die niet voorwaardelijk zijn voor inschrijving van een voorziening voor gastouderopvang in het LRK. Dit betreft bijvoorbeeld de eisen dat de opvang heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en dat de betalingen tussen vraagouders en gastouders zijn verlopen via dit geregistreerde gastouderbureau. Andere eisen zijn (o.m.) dat vraagouders alleen aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag voor de uren waarvoor gastouderopvang is genoten én moeten voldoen aan de eisen opgenomen in artikel 1.6 Wko betreffende hun persoonlijke situatie.

Vanwege het grote belang ervan is er verder voor gekozen om één eis die voorwaardelijk is voor inschrijving in het LRK wél te handhaven. Dit betreft de eis dat gastouders (en in het geval deze gastouder op het eigen woonadres opvang verzorgt ook alle andere personen van 18 jaar of ouder die op dit adres wonen alsmede de daar werkzame vrijwilligers), in het bezit moeten zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Deze eis gold reeds voor de wetswijziging van 1 januari 2010 en valt dus niet onder het bereik van de motie van het lid Van Gent c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 874, nr. 74) betreffende het schrappen van de terugbetalingsplicht kinderopvangtoeslag in 2010. Deze motie heeft immers betrekking op níeuw in de wet opgenomen eisen waaraan gastouders moeten voldoen om in het LRK opgenomen te kunnen worden. Vraagouders liepen daardoor in 2010 een aanzienlijk financieel risico (waarop ze zelf maar heel beperkt invloed konden uitoefenen): zo moesten de door hen ingeschakelde gastouders voor 1 september 2010 aan nieuwe deskundigheidseisen voldoen om tijdig in het register te kunnen worden opgenomen. Als dat niet lukte, dienden de vraagouders het gehele bedrag aan ontvangen voorschot kinderopvangtoeslag 2010 terug te betalen.

Artikel 3.6a, tweede lid

Artikel 1.10 Wko schrijft voor dat een vraagouder bij zijn aanvraag voor kinderopvangtoeslag het registratienummer van zijn voorziening voor gastouderopvang aan de belastingdienst doorgeeft. Niet geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang hebben echter geen registratienummer. Artikel 3.6a, tweede lid, beoogt te regelen, dat in het geval een vraagouder in 2010 gebruik heeft gemaakt van een niet geregistreerde voorziening, artikel 1.10 niet van toepassing is voor de opvang in deze voorzieningen.

Artikel 3.6a, derde lid

In artikel 3.6a, derde lid, wordt geregeld dat het artikel komt te vervallen met ingang van 1 januari 2016. Voor deze vervaldatum is gekozen omdat de belastingdienst tot die datum in staat moet blijven om het recht op kinderopvangtoeslag definitief vast te stellen.

Artikel 3.6b, eerste lid

Aangezien in het LRK in eerste instantie niet meer dan één voorziening voor gastouderopvang per gastouder kan worden geregistreerd, worden in artikel 3.6b, eerste lid, de voorwaarden gesteld waaronder de voorzieningen(en) voor gastouderopvang die nog niet in het LRK zijn opgenomen, wat het recht op kinderopvangtoeslag betreft, vanaf 2011 tijdelijk worden gelijk gesteld met de wél in het LRK opgenomen voorziening. Wil er van gelijkstelling sprake kunnen zijn dan dient er ten eerste één voorziening voor gastouderopvang van de desbetreffende gastouder wél in het LRK opgenomen te zijn. Daarenboven geldt als voorwaarde voor gelijkstelling dat de niet geregistreerde voorziening(en) voor gastouderopvang evenzeer aan alle eisen dient (dienen) te voldoen. Het gaat hierbij om de eisen gesteld bij of krachtens het bepaalde in de paragrafen 2 en 3 van de derde afdeling van hoofdstuk 1 Wko.

Deze eisen betreffen onder meer de volgende onderwerpen:

  • 1. Veiligheid en gezondheid;

  • 2. Deskundigheidseisen;

  • 3. Groepsgrootte;

  • 4. Accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor gastouderopvang;

  • 5. Beschikbare ruimte voor kinderen;

  • 6. Pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk.

Verder gelden vanzelfsprekend alle voorwaarden waaraan dient te zijn voldaan wil een vraagouder aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag. Te denken valt onder meer aan de eis dat het betalingsverkeer tussen de vraagouder en de gastouder via het gastouderbureau moet verlopen (artikel 1.1 Wko, definitie gastouderbureau).

Gastouders en de locaties waar zij opvang verzorgen, moeten aantoonbaar aan alle eisen uit de Wko voldoen. Dat geldt dus evenzeer voor de voorzieningen voor gastouderopvang die niet in het LRK zijn geregistreerd, maar op grond van het eerste lid daarmee gelijk worden gesteld.

Bovenstaande eisen gelden, met het oog op artikel 3.6a vanaf het berekeningsjaar 2011. Omdat in het jaar 2010 registratie in het LRK in het geheel geen voorwaarde is voor het kunnen verkrijgen van kinderopvangtoeslag, gelden deze eisen, vanzelfsprekend in 2010 ook niet voor eventuele 2e of 3e (enz.) locaties waar gastouders opvang verzorgen. Gastouderbureaus, gastouders en vraagouders moeten overigens wél op grond van artikel 3.6a, ook met betrekking tot deze 2e of 3e (enz.) locaties, voldoen aan de in de toelichting bij artikel 3.6a genoemde eisen die niet voorwaardelijk zijn voor inschrijving in het LRK.

Artikel 3.6b, tweede lid

Artikel 3.6b, tweede lid, beoogt voor de overgangsperiode te regelen dat in het geval de gastouderopvang op meer dan een locatie plaatsvindt, om praktische redenen sprake is van een aanvraag (om opneming in het LRK) die ziet op slechts een van die locaties. Voor de situatie waarin opvang wordt verzorgd op één locatie verandert er door onderhavig wetsvoorstel niets; de aanvraagprocedure op grond van de artikelen 1.45, tweede lid en verder Wko volstaat in dat geval.

Het tweede lid, onder a, betreft de situatie dat de opvang zowel bij de gastouder thuis plaatsvindt als bij een of meer vraagouders thuis. Dan dient het gastouderbureau een aanvraag in voor de voorziening voor gastouderopvang op het woonadres van de gastouder, bij de gemeente waar de gastouder woont.

Het tweede lid, onder b, betreft de situatie dat de opvang uitsluitend plaatsvindt bij twee of meer vraagouders thuis. In dat geval dient het gastouderbureau een aanvraag in voor een voorziening voor gastouderopvang op het woonadres van een van deze vraagouders, bij de gemeente waar de desbetreffende vraagouder woont.

Artikel 3.6b, derde lid

In het derde lid wordt geregeld dat, indien een voorziening voor gastouderopvang op het woonadres van een vraagouder is ingeschreven in het LRK, en de desbetreffende gastouder vervolgens na deze inschrijving (ook) gastouderopvang gaat aanbieden op het eigen woonadres, de voorziening voor gastouderopvang op het woonadres van de gastouder als nieuwe locatie in het LRK wordt opgenomen. Het veranderen van woonadres wordt gezien als wijziging in de gegevens bij de aanvraag, bedoeld in artikel 1.47, eerste lid, Wko. Door deze verandering aan te merken als wijziging in de zin van artikel 1.47, eerste lid, Wko volgt uit deze bepaling tevens dat deze wijziging wordt verwerkt in het LRK.

Artikel 3.6b, vierde lid

Het vierde lid waarborgt dat ook de op grond van het eerste lid gelijkgestelde voorzieningen voor gastouderopvang door de gastouder in exploitatie kunnen worden genomen.

Artikel 3.6b, vijfde lid

Artikel 1.10 Wko schrijft voor dat een vraagouder bij zijn aanvraag voor kinderopvangtoeslag het unieke registratienummer van zijn voorziening voor gastouderopvang aan de belastingdienst doorgeeft. Niet alle voorzieningen voor gastouderopvang zijn in de overgangsperiode in het LRK geregistreerd. De niet geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang hebben derhalve ook geen uniek registratienummer. In artikel 3.6b, vijfde lid, wordt geregeld, dat een vraagouder bij de aanvraag voor kinderopvangtoeslag het unieke nummer doorgeeft van de voorzienig voor gastouderopvang die wel met betrekking tot de eigen gastouder is geregistreerd. Dit dus ondanks het feit dat de opvang (gedeeltelijk) plaatsvindt op een woonadres dat niet is geregistreerd, maar wel is gelijkgesteld met een geregistreerde voorzienig voor gastouderopvang op grond van artikel 3.6b, eerste lid.

Artikel 3.6b, zesde lid

Artikel 3.6b, zesde lid, bepaalt dat het artikel geldt vanaf het berekeningsjaar 2011 en vervalt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hiervoor is gekozen omdat op dit moment, mede vanwege de noodzakelijke technische aanpassingen van het LRK, nog niet vaststaat hoe lang de tijdelijke situatie zal duren. Met het vervallen van de overgangsbepalingen komt dan een einde aan de overgangsfase.

Artikel 3.6c

Zoals is aangegeven in paragraaf 4 van deze memorie van toelichting, zijn in de overgangsfase nog niet alle locaties waar gastouders opvang verzorgen via het LRK in beeld. Een aanvraag voor registratie van een gastouder ziet immers slechtst op een voorziening voor gastouderopvang, en dus slechts op een locatie. Wil een niet geregistreerde voorziening aan een geregistreerde kunnen worden gelijkgesteld dan moet deze vanaf 1 januari 2011 wel voldoen aan de eisen voortvloeiende uit het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van de derde afdeling van hoofdstuk 1 Wko. Artikel 3.6c verklaart op gelijkgestelde voorzieningen expliciet de artikelen uit hoofdstuk 1, afdeling 4, voor wat betreft handhaving en toezicht van toepassing, met uitzondering van het eerste en tweede lid van artikel 1.62 Wko. Hiervoor is gekozen omdat het eerste lid van artikel 1.62 Wko gekoppeld is aan de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, Wko. Het tweede lid van artikel 1.62 Wko wordt niet van toepassing verklaard om het mogelijk te maken dat kan worden geprioriteerd in het regulier toezicht op deze gelijkgestelde voorzieningen. Indien één voorziening voor gastouderopvang is geregistreerd (dus voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Wko) is immers de kans relatief groot dat andere voorzieningen, gekoppeld aan dezelfde gastouder, ook zullen voldoen aan deze eisen. In ieder geval staat dan vast dat de gastouder zelf voldoet aan de eisen die voortvloeien uit de wet en toetsingskader A (waaronder de deskundigheidsvereisten). Om deze reden lijkt tijdens de overgangsperiode jaarlijks toezicht van de op grond van artikel 3.6b, eerste lid, gelijkgestelde voorzieningen minder urgent. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat het voor de GGD naar aanleiding van een signaal dan wel steekproefsgewijs mogelijk is een onderzoek te doen bij de niet geregistreerde maar op grond van artikel 3.6b, eerste lid, gelijkgestelde voorzieningen. Dat zelfde geldt eveneens voor de gemeenten met betrekking tot hun bevoegdheid om handhavend op te treden.

Artikel II

Beoogd is om aan dit wetsvoorstel terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2010. Zowel het loslaten van de één-locatie-eis, en de daarmee samenhangende tijdelijke overgangsbepalingen, als het schrappen van de terugbetalingsverplichting in 2010 zijn begunstigende maatregelen voor zowel de gastouders als de vraagouders.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp