Gepubliceerd: 4 mei 2011
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32676-5.html
ID: 32676-5

Nr. 5 VERSLAG

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen deel

1

1.

Inleiding

1

2.

Achtergrond en voorgeschiedenis

3

3.

Uitbreiding van de reikwijdte naar andere sectoren

4

4.

Verbeteringen in de toepassing van de Wet Bibob

7

4.1

Maatregelen ter verbetering van de informatiepositie van het bestuur

7

4.2

Toetsingsgronden Wet Bibob

11

4.3

Informatieverstrekking door het Bureau Bibob aan bestuursorganen

11

4.4

Verbetering van de rechtsbescherming

12

4.5

Adviestermijnen van het Bureau Bibob

14

4.6

Aansprakelijkheid ondeugdelijk Bibob-advies

14

5.

Bestuurlijke, administratieve en financiële lasten

14

6.

Consultatie

15

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij kunnen zich in de doelstellingen daarvan vinden. Deze leden hebben allereerst een aantal algemene vragen en zullen daarna meer op de specifieke bepalingen ingaan.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. Zij steunen de bestuurlijke aanpak van criminaliteit naast de strafrechtelijke en fiscale aanpak. Ook kunnen deze leden zich vinden in het uitbreiden van het bereik van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) naar andere sectoren. Wel maken zij zich enigszins zorgen over de rechtsbescherming van betrokkenen. Zij hebben daarover enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de Wet Bibob de afgelopen jaren in het openbaar bestuur is ingeburgerd. De wet biedt de overheid een adequaat instrumentarium om te voorkomen dat zij criminele activiteiten zou faciliteren door subsidies, vergunningen of het gunnen van overheidsopdrachten. Op grond van de ervaringen in de praktijk met de Wet Bibob stemmen deze leden in met een uitbreiding van de reikwijdte van de wet.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

Deze leden hechten veel waarde aan de Wet Bibob. Het is heel erg goed dat het openbaar bestuur instrumenten in handen heeft om te voorkomen dat zij zaken doet met criminelen of criminelen anderszins faciliteert. Een bestuurlijke aanpak van ernstige criminaliteit en georganiseerde misdaad is van groot belang. Dat blijkt ook uit het evaluatieonderzoek. De bestuursorganen die ervaring hebben met de Wet Bibob vinden dat deze wet meerwaarde heeft. De aandacht voor integriteit bij het openbaar bestuur is toegenomen. Welke mogelijkheden ziet de regering nog om de meerwaarde en de effectiviteit van de Wet Bibob verder te vergroten? Worden de «best practices» van de bestuursorganen met elkaar gedeeld om de doelmatige toepassing te vergroten? Is er enig zicht op de aanvragers die zich terugtrekken wanneer zij weten dat zij aan de Bibob-toets worden onderworpen? Hoe groot is het preventieve karakter van de Wet Bibob?

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de toepassing van de Wet Bibob in de praktijk. Onderzoeken naar criminele verbanden en netwerken zijn kostbaar en tijdrovend. De capaciteit en expertise bij onder meer gemeenten, politie en justitie zijn altijd een probleem, zeker als het gaat om ingewikkelde tijdrovende onderzoeken, zoals criminele verbanden in de vastgoedsector. Uitbreiding van de wet Bibob naar andere sectoren is noodzakelijk, maar voorkomen moet worden dat op papier het Bibob-instrument geregeld wordt en dit in de praktijk een lege huls blijkt. Hoe wordt dit voorkomen? Hoe wordt nu gegarandeerd dat de Bibob-toets telkens plaats vindt indien dit nodig is?

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daarover een aantal vragen en opmerkingen.

Deze leden merken op dat zij zich zorgen blijven maken over de rechtsbescherming bij de Bibob-toets, met name vanwege het slecht inzichtelijk zijn van de achterliggende documenten en gegevens. Deze leden menen dat de regering bij de versterking van de bestuurlijke aanpak niet voorbij mag gaan aan een adequate rechtsbescherming van de betrokkene.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van het voorliggende wetsvoorstel. De Wet Bibob is een uiterst nuttig instrument dat door verschillende bestuursorganen ingezet kan worden om onbedoelde of onbewuste betrokkenheid van de overheid in criminele activiteiten te voorkomen. Dit geldt in het bijzonder voor contacten van bestuurorganen met betrokkenen uit criminogene sectoren, zoals uit de drugs- en seksbranche. Deze leden onderschrijven de doelstelling van de wetswijziging maar hebben in deze fase van de behandeling op een enkel punt nog behoefte aan een toelichting.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden het een goede zaak dat er een uitbreiding plaatsvindt naar meer sectoren.

2. Achtergrond en voorgeschiedenis

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met deze uitbreiding, maar vragen wel of dit niet weer leidt tot een verplaatsing van criminele activiteiten naar sectoren die bij deze wetswijziging buiten beschouwing worden gelaten. Zij verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

Deze leden vragen of bekend is hoeveel adviezen Bureau Bibob jaarlijks (gemiddeld) afgeeft. Hoe succesvol is Bibob tot nu toe in het scheiden van onder- en bovenwereld? Wat wordt er precies bedoeld met een intensievere aanpak van de Bibob-toets? Gaan meer gemeenten werken met de Bibob-toets of zullen meer aanvragen worden getoetst?

Deze leden vragen hoe het uitbreiden van de bevoegdheden zich verhoudt tot het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Daarnaast vragen zij of bekend is hoe vaak de Wet Bibob door gemeenten is ingezet.

De aan het woord zijnde leden hebben verder kennisgenomen van het rapport van Regioplan Beleidsonderzoek «Integriteit beoordelen. Advies over de toepassing van de Wet Bibob in de gemeente Amsterdam» in opdracht van de Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (ORAM). Zij zijn benieuwd naar de reactie van de regering op de aanbevelingen in dit rapport.

De leden van de PVV-fractie merken op dat verschillende organisaties aangegeven dat er knelpunten zijn in de uitvoeringspraktijk. Onderschrijft de regering dit? Zo ja, is de regering voornemens hier iets aan te doen?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de discussie over de aanvankelijk voorgestelde sluitingsbevoegdheid. Het betrof de bevoegdheid om ook in een situatie waarin geen rechtsverhouding met de overheid bestaat lokalen te kunnen sluiten indien daar criminele activiteiten plaatsvinden. Die sluitingsbevoegdheid was bedoeld om tegemoet te komen aan de wens om te kunnen ingrijpen wanneer er geen sprake is van ene rechtsverhouding (zoals een vergunningsrelatie) tussen overheid en ondernemer en wanneer overduidelijk is dat in of rond een pand criminele activiteiten plaatsvinden. Te denken valt aan belwinkels, avondkappers of winkels zonder aanloop van clientèle. Deze leden verzoeken de regering te motiveren waarom de sluitingsbevoegdheid niet in het wetsvoorstel is opgenomen. Welke andere mogelijkheden ziet de regering voor een bestuurlijke aanpak van de bedoelde situaties?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat met de wijziging van de Wet Bibob de doelstelling van de wet wordt verlegd van integriteitbevordering van de overheid naar een preventieve aanpak van criminaliteit via een bestuursrechtelijke gang. Dit gebeurt mede door uitbreiding van de reikwijdte van de wet naar andere sectoren. Uit de evaluatie van de wet is gebleken dat slechts 24% van de geraadpleegde bestuursorganen voorstander is van uitbreiding van de wet naar deze specifieke sectoren. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom er met de wijziging van deze wet toch gekozen is om de reikwijdte van de Wet Bibob uit te breiden en daarmee ook de oorspronkelijke doelstelling van de Wet Bibob te verruimen.

De leden van de SGP-fractie missen in de reactie op het advies van de Raad van State het punt dat de verbreding van de doelstelling zou kunnen leiden tot een lastiger toepassing van de bevoegdheden op grond van de Wet Bibob. Kan de regering hier – in het licht van de in het advies genoemde aspecten van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) – nader op ingaan? Welke consequenties zijn er voor het gemeentebestuur voor de bewijspositie?

3. Uitbreiding van de reikwijdte naar andere sectoren

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering staat tegenover een vergunningplicht voor «growshops» en die ook onder de Wet Bibob te laten vallen.

Deze leden merken op dat in 2007 in Amsterdam het project Emergo van start is gegaan. Het doel van het project is om de criminaliteit in een bepaald gebied (in dit geval de Wallen) via een bestuurlijke aanpak samen met een strafrechtelijke en fiscale inzet, terug te dringen. De Wet Bibob in huidige vorm biedt echter niet de mogelijkheid zich op een bepaald geografisch afgebakend gebied te richten, maar richt zich slechts op specifieke economische sectoren. Echter, er zijn gebieden aanwijsbaar, zoals de Wallen, waarin de verwevenheid van onder- en bovenwereld zo hecht is en de criminaliteit zo overwegend, dat voor die gebieden feitelijk iedere economische activiteit aan een vergunning zou moeten voldoen en aan een Bibob-toets onderworpen zou moeten kunnen worden. Deelt de regering die mening? Zo ja, hoe zal de regering deze aanpak verder gestalte geven? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie zijn voorstander van het uitbreiden van de reikwijdte van de wet Bibob naar andere sectoren die kwetsbaar zijn voor criminele activiteiten, verwevenheid van onderwereld en bovenwereld en het gebruik maken van de structuren die het openbaar bestuur biedt. Het uitbreiden van de Wet Bibob naar de vastgoedsector en de exploitatie van speelautomaten is een verstandig voorstel. Denkt de regering dat met het uitbreiden naar deze sectoren adequaat voorkomen kan worden dat met criminelen zaken gedaan wordt? In de vastgoedsector gebeuren veel dingen die het daglicht niet kunnen verdragen. Wordt voortaan bij iedere vastgoeddeal met de overheid (bij huur of verhuur, aan- en verkoop en projectontwikkeling) de Bibob-toets toegepast? Zo nee, wanneer wel en wanneer niet? Is daar voldoende capaciteit voor?

Over de voorgestelde uitbreiding naar de evenementensector hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen. Wat is hiervan nu precies de reden? Welke lacunes constateert de regering momenteel precies? Deze leden begrijpen dat onder meer de gemeente Amsterdam de vechtsportevenementen wil kunnen toetsen, maar zijn er meer verzoeken gekomen van deze of andere gemeenten op evenementengebied? Zo ja, welke? Kan de noodzaak hiervan cijfermatig worden onderbouwd?

Zou een nadeel van de uitbreiding naar de evenementensector kunnen zijn dat bepaalde vergunningen vanwege de Bibob-toets zo lang op zich laten wachten dat het al niet meer nodig is en dat het evenement ondertussen geen doorgang heeft kunnen vinden?

De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat één van de criteria om uitbreiding te bepleiten, is dat aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. Er zijn namelijk geen andere instrumenten om de problematiek effectief aan te pakken. Ook op dit punt ontvangen zij graag een reactie. Als het zo is dat een bepaald evenement criminele activiteiten aantrekt en het openbaar bestuur daarvan op de hoogte is, zijn er dan geen andere mogelijkheden om dit te voorkomen, bijvoorbeeld met gericht speurwerk van politie en justitie?

Deze leden vragen waarom er uiteindelijk niet voor is gekozen de reikwijdte van de Wet Bibob uit te breiden naar de belwinkels en uitzendbureaus. Met welke argumenten is hier van afgezien?

De leden van de D66-fractie vragen welke sectoren de regering heeft laten onderzoeken. Kan de regering nader motiveren waarom bepaalde onderzochte sectoren niet in dit wetsvoorstel zijn betrokken?

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de vastgoedsector, vuurwerkimporteurs en speelautomatenhallen onder de Wet Bibob toe te voegen en de «headshops» en vechtsportgala’s onder het Besluit Bibob. Deze leden vragen of de regering kan motiveren waarom bepaalde sectoren worden uitgebreid in de Wet Bibob en andere sectoren in het Besluit Bibob.

De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat de vastgoedsector en de kansspelen onder de wet worden gebracht en dat de «headshops» en de evenenementensector via het Besluit Bibob worden opgenomen. Deze leden vragen wat de achtergrond van deze keuze is. Heeft het in de wet respectievelijk het Besluit Bibob opnemen nog consequenties voor de mogelijkheden die de wet biedt?

Tevens zouden deze leden graag vernemen voor welke sectoren de wet in de praktijk al gebruikt kon worden.

Vastgoedtransacties

De leden van de PvdA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat gebleken is dat er meer sectoren, waarin de overheid door middel van bijvoorbeeld vergunningverlening of subsidiëring een faciliterende rol heeft, kwetsbaar blijken te zijn voor criminaliteit. Het wetsvoorstel noemt de vastgoedsector, kansspelsector en «headshops». In deze sectoren is een faciliterende rol van de overheid aan de orde en is uit onderzoek gebleken dat aard en omvang van de criminaliteit in die branches zo ernstig is, dat ze onder de Wet Bibob dienen te komen vallen. In dit verband wordt in de memorie van toelichting uitgebreid ingegaan op de situatie in de vastgoedsector. Zoals ook de parlementaire werkgroep «Verwevenheid onder- en bovenwereld» heeft aangetoond is de vastgoedsector kwetsbaar voor criminaliteit. De aan het woord zijnde leden lezen ook dat het overgrote deel van de Nederlandse vastgoedsector bonafide is. Daarnaast constateert de regering zelf al dat uitbreiding van de Wet Bibob naar andere sectoren wel proportioneel dient te zijn. Begrijpen de aan het woord zijnde leden het goed dat de aanwijzingen voor de omvang en de aard van het malafide deel van de vastgoedmarkt zodanig zijn dat daarmee de hele branche onder de Wet Bibob moet komen te vallen?

De leden van de CDA-fractie steunen de uitbreiding van de reikwijdte van de Wet Bibob, zodat ook vastgoedtransacties onder de werking van de wet vallen. Kunnen ook vastgoedtransacties uit het verleden, bijvoorbeeld doorlopende situaties van verhuur of het verlenen van een gebruikrecht, aan een Bibob-toets worden onderworpen, met eventueel ontbindend gevolg voor de transactie?

Ligt het, gezien de rol van de Rijksgebouwendienst als huurder, koper of verkoper van rijksgebouwen, niet voor de hand deze aan te merken als openbaar lichaam in de zin van artikel 1 van de Wet Bibob?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de mogelijkheden van een Bibob-onderzoek in geval van mogelijke doorverkoop van vastgoed. In de memorie van toelichting stelt de regering alleen, dat ook contractuele voorwaarden hiervoor een handvat kunnen bieden. Dit sluit aan bij de suggestie van de G4, dat dit probleem deels kan worden ondervangen door in de algemene bepalingen behorende bij de vastgoedtransactie een doorverkoopbeding op te nemen.

De leden van de SP-fractie constateren met genoegen dat ook bestaande vastgoedtransacties onder de reikwijdte van de Wet Bibob komen te vallen. Het commentaar van de regering op deze suggestie van de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal is wel wat voorzichtig, te weten dat het wetsvoorstel dit niet uitsluit. Vindt de regering het toetsen van bestaande overeenkomsten en transacties nu wel of niet wenselijk? Zo ja waarom?

Waar deze leden vooral benieuwd naar zijn, is de vraag hoe omgegaan zal worden met vastgoedondernemers of bedrijven die niet veroordeeld zijn maar met wie door het Openbaar Ministerie een schikking is getroffen. Over de onwenselijkheid daarvan zijn deze leden duidelijk, maar het gebeurt nog steeds. De minister van Veiligheid en Justitie noemde in het mondelinge vragenuur van 22 maart 2011 een schikking uitdrukkelijk een schuldbekentenis. Is een dergelijke schuldbekentenis (een schikking) vervolgens wel of geen aanleiding voor het openbaar bestuur om zaken te blijven doen met degene met wie is geschikt, indien deze verdacht werd van miljoenenfraude?

De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Rijksgebouwendienst en de grondbedrijven bij vastgoedtransacties op dit moment hun potentiële kopers, aspirant-huurders en zakenpartners screenen. Het Bureau Screenings- en Bewakingsaanpak van de gemeente Amsterdam is bekend, maar hoe zit dit bij andere bestuursorganen?

Een aantal woningcorporaties, zoals Rochdale, SGGB, De Key, PWS en SZW, hebben de afgelopen jaren te maken gehad integriteitschendingen en vastgoedfraudes. Op basis van de huidige Wet Bibob kunnen woningcorporaties een Bibob-advies aanvragen bij verkoop van onroerend goed van woningcorporaties. Deze leden waarom de nieuwe Wet Bibob voor vastgoedtransacties alleen geldt voor bestuursorganen en niet voor woningcorporaties.

Diverse grote gemeenten, zoals Rotterdam en Den Haag, hebben te maken met de problematiek van huisjesmelkers en onrechtmatige bewoning. Deze malafide verhuurders maken zich schuldig aan misbruik en uitbuiting van huurders en faciliteren op deze wijze arbeidsuitbuiting en mensenhandel. Huisjesmelkers vragen op basis van de Huisvestingswet- en huisvestingsverordening kamerverhuurvergunningen aan bij gemeenten. De gemeenten hebben op grond van de huidige wet- en regelgeving geen intrekkings- en weigeringsgronden om deze kamerverhuurvergunningen te weigeren aan huisjesmelkers. De aan het woord zijnde leden vragen de reactie van de regering hierop.

Deze leden constateren dat in het eerdere wetsvoorstel aanvankelijk een sluitingsbevoegdheid voor de burgemeester was opgenomen voor niet-vergunningsplichtige panden waar criminele activiteiten plaatsvinden, zoals belwinkels, avondkappers en massagesalons. De regering heeft naar aanleiding van de overwegend negatieve reacties op dit voorstel besloten om af te zien van deze sluitingsbevoegdheid. Het probleem van de vestiging van criminogene winkels, zoals belwinkels, internetcafe’s, videotheken, avondkappers, massagesalons, «growshops», «headshops» en «smartshops» (in gemeenten zonder vergunningstelsel), blijft echter wel bestaan. De vestiging van deze winkels, en daarmee ook een vergunningstelsel, is vaak ongewenst vanwege de aantasting van de fysieke leefomgeving en het ondernemersklimaat. Is de regering bereid om voor gemeenten een instrument te ontwikkelen om de vestiging van niet-vergunningplichte panden tegen te houden en criminele exploitatie van bestaande lokalen te bestrijden? Hiervoor kan worden gedacht aan een soortgelijk instrument als de leefmilieuverordening in de oude Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing en integratie van de bestaande sluitingsbevoegdheden van artikel 174a Gemeentewet (Victoria) en artikel 17 Woningwet (Rotterdamwet). Wat is de reactie van de regering hierop?

Tijdens de consultatie van het wetsvoorstel zijn er vragen gesteld over de reikwijdte van de Wet Bibob bij een doorverkocht pand (ABC-constructies). De regering antwoordt in de memorie van toelichting dat het Bibob-onderzoek zich niet alleen richt op de potentiële koper, maar ook op zijn zakelijk netwerk. De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat er onder «zakelijk netwerk» wordt verstaan. Kan de regering specificeren om welke functies of beroepen het gaat?

Exploitatie van kansspelautomaten

De leden van de PvdA-fractie merken op dat ook de speelautomatenbranche Bibob-plichtig is. De vergunningverlening voor casinospelen wordt dat echter niet omdat het alleen Holland Casino als enig vergunninghouder betreft. Als in het kader van het toekomstig kansspelbeleid er eventueel meer (mogelijk particuliere) aanbieders van casinospelen mogen komen, vragen deze leden of casino’s wel een sector acht die onder de werking van de Wet Bibob zou kunnen komen te vallen. Acht de regering het denkbaar dat als er kleinschalig pokeraanbod op fysieke locaties op gemeentelijk niveau gaat komen, dit dan ook een sector wordt die onder de werking van de Wet Bibob zou moeten komen te vallen? Deze leden kunnen zich namelijk goed voorstellen dat deze tak van de kansspelmarkt vatbaar is voor criminele activiteiten.

Vergunning vuurwerkimporteurs

De leden van de SP-fractie juichen ook het uitbreiden van de Bibob naar de vergunning voor vuurwerkimporteurs van harte toe. Deze leden zijn het zeer eens met het voorstel dat alleen nog vuurwerk geïmporteerd kan worden indien de importeur over een vergunning beschikt. Het vergunningstelsel moet echter nog worden ingericht. Wanneer zal dit naar verwachting zijn gerealiseerd?

Deze leden stellen ten aanzien van de uitbreiding naar de vuurwerkimport de vraag wie de controle op de vuurwerkimport zal uitvoeren en vooral of daar voldoende capaciteit voor is. De verhoogde inzet van de afgelopen jaren heeft veel opgeleverd, maar zal die ook de komende jaren gehandhaafd blijven? Wie gaat dit toezicht houden? Is dat de politie, de VROM-inspectie of anderen? Met name over de bezuinigingen en de voorgenomen fusies van de handhavers op dit gebied zijn deze leden bezorgd. Graag ontvangen zij een reactie hierop.

4. Verbeteringen in de toepassing van de Wet Bibob

4.1 Maatregelen ter verbetering van de informatiepositie van het bestuur

De leden van de VVD-fractie merken op dat uit de memorie van toelichting blijkt dat het voor gemeenten niet altijd eenvoudig is om aan de randvoorwaarden (voldoende capaciteit, kennis en kunde) voldoende invulling te geven. Vanuit de praktijk wordt meermalen gesproken over een ingewikkeld instrument. Vooral voor kleinere gemeenten zou de toepassing van de Wet Bibob onwerkbaar zijn. Deze gemeenten hebben vaak minder expertise/capaciteit dan grotere gemeenten om dit instrument adequaat te kunnen gebruiken. Er ontstaan aldus verschillen tussen gemeenten met als gevolg een waterbedeffect. Deze leden vernemen graag wat het precieze probleem is. Is het capaciteitsgebrek dan wel gebrek aan kennis en/of kunde? Kan de regering hier concreet iets aan doen? Wordt de toepassing van deze wet met de wetswijziging eenvoudiger? Verder blijkt uit de evaluatie van de Wet Bibob dat iets meer dan de helft van de gemeenten regionaal samenwerkt bij de toepassing van de Wet Bibob. Speelt het bovengenoemde probleem daar niet of minder? Weten de gemeenten tot slot nu beter wat hun (precieze) bevoegdheden zijn?

Aangezien criminaliteit niet stopt bij de grens vernemen de leden van de VVD-fractie graag of – en zo ja, hoe – Nederlandse autoriteiten in het kader van de Bibob-procedure inzage (kunnen) hebben in buitenlandse bronnen. Kan de regering tevens nader ingaan op het uitwisselen van Bibob-gegevens tussen gemeenten?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat georganiseerde criminaliteit de neiging heeft om zich te verplaatsen naar gemeenten waar Bibob bij gebrek aan kennis en ervaring met dit instrument minder wordt gebruikt. De Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s) moeten deze lacunes in kennis en ervaring vullen. In hoeverre heeft de regering inzicht of de RIEC’s in deze behoefte voldoen en dat het gevreesde waterbedeffect achterwege blijft?

Hoe kan worden voorkomen dat de informatie afkomstig uit Bibob, adviezen door partners in de RIEC’s voor andere doeleinden dan Bibob worden gebruikt? Hoe wordt dit gecontroleerd?

Naar aanleiding van de recente voorstellen in het kader van de aanpak van prostitutie hebben de leden van de PvdA-fractie een aanvullende vraag. Bij amendement van de Kamer is voorgesteld om geweigerde vergunningen voor prostitutiebedrijven landelijk te registreren. Daarmee dient voorkomen te worden dat een malafide exploitant van een prostitutiebedrijf in de ene gemeente in een andere gemeente voet aan de grond krijgt. Acht de regering dit stelsel ook mogelijk of wenselijk voor vergunningen die vanwege de Wet Bibob geweigerd worden? Zo ja, aan welke sectoren denkt de regering dan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of ernstige vermoedens van faillissementsfraude of schuldeiserbenadeling, zoals die blijken uit faillisementsverslagen van curatoren of uitspraken van de civiele rechter, ook meegewogen kunnen worden in een Bibob-toets. Zo ja, hoe dan? Zo nee, deelt de regering de mening dat dit wel mogelijk zou moeten worden?

Deelt de regering de mening dat met een centraal aandeelhoudersregister voor besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen er meer informatie ter beschikking komt die meegenomen kan worden in een Bibob-toets? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie merken op dat gebleken is dat meer dan de helft van de gemeenten van plan is om samen te werken bij de toepassing van de Wet Bibob. Deze leden vragen op welke manier de rest van de gemeenten worden gestimuleerd dan wel verplicht worden samen te werken. Voorts vragen zij wat de verwachting is betreffende het aantal te behandelen Bibob-zaken.

Het Interprovinciaal Overleg merkt op dat de toepassing van de wet binnen provincies en gemeenten erg verschilt. Daar waar enkele provincies zich nog beraden op de toepassing van de Wet Bibob, wordt het Bibob-instrumentarium in andere provincies al geruime tijd toegepast. Deze leden vragen wat hier de reden van is. Zij vinden dat de verschillen in toepassing zo minimaal mogelijk dienen te zijn. Tevens vragen deze leden op welke wijze de regering dit kan verbeteren.

De leden van de CDA-fractie waarderen de regionale samenwerking bij de bestuurlijke aanpak van criminaliteit, zoals die vorm gekregen heeft in RIEC’s. Dat is met name van belang als (bijvoorbeeld in kleinere gemeenten) specifieke kennis voor het beoordelen van (de compleetheid van) financiële stukken ontbreekt. In de praktijk blijkt het lastig om aanvullende vragen vanuit het RIEC terug te leggen, omdat ondernemers op hun beurt weer met vragen komen te zitten. Door het ontbreken van voldoende materiekennis is het moeilijk om goede toelichting te geven door de behandelende ambtenaar of de achtergrond van de vraagstelling toe te lichten. Kan de regering nader ingaan op de vraag of rechtstreeks contact tussen medewerkers van het RIEC en de aanvrager mogelijk en wenselijk is?

Verder vragen deze leden of de mogelijkheid bestaat voor RIEC’s om Bibob-informatie uit de toets op lokaal niveau binnen een RIEC dan wel tussen de verschillende RIEC’s uit te wisselen ten behoeve van de ondersteunende taak die de RIEC’s bij de uitvoering van de Wet Bibob vervullen. Van belang hierbij is dat uit het wetsvoorstel duidelijk dient te blijken dat er voor bestuursorganen (de gemeenten) wel de mogelijkheid bestaat om Bibob-informatie (zowel uit de toets op lokaal niveau als de Bibob-adviezen) te delen met andere bestuursorganen binnen het eigen RIEC dan wel andere RIEC’s. Kan de regering nader ingaan op dit punt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat door gemeenten een meer proactieve opstelling van het Bureau Bibob gewenst wordt. Bureau Bibob beschikt over een uitgebreid netwerk en kan veel kennis met elkaar in verband brengen, zodat het mogelijk zou moeten zijn om gemeenten proactief te benaderen waar dit nodig is. In dit verband beschouwen deze leden ook de verbetering van de informatiepositie van het bestuur door versterking van de tipfunctie van het Openbaar Ministerie. Deze leden onderschrijven de bedoeling dat het Openbaar Ministerie (OM) bestuursorganen wijst op de wenselijkheid van het aanvragen van een Bibob-advies. Kan de regering nader ingaan op de vraag wanneer er voor Bureau Bibob aanleiding is om aan de officier van justitie gegevens te verstrekken? In hoeverre kan de geheimhoudingsplicht eraan in de weg staan dat de officier van justitie gevolg geeft aan een tipverzoek van Bureau Bibob?

De leden van de SP-fractie vragen wat nu precies bedoeld wordt met een intensievere aanpak van de Bibob-toets. Is het de bedoeling dat meer gemeenten gaan werken met de Bibob-toets of wordt er bedoeld dat in de gemeentes die er al mee werken meer aanvragen getoetst gaan worden?

Deze leden vragen of de Bibob-toets soms generiek wordt toegepast (op alle aanvragers in een bepaalde sector) omdat het openbaar bestuur bevreesd is de schijn van ongelijke behandeling te wekken. Is dit de bedoeling van deze wet? Is het waar dat de gemeente Amsterdam op alle vergunningaanvragen in de horeca, de afvalverwerking, prostitutie en speelautomatenhallen de Bibob-toets toepast en de gemeenten Utrecht en Rotterdam de Bibob veel selectiever toepassen? Welke handelswijze heeft de voorkeur van de regering? Kan de regering iets zeggen over de effectiviteit van het generiek toepassen van de Bibob, ook in relatie tot de kosten?

Deze leden waarschuwen voor willekeur als sommige gemeenten de Bibob-toets erg strikt en nauwgezet toepassen en andere gemeenten daartoe niet in staat zijn of hier geen gebruik van maken. Een misschien nog belangrijker risico dat hieraan kleeft is het waterbed-effect, dat criminaliteit zich verplaatst naar regio’s die niet of nauwelijks werken met het Bibob-instrumentarium. Dat moet zeker worden voorkomen.

Wat de aan het woord zijnde leden betreft, moet de expertise en capaciteit op alle plaatsen op orde zijn, zodat de Bibob-toets toegepast kan worden indien nodig. Vooral in kleinere gemeenten moet nog veel werk worden verzet. Zij geven zelf aan niet altijd over voldoende deskundigheid en capaciteit te beschikken. Hoe zal dit worden bevorderd? Op welke schaal kan en zal samenwerking tussen de kleinere gemeentes worden georganiseerd om deze problemen te ondervangen?

Uitbreiding van het verstrekkingenregime

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad van State een aantal opmerkingen maakt over de verruiming van de informatieverstrekking. De regering is hier in paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting weliswaar op ingegaan, maar beperkt zich in feite tot de constatering dat de uitbreiding niet verder gaat dan noodzakelijk en voor elke verstrekkingsmogelijkheid zo nauwkeurig mogelijk is omschreven. Deze leden verzoeken de regering nader op dit punt in te gaan en aan te geven hoe dit zich verhoudt tot het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene en diens zakelijke en persoonlijke belangen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de RIEC’s voor een verbetering zorgen van de informatiepositie van het lokale bestuur voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat RIEC’s ook de Bibob-vragenlijsten en Bibob-adviezen mogen inzien. De verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan bestuursorganen wordt ook verruimd. De Bibob-functionarissen en RIEC-medewerkers hebben en krijgen op deze wijze toegang tot geheime en vertrouwelijke informatie. Deze medewerkers hebben daarmee feitelijk een vertrouwensfunctie. Deze leden vragen de regering toe te lichten hoe zij willen waarborgen dat deze medewerkers integer met de informatie om gaan. Aan welke criteria moeten de medewerkers voldoen?

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) houdt toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens door het Bureau Bibob. Hoe wordt hier in de praktijk vorm aan gegeven? Betekent een uitbreiding van de Wet Bibob ook een lastenverzwaring voor het CBP? Zal het CBP ook betrokken worden bij de ontwikkeling van het landelijk register? De leden van de D66-fractie vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de memorie van toelichting terecht stelt dat de wetgever, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, heeft gekozen voor een zeer stringent regime ten aanzien van de verstrekking van die gegevens. Het verstrekkingenregime wordt met het onderhavige wetsvoorstel uitgebreid. Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten hoe deze uitbreiding zich verhoudt tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, nu het zeer stringente regime lijkt te worden losgelaten.

Verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens in de Bibob-sectoren

De leden van de VVD-fractie merken op dat er zal worden voorzien in een uitbreiding van de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens ten behoeve van alle sectoren die onder de Wet Bibob vallen. Deze leden begrijpen en delen de gedachte hierachter. Zij vragen welke waarborgen in deze van toepassing zijn. Aan wie (persoon/functie) van de relevante bestuursorganen wordt deze bevoegdheid verleend?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat bestuursorganen ruimere mogelijkheden moeten krijgen om rechtstreeks zelf justitiële en strafvorderlijke gegevens van de betrokkenen in te zien. Welke gegevens kan het Bureau Bibob wel zien en de bestuursorganen niet? Zijn gemeenten zelf goed genoeg in staat, al dan niet daarbij gesteund door een RIEC, om op basis van die gegevens zelf een integriteitstoets te doen? Zo ja, wat is dan nog de rol van het Bureau Bibob? Zo nee, waarom niet?

Hoe is de bescherming van justitiële en strafvorderlijke gegevens die door bestuursorganen worden geraadpleegd, geregeld?

Waarom mogen gemeenten alleen de justitiële en strafvorderlijke gegevens van de vergunningaanvrager inzien voor het afwegen van de integriteit? Van de gemeente Amsterdam hebben deze leden begrepen dat zij ook een grote behoefte heeft om de zakenpartners daarbij te kunnen betrekken om daarmee constructies via stromannen te voorkomen. Wat is het oordeel van de regering hierover?

4.2 Toetsingsgronden Wet Bibob

Het begrip strafbaar feit

De leden van de VVD-fractie merken op dat een vergunning wordt geweigerd indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. Deze leden verzoeken de regering nader in te gaan op het uit de praktijk vernomen argument dat bij het inschatten van recidivegevaar burgemeesters geen risico willen nemen en het gevaar groter maken dat het in werkelijkheid is.

In de memorie van toelichting wordt ingegaan op de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat gedragingen die met een bestuurlijke boete kunnen worden bedreigd niet onder de noemer strafbaar feit kunnen worden gebracht. In de memorie van toelichting staat hierover dat slechts beoogd is een terminologische kwestie op te lossen. Vanwege de leesbaarheid wordt niet gesproken over een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De aan het woord zijnde leden vragen waarom niet als alternatief gesproken zou kunnen worden van een beboetbaar feit. Verder verzoeken zij de regering nader in te gaan op de door de Raad voor de rechtspraak genoemde mogelijke complicaties bij vervaging van het onderscheid tussen strafbaar feit en beboetbaar feit met het ne bis in idem-leerstuk.

De leden van de SP-fractie constateren dat voortaan onder strafbaar feit tevens wordt verstaan een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De gemeente Amsterdam heeft er terecht op gewezen dat onduidelijk blijft wat nu de status is van informatie uit civiele procedures, bijvoorbeeld faillissementsverslagen van een curator. In de Bibob-adviezen duiken met enige regelmaat signalen op van faillissementsfraude en daarmee dus ernstige benadeling van schuldeisers en anderen. Ook dat zijn naar de mening van deze leden ernstige feiten. Deelt de regering die mening? Welke rol kan dergelijke informatie spelen in Bibob-procedures? Deze leden vinden het wenselijk dat hier duidelijkheid over wordt verstrekt.

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad voor de rechtspraak erop wijst dat gedragingen die met een bestuurlijke boete kunnen worden bedreigd niet onder de noemer strafbaar feit kunnen worden gebracht. De regering wijst erop dat in onderdeel B, artikel 3 achtste lid, slechts geprobeerd is een terminologische kwestie op te lossen. Deze leden zijn van mening dat deze definiëring tot verwarring kan leiden en verzoekt de regering dan ook de definiëring aan te passen aan het gangbare spraakgebruik en de wetsystematiek, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bestuursrecht en strafrecht.

Het zakelijk samenwerkingsverband

Zoals de leden van de PvdA-fractie hebben gelezen, toont de Raad van State zich over meerdere punten uit het wetsvoorstel kritisch. Zo zijn er opmerkingen over de uitbreiding van het begrip «zakelijk samenwerkingsverband» van de aanvrager van een vergunning. Deze leden lezen dat voor een Bibob-toets zakelijke samenwerkingsverbanden uit een langer verleden kunnen worden gebruikt en dat daarbij ook gekeken wordt naar de duur van de samenwerking en de goeder trouw van de aanvrager. Zij vragen of met voorgestelde verruiming van het begrip «zakelijk samenwerkingsverband» niet een te ruim begrip in de wet komt te staan. Kan de regering hier nader op in gaan?

De leden van de SP-fractie constateren dat ook zakelijke samenwerkingsverbanden uit het verleden een rol kunnen spelen bij de vaststelling of iemand in relatie staat tot strafbare feiten. Hoe lang kan worden teruggekeken? Een jaar, twintig jaar, oneindig of geldt hierbij een bepaalde termijn? Kan deze uitbreiding er ook toe leiden dat een samenwerkingsverband met een fout persoon, dat direct is beëindigd op het moment dat bleek dat die ander criminele activiteiten ondernam, kan worden tegengeworpen? Hoe wordt hiermee omgegaan? Kan dit worden uitgesloten?

4.3 Informatieverstrekking door het Bureau Bibob aan bestuursorganen

De leden van de SGP-fractie constateren dat in het onderzoek wordt betrokken of er in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht door het Bureau Bibob. Recent is bij de behandeling van het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstuk 32211) gesproken over een periode van vijf jaar. Kan worden toegelicht hoe deze termijnen zich tot elkaar verhouden? Zou het niet de voorkeur verdienen om te kiezen voor een langere periode waarover informatie gegeven kan worden?

Is er alleen een mogelijkheid voor het Bureau Bibob om informatie te verschaffen over andere adviesaanvragen en afgewezen en ingetrokken verzoeken of is er een verplichting om die informatie te delen?

Deze leden menen dat terecht wordt gesteld dat het feit dat er geen informatie is niet betekent dat de gemeente een vergunning zomaar kan afgeven. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat gemeenten na een dergelijk advies toch voldoende eigen onderzoek doen voordat een vergunning gegeven wordt?

4.4 Verbetering van de rechtsbescherming

De leden van de VVD-fractie achten het een verbetering voor de rechtsbescherming dat het mogelijk wordt gemaakt dat aan betrokkenen een afschrift van het Bibob-advies wordt verstrekt. Wel vragen zij hoe betrokkenen kunnen controleren hoe deskundig en onbevooroordeeld het Bureau Bibob te werk gaat en welke informatie wel en niet is gebruikt. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met ontlastende feiten? Er wordt wel gezegd dat er sprake zou zijn (geweest) van «tunnelvisie» bij het opstellen van het advies. Deze leden vernemen graag hoe de regering dit probleem ziet.

De leden van de PvdA-fractie lezen met instemming de voorstellen om de rechtsbescherming beter te waarborgen. Deze leden menen dat de aanvrager van een geweigerde vergunning het recht heeft om zich te verzetten tegen de weigering en dat daarbij een betere informatiepositie van die aanvrager hoort. Het voorstel om de betrokkene voortaan een afschrift van het Bibob-advies te verstrekken moet hieraan een bijdrage leveren. Krijgen de aanvragers van alle gegevens die geleid hebben tot een negatief Bibob-advies een afschrift? Zo nee, van welk soort gegevens dan niet?

De leden van de PVV-fractie stellen dat één van de kritiekpunten is dat de aanvrager van een vergunning zijn dossier maar beperkt mag inzien. Voor de aanvrager kan de onderbouwing van het besluit van belang zijn. Deze leden vragen of de regering voornemens is aanvragers een inzagerecht toe te kennen.

De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat burgers die geconfronteerd worden met op de Wet Bibob gebaseerde besluiten zich hiertegen op een zo adequaat mogelijke wijze kunnen verweren. Kan de regering nader ingaan op de spanning tussen dit uitgangspunt en de vertrouwelijkheid van de informatie die aan een Bibob-advies ten grondslag liggen?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ten aanzien van de rechtsbescherming in de Bibob-procedure verbeteringen dringend noodzakelijk zijn. Een stevige Bibob-toets is prima. Voorkomen moet worden dat het openbaar bestuur criminele activiteiten faciliteert. Echter, de betrokkene moet een eerlijke kans krijgen zich effectief te kunnen verdedigen tegen aantijgingen die naar zijn/haar mening geen hout snijden. Het is goed dat de rechtsbescherming nu wordt verbeterd. Daar hebben deze leden al langer op aangedrongen. Biedt de wijziging dat aan betrokkene voortaan een afschrift van het Bibob-advies wordt verstrekt voldoende uitbreiding van de rechtsbescherming? Leidt de geheimhoudingsplicht er niet toe dat de mogelijkheden tot verdediging enigszins ingeperkt zijn? Graag ontvangen deze leden een beschouwing hierover.

Wat is de reactie van de regering op de opmerking van de Nederlandse Orde van Advocaten dat het Bibob-advies zelf soms onvoldoende informatie geeft over de onderliggende stukken en bronnen waarop de conclusies van het advies worden gebaseerd en dat kennisname hiervan van belang is om in staat te zijn de inhoud van het advies te controleren en zich hier zo nodig effectief tegen te kunnen verweren?

De aan het woord zijnde leden lezen in de toelichting dat voor de betrokkene het inzage- en correctie recht gelden jegens de verantwoordelijke. Geldt dit ook voor de gegevens, zoals die beschikbaar zijn bij het Bureau Bibob? Kan betrokkene zich ook ten aanzien van het Bureau Bibob beroepen op zijn of haar inzage- en correctierecht? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit georganiseerd?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad voor de rechtspraak het wenselijk vindt om een voorziening te treffen zodat een belanghebbende een beslissing van een bestuursorgaan om wel of geen Bibob-advies aan te vragen aan de rechter kan voorleggen. De regering reageert dat een aparte voorziening niet nodig is omdat de toetsing van een advies via de band van het besluit kan worden getoetst bij de rechter. Deze leden vragen welk besluit de regering hier bedoeld. Gaat het hier om het besluit om advies te vragen aan Bureau Bibob of het besluit dat op grond van dat advies wordt genomen? Indien dat laatste het geval is, welke rechtsbescherming heeft de betrokkene dan in de fase die hieraan voorafgaat?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de persoon over wie advies wordt ingewonnen een zeker inzagerecht krijgt. Het is deze leden niet helemaal duidelijk geworden hoe ver dat inzagerecht gaat. Kan worden aangegeven wat de betrokkene precies wel en niet mag zien?

Geldt het inzagerecht ook voor derden-belanghebbenden in het kader van bijvoorbeeld een bezwaarprocedure? Zo ja, hoe ver gaat dat inzagerecht dan? In de memorie van toelichting staat ook dat de bezwaarcommissie gegevens mogen verwerken in de beslissing op bezwaar. Betekent dit ook dat er bijvoorbeeld citaten mogelijk zijn?

4.5 Adviestermijnen van het Bureau Bibob

De leden van de PVV-fractie merken op dat in het onderliggende voorstel de wettelijke beslistermijn van het Bureau Bibob wordt verlengd. Zij vragen of ondernemers hierdoor niet in de knel komen, nu zij tijdens de beslistermijn geen ondernemingsactiviteiten kunnen verrichten.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de doorlooptijden bij het Bureau Bibob de afgelopen jaren zijn verbeterd, maar dat veel adviezen nog steeds niet binnen de termijn van twee maal vier weken kunnen worden afgedaan. Deze leden begrijpen de praktische noodzaak om de termijn te verlengen tot acht weken met een mogelijke verlenging van vier weken. Daarbij vragen zij echter aandacht voor de consequentie dat bestuursorganen op andere gebieden termijnen niet of zeer moeilijk kunnen halen. Op welke wijze kan de regering deze gevolgen voor het lokaal bestuur tegengaan?

De leden van de SP-fractie constateren dat de adviestermijn van het Bureau Bibob van twee maal vier weken vaak niet wordt gehaald en dat deze nu wordt uitgebreid. Twaalf weken voor een advies is wel erg lang. Deze leden vragen of er niet sprake is van een capaciteitsprobleem waardoor de adviestermijn vaak niet wordt gehaald. Zo ja, zou dan niet dat probleem moeten worden aangepakt?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe het belang van de aanvrager van een vergunning hierin is betrokken. Hoe verhoudt deze uitbreiding zich tot wettelijke beslistermijnen als opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht? Deze leden verzoeken de regering daarbij in te gaan op de constatering in het evaluatierapport over de Wet Bibob dat als er een belemmering met de omgang van deze wet is, het wel de personele capaciteit en de deskundigheid betreft.

4.6 Aansprakelijkheid ondeugdelijk Bibob-advies

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad van State in zijn uitspraak van 27 februari 2008 het intrekkingsbesluit van de burgemeester van Groningen vernietigde omdat het Bibob-advies niet overtuigde.2 Wat was er in casu misgegaan bij de advisering door het Bureau Bibob? Hoe gaat de regering ondeugdelijke adviezen in toekomst voorkomen? Blijkens de memorie van toelichting ligt de aansprakelijkheid voor het besluit waar een Bibob-advies aan ten grondslag ligt, bij het bestuursorgaan dat het besluit neemt. Daarna heeft dat bestuursorgaan regresrecht op het Bureau Bibob oftewel de staat. De rechtbank in Groningen heeft echter geoordeeld in haar uitspraak van 10 maart 20113 dat de staat hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade van het ondeugdelijk advies van het Bureau Bibob. Deze leden vragen de reactie van de regering op de uitspraak van de rechtbank Groningen.

5. Bestuurlijke, administratieve en financiële lasten

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de berekening van de reductie is gebaseerd op een onafhankelijk extern advies en volgens het daarvoor bedoelde model (standaard kosten model). Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting op dit punt. Zij melden dat hen vanuit het veld zorgen over de hoge administratieve en bestuurlijke lasten bereiken. Kan de regering hier nader op ingaan?

Naar aanleiding van een opmerking van het College van procureurs-generaal verzoeken deze leden de regering in te gaan op de mogelijke extra belasting van het Openbaar Ministerie dan wel in ieder geval het Functioneel Parket. Zij verzoeken de regering tevens nader in te gaan op de opmerking van het Korpsbeheerdersberaad dat met uitbreiding meer aanspraak zal worden gemaakt op de inzet van politiecapaciteit.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel van de door het Bureau Bibob getoetste aanvragen voor een vergunning, subsidie of aanbesteding uiteindelijk vanwege het Bibob-advies niet worden verleend. Welke mogelijkheden bestaan er om voorafgaand aan het Bibob-traject te toetsen of er een aanleiding is om een Bibob-advies te vragen? Bestaan er bijvoorbeeld de mogelijkheden om na een pre-screening van een vergunningaanvrager af te zien van een Bibob-advies? Zijn er gemeenten die door middel van een vorm van pre-screening als het ware nog voordat het Bibob-traject wordt ingezet al het kaf van het koren scheiden? Welke gemeenten houden bijvoorbeeld voor horecavergunningen nog voor dat er sprake is van een Bibob-toets de vinger aan de pols bij aanvragers van een vergunning? Deelt de regering de mening dat door middel van pre-secreening administratieve lasten van een zware Bibob-toets kunnen worden teruggebracht? Zo ja, hoe gaat de regering dan pre-screening bevorderen? Zo nee, waarom niet?

Wordt de Wet Bibob daadwerkelijk als ultimum remedium gebruikt ten behoeve van het weren van malafide ondernemers of is er sprake van een middel dat ongericht en generiek wordt ingezet? Wordt de inzet van de Wet Bibob altijd gerechtvaardigd door de omvang van het belang dat daarmee gediend zou kunnen zijn? Kent de regering de visie van VNO/NCW en Koninklijke Horeca Nederland op dit punt? Wat is de mening van de regering daarover?

De leden van de CDA-fractie vragen of er mogelijkheden zijn om de administratieve lasten voor ondernemers verder terug te dringen. Wordt in Bibob-procedures het uitgangspunt gehanteerd dat informatie die al bij de overheid bekend is niet opnieuw van ondernemers wordt gevraagd? Zo nee, waarom niet?

Deze leden merken op dat als gevolg van de uitbreiding van de Wet Bibob tot de vastgoedsector het aantal Bibob-adviezen naar verwachting zal stijgen. Op welke wijze voorziet de regering in extra capaciteit (mensen en middelen) ten behoeve van de uitvoering van de wet?

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering mogelijkheden ziet om de administratieve lasten zowel voor gemeenten als voor ondernemers terug te brengen. Hoe beoordeelt de regering de mogelijkheid van een pre-screening zoals bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam die uitvoert? Wijken de resultaten van toepassing van de Wet Bibob af als een gemeente pre-screening uitvoert in plaats van een generieke toepassing van de Bibob-toets?

De leden van de D66-fractie constateren dat MKB en VNO/NCW en KHN aangeven dat de Wet Bibob selectiever zou moeten worden toegepast en ingezet als ultimum remedium. De regering benadrukt dat de Wet Bibob het karakter heeft van een ultimum remedium. Deze leden vragen welke criteria een rol spelen bij de afweging of in een bepaald geval een beroep op de Wet Bibob gerechtvaardigd is. Welke «checks-and-balances» zijn er bij de totstandkoming van het besluit om een advies aan te vragen? Kan de regering dit nader toelichten?

6. Consultatie

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het pleidooi van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het ontwikkelen, aanscherpen en uitdragen van een veiligheids- en integriteitsbeleid voor Bibob-medewerkers van gemeenten. Deelt de regering de opvatting van de VNG dat het wenselijk is om ook naar het eigen integriteitbeleid te kijken, zowel voor de bescherming van Bibob-medewerkers tegen integriteitschendingen als voor de bevordering van de veiligheid van Bibob-medewerkers? Deze leden stellen vast dat de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit enerzijds vraagt om uitbreiding van kennis en capaciteit en anderzijds om een betere bescherming van ambtenaren. Kan de regering daarop nader ingaan?

De voorzitter van de commissie,

De Roon

De griffier van de commissie,

Nava