Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en het Burgerlijk Wetboek ter implementatie van de richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (herschikking) (hierna: de herziene richtlijn beleggingsinstellingen).1 Aangezien de implementatie ook leidt tot enkele wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek is dit wetsvoorstel mede namens de minister van Veiligheid en Justitie opgesteld. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen heeft tot doel een vereenvoudiging en verbetering van het wettelijk kader te bewerkstelligen voor Europees geharmoniseerde beleggingsinstellingen (instellingen voor collectieve belegging in effecten (hierna: icbe’s)) om een meer efficiënte interne markt voor icbe’s te creëren en de bescherming van beleggers te verbeteren.
De richtlijn beleggingsinstellingen van 20 december 19852 en de daarin opgenomen wijzigingen hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en het succes van de Europese sector voor beleggingsinstellingen. Door de richtlijn beleggingsinstellingen is de Europese sector voor beleggingsinstellingen sterk gegroeid. Eind 2009 waren in de Europese Unie meer dan 35 000 icbe’s met een beheerd vermogen van € 5,3 biljoen.3 Meer dan 70% van het door beleggingsinstellingen beheerde vermogen is in handen van icbe’s. De Europese markt voor beleggingsinstellingen bestaat voor 75% uit icbe’s. Ook buiten Europa, vooral in Azië, kennen icbe’s ruime belangstelling vanwege de goede bescherming van beleggers die deze beleggingsinstellingen bieden.
Niettemin sloot de richtlijn beleggingsinstellingen niet meer aan bij de ontwikkelingen in de financiële sector van de 21ste eeuw. De richtlijn beleggingsinstellingen stelde beleggingsinstellingen onvoldoende in staat om in te kunnen spelen op nieuwe marktontwikkelingen en om schaalvoordelen te bereiken die tot lagere kosten kunnen leiden. Europa kent daarom veel kleine beleggingsinstellingen in vergelijking met de Verenigde Staten hetgeen soms inefficiënt is. De grensoverschrijdende handel werd bovendien belemmerd door omslachtige procedures. Daarnaast vergen de hedendaagse dynamische financiële markten betere en begrijpelijke informatie voor consumenten.
Op 12 juli 2005 publiceerde de Europese Commissie het «Groenboek voor de verbetering van het EU-kader voor beleggingsfondsen» (hierna: het Groenboek).4 Met het Groenboek is de aanzet gegeven tot een publiek debat over de wijze waarop de richtlijn beleggingsinstellingen dient te worden aangepast om een meer efficiënte werking van de Europese sector van beleggingsinstellingen te bewerkstelligen en een hoog niveau van beleggersbescherming te kunnen bieden. In navolging hierop heeft de Europese Commissie in 2006 een witboek opgesteld over de verbetering van het kader voor de interne markt voor beleggingsfondsen (hierna: Witboek).5 In het Witboek staan voorstellen om het kader waarbinnen beleggingsinstellingen opereren te vereenvoudigen. Deze maatregelen beogen verdere integratie van de Europese markten voor icbe’s te stimuleren door procedures te stroomlijnen en door het samengaan van verschillende kleine icbe’s te vergemakkelijken (onder andere door grensoverschrijdende fusies te faciliteren). Daarnaast stelt het Witboek voor de beleggersbescherming te verbeteren door de informatie aan de potentiële belegger aanzienlijk te verduidelijken. De voorgestelde maatregelen in het Witboek zijn in de herziene richtlijn beleggingsinstellingen overgenomen.
De herziene richtlijn beleggingsinstellingen wijzigt de richtlijn beleggingsinstellingen via herschikking («re-casting»). De herziene richtlijn beleggingsinstellingen is namelijk vormgegeven als een integrale nieuwe versie van de richtlijn beleggingsinstellingen. De inzichtelijkheid van de richtlijn wordt hiermee vergroot. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen bevat enerzijds nieuwe regels en anderzijds de consolidatie van de wijzigingen die sinds 1985 in de richtlijn beleggingsinstellingen zijn aangebracht. De nieuwe regels hebben betrekking op grensoverschrijdende handel en het bewerkstelligen van een meer efficiënte interne markt voor icbe’s (onder andere door het mogelijk maken van master-feeder structuren (zie paragraaf 3.4.) en het vergemakkelijken van grensoverschrijdende fusies). Verder is de notificatieprocedure die een beheerder moet doorlopen om deelnemingsrechten in een icbe met zetel in de ene lidstaat in een andere lidstaat aan te mogen bieden vereenvoudigd en is het op basis van de richtlijn mogelijk dat een beheerder met zetel in een lidstaat icbe’s met zetel in een andere lidstaat kan beheren op basis van het zogenaamde Europees paspoort voor beheerders. Aangezien veel bepalingen uit de herziene richtlijn beleggingsinstellingen – zoals de artikelen over fusies en master-feeder structuren – eveneens betrekking hebben op subfondsen van icbe’s (in de herziene richtlijn beleggingsinstellingen aangeduid met «beleggingscompartimenten») en het reeds bestaande praktijk is om subfondsen te behandelen als «gewone» beleggingsfondsen wordt voorgesteld om wettelijk te verankeren dat alle normen die (mede) gericht zijn tot beleggingsfondsen ook van toepassing zijn op subfondsen.Ten aanzien van een aantal artikelen wordt een uitzondering of afwijkend regime voor subfondsen voorgesteld zodat wordt aangesloten bij de bestaande praktijk.
Op dit moment dient een beheerder die rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland in een andere lidstaat wil aanbieden zowel de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat in kennis te stellen van dat voornemen. Deze notificatieprocedure wordt door de herziene richtlijn beleggingsinstellingen vereenvoudigd en geharmoniseerd. De AFM wordt het enige aanspreekpunt van een beheerder met zetel in Nederland. De AFM dient de gegevens uit te wisselen met de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.
Een beheerder die het voornemen heeft om rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland in een andere lidstaat aan te bieden, gaat daartoe slechts over indien hij van dit voornemen kennis heeft gegeven aan de AFM (zie artikel 2:123 van de wet ter implementatie van artikel 93 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald welke gegevens aan de AFM dienen te worden verstrekt. Het zal onder andere gaan om het fondsreglement of de statuten, het prospectus, het jaarverslag en de essentiële beleggersinformatie.
De AFM stuurt uiterlijk tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving de gegevens door naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe aan te bieden. De AFM verstrekt aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat tevens een verklaring dat de icbe voldoet aan de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De beheerder wordt door de AFM onverwijld in kennis gesteld van de doorzending van de gegevens aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat en mag vanaf dat moment ook beginnen met het aanbieden van de rechten van deelneming in die lidstaat. De notificatieprocedure is puur administratief. Door de toezichthoudende instantie mag dan ook geen inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. De toezichthoudende instantie mag bijvoorbeeld niet meer vooraf reclame-uitingen beoordelen en op grond daarvan het aanbieden van rechten van deelneming belemmeren. De doorlooptijd van de notificatieprocedure wordt hierdoor kort gehouden (slechts tien werkdagen).
Iedere icbe heeft in principe een aparte beheerder, tenzij de icbe een rechtspersoon is en zelf de beheerstaken uitvoert. Op grond van de richtlijn beleggingsinstellingen diende de beheerder zijn zetel te hebben in dezelfde lidstaat als de icbe. Dit leidde tot inefficiënties omdat elke icbe in een andere lidstaat een beheerder met zetel in die lidstaat moest hebben. Op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen kan een beheerder ook zijn zetel hebben in een andere lidstaat dan de icbe (het zogenaamde Europees paspoort voor beheerders). Een beheerder met zetel in Nederland kan op grond van zijn Europees paspoort icbe’s met zetel in een andere lidstaat beheren. Een beheerder met zetel in Nederland zal indien hij voor de eerste maal icbe’s met zetel in een andere lidstaat wil gaan beheren de AFM daarvan in kennis moeten stellen. Een beheerder met zetel in Nederland kan icbe’s met zetel in een andere lidstaat beheren vanuit een in de andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten (artikelen 2:122, 2:122a en 2:124).
De icbe met zetel in een andere lidstaat dient over een vergunning te beschikken die is verkregen conform artikel 5 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De beheerder kan overgaan tot het beheren van een icbe met zetel in een andere lidstaat na instemming van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat. De toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe mag uitsluitend instemming weigeren indien de beheerder geen vergunning heeft voor het beheer van het type icbe of niet voldoet aan de toepasselijke nationale wettelijke voorschriften.
Om te zorgen dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe adequaat toezicht kan houden, is in de herziene richtlijn beleggingsinstellingen bepaald dat de bewaarder zijn zetel of bijkantoor dient te hebben in dezelfde lidstaat als de icbe. De toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe heeft op die manier een aanspreekpunt. Indien de beheerder zijn zetel heeft in een andere lidstaat dan de icbe zal de bewaarder met de beheerder een informatie-uitwisselingsovereenkomst dienen te sluiten zodat de bewaarder zijn functies goed kan vervullen.
Ook de overeenkomst inzake beheer en bewaring (zie artikel 4:43 van de Wft) zal van grotere betekenis zijn als de beheerder en de bewaarder hun zetel in verschillende lidstaten hebben.
Het feit dat de beheerder met zetel in Nederland icbe’s kan beheren met zetel in een andere lidstaat kan ertoe leiden dat de icbe fiscaal gezien inwoner wordt van beide lidstaten. Hierover wordt overleg met de sector gevoerd om tot een aanvaardbare oplossing te komen.
Met het oog op een betere werking van de interne markt introduceert de herziene richtlijn beleggingsinstellingen een wettelijk kader om binnenlandse en grensoverschrijdende fusies tussen icbe’s te vergemakkelijken. Doordat gebruik kan worden gemaakt van schaalvoordelen van grotere fondsen kunnen de kosten verminderen en kan een hoger fondsrendement worden gehaald. Bovendien ontstaat dan een minder versnipperd aanbod van icbe’s. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen maakt een fusie mogelijk tussen beleggingsinstellingen die de status van icbe hebben en subfondsen daarvan. De icbe die ophoudt te bestaan, wordt aangeduid als «verdwijnende icbe» en de nieuwe of resterende icbe wordt aangeduid als «verkrijgende icbe». Dit is overeenkomstig de terminologie die wordt gebruikt in titel 7 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek betreffende fusies en splitsing.
De fusie tussen icbe’s kan door middel van een juridische fusie plaatsvinden waarbij het gehele vermogen van de verdwijnende icbe onder algemene titel overgaat naar de verkrijgende icbe. De verkrijgende icbe kan een bestaande icbe of een nieuw op te richten icbe betreffen. Tevens kan een fusie tussen icbe’s plaatsvinden door een samenvoeging van icbe’s waarbij de verdwijnende icbe blijft bestaan totdat haar schulden zijn voldaan en worden de netto activa van de verdwijnende icbe overgedragen aan de verkrijgende icbe.
De richtlijn ziet op binnenlandse fusies en grensoverschrijdende fusies. Ook een binnenlandse fusie heeft een grensoverschrijdend aspect. Van een binnenlandse fusie is sprake indien icbe’s met zetel in Nederland het voornemen hebben om te fuseren en indien tenminste één van de betrokken icbe’s haar rechten van deelneming kan aanbieden in een andere lidstaat. De AFM dient in te stemmen met een voorgenomen fusie tussen een verdwijnende icbe met zetel in Nederland en een verkrijgende icbe. Deze fusie kan zowel een binnenlandse fusie als een grensoverschrijdende fusie betreffen. Bij een binnenlandse fusie beoordeelt de AFM de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers van zowel de verdwijnende icbe als de verkrijgende icbe. Bij een voorgenomen grensoverschrijdende fusie dient de toezichthoudende instantie van de verdwijnende icbe in te stemmen met de voorgenomen fusie om te waarborgen dat de belangen van de deelnemers die effectief van icbe veranderen naar behoren worden beschermd. Indien bij de fusie meerdere icbe’s zijn betrokken met zetel in verschillende lidstaten, moet de toezichthoudende instantie van elke verdwijnende icbe met de fusie instemmen. Dit vereist een goede informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de toezichthoudende instanties.
De bewaarders van de verdwijnende icbe en van de verkrijgende icbe controleren of de in het fusievoorstel opgenomen informatie overeenstemt met de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het fondsreglement of de statuten van de desbetreffende icbe. Een accountant verricht onderzoek naar de juistheid van onder meer de criteria voor de waardering van de activa (en indien van toepassing passiva) voor de berekening van de ruilverhouding, alsmede de feitelijke ruilverhouding op het tijdstip van de fusie en indien van toepassing de intrinsieke waarde per recht van deelneming.
De verdwijnende icbe en verkrijgende icbe verstrekken kosteloos correcte en nauwkeurige informatie over de voorgenomen fusie aan hun deelnemers zodat zij de gevolgen van de voorgenomen fusie voor hun deelnemingsrechten kunnen beoordelen. De informatie wordt pas verstrekt na instemming van de AFM met de fusie en in het geval dat de verdwijnende icbe haar zetel in een andere lidstaat heeft nadat de betrokken toezichthoudende instantie met de fusie heeft ingestemd. De informatie bevat in ieder geval de achtergrond en reden van de voorgenomen fusie, de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers, relevante procedurele aspecten, de beoogde ingangsdatum van de fusie en eventuele bijzondere rechten die de deelnemers hebben. Bijzondere rechten die de deelnemers hebben zijn onder andere het recht op een afschrift van het verslag van de accountant, het recht op de essentiële beleggersinformatie en het recht om hun rechten van deelneming in te laten kopen of terug te laten betalen of indien van toepassing om te laten zetten in rechten van deelneming in een andere icbe. De inkoop, terugbetaling of omzetting van de rechten van deelneming geschiedt zonder andere kosten dan die welke door de icbe ter dekking van desinvesteringskosten worden ingehouden in de situaties die zijn omschreven in de prospectussen van de verdwijnende icbe en verkrijgende icbe. Verder mogen de gebruikelijke transactiekosten in rekening worden gebracht.
Indien de icbe een aparte beheerder heeft, kunnen de kosten in verband met de fusie zoals juridische, advies- en administratieve kosten niet ten laste komen van de betrokken icbe’s of hun deelnemers. De kosten dienen dan ten laste van de beheerder te komen.
Op dit moment is het voor icbe’s niet mogelijk om activa te poolen omdat de richtlijn beleggingsinstellingen risicospreiding vereist. Onder pooling van activa wordt het samenvoegen van de activa van verschillende beleggingsinstellingen verstaan met de bedoeling deze activa gezamenlijk te beheren. De activa van de deelnemende beleggingsinstellingen worden in een aparte juridische entiteit ondergebracht. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen maakt het echter mogelijk dat, in uitzondering op de risicospreidingsregels, een icbe (de feeder-icbe) ten minste 85% van de activa belegt in één andere icbe (de master-icbe). Door het poolen van activa kunnen efficiency en schaalvoordelen worden bereikt omdat de activa van verschillende icbe’s samen kunnen worden beheerd en tegelijkertijd op elke verschillende doelmarkt een lokale beleggingsinstelling kan worden gehandhaafd. De deskundigheid en kosten van succesvolle managementteams kunnen over een grotere pool van activa worden gespreid en kosten kunnen worden bespaard door bijvoorbeeld een aan- of verkoop van een aandeel voor een aantal beleggingsinstellingen te combineren.
De herziene richtlijn beleggingsinstellingen creëert een regime voor master-feeder structuren. Om een efficiënte werking van de interne markt voor icbe’s te bevorderen is in de overwegingen bij de herziene richtlijn beleggingsinstellingen opgenomen dat zowel master-feederconstructies waarbij de master en de feeder hun zetel hebben in dezelfde lidstaat als master-feederconstructies waarbij deze hun zetel hebben in verschillende lidstaten, moeten worden toegestaan. Om bovendien overal in de Europese Unie eenzelfde niveau van beleggersbescherming te waarborgen, dient zowel de feeder als de master een icbe te zijn. De feeder-icbe dient minimaal 85% van de activa te beleggen in één master-icbe. Voor het beleggen van de overige 15% van het vermogen van de feeder-icbe gelden ook specifieke regels (zie artikel 58, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen). De master-icbe moet minimaal één feeder-icbe onder zijn deelnemers hebben, mag zelf geen feeder-icbe zijn en mag geen deelnemingen hebben in een feeder-icbe.
Indien een icbe wenst op te treden als feeder-icbe is voorafgaande instemming vereist van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-icbe. Dit kan geschieden in combinatie met de vergunningaanvraag in geval van een nieuw op te richten feeder-icbe of in geval van een bestaande icbe door een aanvraag tot instemming om een icbe om te vormen tot een feeder-icbe, onder overlegging van de daarvoor benodigde gegevens. Bij een master-icbe en een feeder-icbe met zetel in Nederland, verleent de AFM instemming indien de feeder-icbe, master-icbe en de daarbij betrokken bewaarders en externe accountants aan alle vereisten voldoen.
Wanneer de feeder-icbe haar zetel heeft in een andere lidstaat dan de master-icbe verleent de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-icbe haar instemming indien aan alle vereisten is voldaan. Onder andere dient de feeder-icbe een verklaring te verstrekken van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de master-icbe dat deze een icbe is, zelf geen feeder-icbe is en geen rechten van deelneming in een feeder-icbe houdt.
De master-icbe verstrekt de feeder-icbe alle informatie die de feeder-icbe nodig heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. Hiertoe wordt een overeenkomst gesloten tussen de feeder-icbe en de master-icbe. Indien zowel de master-icbe als de feeder-icbe worden beheerd door dezelfde beheerder, kan de overeenkomst worden vervangen door interne bedrijfsvoeringsregels.
Indien de master-icbe en de feeder-icbe verschillende bewaarders hebben, sluiten deze een overeenkomst tot uitwisseling van informatie om ervoor te zorgen dat beide bewaarders hun taken goed kunnen vervullen. Eveneens dienen de externe accountants van de master-icbe en de feeder-icbe een overeenkomst tot uitwisseling van informatie te sluiten. De externe accountant van de feeder-icbe brengt met name verslag uit over eventuele onregelmatigheden die hij in het accountantsverslag van de master-icbe heeft geconstateerd, en over de gevolgen hiervan voor de feeder-icbe.
Verder zijn regels opgenomen over de informatie die de feeder-icbe moet opnemen in haar prospectus, in de essentiële beleggersinformatie, alsmede in haar jaarverslag en halfjaarverslag. Een feeder-icbe vermeldt in alle relevante informatie in welke master-icbe zij belegt.
De feeder-icbe dient ter behartiging van de belangen van de deelnemers de activiteiten van de master-icbe te monitoren. Hierbij mag de feeder-icbe vertrouwen op de verstrekte informatie door de master-icbe, diens bewaarder of de externe accountant, tenzij er redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Door de feeder-icbe, haar beheerder, of enig daarmee verbonden persoon, ontvangen provisie of commissie van de master-icbe komen ten goede van de activa van de feeder-icbe.
Het prospectus, de essentiële beleggersinformatie en alle reclame-uitingen van een feeder-icbe moeten worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de master-feederconstructie. Dit ter bescherming van de belangen van de beleggers in een feeder-icbe.
Een bestaande icbe kan zich tot een feeder-icbe omvormen of kan in een andere master-icbe beleggen na instemming van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-icbe. De icbe informeert haar deelnemers daarover dertig dagen voorafgaand aan de ingangsdatum van de omzetting tot feeder-icbe of de datum waarop de feeder-icbe voornemens is te beleggen in een andere master-icbe. Daarbij wordt aangegeven dat binnen een periode van dertig dagen de deelnemers het recht hebben om hun rechten van deelneming kosteloos te laten inkopen of terugbetalen.
Het vereenvoudigd prospectus zoals was opgenomen in de richtlijn beleggingsinstellingen was bedoeld om beleggers basisinformatie te verschaffen over de mogelijke risico’s, kosten en verwachte rendementen van de icbe. In de Wft is ervoor gekozen om de verplichtingen met betrekking tot het vereenvoudigd prospectus uit de richtlijn beleggingsinstellingen te implementeren door voor te schrijven welke onderwerpen in de financiële bijsluiter over deelnemingsrechten in een beleggingsinstelling moeten worden opgenomen.
Het vereenvoudigd prospectus bleek echter niet te voldoen aan de doelstellingen. Het vereenvoudigd prospectus was namelijk onvoldoende geharmoniseerd en verschilde daardoor per lidstaat. Bovendien was het vereenvoudigd prospectus in de meeste gevallen te lang en te complex en bood het niet de beoogde duidelijkheid voor de belegger. De artikelen met betrekking tot het vereenvoudigd prospectus zijn door de herziene richtlijn beleggingsinstellingen gewijzigd om de doelstellingen en basisbeginselen van het vereenvoudigd prospectus te verduidelijken en ervoor te zorgen dat de informatie die wordt verstrekt over icbe’s overal in de Europese Unie hetzelfde is zodat een adequate beleggersbescherming en vergelijkbaarheid wordt gegarandeerd. De term «vereenvoudigd prospectus» is in de herziene richtlijn beleggingsinstellingen vervangen door de term «essentiële beleggersinformatie». De aard van de informatie die in de «essentiële beleggersinformatie» dient te worden opgenomen, is volledig geharmoniseerd zodat lidstaten geen nadere informatie-eisen kunnen stellen. Op die manier wordt het mogelijk gemaakt dat potentiële deelnemers icbe’s met zetel in verschillende lidstaten met elkaar kunnen vergelijken.
De «essentiële beleggersinformatie» wordt aan de potentiële deelnemer kosteloos voorafgaand aan zijn beleggingsbeslissing verstrekt, het betreft zogenaamde precontractuele informatie. De «essentiële beleggersinformatie» mag alleen de essentiële elementen bevatten die noodzakelijk zijn om een goede beleggingsbeslissing te nemen. Bovendien dient de essentiële beleggersinformatie de potentiële deelnemers in staat te stellen om de aard en de risico’s van de deelnemingsrechten in de icbe te begrijpen en op die manier weloverwogen beleggingsbeslissingen te nemen. De essentiële beleggersinformatie bevat een beknopt en begrijpelijk overzicht van de belangrijkste kenmerken, beleggingsdoelstellingen, verwachte rendementen, beleggingsbeleid, risicoprofiel en kosten van de icbe. De informatie dient verder correct, duidelijk en niet misleidend te zijn.
Het verstrekken van essentiële beleggersinformatie zal worden uitgewerkt in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo). De bepalingen over de essentiële beleggersinformatie zullen van toepassing zijn op beleggingsinstellingen, niet zijnde icbe’s, en icbe’s zodat potentiële beleggers alle beleggingsinstellingen gemakkelijk met elkaar kunnen vergelijken.
In artikel 1 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen is bepaald dat lidstaten kunnen toestaan dat een icbe uit meerdere beleggingscompartimenten (= subfondsen) bestaat. Een subfonds is een administratief afgescheiden gedeelte van het vermogen van een beleggingsinstelling waarvoor een separaat beleggingsbeleid wordt gevoerd en waarin specifiek voor dat gedeelte ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen onder specifiek voor dat gedeelte geldende voorwaarden. Kenmerkend voor subfondsen is dus dat zij ieder een eigen beleggingsbeleid hebben. Bijvoorbeeld wanneer aandelenklassen allen hetzelfde beleggingsbeleid hebben, maar andere voorwaarden wordt niet gesproken over aparte subfondsen. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen verklaart veel artikelen van overeenkomstige toepassing op subfondsen. Tevens worden in de praktijk subfondsen reeds behandeld als separate beleggingsfondsen. In artikel 1:13, zesde lid, wordt dan ook bepaald dat het ingevolge de Wft bepaalde ten aanzien van een beleggingsinstelling (waaronder ook beleggingsfondsen vallen) of een beleggingsfonds van overeenkomstige toepassing is op een subfonds. Gevolg hiervan is ondermeer dat artikel 4:45 van de Wft van overeenkomstige toepassing wordt op subfondsen zodat deelnemers in subfondsen ook kunnen profiteren van de rangregeling in dit artikel. De rangregeling houdt in dat het vermogen van een beleggingsfonds alleen dient ter voldoening van vorderingen die voortvloeien uit schulden die verband houden met het beheer en het bewaren van het fonds en de rechten van deelneming. Deze regeling is van belang voor de deelnemers in de subfondsen.
Ten aanzien van een aantal artikelen wordt een uitzondering of afwijkend regime voor subfondsen voorgesteld. Een uitzondering wordt voorgesteld voor artikel 4:44, tweede lid, van de Wft waarin is opgenomen dat per beleggingsfonds een aparte bewaarder moet worden aangewezen als op grond van het beleggingsbeleid van het desbetreffende beleggingsfonds een reëel risico bestaat dat het vermogen onvoldoende zal zijn om vorderingen te voldoen die voortvloeien uit schulden die verband houden met het beheer en het bewaren van het fonds en rechten van deelneming. Een dergelijke verplichting voor subfondsen zou tot een aanzienlijke lastenverzwaring voor de sector leiden, hetgeen niet wordt beoogd. De van overeenkomstige toepassing verklaring van de rangregeling van artikel 4:45 van de Wft zal al de nodige zekerheden voor de deelnemers in subfondsen bieden.
Een afwijkend regime voor subfondsen wordt voorgesteld bij de artikelen 4:49 en 4:51 van de Wft betreffende het prospectus en de jaarrekening, het jaarverslag en de halfjaarcijfers. Deze afwijkingen hangen samen met het feit dat subfondsen onderdeel uitmaken van de overkoepelende paraplubeleggingsinstelling en het om die reden logisch, en voor de deelnemer overzichtelijk, is dat de informatie over subfondsen in het kader van de artikelen 4:49 en 4:51 van de Wft in het prospectus en jaarrekening, jaarverslag en halfjaarcijfers van de paraplubeleggingsinstelling zelf wordt opgenomen.
In deze paragraaf worden de administratieve lasten en de nalevingskosten voor het bedrijfsleven weergegeven als gevolg van de implementatie van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen in dit wetsvoorstel en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Onder administratieve lasten worden verstaan de kosten die een onderneming moet maken om te voldoen aan informatieverplichtingen die zich richten tot de overheid. Het betreft verplichtingen tot het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren, rapporteren en ter beschikking stellen van informatie om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid voortvloeiend uit wet- en regelgeving. De inhoudelijke nalevingskosten bestaan uit de kosten voor ondernemingen om te kunnen voldoen aan informatieverplichtingen ten aanzien van derden.
Naast de administratieve lasten en de nalevingskosten levert dit wetsvoorstel ook baten op voor het bedrijfsleven. Verwacht wordt dat door de vereenvoudiging van procedures, vermindering van de bureaucratie en de mogelijkheden om schaalvoordelen te behalen (door onder andere het vergemakkelijken van (grensoverschrijdende) fusies tussen icbe’s en door het mogelijk te maken master-feeder structuren te gebruiken) het grensoverschrijdend aanbieden van icbe’s goedkoper wordt.
In Nederland zijn slechts acht beheerders die rechten van deelneming in icbe’s aanbieden. Het aantal icbe’s met zetel in Nederland bedraagt 32, terwijl het totaal aantal icbe’s met zetel in een andere lidstaat die in Nederland worden aangeboden 539 bedraagt.
De notificatieprocedure wordt vereenvoudigd waardoor icbe’s met zetel in Nederland eenvoudiger kunnen worden aangeboden in een andere lidstaat. De beheerder zal alleen de AFM in kennis hoeven te stellen van het voornemen tot het aanbieden van rechten van deelneming in die andere lidstaat en niet tevens de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat. De procedure is bovendien verkort van twee maanden naar tien werkdagen en wordt minder kostbaar omdat de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat geen aanvullende informatie kan vragen. Naar verwachting zal door de vereenvoudigde notificatieprocedure een intern hoogopgeleide medewerker 40 uur minder aan een notificatie-aanvraag hoeven te besteden. Uitgaande van een tarief van € 45 per uur (standaard uurtarief voor een hoogopgeleide medewerker) betekent dit een administratieve lastenverlichting van € 1 800 per icbe. Tevens zullen de kosten voor advies over de te verstrekken informatie aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat afnemen met € 5 000 (vermindering van 20 uur uitgaande van een uurtarief van € 250). De verwachting is dat in Nederland gemiddeld acht nieuwe icbe’s per jaar zullen worden opgericht waarvan de deelnemingsrechten ook in een andere lidstaat zullen worden aangeboden. Dit betekent een structurele administratieve lastenvermindering van 8 * (€ 1800 + € 5000) = € 54 400 per jaar.
Een beheerder met zetel in Nederland zal indien hij voor de eerste maal icbe’s met zetel in een andere lidstaat wil gaan beheren de AFM daarvan in kennis moeten stellen. Het verzamelen van de gegevens die naar de AFM dienen te worden gestuurd, zal naar verwachting 5 uur in beslag nemen. Uitgaande van een uurtarief van € 45 zullen de administratieve lasten stijgen met 5 * € 45 = € 225 per beheerder. De verwachting is dat zes beheerders de AFM in kennis zullen stellen dat zij icbe’s met zetel in een andere lidstaat willen gaan beheren. Dit betekent een eenmalige administratieve lastenverzwaring van 6 * € 225 = € 1350. Hier staat tegenover dat niet meer in elke lidstaat een aparte beheerder dient te zijn gevestigd. De verwachting is dat twee beheerders ervoor zullen kiezen om elk in vier lidstaten niet langer een beheerder te hebben. De kosten voor een beheerder met zetel in een andere lidstaat bedragen gemiddeld € 200 000 per jaar. Dit levert een structurele vermindering van de nalevingskosten op van 2 * 4 * € 400 000= € 3 200 000 per jaar.
De AFM dient in te stemmen met een voorgenomen fusie tussen een verdwijnende icbe met zetel in Nederland en een verkrijgende icbe. De kennisgeving aan de AFM van de voorgenomen fusie geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie. Naar verwachting zullen twee icbe’s per jaar fuseren. Het verzamelen van deze informatie zal naar verwachting 30 uur per voorgenomen fusie in beslag nemen. Indien interne hoogopgeleide kennismedewerkers de informatie verzamelen en naar de AFM sturen op basis van een uurtarief van € 45 komen de totale structurele administratieve lasten voor een voorgenomen fusie uit op 2 * 30 * € 45 = € 2700.
De verdwijnende icbe en verkrijgende icbe verstrekken kosteloos correcte en nauwkeurige informatie over de voorgenomen fusie aan hun deelnemers zodat zij de gevolgen van de voorgenomen fusie voor hun deelnemingsrechten kunnen beoordelen. Het opstellen van de informatie zal naar verwachting 20 uur in beslag nemen. Uitgaande van een uurtarief van € 45 zullen de structurele nalevingskosten uitkomen op 2 * 20 * € 45 = € 1800.
De herziene richtlijn beleggingsinstellingen creëert een regime voor master-feeder structuren. Deze structuur maakt het mogelijk dat een icbe (de feeder-icbe) ten minste 85% van het beheerd vermogen belegt in één andere icbe (de master-icbe). Door het poolen van vermogens kunnen efficiency en schaalvoordelen worden bereikt. Tegenover deze efficiency en schaalvoordelen staan de administratieve lasten en nalevingskosten die een dergelijke structuur met zich brengt. Naar schatting zullen acht feeder-icbe’s en acht master-icbe’s in Nederland worden gevestigd.
Voordat een feeder-icbe met zetel in Nederland 85% van het beheerd vermogen in een master-icbe belegt is instemming van de AFM vereist. Hiertoe moet de feeder-icbe informatie aan de AFM verstrekken over de feeder-icbe, haar bewaarder, haar accountant en de master-icbe, Het verzamelen van deze informatie zal naar schatting 30 uur per feeder-icbe in beslag nemen. Indien interne hoogopgeleide kennismedewerkers de informatie verzamelen en naar de AFM sturen op basis van een uurtarief van € 45 komen de eenmalige administratieve lasten voor de feeder-icbe voor het verkrijgen van instemming uit op € 10 800 (8 * 30 * € 45). Daarnaast moet de (feeder-)icbe informatie aan de deelnemers verstrekken voordat zij overgaat tot belegging van 85% van het beheerd vermogen in de master-icbe. Het opstellen van deze informatie zal naar schatting 20 uur in beslag nemen waardoor de eenmalige nalevingskosten hiervoor uitkomen op € 7 200 (8 * 20 * € 45). Een feeder-icbe moet ook doorlopend informatie verstrekken. Zo moet zij aan de AFM een afschrift van het prospectus van de master-icbe, de esentiële beleggersinformatie en alle wijzigingen daarin, het jaarverslag en halfjaarverslag van de master-icbe verstrekken. Het verzamelen en versturen van deze informatie zal naar schatting tien uur per feeder-icbe per jaar in beslag nemen. De doorlopende administratieve lasten hiervoor zouden dan uitkomen op € 3 600 (8 * 10 * € 45). Op verzoek verstuurt een feeder-icbe eveneens een afschrift van het prospectus van de master-icbe, de essentiële beleggersinformatie en alle wijzigingen daarin, het jaarverslag en halfjaarverslag van de master-icbe aan de deelnemers in de feeder-icbe. Naar schatting zal per feeder-icbe tien keer per jaar een dergelijk verzoek worden gedaan en zal het één uur kosten om de informatie te versturen. Indien interne hoogopgeleide kennismedewerkers de informatie verzamelen en versturen op basis van een uurtarief van € 45 komen de doorlopende nalevingskosten hiervoor uit op € 3 600 (8 * 10 * € 45). Een feeder-icbe verstrekt eveneens doorlopend informatie aan haar bewaarder over de master-icbe om de bewaarder in staat te stellen haar taken naar behoren uit te voeren. De doorlopende nalevingskosten hiervoor zouden naar schatting uitkomen op € 7 200 (8 * 20 * € 45).
Een master-icbe met zetel in Nederland moet aan de AFM de naam verstrekken van iedere feeder-icbe die in deelnemingsrechten in de master-icbe belegt. Ervan uitgaande dat er gemiddeld vijf feeder-icbe’s in iedere master-icbe deelnemen en dat het één uur kost om de informatie aan de AFM te verstrekken komen de administratieve lasten hiervoor naar schatting uit op € 1 800 (8 * 5 * € 45). Daarnaast moet de master-icbe, op grond van een met de feeder-icbe te sluiten overeenkomst tot informatie-uitwisseling, alle informatie aan de feeder-icbe verstrekken die de feeder-icbe nodig heeft om te voldoen aan de regels die bij of krachtens de wet aan haar worden gesteld. Naar schatting vergt het opstellen, verzamelen en versturen van deze informatie 30 uur. Op basis van het uurtarief van een interne hoogopgeleide kennismedewerker zouden de doorlopende nalevingskosten hiervoor uitkomen op € 10 800 (8 * 30 * € 45).
Beheerders zijn gehouden om bepaalde essentiële informatie over de icbe kosteloos te verstrekken aan de potentiële deelnemer voorafgaand aan zijn beleggingsbeslissing. Het betreft zogenaamde precontractuele informatie. Deze informatie is vergelijkbaar met de informatie die op dit moment middels de financiële bijsluiter wordt verstrekt. Echter voor alle icbe’s dient de huidige financiële bijsluiter te worden vervangen door de essentiële beleggersinformatie. De essentiële beleggersinformatie zal niet alleen worden voorgeschreven voor icbe’s maar voor alle beleggingsinstellingen die onder toezicht staan en die deelnemingsrechten aanbieden. Inclusief de 32 icbe’s zullen ongeveer 300 beleggingsinstellingen hun financiële bijsluiter dienen te vervangen door de essentiële beleggersinformatie. Het opstellen van de essentiële beleggersinformatie zal naar schatting 20 uur per beleggingsinstelling in beslag nemen. Indien interne hoogopgeleide kennismedewerkers de essentiële beleggersinformatie opstellen op basis van een uurtarief van € 45 komen de eenmalige totale nalevingskosten uit op € 270 000 (300 * 20 * € 45). Aangezien de essentiële beleggersinformatie die dient te worden verstrekt, volledig is geharmoniseerd, zullen de nalevingskosten voor het opstellen van een financiële bijsluiter voor icbe’s met zetel in Nederland waarvan de deelnemingsrechten in andere lidstaten zullen worden aangeboden, verminderen. De advieskosten zullen lager zijn omdat in elke lidstaat dezelfde informatie dient te worden verstrekt. Uitgaande van vermindering van de advieskosten per icbe met één uur en een uurtarief van € 250 en ervan uitgaande dat van de acht nieuwe icbe’s per jaar, de deelnemingsrechten van vijf icbe’s in een andere lidstaat zullen worden aangeboden, zullen de structurele nalevingskosten verminderen met € 1 250 (5 * 1 * € 250).
Het jaarverslag van een icbe kan worden opgesteld in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is (lees: Engels). Dit betekent dat indien een icbe ook wordt aangeboden in een andere lidstaat niet meer hoeft te worden vertaald. Ervan uitgaande dat een jaarverslag gemiddeld uit 70 bladzijden bestaat en uitgaande van een uurtarief voor de vertaler van € 40 betekent dit dat de nalevingskosten per jaarverslag € 2 800 bedragen. Ervan uitgaande dat 15 van de bestaande icbe’s rechten van deelneming in een andere lidstaat zullen aanbieden en dat gemiddeld vijf icbe’s per jaar zullen worden opgericht waarvan de rechten van deelneming ook in een andere lidstaat worden aangeboden, betekent dit een jaarlijkse vermindering van de nalevingskosten van € 56 000 (20 * € 2800).
Op 23 april 2010 is dit wetsvoorstel formeel ter consultatie aan belanghebbenden verstuurd en op de website van het ministerie van Financiën geplaatst. Het wetsvoorstel is voorafgaand aan en tijdens de consultatie besproken in een voor dit doel ingeroepen werkgroep van Holland Financial Center bestaande uit experts. Reacties zijn ontvangen van de AFM, Dutch fund and asset management association (Dufas), Ernst & Young, Holland Van Gijzen en Nauta Dutilh. De technische opmerkingen zijn grotendeels overgenomen. Verder is de memorie van toelichting naar aanleiding van de ontvangen reacties op verschillende punten verduidelijkt. In het bijzonder is met betrekking tot fusies tussen icbe’s de verhouding tussen de Wft en het BW verduidelijkt. Tevens wordt voorgesteld om het regime voor subfondsen dat was opgenomen in het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2011 op te nemen in dit wetsvoorstel omdat de herziene richtlijn beleggingsinstellingen veel artikelen van overeenkomstige toepassing verklaard op subfondsen. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat het regime voor subfondsen gelijktijdig wordt geïntroduceerd met de in werking treding van dit wetsvoorstel.
De berekening van de gevolgen voor het bedrijfsleven is gezamenlijk met de consultatiedocumenten aangeboden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft op basis van de selectiecriteria die worden gehanteerd voor het al dan niet uitbrengen van advies besloten om geen advies uit te brengen aangezien de berekening aan de daaraan gestelde criteria voldoet.
Artikel I
Onderdeel A
Met de wijziging van artikel 1:1 worden zeven definities ingevoegd. Daarnaast wordt in de definitie van «deposito» de verwijzing naar de richtlijn beleggingsinstellingen vervangen door een verwijzing naar de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Tenslotte wordt de definitie van «instelling voor collectieve belegging in effecten» aangepast.
De definitie van binnenlandse fusie is ontleend aan artikel 2, eerste lid, onderdeel r, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Een binnenlandse fusie betreft een fusie tussen instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) met zetel in Nederland indien ten minste één van de betrokken beheerders op grond van artikel 2:123, vijfde lid, rechten van deelneming kan aanbieden in een door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland in een andere lidstaat. Fusies met een zuiver nationaal karakter, dat wil zeggen fusies tussen icbe’s met zetel in Nederland die uitsluitend rechten van deelneming in Nederland aanbieden, vallen niet onder deze definitie. De fusie moet derhalve grensoverschrijdende impact hebben.
De definitie van feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten (feeder-icbe) is ontleend aan artikel 58, eerste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Een feeder-icbe is een icbe (dit kan ook een subfonds van een icbe zijn) die in afwijking van de risicospreidingsregels ten minste 85% van haar beheerd vermogen belegt in rechten van deelneming in een andere icbe, de master-instelling voor collectieve belegging in effecten (master-icbe). Een subfonds van een icbe kan ook kwalificeren als een master-icbe. De AFM dient overigens in te stemmen met het voornemen om het beheerd vermogen voor 85% te beleggen in een master-icbe (dit wordt geregeld in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (hierna: Bgfo)).
De definitie van grensoverschrijdende fusie is ontleend aan artikel 2, eerste lid, onderdeel q, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Een grensoverschrijdende fusie is een fusie tussen icbe’s waarvan tenminste één icbe haar zetel in Nederland heeft en de andere icbe haar zetel heeft in een andere lidstaat. Een icbe-beleggingsfonds wordt geacht haar zetel te hebben in de lidstaat waar de vergunning is afgegeven. Ook meer dan twee icbe’s kunnen met elkaar fuseren. Een grensoverschrijdende fusie is eveneens een fusie tussen icbe’s met zetel in Nederland die opgaan in een nieuw op te richten icbe met zetel in een andere lidstaat.
De richtlijn beleggingsinstellingen van 20 december 1985 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (bij de richtlijnen 2001/107/EG en 2001/108/EG6). De herziene richtlijn beleggingsinstellingen wijzigt de richtlijn beleggingsinstellingen via herschikking. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen is vormgegeven als een integrale nieuwe versie van de richtlijn beleggingsinstellingen. De herziening van de richtlijn beleggingsinstellingen dwingt tot het vervangen van de definitie van «richtlijn beleggingsinstelling» door de definitie van «herziene richtlijn beleggingsinstellingen».
De definitie van master-instelling voor collectieve belegging in effecten is ontleend aan artikel 58, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Een icbe of een subfonds daarvan die gelden aantrekt van het publiek kwalificeert als een master-icbe indien aan drie criteria wordt voldaan. Ten eerste dient de icbe ten minste één feeder-icbe onder haar deelnemers te hebben. Ten tweede mag de master-icbe zelf geen feeder-icbe zijn. De master-icbe moet dan ook voldoen aan de regels met betrekking tot (de risicospreiding in) het beleggingsbeleid die gelden voor icbe’s. Het vormen van een lange keten van feeder-icbe’s en master-icbe’s is dus niet toegestaan. Als derde criterium geldt dat de master-icbe niet mag beleggen in rechten van deelneming in een feeder-icbe.
De herziene richtlijn beleggingsinstellingen verklaart verschillende artikelen die van toepassing zijn op beleggingsinstellingen van overeenkomstige toepassing op «beleggingscompartimenten». In Nederland wordt in plaats van de term «beleggingscompartiment» de term «subfonds» gehanteerd. Gelet hierop wordt voorgesteld een definitie van subfonds op te nemen. Een subfonds is onderdeel van een zogenoemde paraplubeleggingsinstelling. Een paraplubeleggingsinstelling kan zowel een beleggingsfonds als een beleggingsmaatschappij zijn. Het vermogen van een paraplubeleggingsinstelling is opgedeeld in administratief afgescheiden vermogens met een eigen beleggingsbeleid, de subfondsen. Kenmerkend voor een subfonds is dus dat het een eigen beleggingsbeleid heeft. Als een beleggingsinstelling bijvoorbeeld verschillende administratief afgescheiden gedeelten (dit kunnen bijvoorbeeld aandelenklassen zijn) kent met allen eenzelfde beleggingsbeleid maar met andere voorwaarden die gelden voor de deelnemers in het desbetreffende gedeelte wordt niet gesproken van aparte subfondsen. Het ligt voor de hand dat (potentiële) deelnemers geïnformeerd worden over de specifieke voorwaarden die gelden voor de onderscheiden gedeelten van de beleggingsinstelling. Het kan hierbij gaan over verschillende kosten die in rekening worden gebracht, de verschillende intrinsieke waarden voor de onderscheiden gedeelten of verschillen in de handels- en kostenmethodiek.
De definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten is aangepast. Deze aanpassingen zijn gebaseerd op artikel 58, eerste en vierde lid, onderdeel a, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Op grond van de definitie van icbe in artikel 1, tweede lid, onderdelen a en b, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen trekt een icbe gelden aan van het publiek. Verder belegt een icbe met toepassing van het beginsel van risicospreiding en is het een open-end beleggingsinstelling. Artikel 58, eerste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen bepaalt dat een feeder-icbe een icbe is die niet hoeft te voldoen aan het beginsel van risicospreiding. Om te verduidelijken dat een feeder-icbe wel degelijk kwalificeert als icbe is de feeder-icbe toegevoegd aan de definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten. Een master-icbe die gelden aantrekt van het publiek en één feeder-icbe onder zijn deelnemers heeft, kwalificeert vanwege het feit dat gelden worden aangetrokken van het publiek als icbe. Artikel 58, vierde lid, onderdeel a, regelt dat een master-icbe eveneens kwalificeert als icbe als deze alleen gelden aantrekt van gekwalificeerde beleggers en dus niet van het publiek. Artikel 58, vierde lid, onderdeel a, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen bepaalt immers dat het in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen opgenomen vereiste dat «het uitsluitende doel van een icbe is de collectieve belegging in effecten of in andere liquide financiële activa van het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding» niet van toepassing is op een master-icbe die twee feeder-icbe’s als deelnemer heeft. Tevens bepaalt artikel 58, vierde lid, onderdeel a, dat artikel 3, onderdeel b, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen niet van toepassing is op een master-icbe die ten minste twee feeder-icbe’s heeft. Artikel 3, onderdeel b, bepaalt dat de herziene richtlijn beleggingsinstellingen niet van toepassing is op «icbe’s die kapitaal aantrekken zonder de verkoop van rechten van deelneming bij het publiek in de Gemeenschap of in enig deel ervan te bevorderen». Gelet hierop wordt dan ook in de definitie van icbe opgenomen dat een master-icbe die ten minste twee feeder-icbe’s als deelnemer heeft ook kwalificeert als icbe indien de master-icbe een open-end beleggingsinstelling is met het uitsluitende doel het beleggen in financiële instrumenten of deposito’s.
Onderdeel B
In artikel 1:12 wordt in het vierde lid (nieuw) opgenomen dat het eerste lid niet van toepassing is op master-icbe’s. De Wft is derhalve wel van toepassing op master-icbe’s die aanbieden aan minder dan honderd personen die geen gekwalificeerde belegger zijn (bijvoorbeeld een master-icbe met als deelnemers één feeder-icbe en vijftig personen die geen gekwalificeerde belegger zijn) en master-icbe’s die uitsluitend aanbieden aan gekwalificeerde beleggers. Hierbij kan worden gedacht aan een master-icbe die uitsluitend rechten van deelneming aanbiedt aan feeder-icbe’s en tenminste twee feeder-icbe’s onder haar deelnemers heeft (zie onderdeel c van de definitie van icbe in artikel 1:1).
De rechten van deelneming van de master-icbe moeten wel verhandelbaar zijn en dienen op verzoek van de deelnemer ten laste van de activa direct of indirect te worden ingekocht of terugbetaald.
Onderdeel C
In het tweede lid wordt artikel 2:72 aan de opsomming toegevoegd aangezien deze bepaling alleen geldt voor een icbe-beheerder en niet voor een icbe-maatschappij die geen aparte beheerder heeft.
Op grond van de artikelen 5, derde lid, en 16, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen kan de beheerder in een andere lidstaat zijn gevestigd dan de icbe. Op deze manier is het voor een beheerder mogelijk om op grond van één vergunning icbe’s met zetel in verschillende lidstaten te beheren (het zogenaamde Europees paspoort voor beheerders). De zetel van een icbe-fonds bevindt zich dan ook niet meer per definitie in de staat van de zetel van de beheerder. In artikel 13, vierde lid, wordt daarom bepaald dat indien een beleggingsfonds geen icbe is, de zetel van een beleggingsfonds zich bevindt in de staat van de zetel van zijn beheerder. Een icbe-fonds wordt geacht haar zetel te hebben in de lidstaat waar de vergunning is afgegeven. Een icbe-maatschappij heeft zijn zetel in de lidstaat waar deze volgens de statuten is gevestigd.7 In artikel 4:59, eerste lid, is opgenomen dat de icbe-beheerder zijn zetel dient te hebben in een lidstaat en niet in een staat die geen lidstaat is.
De herziene richtlijn beleggingsinstellingen verklaart veel artikelen van overeenkomstige toepassing op subfondsen. Door toevoeging van het zesde lid worden in beginsel alle bepalingen in de Wft die zien op beleggingsinstellingen of beleggingsfondsen mede van toepassing verklaard op subfondsen. Met deze wijziging wordt eveneens de huidige praktijk met betrekking tot de behandeling van subfondsen vastgelegd.
Onderdeel D
In artikel 1:14, onderdeel a, wordt de verwijzing naar de richtlijn beleggingsinstellingen vervangen door een verwijzing naar de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
Onderdeel E
In artikel 1:58, derde lid, is opgenomen dat de toezichthouder het besluit kan nemen dat de betrokken beheerder niet langer een bepaalde icbe met zetel in Nederland mag beheren, indien de beheerder niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald. Voordat een dergelijk besluit wordt genomen, dient de toezichthouder de andere toezichthouder een redelijke termijn te geven om daarover zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 1:47, eerste en tweede lid, onderdeel c).
Onderdeel F
Artikel 1:51, derde lid, verwerkt artikel 101, zesde en zevende lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De AFM kan het verstrekken van gegevens en inlichtingen met betrekking tot een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, een beleggingsonderneming of een instelling voor collectieve belegging in effecten in bepaalde gevallen achterwege laten (zie artikel 1:51, derde lid, onderdelen a tot en met c).
De AFM stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van een dergelijke beslissing in kennis en vermeldt daarbij de redenen (vierde lid). Dit is geen appellabele beslissing.
Onderdeel G
Artikel 1:51b, eerste lid, verwerkt artikel 101, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In het eerste lid is opgenomen dat de AFM en DNB eigener beweging aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten onverwijld alle informatie verstrekken die voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instanties op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen nodig is. In de artikelen 12 en 13 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten worden nadere regels gesteld omtrent uitwisseling van informatie met toezichthoudende instanties van andere lidstaten.
Artikel 1:51b, tweede en derde lid, verwerkt artikel 109, derde en vierde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De AFM verstrekt onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe informatie over onregelmatigheden bij de beheerder met zetel in Nederland, die invloed kunnen hebben op een goede taakuitoefening van de beheerder met betrekking tot de icbe. Tevens informeert de AFM de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe als de beheerder niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald.
Verder dient de AFM onverwijld informatie te verstrekken aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder over onregelmatigheden bij de icbe met zetel in Nederland, die invloed kunnen hebben op een goede taakuitoefening van de beheerder of op het voldoen aan de eisen van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
Het vierde lid verwerkt artikel 17, negende lid, eerste alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Op grond van het vierde lid dient de AFM de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in kennis te stellen van wijzigingen in de gegevens die de beheerder heeft verstrekt bij de aanvraag van instemming met betrekking tot het voor de eerste maal vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat beheren van een icbe met zetel in een andere lidstaat of het voor de eerste maal vanuit een bijkantoor aanbieden van rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in die andere lidstaat. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat dient over de gewijzigde gegevens te beschikken in het kader van de uitoefening van het toezicht op het bijkantoor. Gelet op de toezichtstaken van de AFM en de desbetreffende toezichthoudende instantie is het van belang dat de AFM de desbetreffende toezichthoudende instantie op de hoogte brengt van wijzigingen in de gegevens zodat hierover ook daadwerkelijk contact plaatsvindt tussen de toezichthouders. Overigens dient de beheerder wijzigingen in de gegevens te melden aan de AFM en eveneens aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat op grond van artikel 4:26, tweede lid.
Onderdeel H
Artikel 1:55, derde lid, verwerkt artikel 101, vierde en vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
De AFM en DNB kunnen de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op icbe-beheerders of icbe’s verzoeken om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te onderzoeken bij een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, dit kan bijvoorbeeld een icbe met zetel in die andere lidstaat betreffen die door een beheerder met zetel in Nederland wordt beheerd. De AFM en DNB dienen de artikelen 6 tot en met 11 van de uitvoeringsverordening instellingen voor colllectieve belegging in effecten8 daarbij in acht te nemen. AFM en DNB hebben altijd de mogelijkheid om te verzoeken bij de verificatie of het onderzoek door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aanwezig te zijn. De verificatie of het onderzoek wordt echter altijd verricht onder de verantwoordelijkheid van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de verificatie of het onderzoek plaatsvindt. De AFM en DNB kunnen ook na instemming van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij die onderneming gegevens of inlichtingen verifiëren of een onderzoek verrichten of de verificatie of het onderzoek laten uitoefenen door accountants of andere deskundigen.
Onderdeel I
Artikel 1:56, derde lid, verwerkt artikel 101, vierde en vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Het derde lid vormt het spiegelbeeld van artikel 1:55, derde lid. Indien bijvoorbeeld een beheerder zijn zetel heeft in een andere lidstaat en een icbe met zetel in Nederland beheert, kan de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat de AFM verzoeken om gegevens of inlichtingen te verifiëren of een onderzoek te verrichten bij de icbe of haar bewaarder in Nederland. De AFM kan beslissen de verificatie of het onderzoek zelf te verrichten of kan de toezichthoudende instantie gelegenheid geven gegevens of inlichtingen te verifiëren of een onderzoek te verrichten. In een dergelijk geval kan de AFM bij de verificatie of het onderzoek door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aanwezig zijn. De AFM kan ook toestaan dat de verificatie of het onderzoek wordt verricht door een accountant of andere deskundige.
Onderdeel J
De wijziging van artikel 1:56b verwerkt artikel 101, zesde en zevende lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De AFM kan slechts in bepaalde gevallen weigeren te voldoen aan een verzoek om samenwerking bij het verrichten van een onderzoek of aan een verzoek als bedoeld in artikel 1:56 voor zover het betreft een verzoek met betrekking tot een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, een beleggingsonderneming of een instelling voor collectieve belegging in effecten. De AFM kan in het kader van een dergelijk onderzoek of verificatie in dezelfde gevallen weigeren gegevens of inlichtingen te verstrekken (zie artikel 1:51, derde lid). Zowel in het geval van het weigeren van een verzoek om samen te werken bij het verrichten van een onderzoek of weigeren te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 1:56, eerste, tweede of derde lid, als in het geval van het weigeren om gegevens of inlichtingen te verstrekken, stelt de AFM de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van haar met redenen omklede beslissing in kennis. Dit is geen appellabele beslissing.
Onderdeel K
Artikel 1:58 verwerkt artikel 21, vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Aangezien het op basis van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen mogelijk wordt om als beheerder met zetel in een andere lidstaat een icbe met zetel in Nederland te beheren, vervalt in het eerste lid het vereiste dat de icbe in een andere lidstaat dient te zijn gevestigd. Naast de mogelijkheid van de toezichthouder om het besluit te nemen dat de betrokken beheerder geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag sluiten, krijgt de toezichthouder op grond van het derde lid de mogelijkheid om te besluiten dat de betrokken beheerder niet langer een bepaalde door hem beheerde icbe met zetel in Nederland mag beheren indien de beheerder niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald. Hieronder valt ook het door de beheerder weigeren om de door de toezichthouder op grond van artikel 1:74 van de Wft gevorderde inlichtingen te verstrekken. De toezichthouder dient de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder zijn zetel heeft vooraf hiervan in kennis te stellen. De toezichthouder doet van een dergelijk besluit mededeling in de Staatscourant zodra de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, zodra onherroepelijk op het beroep is beslist. De wijziging in het vijfde lid (nieuw) betreft een technische wijziging met betrekking tot betaaldienstverleners. Door de wijziging van het vijfde lid kan het zesde lid vervallen.
Onderdeel L
Artikel 1:59a verwerkt artikel 67, eerste en tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
Het eerste lid heeft betrekking op de situatie waarin de feeder-icbe en de master-icbe hun zetel in Nederland hebben. De AFM stelt de feeder-icbe met zetel in Nederland onverwijld in kennis van genomen besluiten, getroffen maatregelen en geconstateerde overtredingen van hetgeen bij of krachtens de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61, 4:61a en 4:61b, is bepaald en van alle meldingen door de accountant op grond van artikel 4:27 die betrekking hebben op de master-icbe met zetel in Nederland waarin de feeder-icbe deelneemt of, indien van toepassing, op de beheerder, bewaarder of accountant van de master-icbe.
Het tweede lid ziet op de situatie waarin de master-icbe en feeder-icbe hun zetel in verschillende lidstaten hebben. Indien de master-icbe haar zetel in Nederland heeft en de feeder-icbe haar zetel in een andere lidstaat heeft, doet de AFM aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de feeder-icbe haar zetel heeft onverwijld mededeling van de genomen besluiten, getroffen maatregelen en geconstateerde overtredingen van hetgeen bij of krachtens de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61, 4:61a en 4:61b,is bepaald en alle door de accountant van de master-icbe gemelde informatie op grond van artikel 4:27 die betrekking heeft op de master-icbe met zetel in Nederland of, indien van toepassing, haar beheerder, bewaarder of accountant. De AFM zendt een afschrift van de mededeling aan de feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten.
Onderdeel M
Artikel 1:60a, eerste lid, verwerkt artikel 20, derde lid, tweede alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De AFM dient de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder zijn zetel heeft te raadplegen voordat zij besluit niet in te stemmen met de aanvraag van de beheerder met zetel in een andere lidstaat om een icbe met zetel in Nederland te beheren. Artikel 1:60a, tweede lid, verwerkt artikel 20, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In het kader van een verzoek, op grond van artikel 20, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen, van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar een beheerder met zetel in Nederland voornemens is een icbe te beheren, dient de AFM binnen tien werkdagen de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat nadere informatie te verstrekken over de reikwijdte van de vergunning van de beheerder (bijvoorbeeld welke fondstypen onder de reikwijdte van de vergunning vallen), afspraken met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden of de overeenkomst inzake beheer en bewaring.
Onderdeel N
Artikel 1:61, tweede lid, verwerkt artikel 21, achtste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Alvorens de vergunning van de beheerder, bedoeld in artikel 2:65, in te trekken dient de AFM de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor of via het verrichten van diensten zijn werkzaamheden verricht, te raadplegen.
Artikel 1:61, derde lid,verwerkt deartikelen 17, negende lid, tweede alinea, en 18, vierde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
Op basis van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen dient de AFM de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder vanuit een bijkantoor of via dienstverrichting haar werkzaamheden verricht, in kennis te stellen van wijzigingen in de reikwijdte van de vergunning die aan de beheerder is verleend en in de typen icbe’s die de beheerder op grond van de vergunning mag beheren. Tevens dient op grond van artikel 108, tweede lid, de AFM de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar rechten van deelneming in een icbe met zetel in Nederland worden aangeboden en, indien de beheerder van een icbe haar zetel in een andere lidstaat heeft, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de beheerder in kennis te stellen van de intrekking van de vergunning voor het aanbieden van icbe’s en van andere maatregelen die jegens de icbe zijn genomen. Dit wordt opgenomen in artikel 1:61, vierde lid.
Onderdeel O
Artikel 1:71 implementeert artikel 21, negende lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De AFM moet reeds de Europese Commissie in kennis stellen van het niet inwilligen van notificatieverzoeken (artikel 1:71, eerste lid, onderdeel b). In onderdeel b wordt artikel 2:72 ingevoegd waardoor de AFM de Europese Commissie eveneens in kennis zal dienen te stellen van het niet instemmen met een aanvraag van een beheerder met zetel in een andere lidstaat om een icbe met zetel in Nederland te beheren.
In het eerste lid, onderdeel c, wordt geregeld dat de Europese Commissie op de hoogte moet worden gebracht van het aantal en de aard van de gevallen waarin de toezichthouder een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 1:58, tweede en derde lid.De Europese Commissie dient derhalve op de hoogte te worden gebracht van het aantal en de aard van gevallen waarin de toezichthouder een besluit heeft genomen dat de icbe-beheerder of de beleggingsonderneming of kredietinstelling die een bijkantoor in Nederland heeft geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten (zie ook artikel 21, vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen). De beheerder hoeft geen bijkantoor in Nederland te hebben maar kan vanuit een andere lidstaat rechten van deelneming in een icbe aanbieden in Nederland. Tevens dient de toezichthouderde Europese Commissie op de hoogte te brengen van een besluit dat een beheerder met zetel in een andere lidstaat niet langer de door hem beheerde icbe met zetel in Nederland mag beheren.
Onderdeel P
Artikel 1:58, derde lid, is aan de opsomming in artikel 1:94 toegevoegd. De toezichthouder kan een openbare waarschuwing uitvaardigen bij overtreding van onder meer het verbod om een bepaalde icbe nog langer te beheren (artikel 1:58, derde lid).
Onderdeel Q
Het opleggen van een bestuurlijke boete terzake van een overtreding van artikel 1:58, derde lid, dient door de toezichthouder openbaar te worden gemaakt (artikel 1:97, eerste lid, onderdeel a).
De wijziging in artikel 1:97, eerste lid, onderdeel c, betreft een technische wijziging.
Onderdeel R
Op grond van artikel 5, vierde lid, tweede alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen wordt aan de beheerder of de beleggingsmaatschappij binnen twee maanden na indiening van de aanvraag van een vergunning voor een icbe meegedeeld of de vergunning al dan niet aan de icbe is verleend. In artikel 1:102, vierde lid, wordt bepaald dat de toezichthouder op een aanvraag van een vergunning van een icbe beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Dit is een uitzondering op de algemene beslistermijn van dertien weken.
Onderdeel S
De registerhouder dient een beheerder waaraan een verbod ingevolge artikel 1:58, derde lid, is opgelegd, dat wil zeggen dat een beheerder niet langer een bepaalde door hem beheerde icbe met zetel in Nederland mag beheren, in te schrijven in het register.
Onderdeel T
Artikel 1:109b verwerkt de artikelen 5, zevende lid, en 91, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en artikel 30 van de richtlijn 2010/42/EU van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feeder constructies en de kennisgevingsprocedure (PbEU L 176: hierna richtlijn 2010/42/EU), Het gaat dan om bijvoorbeeld de eisen betreffende rapportage of doorgifte van informatie aan de AFM en de procedure voor indiening van bijgewerkte versies van vereiste documenten.
In artikel 1:109b wordt bepaald dat de AFM op haar website de informatie, bedoeld in artikel 30 van richtlijn 2010/42/EU, en alle actuele regelgeving, administratieve procedures en overige informatie publiceert die relevant is voor het aanvragen van een vergunning voor een icbe en het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een icbe. In het bijzonder de regelgeving die van belang is voor het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een icbe met zetel in een andere lidstaat. De informatie dient volledig en actueel te zijn en dient daarom regelmatig door de AFM te worden bijgewerkt. Bovendien dient de informatie beschikbaar te zijn in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is. De Engelse taal wordt gezien als een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is. Verder dient de AFM de informatie, bedoeld in artikel 30 van richtlijn 2010/42/EU, in de vorm van een verhalende beschrijving op te nemen en te verwijzen naar brondocumenten. Een enkele verwijzing naar relevante wetsartikelen is derhalve onvoldoende.
Onderdeel U
Op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen kan een icbe-beheerder op basis van de vergunning die hem conform de richtlijn is verleend in de lidstaat van herkomst zijn werkzaamheden in andere lidstaten uitoefenen, zowel vanuit een bijkantoor als door middel van het verrichten van diensten. Het betreft het beheren van een icbe, het aanbieden van rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s, het beheren van individuele vermogens en de nevendiensten adviseren en bewaarnemen. In artikel 2:65 is bepaald dat het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling in Nederland alleen is toegestaan indien de beheerder van de beleggingsinstelling over een vergunning beschikt. Deelnemingsrechten in een icbe-maatschappij die een aparte beheerder heeft, mogen pas worden aangeboden als de beheerder de vergunningen, bedoeld in artikel 2:65, eerste en tweede lid, heeft. In artikel 2:66, derde lid, is bepaald dat deelnemingsrechten in een icbe met zetel in een andere lidstaat in Nederland kunnen worden aangeboden zonder dat de beheerder daarvoor een vergunning voor de desbetreffende icbe hoeft aan te vragen bij de AFM. Wel dient de beheerder de notificatieprocedure te volgen op grond van artikel 93 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingenendient de beheerder of de instelling voor collectieve belegging in effecten een mededeling van de betrokken toezichthoudende instantie te hebben ontvangen waaruit blijkt dat de gegevens zijn doorgezonden naar de AFM (indien de beheerder met zetel in een andere lidstaat in Nederland icbe’s wil aanbieden). Omdat dit laatste vereiste niet in de Wft is opgenomen, het betreft immers een verplichting gericht aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, wordt naar artikel 93, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen verwezen.
Onderdeel V
De wijziging vloeit voort uit de toevoeging van een tweede lid aan artikel 4:57.
Onderdeel W
De wijziging vloeit voort uit de toevoeging van een tweede lid aan artikel 4:57 en de aanpassing van artikel 4:60.
Onderdeel X
De wijziging vloeit voort uit de toevoeging van een tweede lid aan artikel 4:57 en de aanpassing van artikel 4:60.
Onderdeel Z
Artikel 2:71, eerste lid, implementeert artikel 17, zesde en zevende lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De procedure voor beheerders met zetel in een andere lidstaat die voor de eerste maal vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor werkzaamheden willen verrichten wordt in dit artikel beschreven. De beheerder stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel in kennis van dit voornemen. Die toezichthoudende instantie van de andere lidstaat doet aan de AFM mededeling van het voornemen van de beheerder en verstrekt in dat kader de gegevens over de beheerder aan de AFM. Tevens stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat de beheerder van de doorzending van de kennisgeving van het voornemen op de hoogte (zie artikel 17, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen). Na ontvangst van de mededeling van het voornemen en de gegevens heeft de AFM vervolgens maximaal twee maanden de tijd om zich voor te bereiden op het toezicht op het bijkantoor. De beheerder kan met zijn werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aanvangen twee maanden na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat dat de kennisgeving is doorgezonden aan de AFM of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de AFM dat de beheerder kan overgaan tot het beheren van een icbe met zetel in Nederland of het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in een andere lidstaat.
Voor zover icbe-beheerders met zetel in een andere lidstaat in Nederland individuele vermogens (wensen te) beheren, worden zij voor het verlenen van die diensten als beleggingsonderneming aangemerkt. Indien de beheerder vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor individuele vermogens wenst te beheren, zal derhalve de procedure in artikel 2:101, eerste lid, dienen te worden gevolgd. In beide artikelen wordt de procedure voor het vanuit een bijkantoor verrichten van werkzaamheden beschreven daarom is artikel 2:71, eerste lid, niet van toepassing indien de beheerder reeds heeft voldaan aan de procedure van artikel 2:101, eerste lid.
Onderdeel AA
Artikel 2:72 verwerkt artikel 20, eerste en derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Beheerders met zetel in een andere lidstaat kunnen een icbe met zetel in Nederland beheren (beheren omvat het beheer van de icbe, het aanbieden van deelnemingsrechten en de administratie) na instemming van de AFM. De icbe-beheerder dient daartoe een aanvraag van instemming in bij de AFM. De aanvraag geschiedt onder opgave van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Naast de overeenkomst tussen de beheerder en de bewaarder dienen ook de afspraken tussen de beheerder en de derde waaraan werkzaamheden worden uitbesteed aan de AFM te worden verstrekt. Het gaat om gemaakte afspraken over het uitbesteden van werkzaamheden waarvoor de beheerder een vergunning heeft. Het derde lid bepaalt dat indien de beheerder al een zelfde soort icbe met zetel in Nederland beheert, de beheerder kan volstaan met een verwijzing naar de reeds verstrekte gegevens. De AFM kan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat informatie en verduidelijking vragen over de verstrekte informatie en over de reikwijdte van de vergunning. De AFM stemt, na ontvangst van de gegevens, met een aanvraag in. De AFM kan met een aanvraag niet instemmen indien de icbe die de beheerder voornemens is te beheren niet valt onder de reikwijdte van de vergunning of de beheerder of de icbe niet zal kunnen voldoen aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde. Voordat de AFM besluit niet in te stemmen met de aanvraag raadpleegt zij de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat (zie artikel 1:60a, eerste lid).
Voor de icbe met zetel in Nederland dient daarnaast een aparte vergunning te worden aangevraagd. Het bepaalde in de artikelen 2:65, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, 2:67, tweede lid en 2:69 met betrekking tot de vergunningaanvraag voor een icbe is van toepassing.
Onderdeel AB
Artikel 2:122 verwerkt artikel 17 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
In artikel 2:122 wordt de procedure geregeld indien een beheerder het voornemen heeft om voor de eerste maal vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in die andere lidstaat aan te bieden. Het aanbieden van deelnemingsrechten vanuit een bijkantoor kan zowel betrekking hebben op de rechten van deelneming van een icbe met zetel in Nederland als op de rechten van deelneming van een icbe met zetel in een andere lidstaat. Bijvoorbeeld een beheerder met zetel in Nederland die een icbe met zetel in Frankrijk beheert en die voor de eerste maal deelnemingsrechten in die icbe vanuit een bijkantoor in Spanje wil aanbieden. In een dergelijk geval dient de beheerder een aanvraag van instemming in te dienen bij de AFM voor het openen van het bijkantoor in Spanje en dient de beheerder de Franse toezichthouder in kennis te stellen van het voornemen om de icbe in Spanje aan te bieden (procedure van artikel 93 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen).
De procedure van artikel 2:122 is als volgt. De beheerder dient een aanvraag van instemming in bij de AFM. De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. De instemming van de AFM geschiedt op grond van artikel 2:124. De beheerder kan overgaan tot het vanuit het bijkantoor beheren van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in de desbetreffende lidstaat of tot het aanbieden van rechten van deelneming in door hem beheerde instellingen voor collectieve belegging in effecten in die andere lidstaat onmiddellijk na ontvangst van een mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar het bijkantoor zal worden gevestigd of twee maanden na ontvangst van het afschrift van het besluit tot instemming van de Autoriteit Financiële Markten (zie artikel 2:124, derde lid, van de wet).
Onderdeel AC
Op grond van artikel 18 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen stelt een beheerder die het voornemen heeft voor de eerste maal via het verrichten van diensten een icbe met zetel in een andere lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in een andere lidstaat aan te bieden de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder zijn zetel heeft daarvan in kennis. De toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder, doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de desbetreffende toezichthoudende instantie van de andere lidstaat. Het betreft een zuiver administratieve procedure, dus zonder inhoudelijke beoordeling.
Artikel 2:122a verwerkt artikel 18, eerste en tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Deze procedure is van toepassing op een icbe-beheerder met zetel in Nederland die voor het eerst een icbe met zetel in een andere lidstaat wil gaan beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in een andere lidstaat wil gaan aanbieden. Een beheerder gaat daartoe slechts over indien hij daarvoor een vergunning heeft en na kennisgeving van het voornemen aan de AFM onder opgave van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. De AFM doet van de kennisgeving binnen een maand mededeling aan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat en zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder. Indien de beheerder een icbe met zetel in een andere lidstaat wil beheren, is de procedure zoals beschreven in artikel 20 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen eveneens van toepassing. De beheerder dient bepaalde gegevens te verstrekken aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe die hij wil beheren. Artikel 2:123 is van toepassing indien de beheerder een icbe met zetel in Nederland in die andere lidstaat wil aanbieden (productpaspoort). Artikel 2:129 is van toepassing indien de beheerder individuele vermogens wil gaan beheren of wil adviseren in financiële instrumenten in een andere lidstaat.
Onderdeel AD
De procedure zoals opgenomen in artikel 2:123 vloeit voort uit artikel 93 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Een beheerder die deelnemingsrechten in door hem beheerde icbe’s met zetel in Nederland wil aanbieden in een andere lidstaat dient de AFM van dit voornemen op de hoogte te stellen. Het aanbieden van rechten van deelneming kan via een bijkantoor of via het verrichten van diensten. Het gaat in dit artikel om de icbe (het zogenaamde productpaspoort). De kennisgeving en de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens kunnen door de beheerder elektronisch naar een e-mailadres van de AFM worden gezonden.
Artikel 2:123, derde lid, verwerkt artikel 93, zevende lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en artikel 31 van de richtlijn 2010/42/EU. Op grond van het derde lid houdt de beheerder de gegevens en eventuele vertalingen daarvan beschikbaar op een website. Dit kan de website zijn van de beheerder of van de icbe die de beheerder beheert of een andere website die de beheerder in de kennisgeving, bedoeld in artikel 2:123, tweede lid, noemt. Indien het een financiële groep betreft kunnen de gegevens bijvoorbeeld worden opgenomen op de algemene website van de groep of de website van de groep in de lidstaat waar de beheerder de deelnemingsrechten wil gaan aanbieden. De documenten dienen in een algemeen gebruikelijk elektronisch format op de website beschikbaar te worden gesteld. De beheerder stelt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat in kennis van de website waar de gegevens zijn te raadplegen en zorgt ervoor dat de desbetreffende toezichthoudende instantie toegang tot de website heeft.
De kennisgeving en de overige gegevens kunnen worden opgesteld in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is. De kennisgeving en de overige gegevens kunnen ook worden opgesteld in de Nederlandse taal indien een beheerder deelnemingsrechten in een icbe met zetel in Nederland wil aanbieden in België. De AFM en de Belgische toezichthoudende instantie dienen daarmee dan wel in te stemmen.
De beheerder mag de deelnemingsrechten aanbieden na ontvangst van de mededeling van de AFM dat de gegevens zijn doorgezonden naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is rechten van deelneming aan te bieden (zie artikel 2:124a).
Dit artikel is niet van toepassing op een beheerder van een master-icbe met zetel in Nederland die tenminste een feeder-icbe met zetel in een andere lidstaat heeft en niet het voornemen heeft deelnemingsrechten aan te bieden aan het publiek in die andere lidstaat.
Onderdeel AE
Artikel 2:124, derde lid, is aangepast. De zinsnede «met zetel in Nederland» is vervallen omdat op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen ook icbe’s met zetel in een andere lidstaat door middel van een bijkantoor in een andere lidstaat kunnen worden aangeboden.Bovendien kan de beheerder door middel van het bijkantoor icbe’s met zetel in een andere lidstaat beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde instellingen voor collectieve belegging in effecten aanbieden. Dit is ook in het derde lid tot uitdrukking gebracht.
Artikel 2:124, vierde lid, verwerkt artikel 17, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De AFM doet van haar besluit tot instemming met het voornemen van de beheerder om vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor deelnemingsrechten in door hem beheerde icbe’s aan te bieden, mededeling aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat. Deze mededeling omvat tevens gegevens over de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel, een verklaring dat de beheerder over een vergunning beschikt conform de artikelen 6, 7 en 8 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning en eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder op grond van zijn vergunning mag beheren of waarvan hij rechten van deelneming mag aanbieden.
Onderdeel AF
Artikel 2:124a implementeert artikel 93, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
Het uitwisselen van informatie in het kader van de notificatieprocedure zal plaatsvinden tussen de AFM en de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder de rechten van deelneming wil aanbieden. Het betreft een zuiver administratieve procedure, dus zonder inhoudelijke beoordeling. De AFM zendt de kennisgeving en de gegevens door naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder het voornemen heeft de rechten van deelneming in de icbe aan te bieden. De kennisgeving en de overige gegevens kunnen elektronisch worden doorgezonden. De AFM voegt bij de gegevens een verklaring dat de icbe voldoet aan de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Deze verklaring kan in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is of in het Nederlands worden opgesteld indien de beheerder het voornemen heeft rechten van deelneming in een icbe met zetel in Nederland in België aan te bieden en de toezichthoudende instantie in België daarmee instemt.
De beheerder kan overgaan tot het aanbieden van deelnemingsrechten in de andere lidstaat na ontvangst van de mededeling van de AFM dat de gegevens zijn doorgezonden aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat. Gelet op artikel 94 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen zal de beheerder een registratiedocument, prospectus, de essentiële beleggersinformatie en de jaarstukken overeenkomstig de regels van de Wft aan de deelnemers in de lidstaat waar hij rechten van deelneming aanbiedt in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland, dienen te verstrekken.
Op grond van het vierde lid beschikt de AFM over een e-mailadres zodat de kennisgeving en de gegevens, bedoeld in artikel 2:123, tweede lid, elektronisch kunnen worden aangeleverd. Dit lid verwerkt artikel 93, vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en artikel 32 van richtlijn 2010/42/EU. Tevens dient een beheerder die rechten van deelneming in een icbe met zetel in een andere lidstaat in Nederland aanbiedt de AFM per e-mail in kennis te kunnen stellen van eventuele wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Om de toegang tot de kennisgeving en de gegevens voor andere toezichthoudende instanties te vergemakkelijken, kan door de AFM en andere toezichthoudende instanties een gemeenschappelijk systeem van gegevensverwerking worden opgezet.
Onderdeel AG
Artikel 3:17, derde lid, wordt aangepast omdat het op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen mogelijk is dat een beheerder met zetel in Nederland een icbe met zetel in een andere lidstaat kan beheren. Die icbe hoeft dan geen deelnemingsrechten in Nederland aan te bieden.
Onderdeel AH
Artikel 3:53, eerste lid, wordt aangepast omdat op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen een beheerder met zetel in Nederland ook icbe’s met zetel in een andere lidstaat kan beheren. De icbe met zetel in een andere lidstaat hoeft geen deelnemingsrechten in Nederland aan te bieden.
Onderdeel AI
In artikel 3:57 wordt bepaald dat een beheerder van een icbe beschikt over voldoende solvabiliteit. Een beheerder met zetel in Nederland kan op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen ook icbe’s met zetel in een andere lidstaat beheren en daar deelnemingsrechten in de door hem beheerde icbe’s aanbieden daarom is het niet langer noodzakelijk dat de icbe haar zetel in Nederland heeft of rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.
Onderdeel AJ
Op grond van artikel 17, vierde en vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen dient een beheerder die vanuit een bijkantoor een icbe met zetel in een andere lidstaat beheert of rechten van deelneming in een icbe in een andere lidstaat aanbiedt, te voldoen aan de regels met betrekking tot integriteit en het voorkomen van belangenconflicten van de lidstaat waar hij die werkzaamheden verricht. Artikel 4:11, eerste en derde lid, waarin is voorgeschreven dat een beheerder een adequaat beleid voert om een integere uitoefening van zijn bedrijf te waarborgen wordt daarom wel van toepassing verklaard op een dergelijke beheerder (zie tweede lid). Op grond van artikel 18, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen dient een beheerder met zetel in een andere lidstaat die via het verrichten van diensten een icbe met zetel in Nederland beheert of rechten van deelneming in een icbe in Nederland aanbiedt, te voldoen aan de regels overeenkomstig artikel 14 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen van de lidstaat van herkomst. Daarom is in het derde lid opgenomen dat afdeling 4.2.1. niet van toepassing is op een dergelijke beheerder.
Onderdeel AK
Artikel 4:12 implementeert de artikelen 17, vierde en vijfde lid, en 18, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
De artikelen 4:13, 4:14, 4:16 en 4:17 zijn niet van toepassing op beheerders met zetel in een andere lidstaat die geen icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s aanbieden in Nederland, icbe’s met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders. Op grond van artikel 18, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen dient een beheerder die via het verrichten van diensten werkzaamheden verricht in een andere lidstaat te voldoen aan de regels overeenkomstig artikel 14 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen in de lidstaat van de zetel van de beheerder. In artikel 4:12, zesde lid, wordt dan ook bepaald dat de artikelen 4:13, 4:14, 4:16 en 4:17 niet van toepassing zijn op beheerders met zetel in een andere lidstaat die via het verrichten van diensten icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden, De desbetreffende artikelen, met uitzondering van artikel 4:13, zijn dus wel van toepassing op beheerders met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden.
Onderdeel AL
Op grond van artikel 100 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat een efficiënte en doeltreffende klachten- en verhaalprocedures worden ingevoerd voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen betreffende de werkzaamheden van icbe’s. Voorgesteld wordt om artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van toepassing te verklaren op beheerders die rechten van deelneming in beleggingsinstellingen aanbieden en niet alleen op beheerders die deelnemingsrechten in icbe’s aanbieden. Artikel 4:17, tweede lid, onderdeel a, zal daartoe vervallen. Dat wil zeggen dat een beheerder met zetel in Nederland die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling (icbe of niet-icbe) aanbiedt, dient te zijn aangesloten bij een erkende geschilleninstantie die geschillen behandelt met betrekking tot financiële diensten.
Onderdeel AM
Artikel 4:26 regelt het melden van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover verstrekking van gegevens is voorgeschreven en die onder het lopend toezicht door de AFM vallen.
Het tweede lid verwerkt de artikelen 17, achtste lid, en 18, vierde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Dit lid voorziet in het doorgeven van wijzigingen aan de AFM en de toezichthoudende instantie van de lidstaat van ontvangst met betrekking tot onderwerpen waarover in het kader van het Europees paspoort voor de beheerder, het vestigen van een bijkantoor in of het verrichten van diensten naar die lidstaat verstrekking van gegevens is voorgeschreven. Het derde lid verwerkt artikel 20, vierde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en voorziet in het doorgeven van wijzigingen aan de AFM met betrekking tot onderwerpen waarover een beheerder met zetel in een andere lidstaat die een icbe met zetel in Nederland wil beheren, gegevens dient te verstrekken. Het vierde lid verwerkt artikel 93, zevende en achtste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en voorziet in het doorgeven van wijzigingen aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder met zetel in Nederland financiële diensten verleent met betrekking tot onderwerpen waarover in het kader van de notificatie verstrekking van gegevens is voorgeschreven.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald welke wijzigingen dat precies zijn en welke procedures daarbij worden gevolgd. Het achtste lid (nieuw) voorziet ook in de mogelijkheid te regelen dat bepaalde wijzigingen slechts onder voorwaarden ten uitvoer mogen worden gelegd. Bijvoorbeeld dat geen uitvoering wordt gegeven aan het voornemen voordat de AFM heeft ingestemd met de wijziging.
Onderdeel AN
Artikel 4:38 verwerkt de artikelen 17, vierde en vijfde lid, en 18, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In het eerste lid wordt bepaald dat paragraaf 4.1.3.4., met uitzondering van de artikelen 4:53, aanhef en onderdeel b, en 4:62, niet van toepassing is op beheerders met zetel in een andere lidstaat die via het verrichten van diensten icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden, icbe’s met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders. Zij staan voor de aspecten zoals opgenomen in paragraaf 4.1.3.4. onder toezicht in de lidstaat van herkomst. De AFM kan op grond van artikel 4:53, aanhef en onderdeel b, van een icbe of haar beheerder verlangen dat een verklarende vermelding aan de naam wordt toegevoegd indien gevaar voor verwarring of misleiding te duchten is. Daarnaast wordt in artikel 4:62 de informatievoorziening en de uitkeringen op, inkoop of terugbetaling van deelnemingsrechten door icbe-beheerders met zetel in een andere lidstaat geregeld.
In het tweede lid wordt bepaald dat deze paragraaf, met uitzondering van de artikelen 4:59a tot en met 4:59e, niet van toepassing is op beheerders met zetel in een andere lidstaat die via een bijkantoor icbe’s met zetel in Nederland beheren of rechten van deelneming in icbe’s in Nederland aanbieden. Op grond van artikel 17, vierde en vijfde lid, jo. artikel 14 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen staan deze beheerders voor de in de artikelen 4:59a tot en met 4:59e geregelde aspecten onder toezicht in de lidstaat van ontvangst. In artikel 4:59a, eerste lid, wordt geregeld dat een icbe-beheerder een adequaat beleid ter zake van het voorkomen van belangenconflicten voert. Tevens dient de beheerder op grond van artikel 4:59a, tweede lid, ervoor te zorgen dat de door hem beheerde icbe’s en de deelnemers van de door hem beheerde icbe’s op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn. De overige artikelen hebben voornamelijk betrekking op de uitvoering en plaatsing van orders.
Onderdeel AO
Op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen kan een beheerder icbe’s met zetel in een andere lidstaat beheren. In andere lidstaten (bijvoorbeeld Luxemburg) is het niet toegestaan dat de beheerder tevens statutair bestuurder is van een door hem beheerde beleggingsmaatschappij. Daarom wordt in artikel 4:41 opgenomen dat de beheerder statutair bestuurder dient te zijn van een beleggingsmaatschappij met zetel in Nederland.
Onderdeel AP
De toevoeging van een vierde lid houdt verband met de voorgestelde toevoeging van het zesde lid aan artikel 1:13, waardoor artikel 4:44 ook van toepassing wordt op subfondsen. Dit betekent evenwel dat op grond van artikel 4:44, tweede lid, per subfonds een aparte bewaarder aangesteld zou moeten worden, indien op grond van het beleggingsbeleid van het desbetreffende subfonds een reëel risico bestaat dat het vermogen van het subfonds ontoereikend zal zijn voor voldoening van vorderingen, bedoeld in artikel 4:45, eerste lid, en het eigen vermogen van de bewaarder ontoereikend zal zijn voor voldoening van dergelijke vorderingen. Dit zou een extra verplichting en verzwaring van de lasten meebrengen, hetgeen niet wordt beoogd. De belangen van deelnemers in subfondsen zijn geborgd aangezien artikel 1:13, zesde lid, tevens tot gevolg zal hebben dat de rangregeling van artikel 4:45 van toepassing is op deze subfondsen. Deze rangregeling leidt ertoe dat het vermogen van een subfonds alleen dient tot voldoening van vorderingen die verband houden met het beheer en het bewaren van het desbetreffende subfonds en van vorderingen die voortvloeien uit de rechten van deelneming in het subfonds.
Onderdeel AQ
Artikel 4:45 van de Wft bevat een rangregeling die inhoudt dat het vermogen van een beleggingsfonds uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit schulden die verband houden met het beheer en het bewaren van het beleggingsfonds en van vorderingen die voortvloeien uit de rechten van deelneming in het beleggingsfonds. Belangrijk gevolg van de voorgestelde toevoeging van het zesde lid aan artikel 1:13 van de Wft is dat deze rangregeling ook van toepassing wordt op subfondsen. Doordat de vermogens van subfondsen alleen administratief van elkaar zijn gescheiden, kunnen negatieve resultaten van een subfonds van invloed zijn op de resultaten van een ander subfonds. Doordat dit artikel nu ook van toepassing wordt op deze subfondsen, is gewaarborgd dat de activa van de afzonderlijke subfondsen alleen kunnen worden aangewend ter voldoening van vorderingen die voortvloeien uit schulden die verband houden met het beheer en de bewaring van het subfonds en de rechten van deelneming in het subfonds. Dit is een belangrijke verbetering van de bescherming van deelnemers in subfondsen.
Een paraplubeleggingsinstelling kan zowel een beleggingsfonds als een beleggingsmaatschappij zijn. Voor paraplubeleggingsinstellingen die een beleggingsmaatschappij zijn, is het van belang dat het voorgestelde vijfde lid bepaalt dat de rangregeling niet geldt voor beleggingsmaatschappijen die onder de reikwijdte vallen van richtlijn nr. 1977/91/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1976 betreffende de oprichting van de naamloze vennootschap, als ook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal (PbEG L 26). De rangregeling wijkt namelijk ten behoeve van deelnemers af van de gelijkwaardige bescherming die deze richtlijn zowel aandeelhouders als schuldeisers beoogt te geven. Voor beleggingsmaatschappijen naar Nederlands recht betekent dit dat de rangregeling niet van toepassing is op de naamloze vennootschap die niet de vorm heeft van een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 76a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Onderdeel AR
Op grond van het huidige artikel 4:47, vierde en vijfde lid, van de Wft kan een wijziging van het beleggingsbeleid van een beleggingsinstelling pas drie maanden na bekendmaking van de wijziging worden doorgevoerd. Gedurende deze periode hebben deelnemers de mogelijkheid tegen de gebruikelijke voorwaarden uit te treden. Voorgesteld wordt deze periode te verkorten tot één maand. Een belangrijke reden om de termijn van drie maanden te verkorten tot één maand is in de eerste plaats het feit dat de termijn van drie maanden niet in overeenstemming is met artikel 43, tweede lid, tweede alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen waarin is bepaald dat de informatie aan de deelnemers wordt verstrekt dertig dagen voor de uiterste datum voor het aanvragen van een inkoop of terugbetaling of indien van toepassing omzetting van de deelnemingsrechten. Het recht van inkoop, terugbetaling of omzetting vervalt in principe vijf werkdagen voor de dag waarop de fusie van kracht wordt (artikel 4:62j, eerste en tweede lid). Tevens is de termijn van drie maanden niet in overeenstemming met de in artikel 60, eerste lid, onderdeel d, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen gehanteerde termijn van één maand. Op grond van artikel 60, eerste lid, onderdeel d, kunnen deelnemers gedurende één maand hun deelnemingsrechten laten inkopen of terugbetalen indien een icbe wordt omgezet in een feeder-icbe of indien de feeder-icbe het voornemen heeft te gaan beleggen in een andere master-icbe. Bovendien is het gewenst dat een beheerder van een beleggingsinstelling snel kan reageren op marktontwikkelingen door wijzigingen in het beleggingsbeleid van een beleggingsinstelling door te voeren en kan door moderne communicatiemiddelen de belegger snel op de hoogte worden gesteld van een wijziging in het beleggingsbeleid. Om deze redenen is de termijn van drie maanden voor een wijziging van het beleggingsbeleid voor alle beleggingsinstellingen in Nederland verkort tot één maand. Gedurende die maand kunnen de deelnemers tegen de gebruikelijke voorwaarden uittreden. Daarna kunnen deelnemers overigens ook altijd uittreden maar dan kunnen andere voorwaarden gelden.
Onderdeel AS
Door de voorgestelde toevoeging van het zesde lid aan artikel 1:13 wordt artikel 4:49 van de Wft ook van toepassing op subfondsen. Een beheerder wordt hierdoor verplicht op zijn website een prospectus beschikbaar te hebben over elk door hem beheerd subfonds. Het is in de praktijk gebruikelijk om het prospectus van een paraplubeleggingsinstelling en die van de verschillende subfondsen in één prospectus op te nemen. Dit kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Veelvoorkomend is een raamprospectus voor de paraplubeleggingsinstellingen met verschillende bijlagen per subfonds. Het komt echter ook voor dat in een separaat hoofdstuk van de paraplubeleggingsinstelling relevante informatie over de verscheidene subfondsen wordt gegeven. Om te verduidelijken dat deze praktijk volstaat en dat de toepasselijkheid van dit artikel niet tot gevolg heeft dat het prospectus van een subfonds een separaat document moet zijn, wordt dit nieuwe derde lid voorgesteld.
Onderdeel AT
De verplichtingen ten aanzien van de jaarrekening en halfjaarcijfers zijn niet toepasbaar op het niveau van een subfonds. In de praktijk is het gebruikelijk om in de jaarrekening en halfjaarcijfers van een paraplubeleggingsinstelling tevens inzicht te geven in de positie van de verschillende subfondsen die onderdeel uitmaken van de paraplubeleggingsinstelling. De deelnemers krijgen op deze manier voldoende inzicht in de financiële positie van de verschillende subfondsen van een paraplubeleggingsinstelling. In het voorgestelde vierde lid wordt aangesloten bij de huidige praktijk.
Onderdeel AU
Artikel 4:55b implementeert artikel 60, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Kenmerk van een icbe is dat deze normaal gesproken op ieder moment geacht wordt om, op verzoek van een deelnemer, deelnemingsrechten te kunnen inkopen of terugbetalen. Om aan deze verplichting te kunnen voldoen beschikt een icbe over liquide beleggingen die kunnen worden verkocht. Een feeder-icbe heeft echter een zeer specifiek beleggingsbeleid, zij belegt voor minimaal 85% in deelnemingsrechten in een master-icbe. Indien een beheerder van een master-icbe, op eigen initiatief of op verzoek van de bevoegde toezichthoudende instantie, overgaat tot opschorting van de inkoop of terugbetaling van deelnemingsrechten in een door hem beheerde master-icbe, betekent dit dat de beleggingen van de feeder-icbe niet meer liquide zijn. De beheerder van een feeder-icbe kan dan mogelijk niet meer voldoen aan een verzoek tot inkoop of terugbetaling van deelnemingsrechten omdat de beleggingen niet meer te gelde kunnen worden gemaakt. Als een beheerder van een master-icbe de inschrijving van de deelnemingsrechten in een door hem beheerde master-icbe heeft opgeschort betekent dit dat een feeder-icbe, als de inschrijving door de beheerder van de feeder-icbe niet wordt opgeschort, de gelden die de feeder-icbe in het kader van de inschrijving ontvangt niet kan beleggen in de master-icbe. Om deze redenen bepaalt artikel 4:55b dat de beheerder van een feeder-icbe kan besluiten om, in dezelfde periode waarin de beheerder van de master-icbe deze maatregelen treft, de inkoop, terugbetaling of inschrijving van de deelnemingsrechten in een door hem beheerde feeder-icbe op te schorten. Artikel 4:55 van de Wft dient daarbij wel in acht te worden genomen.
Onderdeel AV
In artikel 4:57, eerste lid, wordt bepaald dat bewaarders van icbe’s met zetel in Nederland hun zetel in Nederland moeten hebben of een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij hun zetel niet in Nederland hebben. Hiermee worden de artikelen 23 en 33 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen geïmplementeerd. In het tweede lid wordt bepaald dat de bewaarder op verzoek van de AFM alle informatie dient te verstrekken die de bewaarder bij de uitoefening van zijn taken heeft verworven en die de AFM redelijkerwijs nodig heeft ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet door de icbe.
Onderdeel AW
Een feeder-icbe is, vanwege haar beperkte beleggingsbeleid, sterk afhankelijk van de bedrijfsvoering en resultaten van de master-icbe waar zij in belegt. Het is dan ook van belang dat de feeder-icbe en, indien van toepassing, haar beheerder en bewaarder adequate informatie ontvangen over het functioneren van de master-icbe. Artikel 4:57a verwerkt artikel 61, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
Artikel 61, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen bepaalt dat een bewaarder van een master-icbe de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de zetel van de master-icbe, de feeder-icbe en, indien van toepassing, de beheerder en bewaarder van de feeder-icbe in kennis moet stellen van onregelmatigheden die de bewaarder bij de master-icbe constateert als deze onregelmatigheden geacht worden een negatief effect op de feeder-icbe te zullen hebben. Dit principe is in artikel 4:57a, eerste lid, geregeld. In het tweede lid wordt opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke onregelmatigheden geacht worden een ongunstig effectte hebben op de feeder-icbe.
Artikel 4:57b verwerkt artikel 61, eerste en derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In het eerste lid wordt bepaald dat, indien een feeder-icbe en een master-icbe verschillende bewaarders hebben, de bewaarders een overeenkomst tot uitwisseling van informatie dienen te sluiten. Deze verplichting om een overeenkomst tot informatie-uitwisseling te sluiten heeft tot doel te waarborgen dat alle informatie die de bewaarder van een feeder-icbe nodig heeft om de taken te kunnen vervullen ook bij deze bewaarder terecht komt. Dit principe ligt ook ten grondslag aan het tweede lid waarin is bepaald dat een feeder-icbe aan haar bewaarder alle informatie over de master-icbe moet verstrekken die de bewaarder nodig heeft om haar taken ten aanzien van de feeder-icbe adequaat te kunnen uitoefenen. Als een bewaarder uit hoofde van een contractuele beperking die voortvloeit uit een overeenkomst met derden of op grond van een algemene maatregel van bestuur of wet geen informatie mag verstrekken bepaalt het derde lid dat zij daarvoor niet aansprakelijk kan worden gehouden jegens de andere bewaarder. Ten aanzien van een beperking die voortvloeit uit een contract wordt opgemerkt dat het hier moet gaan om een contract dat de desbetreffende bewaarder met een derde partij heeft afgesloten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om een mogelijkheid te creëren waarmee de bewaarders contractueel de in dit artikel neergelegde verplichting tot informatie-uitwisseling kunnen uitsluiten. Het vierde lid biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de overeenkomst tot uitwisseling van informatie die de bewaarders aan moeten gaan.
Artikel 4:57c verwerkt artikel 62 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In het eerste lid wordt bepaalt dat, indien een feeder-icbe en een master-icbe verschillende accountants hebben, deze accountants onderling een overeenkomst tot informatie-uitwisseling moeten sluiten. Deze verplichting om een overeenkomst tot informatie-uitwisseling te sluiten heeft tot doel te waarborgen dat alle informatie die de accountant van een feeder-icbe nodig heeft om zijn taken te kunnen vervullen ook bij deze accountant terecht komt. Dit principe ligt ook ten grondslag aan het tweede lid, waarin is bepaald dat een accountant van een feeder-icbe in het accountantsverslag rekening moet houden met het accountantsverslag van de master-icbe. Hiervoor is de accountant van de feeder-icbe afhankelijk van de informatieverstrekking door de accountant van de master-icbe. Indien het boekjaar van de feeder-icbe op een andere datum wordt afgesloten dan het boekjaar van de master-icbe, stelt de accountant van de master-icbe een ad hoc-verslag op waarbij dezelfde afsluitingsdatum wordt gebruikt als de afsluitingsdatum van het boekjaar van de feeder-icbe. Dit is nodig om ervoor zorg te dragen dat de accountant van de feeder-icbe een juist accountantsverslag kan opstellen. Ook dit principe komt tot uiting in het tweede lid. Op grond van het derde lid moet de accountant van de feeder-icbe in zijn accountantsverslag speciaal aandacht besteden aan onregelmatigheden die hij in het accountantsverslag van de master-icbe heeft aangetroffen alsmede aan de gevolgen die deze onregelmatigheden voor de feeder-icbe kunnen hebben. Als een accountant uit hoofde van een contractuele beperking die voortvloeit uit een overeenkomst met derden of op grond van een, algemene maatregel van bestuur of wet geen informatie mag verstrekken bepaalt het vierde lid dat hij daarvoor niet aansprakelijk kan worden gehouden jegens de andere accountant. Het vijfde lid biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de overeenkomst tot uitwisseling van informatie die de accountants aan moeten gaan.
Onderdeel AX
Momenteel dient een beheerder zijn zetel te hebben in dezelfde lidstaat als de icbe. De herziene richtlijn beleggingsinstellingen introduceert het zogenaamde Europees paspoort voor beheerders. Op grond van artikel 16 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen kan een beheerder op basis van zijn verkregen vergunning in een andere lidstaat ook icbe’s beheren met zetel in een andere lidstaat. Artikel 4:59, eerste lid, maakt het mogelijk dat een icbe wordt beheerd door een beheerder met zetel in een andere lidstaat. Dit kan zowel door middel van het vestigen van een bijkantoor als door middel van het verrichten van diensten.
Onderdeel AY
Artikel 4:59a
Dit artikel verwerkt artikel 18, eerste lid, van de uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.wat betreft organisatorische eisen, belangenconflicten, bedrijfsvoering, risicobeheer en inhoud van de overeenkomst tussen een bewaarder en een beheermaatschappij (PbEU L 176: hierna uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU).
Naast het nemen van maatregelen op het gebied van zijn bedrijfsvoering ter voorkoming van belangenconflicten (zie artikel 4:14, derde lid, onderdeel c, onder 4) dient een beheerder een beleid gericht op het voorkomen van belangenconflicten te voeren en daar ook in de dagelijkse praktijk uitvoering aan te geven in de omgang met icbe’s en de deelnemers van door hem beheerde icbe’s. Indien onverhoopt sprake is van een belangenconflict tussen de beheerder en door hem beheerde icbe’s en andere cliënten of tussen cliënten onderling, dient een beheerder de icbe’s en andere cliënten op billijke wijze te behandelen.
Indien een beheerder tot een groep behoort, houdt het beleid ook rekening met alle omstandigheden waarvan de beheerder weet of zou moeten weten dat die omstandigheden tot een belangenconflict kunnen leiden als gevolg van de structuur en de bedrijfsactiviteiten van andere ondernemingen van de groep.
Op grond van het derde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het beleid ter voorkoming van belangenconflicten.
Artikel 4:59b
Artikel 4:59b, eerste lid, bepaalt dat een beheerder van een icbe zich op eerlijke, billijke en professionele wijze inzet voor de belangen van door hem beheerde icbe’s en de deelnemers in door hem beheerde icbe’s. Dit artikel verwerkt de artikelen 22, eerste lid, en26, eerste lid, van de uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU. Uit de algemene zorgvuldigheidsnorm vastgelegd in het eerste lid vloeit voort dat ook waar een beheerder orders ter uitvoering plaatst bij derden om namens de door hem beheerde icbe’s te handelen in het kader van het beheer van hun portefeuilles de derden zich aan deze norm moeten houden.
De verplichting voor een beheerder om bij het uitvoeren van orders alle redelijke maatregelen te treffen om het beste resultaat voor de door hem beheerde icbe’s te behalen (artikel 25 uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU), om alle redelijke maatregelen te treffen bij de selectie van derden met het oog op het plaatsen van orders, opdat het beste resultaat voor zijn icbe’s wordt behaald (artikel 26 uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU), en de eisen die worden gesteld aan de verwerking van orders van icbe’s (artikelen 27 en 28 uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU) kunnen als invulling van deze norm worden gezien. De zinsnede «die schadelijk zijn voor de integriteit van de markt» heeft betrekking op alle werkzaamheden van de beheerder.
In artikel 4:59b, tweede lid, is een delegatiebepaling opgenomen om de verwerking van de artikelen 24, 27, 28 en 29 van de uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU mogelijk te maken in een algemene maatregel van bestuur (het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft). De verwerking van de artikelen 27 en 28 van de uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU zal tevens worden gebaseerd op de delegatiebepaling in artikel 4:59e, tweede lid. De verwijzing naar het verschaffen of ontvangen van provisie bij het verlenen van diensten houdt verband met artikel 29 van de uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU.
Artikel 4:59c
Artikel 4:59c verwerkt artikel 25 van de uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU. Op grond van artikel 4:59c, eerste lid, dient een beheerder bij het uitvoeren van orders alle redelijke maatregelen te nemen om het best mogelijke resultaat voor de door hem beheerde icbe’s te behalen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de prijs, kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang en de aard van de order en alle andere voor de uitvoering van de order relevante aspecten. Aan het eerste lid dient te worden voldaan indien de beheerder rechtstreeks orders uitvoert in naam van door hem beheerde icbe’s maar ook indien de beheerder orders doorgeeft aan derden. Een beheerder stelt adequate uitvoeringsregelingen vast en ziet toe op de naleving van deze uitvoeringsregelingen. Een beheerder stelt tevens een orderuitvoeringsbeleid vast dat hem in staat stelt om bij de uitvoering van orders voor de door hem beheerde icbe’s het best mogelijke resultaat te behalen (derde lid).
Het vijfde lid bepaalt dat een beheerder de deelnemers van de instellingen voor collectieve belegging in effecten in kennis stelt van het orderuitvoeringsbeleid en over wezenlijke veranderingen daarvan.
Een beheerder houdt periodiek toezicht op de effectiviteit van de uitvoeringsregelingen en het orderuitvoeringsbeleid. Het orderuitvoeringsbeleid wordt bovendien jaarlijks aan een evaluatie onderworpen. Een dergelijke evaluatie wordt ook verricht wanneer zich een wezenlijke verandering voordoet in de mogelijkheden van de beheerder om het best mogelijke resultaat te behalen voor de door hem beheerde icbe’s (zesde lid).
Het zevende lid bepaalt dat de beheerder ervoor zorgt dat hij kan aantonen dat de orders die hij namens de instellling voor collectieve belegging heeft uitgevoerd in overeenstemming zijn met het orderuitvoeringsbeleid.
Artikel 4:59d
Artikel 4:59d verwerkt artikel 26, tweede tot en met vierde lid, van uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU.
Het eerste lid bepaalt dat een beheerder alle redelijke maatregelen neemt om het best mogelijke resultaat voor de door hem beheerde instellingen voor collectieve belegging in effecten te bereiken bij het plaatsen van orders met betrekking tot financiële instrumenten bij derden, rekening houdend met de factoren, bedoeld in artikel 4:59c, eerste lid, en het relatieve gewicht van deze factoren dat wordt bepaald aan de hand van de criteria, bedoeld in artikel 4:59c, tweede lid.
In artikel 4:59d, tweede lid, wordt bepaald dat de beheerder een beleid dient vast te stellen en te implementeren. In dat beleid moet worden vastgelegd hoe de beheerder denkt tot het beste resultaat voor de door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten te komen. In dit beleid dient voor elke categorie financiële instrumenten aan bod te komen bij welke derden de orders ter zake van deze financiële instrumenten (kunnen) worden geplaatst door de beheerder. De beheerder kan in zijn beleid alleen derden opnemen die beschikken over een orderuitvoeringsregeling. De orderuitvoeringsregeling van de derde moet bovendien zo zijn ingericht dat de beheerder die deze derde selecteert met informatie over deze uitvoeringsregeling aannemelijk kan maken dat hij door de selectie van de derde met die uitvoeringsregeling voldoet aan de verplichtingen genoemd in het eerste lid.
Artikel 4:59d, derde lid, bepaalt dat een beheerder de deelnemers van de icbe voldoende informatie dient te verstrekken over het in het tweede lid genoemde beleid. Aannemelijk is dat aan de deelnemers in ieder geval moet worden gemeld bij welke derden orders worden geplaatst. Daarnaast moet de deelnemer informatie ontvangen waaruit blijkt waarom de beheerder meent dat het behalen van het beste resultaat gewaarborgd is, wanneer orders worden uitgevoerd door derden. Het is primair aan de beheerder zelf om te bepalen wanneer sprake is van voldoende informatie over de keuze van een derde. In het bijzonder dient in de praktijk nader te worden bepaald hoe ver een beheerder moet gaan in de motivering van de gemaakte keuze voor een derde.
De beheerder houdt op grond van het vierde lid periodiek toezicht op de doeltreffendheid van het beleid en met name op de kwaliteit van uitvoering van orders door de derde.
Op grond van het vijfde lid dient een beheerder er op toe te zien dat met het vastgestelde beleid ook daadwerkelijk het best mogelijke resultaat voor de door zijn beheerde icbe’s kan worden behaald. Daartoe evalueert de beheerder het beleid, bedoeld in het tweede lid, in elk geval jaarlijks. Een evaluatie dient ook telkens te worden verricht wanneer zich een wezenlijke wijziging voordoet in de mogelijkheden van de beheerder om steeds het best mogelijke resultaat te behalen voor de door hem beheerde icbe’s.
Artikel 4:59e, eerste lid, verwerkt artikel 27, eerste lid, van uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU. Dit artikel heeft als doel te waarborgen dat orders van icbe’s onmiddellijk en op een billijke en vlotte wijze worden uitgevoerd. Wat de procedures en regelingen die een onmiddellijke, billijke en vlotte uitvoering van orders garanderen inhouden wordt uitgewerkt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Onderdeel AZ
Op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen kan een beheerder rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s met zetel in een andere lidstaat in Nederland aanbieden. Daarom kan het derde lid vervallen.
Onderdeel BA
Artikel 4:61a verwerkt artikel 60, vierde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en regelt de verplichtingen die minimaal in acht genomen moeten worden bij liquidatie van een master-icbe en de positie van een feeder-icbe die belegt in deelnemingsrechten in de desbetreffende master-icbe. Op grond van het eerste lid moet een master-icbe een voornemen tot liquidatie bekendmaken aan haar deelnemers. Het voornemen wordt tevens bekendgemaakt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-instelling voor collectieve belegging in effecten. Het tweede lid bepaalt dat liquidatie pas mag plaatsvinden drie maanden na bekendmaking van het voornemen tot liquidatie. Deze termijn is relevant voor een feeder-icbe omdat zij een beslissing moet nemen over haar belegging in de desbetreffende master-icbe. In beginsel wordt, bij liquidatie van een master-icbe, ook een feeder-icbe die in de desbetreffende master-icbe belegt geliquideerd. Dit is alleen anders indien de AFM vooraf instemt met een andere aanwending van het beheerd vermogen van de feeder-icbe. Dit is geregeld in het derde lid. De beleggingsmogelijkheden die een feeder-icbe in een dergelijk geval heeft, worden genoemd in het vierde lid. De feeder-icbe kan besluiten te beleggen in een andere master-icbe (onderdeel a) of zij kan besluiten haar structuur te wijzigen zodat ze een «gewone» icbe wordt waarvoor de gangbare beleggingsrestricties van toepassing zijn (onderdeel b).
Artikel 4:61b verwerkt artikel 60, vijfde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In beginsel leidt een fusie of splitsing van een master-icbe tot liquidatie van een feeder-icbe die in de master-icbe belegt. Liquidatie van een feeder-icbe vindt niet plaats indien de AFM instemt met een andere aanwending van het beheerd vermogen van de feeder-icbe. Dit is geregeld in het eerste lid. Mits de AFM instemt heeft een feeder-icbe de keuze om (a) haar deelneming in de desbetreffende master-icbe of een andere uit de fusie of splitsing voortkomende icbe te handhaven, (b) 85% van haar beheerd vermogen te beleggen in rechten van deelneming in een andere master-icbe die niet is ontstaan als gevolg van de fusie of splitsing of (c) zich om te vormen tot een icbe niet zijnde een feeder-icbe. Als een feeder-icbe wil beleggen in een niet uit de fusie of splitsing voortgekomen master-icbe of zich wil omvormen tot een «gewone icbe» zal haar beleggingsbeleid wijzigen. De feeder-icbe zal haar beleggingen moeten aanpassen aan het gewijzigde beleggingsbeleid. In dat geval moet zij zich eerst ontdoen van de rechten van deelneming in de master-icbe. Het tweede lid bepaalt daarom dat een master-icbe in dat geval de feeder-icbe de gelegenheid moet geven om de rechten van deelneming in de master-icbe ter inkoop of terugbetaling aan de master-icbe aan te bieden.
Het derde lid bepaalt dat een verdwijnende master-instelling voor collectieve belegging in effecten zestig dagen voor de beoogde ingangsdatum van de fusie of splitsing informatie over de voorgenomen fusie, met inachtneming van het ingevolge artikel 4:62g, eerste lid, bepaalde onderscheidenlijk daarmee vergelijkbare informatie over de voorgenomen splitsing aan haar deelnemers en aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van haar feeder-icbe’s verstrekt. Op grond van artikel 4:62g, vierde lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud, de vorm en de wijze waarop de informatie over de voorgenomen fusie wordt verstrekt.
Onderdeel BB
Artikel 4:62 verwerkt artikel 94 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Een beheerder die in Nederland deelnemingsrechten in een icbe met zetel in een andere lidstaat aanbiedt, moet ervoor zorgen dat de informatie die hij ingevolge hoofdstuk IX van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen aan de deelnemers in de lidstaat van de zetel van de icbe moet verstrekken ook verstrekt aan de deelnemers in Nederland. Het gaat om de essentiële beleggersinformatie, het prospectus, halfjaarverslag en jaarverslag. De wijze waarop de informatie dient te worden verstrekt wordt bij of krachtens deze wet bepaald. De «essentiële beleggersinformatie», bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen, wordt verstrekt in de Nederlandse taal of een andere door de AFM goedgekeurde taal. Overige informatie kan eveneens worden verstrekt in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is. De Engelse taal is een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is. De vertalingen vormen een getrouwe weergave van het origineel. De taalvereisten zijn ook van toepassing op wijzigingen in de desbetreffende informatie.
Onderdeel BC
Paragraaf 4.3.1.4a heeft betrekking op een fusie tussen icbe’s. Op grond van artikel 37 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen worden tot een icbe ook subfondsen daarvan gerekend. In artikel 13, zesde lid, van deze wet wordt bepaald dat het ingevolge de Wft bepaalde ten aanzien van een beleggingsinstelling (waaronder ook een icbe valt) van overeenkomstige toepassing is op een subfonds. De regels voor een fusie tussen icbe’s zijn derhalve ook van toepassing op een fusie tussen subfondsen van een icbe.
Artikel 4:62a
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, eerste lid, onderdeel p, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. In artikel 4:62a worden drie methoden voor een binnenlandse en grensoverschrijdende fusie beschreven. De fusie kan plaatsvinden tussen icbe’s of de subfondsen daarvan. De fusie tussen icbe’s kan plaatsvinden op de volgende drie manieren:
a. het vermogen van een of meer icbe’s gaat onder algemene titel over naar een bestaande icbe;
b. het vermogen van twee of meer icbe’s gaat onder algemene titel over naar een nieuw op te richten icbe; of
c. een of meer icbe’s blijven bestaan totdat de schulden zijn voldaan en de netto activa van de verdwijnende icbe’s worden overgedragen aan een bestaande icbe of aan de bewaarder van de verkrijgende icbe.
Bij de fusiemethode zoals omschreven in de onderdelen a en b gaat het om een juridische fusie. Icbe’s met zetel in Nederland die de rechtsvorm hebben van een coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid kunnen worden samengevoegd door een juridische fusie als bedoeld in artikel 2:309 BW. Een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een Europese coöperatieve vennootschap kan fuseren met een kapitaalvennootschap of coöperatieve vennootschap naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie (artikel 2:333b BW). Door de juridische fusie gaat het gehele vermogen van de verdwijnende icbe onder algemene titel over naar de verkrijgende icbe (of de bewaarder van de verkrijgende icbe). De verkrijgende icbe kan een bestaande icbe of een nieuw op te richten icbe betreffen. Verder krijgen de deelnemers van de verdwijnende icbe rechten van deelneming in de verkrijgende icbe. Een bijbetaling in contanten is mogelijk maar de bijbetaling mag niet meer bedragen dan 10% van de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming in de verkrijgende icbe. Door het van kracht worden van de fusie houden de verdwijnende icbe’s op te bestaan (zie artikel 2:311 van het BW).
Ad a: Fusie via samensmelting
Ad b: Fusie via oprichting van een nieuwe icbe
De derde fusiemethode zoals omschreven in onderdeel c betreft een samenvoeging van icbe’s waarbij de verdwijnende icbe blijft bestaan totdat haar schulden zijn voldaan (vaak zal het gaan om belastingverplichtingen) en worden de netto activa (activa minus de schulden) van de verdwijnende icbe samengevoegd met de activa van de verkrijgende icbe. De deelnemers in de verdwijnende icbe worden deelnemer in de verkrijgende icbe. De verkrijgende icbe kan een ander subfonds betreffen van dezelfde instelling voor collectieve belegging in effecten, een instelling voor collectieve belegging in effecten waarvan de subfondsen een onderdeel vormen of een andere, bestaande instelling voor collectieve belegging in effecten of een subfonds daarvan.
Samenvoeging van verschillende icbe’s is bijvoorbeeld mogelijk door ontbinding van de verdwijnende icbe, gevolgd door een overdracht van de netto-activa aan de verkrijgende icbe. De verdwijnende icbe blijft dan bestaan teneinde aan de resterende verplichtingen te voldoen (zoals belastingverplichtingen).
De subfondsen van een icbe kunnen worden samengevoegd door bijvoorbeeld een wijziging van de statuten of voorwaarden van beheer en bewaring waardoor de deelnemingsrechten in een subfonds worden geconverteerd in deelnemingsrechten in een ander subfonds. Vermogensrechtelijk kan in dat geval niet worden gesproken van een «overdracht» van de activa (aangezien de activa blijven toebehoren aan dezelfde gerechtigde). Om die reden is in artikel 4:62a, onderdeel c, gekozen voor de meer neutrale term «samenvoeging». Samenvoeging van subfondsen van verschillende icbe’s kan onder meer plaatsvinden door intrekking van een bepaalde soort deelnemingrechten tegen uitkering van deelnemingsrechten van een bepaalde soort in een ander subfonds.
Artikel 4:62b
Dit artikel implementeert artikel 39, eerste tot en met derde lid, eerste en tweede alinea, en vijfde lid, eerste alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
De AFM dient in te stemmen met een voorgenomen fusie tussen een verdwijnende icbe met zetel in Nederland en een verkrijgende icbe. Deze fusie kan zowel een binnenlandse fusie als een grensoverschrijdende fusie betreffen. Op grond van het derde lid wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald welke gegevens daartoe aan de AFM dienen te worden verstrekt en in welke taal die gegevens dienen te worden verstrekt. Het vierde lid bepaalt dat de AFM de mogelijke gevolgen beoordeelt van de voorgenomen fusie voor de deelnemers van de betrokken icbe’s, dat wil zeggen van zowel de verdwijnende als de verkrijgende icbe met zetel in Nederland. Op die manier kan de AFM nagaan of aan de deelnemers de juiste informatie zal worden verstrekt. Indien de AFM van oordeel is dat de te verstrekken informatie aan de deelnemers van de verdwijnende icbe met zetel in Nederland onduidelijk is, kan zij op grond van het vijfde lid voorschrijven dat de informatie wordt verduidelijkt. Het zesde lid bepaalt dat indien de verstrekte gegevens bij de melding van de voorgenomen fusie onvolledig is, de AFM de verdwijnende icbe hiervan binnen tien werkdagen na ontvangst van de gegevens op de hoogte stelt. Verder stelt de AFM de verdwijnende icbe in de gelegenheid om de gegevens binnen een redelijke termijn aan te vullen. Indien de gegevens volledig zijn, verstrekt de AFM bij een grensoverschrijdende fusie een afschrift van die gegevens aan de toezichthoudende instantie van de verkrijgende icbe met zetel in een andere lidstaat (zevende lid).
Artikel 4:62c
Dit artikel verwerkt artikel 39, derde lid, derde en vierde alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Bij een grensoverschrijdende fusie waarbij de verkrijgende icbe een zetel in Nederland heeft, kan de AFM binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de volledige informatie van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verdwijnende icbe aan de verkrijgende icbe voorschrijven dat de te verstrekken informatie aan haar deelnemers wordt aangepast. De AFM deelt dit mede aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verdwijnende icbe.
De AFM deelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verdwijnende icbe binnen twintig werkdagen na ontvangst van de aangepaste informatie mede of de informatie adequaat is aangepast.
Artikel 4:62d
Dit artikel verwerkt artikel 39, vierde en vijfde lid (tweede en derde alinea), van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
De AFM stemt in met een fusie indien:
a. de voorgenomen fusie voldoet aan de informatieverplichtingen (onder andere het gemeenschappelijk fusievoorstel) en de accountant onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de waardering van de activa en passiva, de ruilverhouding en de berekening daarvan;
b. de verkrijgende icbe rechten van deelneming kan aanbieden in alle lidstaten waar het ook de verdwijnende icbe is toegestaan rechten van deelneming aan te bieden; en
c. de te verstrekken informatie aan de deelnemers volledig is of de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de verkrijgende icbe niet de AFM in kennis heeft gesteld dat de te verstrekken informatie aan de deelnemers door de verkrijgende icbe dient te worden aangepast. Kortom de verstrekte informatie toereikend is.
De AFM maakt binnen twintig werkdagen, na ontvangst van de volledige informatie, aan de aanvrager haar besluit bekend om al dan niet in te stemmen met de voorgenomen fusie. Verder stelt de AFM de toezichthoudende instantie van de verkrijgende icbe in kennis van haar besluit om al dan niet in te stemmen met de fusie indien het gaat om een grensoverschrijdende fusie.
Artikel 4:62e
In artikel 40, eerste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen is bepaald dat de verdwijnende icbe en de verkrijgende icbe een gemeenschappelijk fusievoorstel opstellen en is voorgeschreven welke informatie het gemeenschappelijk fusievoorstel bevat. Op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen mag door de toezichthoudende instantie geen aanvullende informatie worden voorgeschreven dat in het gemeenschappelijk fusievoorstel dient te worden opgenomen. De plicht tot het opstellen van het gemeenschappelijk fusievoorstel wordt opgenomen in artikel 4:62e. Regels omtrent de inhoud van het gemeenschappelijk fusievoorstel en de controle op de juistheid van de in het gemeenschappelijk fusievoorstel opgenomen gegevens worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur.
Het gemeenschappelijk fusievoorstel dient te worden opgesteld bij een fusie volgens alle drie de fusiemethoden zoals opgenomen in artikel 4:62a. Het fusievoorstel strekt ertoe om de deelnemers van de icbe’s en de AFM te informeren over de voorgenomen fusie. In het geval de fusie van icbe’s tevens kwalificeert als een juridische fusie, moeten de icbe’s ook op grond van de artikelen 2:312, 2:326 en 2:333d van het Burgerlijk Wetboek (BW) een fusievoorstel opstellen. Dat fusievoorstel moet de aandeelhouders, crediteuren en werknemers van de vennootschap over de (gevolgen van de) fusie informeren. De vennootschap kan de beide voorstellen desgewenst combineren tot één document. Daarbij is relevant dat de informatie die aan de deelnemers respectievelijk aandeelhouders moet worden verstrekt inhoudelijk overeenkomsten kent. Dat betreft de informatie over de betrokken icbe’s en de statuten van de nieuw op te richten icbe. Bij de juridische fusie moet het bestuur een toelichting geven op het fusievoorstel (zie de artikelen 2:313 en 2:327 van het BW). Informatie die in deze toelichting moet worden verstrekt, zoals de redenen voor de fusie en de berekeningsmethode voor de ruilverhouding, komt overeen met de informatie die op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingendient te worden verstrekt.
Artikel 4:62f
Dit artikel is gebaseerd op artikel 42 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De accountant (in de zin van artikel 2:393 van het BW) van de verdwijnende icbe onderzoekt de juistheid van de criteria voor de waardering van de activa en, indien van toepassing, de passiva voor de berekening van de ruilverhouding, de intrinsieke waarde per recht van deelneming, de berekeningsmethode voor de ruilverhouding van de rechten van deelneming en de feitelijke ruilverhouding. De accountant stelt vervolgens een verslag op naar aanleiding van het onderzoek naar de juistheid van de gegevens (vergelijk ook artikel 2:328 van het BW over het accountantsonderzoek bij een juridische fusie).
Met het oog op de bescherming van de deelnemers dient op grond van het derde lid een afschrift van het verslag van de accountant op verzoek kosteloos te worden verstrekt door de verdwijnende icbe en verkrijgende icbe aan de desbetreffende deelnemers. Ook dient het verslag op verzoek aan de AFM en de betrokken toezichthoudende instanties te worden verstrekt.
Artikel 4:62g
Dit artikel is gebaseerd op artikel 43 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Zowel de verdwijnende icbe als de verkrijgende icbe verstrekt haar deelnemers kosteloos correcte en nauwkeurige informatie over de voorgenomen fusie. De deelnemers dienen op grond van de ontvangen informatie in staat te zijn het fusievoorstel te kunnen beoordelen en op de hoogte te zijn van de rechten die zij kunnen uitoefenen. Bijvoorbeeld het recht om te verzoeken om aanvullende informatie, het recht op inkoop- of terugbetaling van de deelnemingsrechten en het recht op een afschrift van het verslag van de accountant naar aanleiding van het onderzoek naar de juistheid van bepaalde gegevens (zie artikel 42 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen).
De informatie over de voorgenomen fusie wordt bij binnenlandse fusies pas door de bij de fusie betrokken icbe’s verstrekt nadat de AFM met de voorgenomen fusie heeft ingestemd. Bij een grensoverschrijdende fusie wordt de informatie pas verstrekt nadat de AFM en de betrokken toezichthoudende instantie met de voorgenomen fusie hebben ingestemd.
Artikel 43, tweede lid, tweede alinea, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen bepaalt dat de informatie ten minste 30 dagen voor de uiterste datum voor het aanvragen van een inkoop of terugbetaling, of indien van toepassing een omzetting aan de deelnemers wordt verstrekt. Artikel 45, eerste lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen bepaalt dat het recht voor het aanvragen van een inkoop, terugbetaling of omzetting vervalt vijf werkdagen voor de datum voor de berekening van de ruilverhouding.
Gelet hierop wordt in artikel 4:62g, derde lid, bepaald dat de informatie over de voorgenomen fusie aan de deelnemers wordt verstrekt tenminste 30 dagen voor de laatste dag waarop de deelnemers hun rechten van deelneming kunnen laten inkopen, terugbetalen of zo mogelijk omzetten in rechten van deelneming in een andere instelling voor collectieve belegging in effecten. Artikel 4:62h, tweede lid, bepaalt vervolgens dat inkoop, terugbetaling of omzetting van de rechten van deelneming mogelijk is tot vijf werkdagen voor de dag waarop de ruilverhouding wordt bepaald op grond van artikel 4:62j, eerste of tweede lid. De berekening van de ruilverhouding zal op grond van artikel 4:62j, eerste lid, plaatsvinden op de dag dat de fusie van kracht wordt. Indien de verhouding voor de omruiling van rechten van deelneming en de bepaling van de intrinsieke waarde op de dag dat de fusie van kracht wordt niet mogelijk is, zal de berekening van de ruilverhouding dienen te geschieden voor de eerst volgende dag waarop de verhandeling van de rechten van deelneming van de verkrijgende icbe mogelijk is (artikel 4:62j, tweede lid).
Ingevolge het vierde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de inhoud, de vorm en de wijze waarop de informatie over de voorgenomen fusie wordt verstrekt. Bijvoorbeeld de achtergrond en redenen van de voorgenomen fusie, de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers en de specifieke rechten die de deelnemers bij de voorgenomen fusie hebben.
Artikel 4:62h
Dit artikel verwerkt artikel 45 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. Gelet op de grote gevolgen die een fusie heeft voor degenen die rechten van deelneming houden in een betrokken icbe, kunnen de deelnemers hun rechten van deelneming zonder andere kosten dan de kosten ter dekking van de desinvesteringskosten in de situaties die zijn beschreven in de prospectussen van de betrokken icbe’s laten inkopen of terugbetalen of zo mogelijk laten omzetten in rechten van deelneming in een andere icbe. Het omzetten in rechten van deelneming in een andere icbe is alleen mogelijk indien die andere icbe een soortgelijk beleggingsbeleid heeft. Tevens dient de icbe te worden beheerd door dezelfde beheerder of door een andere beheerder waarmee de beheerder is verbonden. Die verbondenheid kan blijken uit een gezamenlijke bedrijfsvoering, een gezamenlijk zeggenschapsuitoefening of een gekwalificeerde deelneming.
Een tijdelijke opschorting van de inschrijving op of de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming in de icbe kan nodig worden geacht in het belang van de deelnemers. Indien sprake is van een voorgenomen fusie kan in afwijking van artikel 4:55 van de Wft een beheerder van een icbe tot een tijdelijke opschorting overgaan na instemming van de AFM.
Artikel 4:62i
Dit artikel verwerkt artikel 46 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De kosten in verband met de fusie, zoals juridische kosten of advieskosten, mogen niet direct of indirect in rekening worden gebracht bij de betrokken icbe’s of hun deelnemers. Indien de icbe een aparte beheerder heeft, dienen deze kosten ten laste te komen van de beheerder.
Artikel 4:62j
Dit artikel is gebaseerd op artikel 47 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
In het geval dat sprake is van een juridische fusie (artikel 4:62a, onderdelen a en b) zal de fusie van kracht worden met ingang van de dag na die waarop de akte is verleden (artikel 2:318 BW). In het geval dat de fusie plaatsvindt door de samenvoeging van de netto activa van de verdwijnende icbe met die van de verkrijgende icbe en de verdwijnende icbe blijft bestaan totdat haar schulden zijn voldaan (artikel 4:62a, onderdeel c) bepaalt het BW het tijdstip van de overdracht van de activa (vergelijk ook titel 4 van boek 3 van het BW over verkrijging en verlies van goederen). Indien geen overdracht plaatsvindt (omdat het bijvoorbeeld de samenvoeging van subfondsen van een en dezelfde icbe betreft) vindt de fusie plaats op het moment dat bijvoorbeeld wijziging plaatsvindt van de statuten of voorwaarden van beheer en bewaring.
In het eerste lid wordt bepaald dat de verhouding voor de omruiling van rechten van deelneming in de verdwijnende icbe met zetel in Nederland tegen rechten van deelneming in de verkrijgende icbe met zetel in Nederland en de bepaling van de relevante intrinsieke waarde bij betaling in contanten wordt bepaald op de dag waarop de fusie van kracht wordt. In het tweede lid wordt bepaald dat indien de bepaling van de omruiling of intrinsieke waarde niet mogelijk is op de dag waarop de fusie van kracht wordt (bijvoorbeeld als de samenvoeging van de icbe’s plaatsvindt in het weekend of de handel op een gereglementeerde markt is opgeschort), de verhouding voor de omruiling van rechten van deelneming in de verdwijnende icbe tegen rechten van deelneming in de verkrijgende icbe en de bepaling van de relevante intrinsieke waarde bij betaling in contanten wordt bepaald voor de eerst volgende dag waarop verhandeling van de rechten van deelneming in de verkrijgende instelling voor collectieve belegging in effecten mogelijk is. Hetzelfde geldt voor een grensoverschrijdende fusie waarbij de verkrijgende icbe haar zetel in Nederland heeft.
Het vierde lid is gebaseerd op artikel 47, tweede lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen en ziet op de bekendmaking van de ingangsdatum van de fusie. De beheerder van de verkrijgende icbe met zetel in Nederland maakt de ingangsdatum van de fusie bekend door middel van een advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad. Daarnaast dient de beheerder van de verkrijgende icbe de ingangsdatum van de fusie bekend te maken op zijn website. Gelijktijdig wordt de AFM hiervan in kennis gesteld.
Nadat de fusie van kracht is geworden, kan deze niet worden vernietigd. Dit is voor de grensoverschrijdende juridische fusie van icbe’s reeds geregeld in artikel 2:333l van het BW. Voor de binnenlandse fusie van icbe’s geldt dat de rechter deze op grond van artikel 2:323 van het BW kan vernietigen. Omdat de vernietiging van een fusie van icbe’s op grond van artikel 47, derde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen niet is toegestaan, wordt deze bepaling buiten toepassing verklaard.
Artikel 4:62k
Dit artikel verwerkt artikel 48, vierde lid, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.
In geval van een fusie op grond van artikel 4:62a stelt de beheerder van de verkrijgende icbe de bewaarder in kennis van de overdracht van de activa en in voorkomend geval van de passiva. De beleggingsmaatschappij, die geen aparte beheerder heeft, stelt op grond van artikel 1:13, tweede lid, van de Wft de bewaarder in kennis van de overdracht van de activa en eventueel van de passiva.
BD
In de bijlage bij artikel 1:79 worden de artikelen opgenomen ten aanzien waarvan de toezichthouder een last onder dwangsom kan opleggen.
BE
In de bijlage bij artikel 1:80 worden de artikelen opgenomen ten aanzien waarvan de toezichthouder een bestuurlijke boete kan opleggen.
Artikel II
Onderdelen A en B
Op grond van artikel 44 van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen mag een statutair meerderheidsvereiste voor een fusiebesluit maximaal 75% van de uitgebrachte stemmen van het ter vergadering vertegenwoordigde kapitaal bedragen. Bij een juridische fusie (fusiemethoden van artikel 4:62a, onderdelen a en b) is een besluit tot fusie vereist en geven de artikelen 2:317 en 2:330 van het BW daaromtrent voorschriften.
Indien het besluit tot fusie wordt genomen door de algemene vergadering (artikel 2:317 van het BW), wordt het besluit genomen op dezelfde wijze als een besluit tot wijziging van de statuten (zie ook artikel 2:121 van het BW). Op grond van de statuten kan voor het fusiebesluit een versterkte meerderheid zijn vereist. Daarnaast geldt op grond van artikel 2:330 van het BW dat indien in de algemene vergadering waar het fusiebesluit wordt genomen minder dan de helft van het geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd, voor het besluit tot fusie in elk geval een meerderheid van ten minste twee derden is vereist. Omdat op grond van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen een vereiste meerderheid niet meer dan drie vierden van de uitgebrachte stemmen van het ter vergadering vertegenwoordigd kapitaal mag bedragen, worden de artikelen 2:317 en 2:330 van het BW ten behoeve van de fusie van icbe’s aangepast.
Artikel IV
In artikel 2, vijfde lid, van de Wet giraal effectenverkeer dat per 1 januari 2010 in werking is getreden, is per abuis verwezen naar artikel 1:30 van de Wft. Voorgesteld wordt dit te vervangen door een verwijzing naar artikel 1:40 van de Wft.
Artikel V
Dit artikel betreft de inwerkingtreding. De wijzigingen moeten conform de herziene richtlijn beleggingsinstellingen op 1 juli 2011 in werking treden. Wanneer deze wet later in het Staatsblad wordt gepubliceerd, vindt overeenkomstig latere inwerkingtreding plaats.
De minister van Financiën,
J. C. de Jager
Implementatie van richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (PbEU L 302).
Richtlijn | Wft | Omschrijving beleidsruimte | Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 lid 2 2e alinea | Artikel 1:1, definitie van subfonds, 1:13, lid 6 | Nvt | Nvt |
Artikel 1 lid 3 onder b | Artikel 1:1 | Nvt | Nvt |
Artikel 2 lid 1 onder e | Behoeft geen implementatie, volgt uit de systematiek van de wet. | Nvt | Nvt |
Artikel 2 lid 1 onder m, p, q, r | Artikel 1:1, 4:62a | Nvt | Nvt |
Artikel 2 lid 5 | Artikel 1:1, definitie gekwalificeerde deelneming, 5:45 | Nvt | Nvt |
Artikel 4 | Artikel 1:13 | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 1 en 2 | Behoeft geen implementatie (artikel 2:65, 2:67, 2:69) | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 3 | Artikel 1:13, 4:59, 4:60 lid 3 | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 4 1e alinea aanhef onder a en b | Artikel 2:72 | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 4 2e alinea lid 4 | Artikel 1:102 | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 4, 3e en 4e alinea | Behoeft geen implementatie (artikel 2:67,4:10) | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 6 | Artikel 4:26 en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 5 lid 7 | Artikel 1:109b | Nvt | Nvt |
Artikel 6 lid 1 | Artikel 2:65 lid 1 en 2 | Nvt | Nvt |
Artikel 12 lid 1 | Artikel 3:17 lid 3 en 4:14 | Nvt | Nvt |
Artikel 13 lid 1 aanhef, onder a en i | Behoeft geen implementatie (artikel 4:16 en amvb) | Nvt | Nvt |
Artikel 15 | Artikel (4:14 lid 2 onder c), 4:17, (4:61) | Nvt | Nvt |
Artikel 16 lid 1, 1e alinea | Artikel 2:122, 2:122a, 2:123 | Nvt | Nvt |
Artikel 16 lid 1, 2e alinea | Artikel 2:123 | Nvt | Nvt |
Artikel 16 lid 3 | Artikel 2:72, 2:122, 2:122a, 4:59 lid 1 | Nvt | |
Artikel 17 lid 1 | Artikel 2:122 lid 1 | Nvt | Nvt |
Artikel 17 lid 2 onder b | Artikel 2:122 lid 2 + amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 17 lid 3, 1e en 3e alinea | Artikel 2:124 lid 4 | Nvt | Nvt |
Artikel 17 lid 4 t/m 7 | Artikel 2:124 lid 4, 4:8 en 4:12 | Nvt | Nvt |
Artikel 17 lid 9, 2e alinea lid 3 | Artikel 1:61 | Nvt | Nvt |
Artikel 18 lid 1 aanhef en onder b | Artikel 2:122a lid 2 en amvb | Nvt | NVt |
Artikel 18 lid 2, 3e en 4e alinea | Artikel 2:122a | Nvt | Nvt |
Artikel 18 lid 3 en 4 | Artikel 1:61 lid 3, 4:8, 4:12, 4:26 | Nvt | Nvt |
Artikel 19 | 3:53 lid 1, 3:57 lid 1, 4:8, amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 20 | Artikel 1:60a, 2:72 | Nvt | |
Artikel 21 lid 2 1e en 2e alinea | Behoeft geen implementatie (artikel 1:74) | Nvt | Nvt |
Artikel 21 lid 2 3e alinea | Artikel 1:58 | Nvt | Nvt |
Artikel 21 lid 3 t/m 5 | Artikel 1:58, (1:59) | Nvt | Nvt |
Artikel 21 lid 6 | Algemene wet bestuursrecht | Nvt | Nvt |
Artikel 21, | |||
lid 8 en 9 | Artikel (1:59), 1:71 | Nvt | Nvt |
Artikel 22 lid 1 | Behoeft geen implementatie (artikel 4:42) | Nvt | Nvt |
Artikel 22, lid 3 onder a, d en e | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 23 lid 1 en 2 | Artikel 4:9, 4:57, 3:17 lid 3, 3:53 lid 1 | Nvt | Nvt |
Artikel 23 lid 4 t/m 6 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 27 3e alinea | Behoeft geen implementatie (artikel 4:40) | Nvt | Nvt |
Artikel 29 lid 2 | Behoeft geen implementatie (artikel 1:102) | Nvt | Nvt |
Artikel 33 lid 2 lid 3 | Artikel 3:17 | Nvt | Nvt |
Artikel 33 lid 4 t/m 6 | Artikel (4:43) en 4:57 lid 2, amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 37 lid 6 | Artikel 1:13 | Nvt | Nvt |
Artikel 38 | Artikel 4:62a | Nvt | Nvt |
Artikel 39 | Artikel 4:62b, 4:62c, 4:62d | Nvt | Nvt |
Artikel 40 | Artikel 4:62e | Nvt | Nvt |
Artikel 41 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 42 | Artikel 4:62f | De richtlijn biedt de keuze om de bewaarder of de accountant de juistheid van de gegevens te laten onderzoeken | Gekozen is om de accountant de juistheid van de gegevens te laten onderzoeken, |
Artikel 43 lid 1 t/m 8 | Artikel 4:62g | Nvt | Nvt |
Artikel 44 | Artikel 2:317 lid 6 en 2:330 lid 1 BW | Nvt | Nvt |
Artikel 45 | Artikel 4:62h | Nvt | Nvt |
Artikel 46 | Artikel 4:62i | Nvt | Nvt |
Artikel 47 | Artikel 4:62j en BW | Artikel 47 laat de bepaling van de datum waarop de fusie ingaat, over aan de wetgeving van de lidstaten | BW. |
Artikel 48 lid 1 t/m 3 | Behoeft geen implementatie, wordt geregeld in het BW | ||
Artikel 48 lid 4 | Artikel 4:62k | Nvt | Nvt |
Artikel 49 | Artikel 1:13 | ||
lid 6 | Nvt | Nvt | |
Artikel 50 lid 1 aanhef | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 50 lid 3 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 51 lid 1 3e alinea | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 54 lid 3 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 56 lid 1 1e alinea | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 56 lid 2 1e alinea aanhef | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 58 lid 1 | Artikel 1:1, definitie van feeder-icbe | Nvt | Nvt |
Artikel 58 lid 2 | Amvb | ||
Artikel 58 lid 3 en 4 | Artikel 1:1, definitie van master-icbe | Nvt | Nvt |
Artikel 59 | Amvb | ||
Artikel 60 lid 1 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 60 lid 2 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 60 lid 3 | Artikel 4:55b | Nvt | Nvt |
Artikel 60 lid 4 | Artikel 4:61a lid 3 | Nvt | Nvt |
Artikel 60 lid 5 | Artikel 4:61b | Nvt | Nvt |
Artikel 61 lid 1 | Artikel 4:57b | Nvt | Nvt |
Artikel 61 lid 2 en 3 | Artikel 4:57a en amvb | ||
Artikel 62, lid 1 t/m 3 | Artikel 4:57c | Nvt | Nvt |
Artikel 63 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 64 lid 1 t/m 3 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 65 lid 1 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 65 lid 2 | Amvb | ||
Artikel 66 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 67 | Artikel 1:59a | Nvt | Nvt |
Artikel 68 lid 1 | Artikel 4:50 en 4:51 en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 69 lid 1 en 2 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 70 lid 2 en 3 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 71 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 72 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 74 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 75 lid 1 en 2 | Behoeft geen implementatie (artikel 4:50 Amvb) | Nvt | Nvt |
Artikel 75 lid 3 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 77 | Artikel 4:19 en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 78 lid 1 | Artikel 4:22, 4:62 lid 2 en Bgfo | Nvt | Nvt |
Artikel 78 lid 2 t/m 7 | Artikel 4:19 en Bgfo | Nvt | Nvt |
Artikel 79 | (Artikel 4:19) en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 80 | (artikel 4:20, 4:21) en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 81 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 82 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 83 lid 1 onder b | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 83 lid 2 onder a 2e streepje | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 86 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 88 lid 1 onder b | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 89 onder b | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 90 | Amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 91 | 2:123 lid 5 en 2:124a, lid 3. | Nvt | Nvt |
Artikel 92 lid 2) | Behoeft geen implementatie (artikel 4:62 | Nvt | Nvt |
Artikel 93 | Artikel 2:123, 2:124a, 4:26 en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 94 | Artikel 4:62 | Nvt | Nvt |
Artikel 96 | Behoeft geen implementatie (artikel 4:53) | Nvt | Nvt |
Artikel 97 | Behoeft geen implementatie (artikel 1:24 en 1:25) | Nvt | Nvt |
Artikel 98 | Behoeft geen implementatie (artikelen 1:52, 1:55, 1:56, 1:58, 1:59, Hoofdstuk 1.4) | Nvt | Nvt |
Artikel 99 | Artikel 1:79,1:80, 1:81; afdeling 1.5.2. en amvb | Nvt | Nvt |
Artikel 100 | Artikel 4:17 lid 2 onderdeel a | Nvt | Nvt |
Artikel 101 lid 1 | Behoeft geen implementatie (artikel 1:51) | Nvt | Nvt |
Artikel 101 lid 2 t/m 8 | Artikel 1:51, lid 3 en 4, 1:51b lid 1 t/m 3, 1:55, lid 3, 1:56 lid 3, 1:56b, 1:58, 1:59, eerste lid, (1:90) | Nvt | Nvt |
Artikel 102 lid 2 2e alinea | Behoeft geen implementatie (artikel 1:90) | Nvt | Nvt |
Artikel 102 lid 5 | Artikelen 1:90, 1:91, 1:92 en 1:93 | Nvt | Nvt |
Artikel 102 lid 5 | Behoeft geen implementatie (artikelen 1:90, 1:91, 1:92 en 1:93) | Nvt | Nvt |
Artikel 107 lid 1 en 2 | Algemene wet bestuursrecht | Nvt | Nvt |
Artikel 107 lid 3 | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Artikel 108 lid 1 1e alinea | Artikel 4:38 | Nvt | Nvt |
Artikel 108 lid 1 2e alinea, 4 t/m 6 | Artikel 1:58 | Nvt | Nvt |
Artikel 108 lid 2 | Artikel 1:61 | Nvt | Nvt |
Artikel 109 lid 2 | Artikel 1:58 | Nvt | Nvt |
Artikel 109 lid 3 en 4 | Artikel 1:51b lid 2 en 3 | Nvt | Nvt |
Artikel 110 | Behoeft geen implementatie (artikel 1:55 lid 1, 1:56 lid 1) | Nvt | Nvt |
Bijlage 1 | Amvb | Nvt | Nvt |