Gepubliceerd: 23 februari 2011
Indiener(s): Jan van Bochove (SGP)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32618-5.html
ID: 32618-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 23 februari 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I

ALGEMEEN

1

   

1.

Inleiding

1

2

Doelstelling van de wet en beleidsachtergrond

3

3.

Financiële consequenties en berekeningsgrondslag

7

4.

Toegankelijkheid

12

5.

Overgangsregeling/rechtszekerheidsbeginsel

12

6.

Uitzonderingscategorieën

15

7.

Uitvoering en overige zaken

20

   

II

ARTIKELSGEWIJS

21

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake het invoeren van een verhoogd collegegeld voor langstudeerders. De kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veerman «Differentiëren in drievoud»2 plaatst het onderhavige wetsvoorstel in de ogen van deze leden in een breder perspectief dan door de Raad van State in het advies wordt aangenomen. Het gaat uiteindelijk om de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dit wetsvoorstel zal op zichzelf die kwaliteit uiteraard niet kunnen vergroten, maar in samenhang met de kabinetsplannen inzake de uitwerking van het rapport Veerman bestaat die mogelijkheid wel. Dat betekent dat nu keuzes gemaakt moeten worden op financieel gebied, zodat over enkele jaren kan worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs. De leden van deze fractie zijn daarom blij met het verschijnen van de kabinetsreactie op het rapport Veerman. De kritiek van de Raad van State, dat er sprake zou zijn van een geïsoleerde benadering van de problematiek rondom studierendement en langstudeerders, delen de leden van deze fractie dan ook niet. Zij zien aanleiding om een aantal opmerkingen te maken en vragen te stellen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse, maar ook met grote bezorgdheid en ergernis kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel over de verhoging van het collegegeld voor langstudeerders. De leden merken op dat het een goede zaak is dat er, na diverse standpuntwisselingen tussen de regering en de Kamer, nu sprake is van een wettekst bij het in het regeerakkoord aangekondigde wetsvoorstel. De leden stellen dat dit hopelijk de discussie verder verduidelijkt en verscherpt, ook vanuit het standpunt en de bezwaren die de leden reeds vaker hebben uitgesproken rond dit ondoordachte wetsvoorstel. Elementen in het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en de reactie van de regering daarop sterken de leden wederom in hun oordeel over de grote problemen die zij zien in het wetsvoorstel en de effecten van deze maatregel die veel studenten op een buitenproportionele wijze zal raken. Ook zal het voorstel naar de mening van de leden schadelijk zijn voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel strekkende tot de invoering van een verhoogd wettelijk collegegeld voor langstudeerders. De leden erkennen het belang van de achterliggende doelen op het terrein van de financiële taakstelling en het verhogen van het studierendement. Het is de centrale opgave Nederland te ontwikkelen tot een hoogwaardige kennissamenleving door het optimaal ontwikkelen van ieders talent. Daarom willen deze leden dat geïnvesteerd wordt in de kenniseconomie door doelmatigheidswinsten terug te laten vloeien. Het studiesucces in het hoger onderwijs is te laag.

Zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld, zijn door de toenemende aantallen studenten gecombineerd met de lange verblijfsduur in het hoger onderwijs, de kosten voor de rijksoverheid te aanzienlijk toegenomen. De leden van deze fractie vinden het een gedeelde verantwoordelijkheid van instelling en student om studierendement te verhogen. Verhoging van het studiesucces vraagt om meer contacturen, dit komt voor rekening van de instelling. Van de studenten mag een stevige inzet gevraagd worden en studeren mag minder vrijblijvend worden. Studenten die langer dan twee keer een jaar uitlopen krijgen daarom te maken met een verhoogd – lees minder rijksgesubsidieerd – collegegeld. Daar staat tegenover dat studenten dankzij de inzet van het CDA kunnen blijven rekenen op de studiebeurs en OV-jaarkaart. De lat omhoog en de basis op orde! In beginsel staan de leden van deze fractie dan ook positief tegenover de doelen van het wetsvoorstel, maar zij hebben nog wel verschillende vragen, opmerkingen en suggesties waarvoor zij aandacht vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel jaagt studenten op kosten en komt tevens neer op een platte bezuiniging op de instellingen. Studenten zullen stoppen met studeren of hoge schulden moeten aangaan. Of ze moeten nog meer gaan werken, waardoor ze minder tijd hebben om te studeren. Of ze volgen een opleiding op een lager niveau. Dit wetsvoorstel leidt tot een braindrain, een kennisdaling. Deze leden zien helemaal niets in het wetsvoorstel dat nauwelijks inhoudelijk is onderbouwd. Het komt de facto neer op een grove bezuiniging op het onderwijs.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter verhoging van het collegegeld voor langstudeerders. Deze regering straft studenten die extra vakken of een tweede opleiding volgen, straft studenten die besturen, straft studenten die vrijwilligerswerk doen.

Ook de leden van de fractie van D66 hebben met teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs. Anders dan de naam van deze wetswijziging wil doen geloven, betreft het wetsvoorstel een botte bezuiniging op het hoger onderwijs. Juist nu ons land zou moeten investeren in kennis om de internationale top 5 van kenniseconomieën te bereiken, bezuinigt het kabinet ruim € 370 mln. op het hoger onderwijs.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten te wijzigen in verband met de invoering van een verhoogd collegegeld voor langstudeerders. Deze leden hebben hierbij de nodige vragen en aarzelingen, mede gezien het kritische advies van de Raad van State.

Ook de leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hechten bij maatregelen als deze aan kenbaarheid en rechtszekerheid voor studenten. In dat licht heeft het hen bevreemd dat hieraan in de memorie van toelichting geen aandacht wordt besteed.

2. Doelstelling van de wet en beleidsachtergrond

De leden van de VVD-fractie delen de kritiek van de Raad van State op de doelstelling van deze regeling niet. De regering is helder: met dit wetsvoorstel wordt een bezuinigingsdoelstelling gehaald die daarbij effect sorteert op een groot probleem in het hoger onderwijs. Er zijn immers te veel studenten die te lang over hun studie doen. Van de 600 000 studenten is 10% aan te merken als langstudeerder. Dat de overheid niet meer voor deze studenten betaalt, is een helder signaal. De kosten voor te lang studerende studenten moeten worden opgevangen door instellingen en studenten zelf. Daarmee legt de regering de verantwoordelijkheid op de juiste plek. De leden van deze fractie zijn daarom blij dat het voorstel gewijzigd is ten aanzien van de korting op het instellingsdeel uit de macrobekostiging. Die wijziging sluit aan bij het signaal dat de overheid niet langer betaalt voor langstudeerders en voorkomt een dubbele prikkel, aangezien in de verdeling van het macrobudget tussen de instellingen, de langstudeerders al niet meer meetellen.

De leden van deze fractie onderschrijven dat de grotere instroom in de afgelopen decennia een positieve ontwikkeling is, maar constateren tegelijkertijd dat deze ontwikkeling wel met hoge kosten gepaard gaat. Om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor iedereen te waarborgen en de studiefinanciering in de bachelorfase te behouden, mag de overheid in de ogen van deze leden een grotere eigen bijdrage van langstudeerders vragen. De leden vragen wel hoe het totaal aan maatregelen, zoals het sociaal leenstelsel in de masterfase, deze langstudeerdersregeling, de studiefinanciering en de 30+ maatregel in het mbo, zich tot elkaar verhouden. Deze leden vernemen hierover graag de visie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben reeds eerder uiteengezet dat zij liever zagen dat de regering het wetsvoorstel niet aan de Kamer zou zenden en haar voornemen tot verhoging van de collegegelden zou omzetten in andere maatregelen die geen afbreuk kunnen doen aan de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Het stelt de leden dan ook in ernstige mate teleur dat de regering niet wenst te luisteren naar breed in de Kamer levende geluiden van kritiek. Evenzo wordt niet geluisterd bedenkingen en protesten die breed vanuit de samenleving geuit zijn door studenten, hoger onderwijsinstellingen en professoren. De leden vragen de regering dan ook waarom zij meent dat het op basis van een financieel ingegeven maatregel verstandig kan zijn om dergelijke breed levende kritiek te negeren.

De leden willen een uiteenzetting van de regering over alternatieven die zijn bekeken om de door de regering gestelde financiële taakstelling te behalen. Daarnaast willen de leden weten waarom met betrekking tot de doelstelling rond verbetering van studierendement niet sterker wordt ingezet op verbeterde begeleiding, voorlichting, etc., zoals ook de Raad van State al aangaf in haar advies bij het wetsvoorstel. De leden van deze fractie stellen dat het beter en zorgvuldiger zou zijn wanneer verbeteringen in de kwaliteit en het rendement in het hoger onderwijs op inhoudelijke gronden, vanuit de adviezen van de commissie-Veerman, benaderd worden dan vanuit financiële overwegingen waar nu de nadruk op ligt.

Zij willen graag van de regering weten waarom zij een dergelijke ingrijpende maatregel niet breder wil bekijken in het licht van de strategische agenda die zij voor de zomer aan de Kamer wil zenden. Hoe denkt zij later andere maatregelen en ambities op zorgvuldige wijze te kunnen verweven met de mogelijke effecten van deze maatregel voor zowel studenten als onderwijsinstellingen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de goede toegankelijkheid van ons hoger onderwijsstelsel een groot goed is. Dit is de basis die de overheid verzorgt. Daarnaast moet de lat omhoog bij zowel het studierendement als de kwaliteit. De leden van deze fractie vinden het dan ook niet meer dan redelijk dat studenten die zonder goede reden langer over hun studie doen, zelf moeten bijdragen in de kosten van deze vertraging. Uit de memorie van toelichting blijkt dat studenten in het studiejaar 2007/2008 gemiddeld vier maanden langer over hun studie deden dan in 1995. Dit geeft wel aan, zijn deze leden van mening, dat nieuwere, ingrijpendere maatregelen (zoals de langstudeerdersmaatregel) nodig zijn om het studierendement te kunnen verhogen.

Het verhoogde wettelijke collegegeld van € 3 000 dat de zogenaamde langstudeerders moeten betalen, benadert meer de daadwerkelijke kosten per student. De leden van deze fractie zijn van mening dat deze student niet op kosten van de samenleving goedkoop verder hoeft te kunnen studeren. Bovendien, zo zijn deze leden van mening, betekent het langstuderen niet meer en niet minder dan dat studenten langer over hun studie doen dan de studielast van de opleiding vereist. De langstudeerdersmaatregel wordt pas opgelegd aan de studenten als zij langer over hun studie doen dan de studielast vereist, met een uitloop van maximaal één jaar in de bachelorfase en één jaar in masterfase.

De leden van de SP-fractie vragen wat het doel is van deze wet. Zijn dat bezuinigingen? Zij willen weten of de regering werkelijk meent dat hiermee de onderwijskwaliteit wordt verhoogd. Dit is ook voor de Raad van State onduidelijk. Op wat voor manier kan een studieboete de onderwijskwaliteit verhogen, zo vragen zij. Ligt een verhoging van de onderwijskwaliteit niet veel meer voor de hand wanneer wordt gekeken naar de aanbevelingen van de commissie-Veerman? Waarom wacht de regering niet met dit soort voorstellen totdat de kamer over «Veerman» heeft gedebatteerd? Wat is de reactie van de regering op de aanbeveling van de Raad van State waarin wordt gesteld dat onderwijskwaliteit beter verhoogd kan worden door intensiever onderwijs, zo informeren zij.

In juni komt eindevaluatie van de onderwijsinspectie over meerjarenafspraken tussen het ministerie en de instellingen. Is het niet verstandiger te wachten op deze eindevaluatie, zodat er een breder beeld ontstaat wat in de toekomst het beleid is rondom collegegeld? In juni komt ook de Strategische Agenda. Hierin staan ondermeer uitwerkingen met betrekking tot onderwijsintensiteit en de beoogde inzet van de investeringen in het hoger onderwijs. Waarom is hierop niet gewacht met het indienen van deze wet? Het is zo noch voor regering, noch voor de Kamer mogelijk om alles in samenhang te bezien, aldus deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de maatregel niet los kan worden gezien van de opgave van dit kabinet om de overheidsfinanciën weer op te orde te brengen. Daarnaast wil het kabinet het studierendement verbeteren. De Raad van State merkt op dat de doelstelling van het wetsvoorstel onduidelijk is. Deze leden zijn het daarmee eens, want de twee doelstellingen lijken tegenstrijdig. Als het studierendement verbetert, dan wordt er toch automatisch niet voldaan aan de financiële taakstelling?

Is het niet zo dat de belangrijkste doelstelling van dit wetsvoorstel is om te bezuinigen, zo vragen deze leden. Dit wetsvoorstel zal op geen enkele wijze de kwaliteit van het hoger onderwijs doen verbeteren, zo stellen zij. Sterker nog, het wetsvoorstel zet de kwaliteit onder druk. De leden van deze fractie willen graag een reactie op deze stelling. Waarop baseert de regering de aanname dat de langstudeerdersmaatregel leidt tot het verbeteren van het studiesucces? Ziet de regering studiesucces enkel en alleen als het op tijd je studie afmaken? Is de regering niet bang dat de langstudeerdersmaatregel juist de «zesjescultuur» bevordert, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat met het omzetten van het boetedeel voor universiteiten in een generieke bezuiniging van € 190 mln., de regering in feite toegeeft dat het om een bezuinigingsdoelstelling gaat. Ook de opbrengst van de boetes voor studenten ligt vast: ongeacht het aantal langstudeerders zullen de studenten samen € 180 mln. voor de schatkist moeten opleveren. De leden van deze fractie concluderen daarom dat de wetswijziging slechts is ingegeven door een bezuinigingsdoelstelling en niets te maken heeft met kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie van uitgaven aan het hoger onderwijs. De regering schuift zorgvuldigheid en rechtszekerheid voor studenten aan de kant. Aangezien de regering voor zowel studenten als hogescholen en universiteiten geen verbeteringen in het vooruitzicht stelt, zijn deze leden van mening dat dit wetsvoorstel de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland niet ten goede komt.

De leden van deze fractie vragen tevens waarom de regering niet tegemoet komt aan het advies van de Raad van State om de voorgenomen bezuinigingen op het hoger onderwijs in samenhang te bezien met de reactie op de aanbevelingen de commissie-Veerman?

Deze leden wijzen erop dat in het rapport van de commissie-Veerman aanbevelingen staan over selectie aan de poort. Middels de motie Van der Ham/Dijkgraaf3 heeft de Kamer voorgesteld het bindend studieadvies uit te breiden. Deze maatregelen bieden instellingen de mogelijkheid het studierendement te verhogen. Als het wetsvoorstel is gericht op het verbeteren van het studierendement, zoals de regering stelt, waarom betrekt de regering deze voorstellen dan niet in haar voorstel? Welke middelen biedt de regering hogescholen en universiteiten om het studierendement te verhogen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering toe te lichten op welke wijze de voorgestelde langstudeerdersmaatregel past binnen het advies van de commissie-Veerman voor een toekomstbestendig hogeronderwijsstelsel. Deze leden verzoeken de regering uiteen te zetten op welke wijze deze maatregel bijdraagt aan de doelstellingen uit het regeerakkoord, te weten een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs, aan het bevorderen van excellentie en aan de ambitie om tot de top 5 van kenniseconomieën te behoren.

De maatregel «langstudeerders» heeft een tweeledig doel: allereerst het behalen van de financiële taakstelling die het kabinet zich gesteld heeft, ten tweede het verhogen van het studierendement. Studenten en instellingen hebben hierbij een gedeelde verantwoordelijkheid, zo stelt de memorie van toelichting. De leden van deze fractie verzoeken de regering toe te lichten op basis waarvan zij de mening is toegedaan dat de instellingen geen of onvoldoende invulling hebben gegeven aan deze verantwoordelijkheid, als gevolg waarvan extra maatregelen gerechtvaardigd zijn. Deze leden verzoeken de regering daarbij in ieder geval in te gaan op de vraag welke instrumenten de instellingen hebben om maatregelen te nemen tegen langstudeerders. Voorts verzoeken deze leden daarbij in te gaan op de conclusie van de Inspectie van het Onderwijs in het rapport Werken aan een beter rendement4, dat er bij de instellingen een sterk gevoel van urgentie bestaat om de problemen in het hoger onderwijs op het gebied van uitval en achterblijvend rendement aan te pakken en op het feit dat in 2008 meerjarenafspraken zijn gemaakt met de VSNU en de HBO-raad, waarin expliciet aandacht was voor de verbetering van het studierendement, maar waarvan de effecten pas in juni 2011 bekend worden.

De leden van deze fractie missen in de memorie van toelichting een goed onderbouwde probleemanalyse. Deze leden verzoeken de regering dan ook nader toe te lichten welke oorzaken ten grondslag liggen aan het gestelde lage studierendement. Voorts verzoeken zij de regering nader toe te lichten welke beleidsalternatieven zijn overwogen om het studierendement te verhogen en de oorzaken van het gestelde lage studierendement weg te nemen.

De regering stelt dat de kosten van langstuderen te hoog zijn in verhouding tot het totale budget dat beschikbaar is voor het hoger onderwijs. De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering aan te geven, waaruit de precieze kosten voor een langstudeerder bestaan en hoe het totaal van deze kosten zich exact verhoudt tot het totale beschikbare budget. Deze leden verzoeken daarbij ook in te gaan op het feit dat instellingen geen inschrijvingsbekosting ontvangen voor langstudeerders, alsmede op het feit dat de studiefinanciering een prestatiebeurs betreft voor de nominale duur van de opleiding.

De studierendementen in het hoger onderwijs in Nederland zijn laag te noemen, zo stelt de memorie van toelichting. Daarbij worden cijfers van het cohort 2001 genoemd. De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering nader toe te lichten of er over de afgelopen decennia een stijgende of een dalende trend is vast te stellen met betrekking tot de gemiddelde tijdspanne waarbinnen een student het doctoraal/master diploma heeft gehaald.

De regering stelt dat bij de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek een integraal pakket aan maatregelen gericht op verbetering van kwaliteit en studierendement nader zal worden uitgewerkt. De leden van deze fractie verzoeken de regering toe te lichten, waarom hierop vooruitlopend voor een zo vergaande maatregel wordt gekozen als de langstudeerdersmaatregel. Voorts verzoeken deze leden de regering toe te lichten hoe de voorgestelde maatregel zich verhoudt tot recente maatregelen, zoals de zogeheten harde knip tussen de bachelor en de master en de maatregelen met betrekking tot het collegegeld voor een tweede studie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering recentere cijfers over het studierendement kan bieden dan de genoemde cijfers uit 2001. Zij veronderstellen dat de maatregelen die sinds die tijd genomen zijn om het studierendement te verbeteren inmiddels tot positieve effecten hebben geleid. Ook vragen deze leden met betrekking tot cijfers over studierendement naar een vergelijking met andere Europese landen.

De leden van deze fractie verzoeken tevens om een toelichting op het begrip «wenselijkheid» als het gaat om een langere studieduur. De leden vragen waar de regering de legitimatie voor een verhoging van collegegeld voor langstudeerders vindt, wanneer de overheid voor deze studenten geen bekostiging meer verschaft en de betaling van collegegeld slechts een aangelegenheid is tussen student en instelling.

3. Financiële consequenties en berekeningsgrondslag

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de wijze waarop de regering op dit moment, en met dit wetsvoorstel in het bijzonder, omgaat met de positie van het hoger onderwijs. De regering onttrekt namelijk € 370 mln. aan het onderwijs via een generieke korting op de onderwijsinstellingen. Dit staat haaks op de opmerking die in het nader rapport – n.a.v. het advies van de Raad van State – staat weergegeven over de uitgangspunten van de regering bij dit wetsvoorstel. De regering stelt immers bij 1.a. van het nader rapport dat maatregelen in het belang van het hoger onderwijs zelf dienen te zijn. De leden trekken in sterke mate in twijfel of deze maatregel en de specifieke onttrekking van € 370 mln. het belang van het hoger onderwijs dienen, aangezien deze middelen niet terugvloeien naar het hoger onderwijs in deze kabinetsperiode. Bovendien is dat volgens de leden nog maar de vraag voor na deze kabinetsperiode, aangezien de leden opmerkingen vanuit de regering daartoe op dit moment nog te mager onderbouwd achten.

Het zware financiële motief achter deze wettelijke maatregel draagt ertoe bij dat de leden van deze fractie sterk twijfelen of twee van de drie uitgangspunten van de regering überhaupt wel reëel en gehaald zijn. De leden willen toch een nadere toelichting van de regering hoe zij hier zelf tegenaan kijkt. Waarop baseert zij bijvoorbeeld haar eigen aanname dat deze uitgangspunten voldoende geborgd zijn binnen dit wetsvoorstel en de financiële maatregelen die ermee gepaard gaan?

Kan de regering voorts aangeven waarop het bedrag van € 3 000 gebaseerd is? Welk gedragseffect mag verwacht worden bij andere bedragen of is het bedrag van € 3 000 slechts gekozen om de financiële bezuinigingstaakstelling op te vangen, zo willen deze leden weten.

Hoe kijkt de regering aan tegen de stelling dat een student na zijn nominale studiejaar en het aflopen van recht op studiefinanciering nauwelijks nog druk legt op de middelen die vanuit bekostiging aan een instelling toebehoren? Welke kosten kunnen er toegerekend worden op het langer doorstuderen van studenten na beëindiging van de bekostiging van een student en het aflopen van studiefinanciering, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting op de noodzaak wijst om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Dit kabinet wil echter ook de kwaliteit en het rendement van het hoger onderwijs verbeteren. Kan de regering nader onderbouwen op welke wijze de opbrengsten uit deze wijzigingen weer ingezet worden voor de noodzakelijke verbeteringen in het (hoger) onderwijs?

Net als de regering verwachten de leden van deze fractie dat studenten met de wijziging van deze wet een bewustere studiekeuze zullen maken en hun eigen studievoortgang beter zullen bewaken. De leden betwijfelen echter sterk of deze maatregel alleen voldoende is. Kan de regering daarom uiteenzetten op welke manier studenten aanvullend op deze maatregel concreter ondersteund en gemotiveerd kunnen worden bij het maken van bewustere studiekeuzes en minder vertraging? Meestal is er nu maar één instroommoment bij de instellingen. Is de regering het met deze leden eens dat instellingen meer instroommomenten per jaar zouden moeten aanbieden? Kan de regering tevens aangeven welke gedragseffecten met het voorliggende voorstel verwacht worden en waarop deze verwachting gebaseerd is, zo vragen deze leden.

Zoals gezegd hechten de leden van deze fractie aan een gedeelde verantwoordelijkheid van student en instelling voor het verhogen van het studierendement. Zij vragen dan ook een toelichting van de regering op de verantwoordelijkheid die de instellingen moeten nemen voor het aanbieden van voldoende contacturen. In vergelijking met andere landen scoort Nederland laag in het aantal contacturen. Hiermee wordt de overgang van het meer schoolse systeem in het vooronderwijs naar de betrekkelijk extensieve onderwijsmethode groot. Met de Raad van State zijn deze leden van mening dat het aantal contacturen idealiter omhoog zou moeten, net als de intensiteit van het onderwijs. Zij willen gaarne een toelichting hierop.

Ook zien de leden van deze fractie nog gaarne een nadere toelichting van de regering op de redenering om een generieke korting bij de instellingen door te voeren. In het eerste voorstel was er nog een relatie tussen het aantal langstudeerders dat een instelling had en nu niet meer. Kan de regering aangeven wat de gevolgen voor de instellingen zullen zijn? Nu er bij de instellingen geen relatie meer is tussen de maatregel en het aantal langstudeerders dat een instelling heeft, wat is dan volgens de regering de verantwoordelijkheid die instellingen hebben om langstuderen te voorkomen? Haalt de generieke korting niet een prikkel voor de instellingen weg om langstuderen te voorkomen? Deelt de regering de mening dat er nu ook geen prikkel meer is voor instellingen om organisatorische zaken die niet goed lopen voortvarend aan te pakken en studievertraging te voorkomen?

In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat het uitloopjaar voor zowel de bachelor- als de masterfase overeenkomt met de visie van de regering dat beide fases gezien moeten worden als een afgeronde opleiding die op zichzelf staat. In de praktijk is het echter in de huidige situatie nog niet opportuun om met alleen een afgeronde bacheloropleiding de arbeidsmarkt op te gaan. Om een goede kans te maken moet tevens de master worden afgerond. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de regering dit onderschrijft en voornemens is maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het wel mogelijk is met alleen een bachelor de arbeidsmarkt te betreden en eventueel later te kiezen voor een master. Zij zijn tevens benieuwd naar de samenhang hiervan met de voorgenomen invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase en verzoeken om een toelichting.

Volgens de regering liggen de kosten van langstuderen te hoog in verhouding tot het totale budget dat beschikbaar is voor het hoger onderwijs, zo lezen de leden van deze fractie in de memorie van toelichting. Kan de regering nader onderbouwen om welke kosten het hier gaat? Kan de regering aangeven hoeveel een langstudeerder kost, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen hoe Nederland in de top 5 van kennislanden gaat komen als de regering € 370 mln. bezuinigt op het hoger onderwijs. Hoe hoog zijn de onderwijsuitgaven van de landen in de top 5 van kennislanden? Welk percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) gaat in deze landen naar onderwijs? Hoe hoog is dit percentage in Nederland? Hoe moeten instellingen de komende jaren invullen als zij pas vanaf 2015 extra middelen krijgen? Hoe voorkomt de regering dat zij in de tussenliggende tijd personeel ontslaan? Hoe hoog is het eigen vermogen van de instellingen? Hoe reëel is het om te verwachten dat instellingen de gaten dichten met eigen vermogen? Deze leden vragen tevens wat de feitelijke kosten zijn van een langstudeerder. Deelt de regering de mening van de VSNU dat instellingen worden gekort op studenten waar ze al geen inschrijvingsbekostiging voor ontvangen? Erkent de regering dat het daarmee een dubbele bezuiniging wordt?

De leden van deze fractie vragen ook hoeveel studenten er komend collegejaar een langstudeerder zijn of worden. Hoeveel studenten zullen stoppen met hun studie? Hoeveel studenten zullen uitwijken naar andere opleidingen?

Het aantal inschrijvingsjaren is bepalend voor het moment dat de collegegeldverhoging ingaat. Wanneer een student begint met een tweejarige master en in het tweede jaar van die master met een driejarige master begint, welke studieduur wordt dan gehanteerd om te bepalen of het om een langstudeerder gaat, zo informeren zij.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat de universitaire bachelor een eindopleiding is. Wat is het arbeidsperspectief voor een universitaire bachelor? Hoe lang duurt het voordat een universitaire bachelor een baan heeft gevonden op zijn eigen niveau, zo vragen zij. Bij andere landen die deelnemen aan het Bolognaproces wordt de bacheloropleiding gezien als volledige opleiding. Hoe lang duurt de bacheloropleiding in deze landen gemiddeld? Wat zijn andere verschillen met het buitenland, zo willen zij weten.

Tevens vragen zij hoeveel studenten zullen uitvallen omdat zij geen extra leningen willen aangaan. Hoeveel studenten zullen op een lager niveau onderwijs gaan volgen, uit angst voor studievertraging en de bijbehorende kosten? In hoeverre is de leenangst bij allochtonen groter dan bij autochtonen? Heeft de regering hier onderzoek naar gedaan en wat gaat zij doen om deze risico’s te bestrijden, zo willen zij weten.

Het gedragseffect van langstudeerders zal in vier jaar oplopen tot 25%, aldus de memorie van toelichting. Waarop is dit percentage gebaseerd? Wat zijn de tussenstappen? Waarom blijft dit ook na vier jaar 25%? Wat gebeurt er met de bekostiging van instellingen wanneer dit effect groter of kleiner blijkt te zijn, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben grote vragen bij de houdbaarheid van het wetsvoorstel. De maatregel moet al vóór het studiejaar 2011–2012 in werking treden. Daarmee wordt ook de huidige studentenpopulatie overvallen door de maatregel. De leden van deze fractie willen weten waaruit het gedragseffect bestaat waarmee de regering in 2012 € 180 mln. verwacht te bezuinigen. Zijn dat studenten die sneller gaan afstuderen en daardoor minder kosten? Op basis van welke aantallen en welke kosten heeft de regering die berekening gemaakt?

In het verlengde hiervan vragen deze leden hoeveel een student die onder de noemer langstudeerder valt, het ministerie eigenlijk kost. Ook willen zij weten welke bekostiging universiteiten en hogescholen gemiddeld krijgen voor deze studenten.

Daarnaast willen zij helderheid over het totaalbedrag dat er wordt bezuinigd en wordt geïnvesteerd. Het klopt toch, zo vragen deze leden, dat in de jaren 2012 tot en met 2015 € 370 mln. wordt bezuinigd, en dat structureel nog altijd € 370 mln. wordt bezuinigd?

Voorts stellen zij dat de heer De Wijkerslooth, oud directeur-generaal van het ministerie en nu bestuursvoorzitter van de Radboud Universiteit, erop heeft gewezen dat de regering al eerder iets dergelijks heeft geprobeerd en dat de Hoge Raad toen heeft gesteld dat dat in strijd is met het rechtszekerheidbeginsel. De regering heeft laten weten zich geen zorgen te maken. Waarom niet, zo willen de leden van deze fractie weten.

De leden informeren tevens waarom is gekozen voor de termijn van één uitloopjaar voor alle bachelor- en masteropleidingen. Zij vragen of dit recht doet aan het verschil in zwaarte van de opleidingen. Tot slot vragen deze leden of de huidige studenten die een inschrijvingsduur hebben langer dan twee jaar dan de nominale studieduur, maar die nog niet met hun masterfase begonnen zijn, onder de regeling zullen komen te vallen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering toegeeft dat het deel van de bezuiniging dat aan de instellingen voor hoger onderwijs wordt opgelegd, niet is gerelateerd aan het verhogen van het studierendement. In plaats van via een boete per student die de toegestane studietijd overschrijdt, legt de regering nu een generieke boete op. Hoe wil de regering de generieke bezuiniging van € 190 mln. verdelen over de instellingen voor hoger onderwijs? Welke criteria gebruikt de regering om deze bezuiniging om te slaan per universiteit of hogeschool? Heeft de regering laten onderzoeken welke gevolgen de bezuiniging op de hogescholen en universiteiten heeft op het studierendement van studenten, zo informeren deze leden. Op welke wijze draagt deze bezuiniging bij aan de verhoging van de onderwijskwaliteit? Op welke wijze draagt deze bezuiniging op het hoger onderwijs bij aan het bereiken van de top 5 van kenniseconomieën, zo willen zij weten.

De leden van deze fractie lezen dat volgens de regering een groot deel van de bezuinigingen weer in het hoger onderwijs wordt geïnvesteerd. Hoe garandeert de regering dat dit geld daadwerkelijk ten goede komt aan het hoger onderwijs? Hoeveel van de bezuinigde middelen investeert de regering weer in het hoger onderwijs?

Tevens vragen deze leden wat de doelstelling is van de boete voor studenten die hun nominale studieduur overschrijden. Als deze doelstelling is ervoor te zorgen dat minder studenten hun nominale studieduur overschrijden, welke alternatieven zijn dan overwogen? Hoeveel minder langstudeerders wil de regering aan het einde van deze regeerperiode bereiken? Welke wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat het opleggen van een boete een effectief instrument is voor het realiseren van deze afname? Op welke onderzoeken heeft de regering de hoogte van de boete gebaseerd? Hoe weet de regering dat het voorgestelde instrument van de boete voor langstudeerders effectief zal zijn in het terugdringen van het aantal langstudeerders? Als de doelstelling is ervoor te zorgen het begrotingstekort te verkleinen, welke alternatieve bezuinigingen zijn dan overwogen? Waarom vindt de regering het rechtvaardig dat deze bezuiniging wordt gezocht bij studenten? Kan de regering aangeven hoeveel de kosten per student de afgelopen jaren zijn gestegen en hoe de ontwikkeling van de uitgaven aan onderwijs zich verhouden tot de uitgaven aan de andere onderdelen van de Rijksbegroting?

Deze leden vragen of kan worden uiteengezet op welke wijze studenten die hun nominale studietijd overschrijden beslag leggen op de publieke middelen. Zij verzoeken in een tabel aan te geven op hoeveel publieke middelen een student die zijn nominale studieduur overschrijdt beslag legt en waar deze publieke middelen vandaan komen.

De leden van deze fractie vragen tevens hoe de regering de beoogde bezuinigingen via de boete voor studenten die meer dan twee jaar langer over een totale wetenschappelijke opleiding doen gaat realiseren. Kan de regering uiteenzetten hoe deze bezuiniging zal worden gerealiseerd als het aantal langstudeerders achterblijft bij de raming van de regering? Komt er in dat geval een extra bezuiniging voor de instellingen? Kortom, functioneren de bezuinigingen op instellingen en studenten als communicerende vaten? Betekent het achterblijven van de langstudeerders een autonome tegenvaller voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die generiek opgelost gaat worden of moet zo’n tegenvaller binnen de begroting van dit ministerie worden opgelost?

Deze leden vragen of de regering heeft gekeken naar alternatieven, zoals een andere opbouw van de boete, waarbij voor langere overschrijding een hogere boete wordt opgelegd en voor kortere overschrijding een lagere. Kan de regering verschillende scenario’s met de bijbehorende kosten hiervoor inzichtelijk maken?

De leden van deze fractie vragen of het verhoogde collegegeld in dit voorstel alleen wordt gevorderd over de daadwerkelijk extra gestudeerde tijd. Dat wil zeggen, mocht iemand een blok/kwartaal langer studeren, bedraagt het te betalen collegegeld dan slechts een kwart van het verhoogde collegegeld, zo vragen zij.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de inwerkingtreding van de maatregel voorzien is in het studiejaar 2011–2012. Dit betekent dat studenten die in dat studiejaar langstudeerder zijn of worden, een verhoogd wettelijk collegegeld moeten betalen. De snelle invoering van de maatregel is noodzakelijk om de beoogde taakstelling vanaf 2012 te kunnen realiseren en daarbij ook de in het regeerakkoord genoemde investeringen in het onderwijs te kunnen doen, zo stelt de memorie van toelichting. De leden van deze fractie verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze de snelle invoering bijdraagt aan het verhogen van het studierendement. Voorts vragen deze leden de regering de stelling nader toe te lichten dat de snelle invoering nodig is voor de in het regeerakkoord genoemde investeringen. Klopt het dat er in 2012 € 370 mln. bezuinigd wordt door deze maatregel en dat er daarvan in 2012 slechts € 50 mln. gegarandeerd terugvloeit in het hoger onderwijs, zo vragen deze leden. Kan de regering garanderen dat de middelen die zijn gereserveerd op de aanvullende post van financiën voor het ramingrisico en de kwaliteitsimpuls, ook worden uitgekeerd in 2012 en volgende jaren, zo vragen deze leden.

De leden van deze fractie verzoeken de regering de stelling dat geen enkele student als gevolg van dit wetsvoorstel met zijn opleiding hoeft te stoppen nader toe te lichten. Kan de regering uiteenzetten wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar het verwachte gedragseffect van de langstudeerdersmaatregel? Waarop baseert zij deze stelling, zo vragen deze leden.

De regering verwijst in reactie op opmerkingen van de Raad van State over het verwachte rendement van de maatregel naar een studie van het Centraal Planbureau uit 20045. Uit dit onderzoek blijkt dat, nadat de studiefinanciering met een jaar werd ingekort en gelimiteerd tot de nominale studieduur, 2,2% van de studenten heeft gekozen voor het hoger beroepsonderwijs in plaats van de universiteit, de kans op uitval na vijf maanden verminderde met 2%-punt en studenten aan de universiteit 5 procent meer vakken behaalden. De leden van deze fractie verzoeken de regering nader toe te lichten welke rekensom of redenering ten grondslag ligt aan uitkomst dat een gedragseffect van 25 procent te verwachten valt van de langstudeerdersmaatregel. Deze leden verzoeken de regering daarbij in te gaan op het feit dat het verbeterde studierendement in het aangehaalde onderzoek enkel zag op studenten aan de universiteit en dat uit het onderzoek tevens bleek dat studenten meer tijd aan bijbaantjes zijn gaan besteden en minder tijd aan hun studie.

De regering stelt in reactie op het advies van de Raad van State dat de Harmonisatiewet veel ingrijpender was dan het voorstel van de langstudeerdersmaatregel. De leden van deze fractie verzoeken de regering uiteen te zetten wat de gedragseffecten zijn geweest van de eerdere maatregelen die gericht waren op het verbeteren van het studierendement, zoals de Wet tweefasenstructuur wetenschappelijk onderwijs, de Harmonisatiewet, de invoering van prestatiebeurs, de invoering van het (bindend) studieadvies, de bachelor-masterstructuur en de diverse verhogingen van het collegegeld.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom zij veronderstelt dat de langstudeerdersregeling een gedragseffect zal bewerken, wanneer dit zal zijn en waarom zij de regeling niet slechts toepast op de studenten die hun gedrag nog kunnen veranderen.

4. Toegankelijkheid

Naast de wijze waarop een generieke korting bij de onderwijsinstellingen wordt neergelegd, ligt er een grote zorg van de leden van de PvdA-fractie bij de effecten van deze wetgeving voor studenten. De leden nemen met het voorliggende wetsvoorstel een ernstige beperking van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs waar. Studenten zullen strategisch keuzegedrag gaan vertonen gezien de financiële risico’s die bepaalde studies en onvoorziene situaties met zich mee kunnen brengen. Bovendien zullen veel studenten met de nodige vertraging zich gaandeweg een studie genoodzaakt zien om hun studie te beëindigen vanwege de hoge boete die hen wordt opgelegd via het collegegeld. De leden vragen de regering om meer informatie te verschaffen over effecten die kunnen optreden door deze maatregel.

De leden zijn van mening dat de regering te eenvoudige aannames doet rond gedragseffecten en verbeterde studierendement en dat zij daarbij geen oog heeft voor de toegankelijkheid van het onderwijs. Zoals de regering zelf al stelt is het voorstel niet «evidence based» wat betreft effecten. De leden gaan ervan uit dat er hierbij slechts gedoeld wordt op beschikbaar Nederlands onderzoek.

In dit verband hechten zij aan internationale gegevens voor zover die beschikbaar zijn of in kaart kunnen worden gebracht. De leden vragen de regering dan ook om inzichtelijk te maken hoe het op dit gebied internationaal is geregeld en om een weergave van data en onderzoeken over de relatie tussen collegegeldverhogingen, gedragseffecten en gevolgen voor de toegankelijkheid voor uiteenlopende inkomensgroepen? Welke internationale voorbeelden zijn daarnaast in brede zin voorhanden voor het stimuleren of beïnvloeden van studenten met te weinig studievoortgang, zo vragen deze leden.

5. Overgangsregeling/rechtszekerheidsbeginsel

De uitwerking van het begrip langstudeerder en de bijbehorende termijnen in de memorie van toelichting vormen voor de leden van de VVD-fractie aanleiding om nog enkele vragen te stellen. De Raad van State heeft kritiek op de juridische houdbaarheid van de snelle invoering van deze regeling. De leden van deze fractie vragen de regering om nogmaals de verhouding van dit wetsvoorstel tot het Harmonisatiewet-arrest toe te lichten en daarbij de begrippen rechtsongelijkheid en rechtszekerheid nogmaals te betrekken.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is om de nieuwe wettelijke maatregel in te laten gaan voor het studiejaar 2011–2012 en dat de financiële middelen reeds ingeboekt zijn in de begroting voor 2012. De leden zijn van mening dat er, naast de inhoudelijke bezwaren tegen de opzet van deze regeling, sprake is van een onredelijke situatie voor studenten die reeds met hun studie zijn aangevangen en bijvoorbeeld al tegen vertraging zijn aangelopen. Zij hebben zich niet op deze maatregel en de forse financiële consequenties kunnen voorbereiden. De leden willen weten hoe de regering tegen deze onredelijkheid aankijkt. Zij willen van de regering weten welke alternatieven er bekeken zijn om wel tot cohortsgewijze invoering te kunnen overgaan, met inachtneming van de door de regering gehanteerde uitgangspunten.

De leden van deze fractie hebben ook ernstige twijfels over de juridische houdbaarheid van het voorliggend wetsvoorstel. Zij delen de mening van onder andere de Raad van State dat in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel voor studenten die op 1 september 2011 reeds studievertraging hebben opgelopen, geen hoger collegegeld moet gaan dienen, omdat die studenten geen mogelijkheid hebben om zich nog aan dat hogere collegegeld te onttrekken. Tot spijt van de leden heeft de regering evenwel geen overgangsrecht in het wetsvoorstel opgenomen.

De regering heeft wel aangegeven de opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot de afweging tussen het rechtszekerheidsbeginsel en het rechtsgelijkheidsbeginsel te delen. Toch wenst zij om financiële redenen geen gehoor te geven aan de oproep van de Raad van State. De leden achten die behalve onwenselijk, ook juridisch onhoudbaar. Immers, algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen weliswaar vanwege andere overwegingen opzij worden gezet, maar naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niet vanwege een financiële taakstelling, waarvan bovendien de effectiviteit hoogst twijfelachtig is. Kan de regering andere concrete voorbeelden geven, waarin door middel van wetgeving algemene beginselen van behoorlijk bestuur opzij zijn gezet ter wille van financiële overwegingen? Kan de regering dan ook voorbeelden geven van relevante jurisprudentie waarin de afweging tussen een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur enerzijds en financiële overwegingen anderzijds aan de orde was? De aan het woord zijnde leden vrezen dat indien financiële overwegingen boven de algemene beginselen van behoorlijk bestuur komen te staan, daarmee de bijl aan de wortel van ons rechtsbestel wordt gelegd? Deelt de regering die mening? Zo ja, waarom voorziet het wetsvoorstel dan niet in zelfs maar enige vorm van overgangsrecht of cohortsgewijze invoering? Zo nee, waarom niet. Kan de regering hier uitgebreid op ingaan, zo verzoeken deze leden.

De leden blijven van mening dat het rechtszekerheidsbeginsel van studenten door de huidige invoeringstermijn en het gebrek aan cohortsgewijze invoering aangetast wordt. Zij missen een solide onderbouwing van het argument van de regering dat het Harmonisatiewet-arrest niet van toepassing zou zijn op huidig wetsvoorstel omdat de wet waar het arrest op terugsloeg «veel ingrijpender» was dan het voorliggende wetsvoorstel.

Met name de aanname dat met de substantiële collegegeldverhoging geen wettelijke beperking van de mogelijkheid tot studie met zich meebrengt komt de leden van de PvdA-fractie als vergezocht over. Naar de mening van deze leden is er weliswaar in wettelijke zin geen sprake van een beperking van die mogelijkheid, maar zullen studenten de facto wel beperkt worden. Naar hun mening is hier evenzeer sprake van schending van het rechtszekerheidsprincipe. Zij verzoeken de regering hierop in te gaan. Bovendien, zo menen deze leden, is er ook sprake van aantasting van het rechtsgelijkheidsbeginsel nu het wetsvoorstel voor de groep studenten die aan het begin van hun studie staan, wel tijdig de mogelijkheid biedt om aan een hoger collegegeld te ontkomen, maar voor de groep studenten die ver in hun studie is gevorderd niet. Die laatste groep wordt zonder daar nog iets aan te kunnen doen tot hogere kosten gedwongen. Zij verzoeken de regering ook hierop in te gaan. Daar komt bij, zelfs al zou de aard van het wetsvoorstel minder verstrekkend zijn dan de Harmonisatiewet en ook de gevolgen voor studenten minder verstrekkend, dan nog is er sprake van een schending van een gerechtvaardigde verwachting, namelijk de verwachting dat een student die vergevorderd is in zijn studie, die zonder zware financiële gevolgen moet kunnen afmaken, zo stellen deze leden.

Overigens wordt behalve door de Raad van State, ook door andere eminente juristen de juridische houdbaarheid van het voorliggend wetsvoorstel in ernstige twijfel getrokken. De leden wijzen in dit verband op de mening van professor Voermans*. Het komt deze leden voor dat daar er tenminste grote twijfel bestaat over dit aspect van het voorliggend wetsvoorstel en voorkomen moet worden dat een onvoldragen wetsvoorstel tijdens de parlementaire behandeling dan wel eventueel later voor de rechter gaat sneuvelen, het zeer wenselijk is als de regering het aspect van het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het rechtsgelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel voorlegt ter advisering en toetsing aan de landsadvocaat. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Wat heeft de regering te vrezen bij een advies of toets door de landsadvocaat?

Daarnaast vragen de leden in welke mate vergelijkbaar met de Nederlandse beginselen van behoorlijk bestuur dergelijke beginselen ook in andere lidstaten van de Europese Unie worden gehanteerd. Met name zijn de leden van deze fractie geïnteresseerd in de wijze waarop een rechtszekerheidsbeginsel in andere lidstaten geldt en wordt gehanteerd.

Hoe ziet de regering de verhouding tussen het voorliggend wetsvoorstel en de discussie rondom de rechtszekerheid en het gebrek aan overgangsrecht enerzijds en het rechtszekerheidsprincipe zoals dat in het EVRM* of andere verdragen is verankerd anderzijds? Daarnaast verzoeken deze leden om een overzicht van relevante jurisprudentie over de wijze waarop het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het begrip rechtszekerheid hanteert. Kan op grond van Nederlandse beginselen van behoorlijk bestuur een zaak aan een Europese rechter worden voorgelegd? Zo ja, welke beginselen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie refereren aan een aantal kritische opmerkingen van de Raad van State over het wetsvoorstel, onder andere over de effectiviteit van de doelstelling, het nieuwe bekostigingsmodel, de commissie-Veerman en het ontbreken van overgangsrecht. De leden van deze fractie zien graag nog een nadere toelichting van de regering op deze verschillende punten van kritiek. Met name over de keuze voor het niet opnemen van een overgangsregeling zien de leden van de fractie graag een nadere toelichting tegemoet. Kan de regering nader motiveren waarom zij van mening is dat het Harmonisatiewet-arrest een basis biedt om de wet zonder overgangsrecht in te voeren?

De leden van de SP-fractie vinden het getuigen van onbehoorlijk bestuur om de verhoging van het collegegeld voor langstudeerders al in het komend collegejaar in te voeren. Daarmee worden ook de huidige studenten met deze maatregel geconfronteerd. Hoe hebben zij zich hierop kunnen voorbereiden? Deelt de regering de visie dat voor deze groep studenten de spelregels tijdens het spel worden veranderd? Wordt hiermee het rechtszekerheidsbeginsel geschonden? Waarom heeft de regering geen overgangsregeling gemaakt, zoals ook de Raad van State adviseert, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie hebben opgemerkt dat er veel vragen zijn gerezen over de juridische houdbaarheid van de voorgestelde maatregel voor de studenten die reeds studeren. De regering veegt het Harmonisatiewet-arrest eenvoudig van tafel door gebruik te maken van een argument dat door de Raad van State al van die tafel is geveegd. Kan de regering aangeven waarom het aannemelijk is dat dit arrest niet een voorbode is van de juridische afweging die ook over de voorliggende wetswijziging zal worden gemaakt? In de Harmonisatiewet is een overgangsrecht opgenomen. Waarom bevat het voorliggende wetsvoorstel geen overgangsrecht, zo willen zij weten.

In reactie op opmerkingen op de Raad van State over de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid stelt de regering dat de maatregel onmiddellijk wordt ingevoerd, maar niet onverwacht aangezien de maatregel reeds in september 2010 is aangekondigd. De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering daarmee bedoelt te zeggen dat studenten die op 1 september 2011 langstudeerder zullen zijn, hun gedrag hadden kunnen aanpassen, omdat de maatregel voorzienbaar was. Vindt de regering het getuigen van behoorlijk bestuur om studenten die per 1 september 2011 langstudeerder zijn te confronteren met een collegegeld dat jaarlijks € 3 000 hoger ligt dan zij eerder hadden mogen verwachten, zonder dat ze door aanpassen van hun gedrag deze verhoging kunnen ontlopen, zo vragen deze leden. Heeft de regering over de juridische houdbaarheid van de voorgestelde maatregel advies gevraagd aan de landsadvocaat, zo informeren zij. Zo ja, is de regering bereid dit advies openbaar te maken, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de regering de rechtszekerheid voor studenten zwaar heeft meegewogen bij het wetsvoorstel, terwijl op dit punt uiteindelijk geen praktische tegemoetkomingen voor studenten zijn opgenomen. Deze leden vragen hoe, gelet op de feiten, van een zware afweging gesproken kan worden. Zij vragen in dit licht waarom niet in ieder geval voor de studenten die direct met de nieuwe regeling geconfronteerd worden een uitzondering wordt gemaakt.

De leden van deze fractie vragen bovendien waarom de regering in dit geval niet voor een overgangsregeling heeft gekozen, terwijl dat bij veel andere voorzieningen en tegemoetkomingen in het onderwijs van lichtere aard wel gebruikelijk is. Wat voor het mindere geldt, zou toch ook voor het meerdere moeten gelden, zo vragen deze leden.

Zij vragen hoe de regering zich heeft vergewist van de kans dat de voorgestelde regeling voor de rechter stand zal houden. Welke adviezen van experts heeft zij ingewonnen, zo vragen deze leden.

6. Uitzonderingscategorieën

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de wijziging van het wetsvoorstel naar aanleiding van overleg met betrokkenen, dat zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding een jaar uitloop mogelijk wordt. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de eerder door deze leden geuite zorgen over de gevolgen van deze regeling voor studenten met een zware studielast, zoals studenten in bètastudies. Hierdoor wordt ook voorkomen dat studenten ontmoedigd raken om aan een masteropleiding te beginnen als ze in de bachelorfase lichte vertraging hebben opgelopen. Tegelijkertijd is er op deze wijze ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en bestuursactiviteiten. De leden hechten groot belang aan het investeren van studenten in hun eigen toekomst, maar vinden de twee jaar uitloop die deze regeling biedt daarvoor voldoende. Daarnaast zijn zij voorstander van het mogelijk maken van collegegeldvrij besturen. Op basis van art. 7.51 WHW8 kunnen studenten een beroep doen op het Profileringsfonds van de universiteit, dat verder door een eigen instellingsregeling tot stand komt. Zowel in de wettelijke regeling, als in de regeling Profileringsfonds van bijvoorbeeld de universiteit Eindhoven, moet de student ingeschreven staan bij een instelling. De leden hebben een voorstel ontvangen van de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) en Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) getiteld «Collegegeldvrij Besturen 2.0», waarin wordt voorgesteld dat studenten zich kunnen uitschrijven van hun studie bij het vervullen van een fulltime bestuursfunctie, en toch gebruik kunnen maken van het Profileringsfonds en bijvoorbeeld de mogelijkheden voor een lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De leden van de VVD-fractie vinden dit een interessant voorstel, ook omdat de opstellers aangeven dat dit voorstel voor de rijksoverheid budgetneutraal kan worden uitgevoerd. Kan de regering aangeven wat zij van deze oplossing vindt en of het voorstel inderdaad budget neutraal kan worden uitgevoerd? Is zij bereid in beeld te brengen welke aanpassingen in de WHW nodig zijn om dit voorstel mogelijk te maken, zo vragen deze leden.

In de toelichting vermeldt de regering dat zolang inschrijvingen bij de Open Universiteit (OU) geregistreerd worden in BRON-HO (beoogde opvolger van CRIHO)9, de maatregel van de langstudeerders niet wordt doorvertaald naar studenten van deze instelling. De leden zien dit graag toegelicht. Op welke termijn is dit geregeld, zodat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de overige instellingen en de OU? Hoe wordt voorkomen dat de OU een vluchtroute wordt voor langstudeerders, zo vragen deze leden.

Het uitgangspunt blijft dat studenten zich inschrijven voor een volledig studiejaar. Toch komt het voor dat studenten halverwege het jaar hun opleiding afronden. Het betaalde collegegeld kan dan worden teruggevraagd. Als dit plaatsvindt in een collegejaar waarvoor het verhoogd tarief geldt, geldt het verhoogde tarief dan onverkort of wordt een soortgelijke regeling getroffen? De leden van deze fractie denken hierbij met name aan studenten die in de eerste maanden alsnog afstuderen en recht hebben op restitutie van collegegeld. De leden vragen zich af of deze restitutie ook geldt voor het verhoogde tarief.

De leden van de PvdA-fractie wijzen de regering nogmaals op het belang van uitzonderingsposities voor groepen studenten in bijzondere persoonlijke of studieomstandigheden, waarbij de huidige regeling te weinig marge biedt in geval van vertraging. Dit hebben de leden reeds eerder aangekaart in schriftelijke vragen rondom studenten met vertraging door ernstige medische redenen of relevante studietechnische redenen. Dit zou het geval kunnen zijn bij studenten die niet direct worden toegelaten tot een studie en die tijdelijk een andere, aansluitende studie doen om daarna (veelal nà inloting) in te stromen in de studie van keuze.

Maar ook voor bètastudies geldt dat deze studenten vanuit de zwaarte van hun studie en de veelal optredende studievertraging tegen financiële problemen zullen aanlopen door deze wetgeving. Dit baart de leden grote zorgen en de reactie van de regering op eerder door de Kamer gevraagde uitzonderingsposities is daarin ronduit teleurstellend. Met de twee uitloopjaren voor de bachelor en de master, acht de regering dat er voldoende studietijd is om een studie af te ronden. De leden willen van de regering weten waarom zij niet wenst in te gaan op de door meerdere Kamerfracties geuite zorgen voor studenten in bijvoorbeeld bètastudies. Kan de regering aangeven waarom het eerlijk is om deze veelal langere en zware studie op een lijn te plaatsen met andere (soms lichtere) studies van kortere duur? Welke financiële of inhoudelijke bezwaren heeft de regering hiertegen? Waarom wordt voor een student met bijzondere medische omstandigheden geen maatwerk geboden bij ernstige vertraging, maar slechts een jaar extra studieduur bovenop de huidige marge die wordt geboden voor langstudeerders, zo vragen deze leden.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat studenten met een beperking een extra jaar prestatiebeurs kan worden verleend, waarmee zij nog een extra jaar hebben naast de twee uitloopjaren, waarvoor alleen het wettelijk collegegeld is verschuldigd. De leden van deze fractie zijn benieuwd naar de criteria om hiervoor in aanmerking te komen. Om welke beperkingen gaat het en door wie en op welke wijze wordt bepaald dat een student hiervoor in aanmerking komt? Deze leden vragen ook of de instellingen beleid hebben ontwikkeld om bij de student met een beperking of chronische ziekte aan te geven of hun verwachting van de studie en de studiedruk realistisch is.

Verder geeft de regering in de memorie van toelichting aan dat wordt nagedacht over het breder invoeren van een bindend studieadvies. Wordt bij een bindend studieadvies ook rekening gehouden met de beperkingen van een student? Is de regering bereid om te monitoren wat de effecten van de langstudeerdersmaatregel zijn op deze groep studenten? De leden van deze fractie hechten aan brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor deze studenten en zien niet graag dat hun deelname aan het hoger onderwijs hierdoor wordt gehinderd.

Ook wordt het Profileringfonds van de instellingen zelf genoemd als mogelijkheid voor financiële ondersteuning. Heeft de regering inzicht in hoe de instellingen met hun Profileringsfonds omgaan en of zij de aanspraak erop ook zullen openstellen voor langstudeerders, zo vragen deze leden. Kan de regering nader ingaan op de ruimte die instellingen daarnaast nog hebben om studenten financieel bij te staan? Kan de regering aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Lucas/De Rouwe10 over scholarships door bedrijven, zo vragen deze leden. Is het mogelijk op deze wijze excellente studenten financieel te ondersteunen?

De leden van deze fractie zijn benieuwd naar de reactie van de regering op de bèta- en techniekopleidingen en de levensbeschouwelijke universiteiten die stellen dat zij zwaarder getroffen worden dan andere opleidingen. Wat is de overweging van de regering om alleen een uitzondering te maken bij deze maatregel voor studenten bij de zorg- en onderwijsopleidingen en niet bijvoorbeeld ook voor andere studies, bijvoorbeeld technische studies?

Tevens zijn deze leden benieuwd hoe naar de mening van de regering de langstudeerdersmaatregel uitpakt voor studenten die bij een verplichte stage of co-schappen moeten wachten tot er een plek is en zo studietijd niet kunnen benutten. Kan de regering tevens aangeven wat de gevolgen zijn voor studenten die zijn uitgeloot voor hun voorkeursstudie, daarna een aantal jaren een andere studie hebben gevolgd en alsnog zijn ingeloot voor hun eerste voorkeursstudie? Hoe staat dit in verhouding met de numerus fixus, waarvan de regering weliswaar zegt dat zij daar binnen vijf jaren vanaf wil. Studenten hebben gedurende deze periode nog steeds te maken met de gevolgen van de numerus fixus. Hoe zit het verder met studenten van vóór de bachelor/masterstructuur? Hoe wordt hun studietijd berekend en hoeveel jaren hebben zij nog voor ze het verhoogd wettelijk collegegeld moeten betalen? Kan de regering ook ingaan op de situatie waarin een student vóór de bachelor/master een hbo-opleiding heeft afgerond en daarvoor drie jaar studiefinanciering heeft ontvangen en een jaar niet, zo informeren deze leden.

Ook vragen zij de regering uiteen te zetten wat de langstudeerdersmaatregel precies inhoudt voor studenten die een hbo-propedeuse hebben afgerond en daarna een universitaire bachelor willen volgen. Klopt het dat zij maar drie jaar hebben voor het behalen van hun universitaire bachelor en master en extra geen uitloopjaar hebben, omdat zij al een jaar hebben verbruikt om hun hbo-propedeuse te halen?

LKvV en ISO hebben in hun brieven gepleit voor de mogelijkheid om een jaar uitgeschreven te staan indien een student plaatsneemt in een medezeggenschapsraad of studie- en studentenverenigingen met een fulltime tijdslast. De reden hiervoor is dat indien je bijvoorbeeld al een uitloopjaar in je bachelor hebt gehad, je huiverig bent om tijdens je master bestuurlijke taken op je te nemen die veel tijd vergen, waardoor je een jaar niet kunt studeren. De leden van de CDA-fractie zien graag een reactie van de regering op dit zogenaamde voorstel «boetevrij studeren». In hoeverre is dit mogelijk en/of wenselijk? In samenhang met het voorgaande punt zijn deze leden benieuwd of er mogelijkheden zijn tot tussentijds uitschrijven of overschrijven? Wie betaalt de kosten en hoe zit het met de bureaucratie?

De leden van deze fractie zien graag een nadere toelichting van de regering op de gevolgen voor deeltijd- of duale studenten. In de memorie van toelichting wordt weliswaar uiteengezet dat de gemiddelde studieduur voor voltijd- en deeltijdstudenten niet veel verschilt en dat deeltijdstudenten niet altijd een stage hoeven te lopen. Kan de regering echter meer in detail ingaan op de gevolgen voor deze groepen studenten. Stel nu dat een deeltijdstudent wel een stage moet lopen, is het dan wel mogelijk om op tijd af te studeren?

Verder vragen deze leden hoe moet worden omgegaan met de zogenaamde sleepvakken. De student is bijvoorbeeld bijna klaar, maar moet nog één vak doen. Kan de regering aangeven wat zij vindt van het onderliggende wetsvoorstel in relatie tot de voorgestelde «harde knip», waarbij je alleen als je je bachelor volledig hebt afgerond, door kunt gaan naar de master? Meestal worden deze studenten dan ook nog geconfronteerd met verdere vertraging door het beperkte aantal instroommomenten, zo merken deze leden op.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is om de studenten die reeds studievertraging hebben opgelopen, te ontzien? Heeft de regering overwogen om de maatregel voor zittende studenten een jaar later in te voeren, zodat ook zij een uitloopjaar krijgen? Hoe moeten studenten die nu al langer dan drie jaar langer over hun studie hebben gedaan, het hoge collegegeld gaan betalen? Zij hebben geen recht meer op studiefinanciering en dus geen recht op collegegeldkrediet. Moeten zij dan maar lenen bij een particuliere instantie, waar lenen veel duurder is? Talloze studenten worden onrechtvaardig behandeld, omdat zij fors moeten betalen zonder dat deze kosten vooraf bekend waren. Hoe gaat de regering het vertrouwen van de student terugwinnen, zo vragen zij.

Indien een student een extra jaar prestatiebeurs is verleend vanwege een functiebeperking, kan hij deze inzetten in de bachelor- of de masterfase. Waarom geldt deze extra tijd niet voor beide fasen van de studie? Waarom kan niet een deel van het extra jaar in de bachelorfase worden ingezet en een ander deel in de masterfase? Kan bijvoorbeeld twee keer een half jaar worden opgenomen? Er zijn immers ziektes en beperkingen die in beide fasen van de studie van invloed zijn, zo merken zij op.

Hoe lang doet een deeltijdstudent gemiddeld over zijn studie? Hoeveel studiepunten worden naar verwachting van de opleiding per jaar gehaald door een deeltijdstudent? Waarom geldt de uitlooptijd van één jaar bovenop de nominale studieduur, voordat het hogere collegegeld betaald moet worden, ook voor deeltijdstudenten? Doen zij gemiddeld niet langer over hun studie? Als deeltijdstudenten even hard zouden kunnen vorderen als voltijdstudenten, waarom zouden universiteiten dan deeltijdstudies aanbieden? Mensen kiezen voor een deeltijdstudie vanwege verplichtingen die hen beletten een voltijdstudie te volgen. Worden deeltijdstudenten niet onterecht getroffen door dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van deze fractie.

Deelt de regering de mening dat het goed is voor de ontwikkeling van een student wanneer deze naast het reguliere curriculum extra vakken volgt, bestuurswerk of vrijwilligerswerk doet, een stage in het buitenland volgt of een eigen bedrijf opzet? Deelt de regering de mening dat het een verarming is van de vorming van studenten wanneer zij deze verbreding en verdieping moeten laten schieten? Hoe wil de regering voorkomen dat studenten deze keuze straks niet meer maken uit angst voor studievertraging? Is het voor studenten die een jaar hebben verloren vanwege een verkeerde studiekeuze überhaupt nog mogelijk om zich te ontwikkelen naast hun studie? Deelt de regering de vrees dat deze studenten ervoor zullen kiezen om naast het curriculum geen extra vakken meer te volgen, geen bestuurswerk of vrijwilligerswerk te doen, geen stage in het buitenland te volgen en geen eigen bedrijf op te zetten, omdat zij studievertraging willen voorkomen? Hoe voorkomt de regering een exodus van studenten naar het buitenland, omdat studeren daar nog wel betaalbaar is?

Wat doet de regering voor bètastudenten die vaak extra jaren nodig hebben om hun studie af te ronden? Hoe voorkomt de regering dat minder studenten een bètastudie zullen kiezen, zo willen deze leden weten.

De leden van de D66-fractie vragen in het bijzonder hoe deze maatregel uitwerkt op deeltijdopleidingen. Krijgen studenten die in deeltijd studeren een boete bij overschrijding bij de toegestane studieduur die rekening houdt met het andere studieritme van deeltijdopleidingen?

Eenzelfde vraag stellen deze leden voor studies waarbij de nominale studieduur langer is dan drie jaar voor een bachelor en een jaar voor een master? Krijgen studenten aan technische en geneeskundige studies naar rato van de duur van hun studie een langere uitlooptermijn?

De leden van deze fractie vrezen dat steeds minder studenten kiezen voor een bestuursfunctie of actieve deelname aan de medezeggenschap. Hoewel een deel van die bestuursfuncties prima kan samengaan met een voltijdse studie, zijn er ook functies die de volle aandacht van de student vragen. Deze studenten blijven ingeschreven als student om een beurs te kunnen ontvangen. Het betekent echter wel dat zij eerder tegen een boete als langstudeerder zullen aanlopen. Hogescholen en universiteiten kunnen deze bestuurders compenseren uit het profileringsfonds, maar de kans dat met de aangekondigde bezuinigingen voldoende geld in dit fonds beschikbaar is, neemt af. Is de regering bereid een voorstel voor collegegeldvrij besturen voor een deel van de studentbestuurders aan het wetsvoorstel toe te voegen?

Deze leden maken zich grote zorgen over de gevolgen van onderhavig wetsvoorstel voor gehandicapten en chronisch zieken. Hoe wil de regering voorkomen dat door deze wet zij worden getroffen indien een vertraging een gevolg is door hun handicap of ziekte?

Zij vragen ook aandacht voor dyslectische studenten. Hoe wil de regering omgaan met vertragingen die hiermee samenhangen?

De leden van D66-fractie vragen tevens wat de gevolgen van de wet zijn voor studenten die in het kader van hun studie meedoen aan een project als de World Solar Challenge van de TU-Delft. Hoe wordt omgegaan met een student die studievertraging oploopt door het meedoen aan een dergelijk project?

De leden van de D66-fractie maken zich ook zorgen over het feit dat de onderhavige wet een negatief effect heeft op de hoeveelheid studenten die vanuit hun studie, of tijdens hun studie, nieuwe bedrijfjes opzetten. Zij zullen het risico op studievertraging minder willen nemen. Deelt de regering de mening dat het wenselijk is dat er meer studenten een bedrijf opzetten en dat onderhavige wet niet mag leiden tot een afremming daarvan?

De leden van deze fractie vragen of met dit voorstel studenten in het hbo die beginnen aan een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, deze opleiding staken om wat anders te gaan studeren, en later terugkeren, niet meer voor het (lage) wettelijke collegegeld mogen studeren. Volgens deze leden was dat wel mogelijk geweest als zij nooit waren begonnen aan een opleiding in onderwijs of gezondheidszorg.

De leden van deze fractie hechten veel belang aan een Leven Lang Leren. Een bijzondere groep daarbinnen vormen alleenstaande moeders, die een studie volgen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Gezien de moeilijke positie van studerende moeders, ook financieel, zal de invoering van dit wetsvoorstel tot gevolg hebben dat veel studerende moeders uiteindelijk zonder diploma moeten afhaken. Kan de regering uiteenzetten welke mogelijkheden zij heeft overwogen om voor deze groep een uitzondering te creëren?

De leden constateren dat sommige universiteiten regelingen hebben, waarbij bijvoorbeeld excellente sporters of studenten die een bestuursfunctie uitoefenen een financiële compensatie krijgen voor de opgelopen studievertraging. Het komt de leden van deze fractie als onwenselijk over dat een universiteit studenten uit de onderwijsmiddelen stimuleert, terwijl de overheid deze studenten vervolgens een boete oplegt. Wat vindt de regering van zo’n situatie en wil het nadenken over een uitzondering voor studenten die uit het profileringsfonds middelen ontvangen, zo vragen deze leden.

Langstuderen in de zin van dit wetsvoorstel betekent: langer gebruik maken van het hoger onderwijs dat door de gezamenlijke bekostigde instellingen wordt verzorgd, dan de studielast van de opleiding waarvoor de student zich inschrijft, vermeerderd met een uitloopjaar, rechtvaardigt, zo stelt de memorie van toelichting. De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering nader toe te lichten hoe deze definitie zich verhoudt tot studenten die een studie volgen met een zwaardere moeilijkheidsgraad, zoals een bètaopleiding, of die ervoor hebben gekozen om tegelijkertijd meerdere studies te doen.

Een bijzondere regeling wordt getroffen voor een student die in overeenstemming met artikel 5.6, tiende lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 een extra jaar prestatiebeurs is verleend vanwege een functiebeperking, zo stelt de memorie van toelichting. De leden van deze fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom niet is gekozen om aan te sluiten bij artikel 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waarin vanwege de in lid 2 van het genoemde artikel gedefinieerde bijzondere omstandigheden een regeling in het leven is geroepen. Vindt de regering het billijk dat in het geval studievertraging het gevolg is van (chronische) ziekte, van zwangerschap en bevalling, van bijzondere familieomstandigheden of van de wijze waarop de instelling de opleiding feitelijk verzorgt, de student geconfronteerd wordt met een extra collegegeld van € 3 000, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe in het wetsvoorstel rekening wordt gehouden met deeltijdstudenten. Zij veronderstellen dat wanneer voltijd- en deeltijdstudenten kennelijk gelijk kunnen worden behandeld het begrip deeltijdstudent zinledig is geworden.

De leden van deze fractie vragen hoe een premaster in het licht van het wetsvoorstel beoordeeld moet worden. Deze leden vragen of de premaster buiten beschouwing wordt gelaten als het gaat om het bepalen van de duur van de master voor de hoogte van het collegegeld.

7. Uitvoering en overige zaken

In de ogen van de leden van de VVD-fractie zijn er vier randvoorwaarden om tot een succesvolle uitvoering van de langstudeerregegeling te komen. Dat is ten eerste het voorsorteren van instellingen op de Veerman-agenda, ten tweede de studeerbaarheid vergroten, ten derde het invoeren van de «harde knip» en ten slotte de feitelijke uitvoering van het bindend studie advies (BSA). De mogelijkheid om je te kunnen uitschrijven en toch gebruik te kunnen maken van het Porfileringsfonds, zien de leden als een vorm van flankerend beleid.

De leden van deze fractie zien graag dat de regering in overleg treedt met de instellingen of zij hun (aangepaste) beleid op basis van de korting op het macrobudget wel voorsorterend op de Veerman-agenda kunnen invoeren, bijvoorbeeld richting de heldere keuzes voor een instellingsprofiel en de aan te bieden opleidingen.

Zij vinden het tevens van groot belang dat een student wel kan afstuderen binnen de nominale studieduur. Problemen rondom de studeerbaarheid van opleidingen zijn grofweg in een tweetal oorzaken te splitsen: (1) de studie is werkelijk te zwaar voor de periode die ervoor staat of (2) de organisatie van de opleiding werkt de student tegen. Deze leden zouden graag zien dat de regering er bij de instellingen op aandringt met medezeggenschapsraden en studenten in overleg te gaan om de studeerbaarheid van opleidingen te vergroten.

Door de bachelorfase af te ronden voordat aan de masterfase wordt begonnen, wordt de masterfase ook echt een tweede studie, met een daarbij behorende nieuwe keuzeronde voor de student. De langstudeerdersregeling vereist dan ook een «harde knip». De «harde knip» moet bijdragen aan versnelde en verbeterde studieresultaten. De «harde knip» is één van de aanbevelingen van de commissie-Veerman. Kan de regering uiteenzetten in hoeverre er al sprake is van een «harde knip» tussen bachelor- en masterfase in de praktijk? De leden van deze fractie willen de regering ook vragen om in te gaan op de opmerking van de Raad van State dat er instellingen zijn die het bindend studie advies (BSA) niet op orde hebben.

De leden van de SP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over tijdige en volledige informatieverstrekking. Is tijdige informatieverstrekking wel mogelijk, aangezien veel studenten wat betreft de studieplanning geen rekening meer kunnen houden met de aangekondigde collegegeldverhoging? Zij willen weten hoe de informatieverstrekking er precies gaat uitzien en of deze al is begonnen. Hoe kunnen studenten die nu al één jaar of meer vertraging hebben hun studieplanning hierop aanpassen, zo vragen zij.

De leden constateren dat DUO in haar reactie op het wetsvoorstel heeft gemeld dat de maatregel in haar huidige vorm uitvoerbaar is. Zij vragen hoeveel externen zullen hierbij betrokken zijn en wat hiervoor de extra kosten zijn.

Ook merken zij op dat de VSNU, HBO-Raad, ISO en LSvB hebben afgeraden dit wetsvoorstel in te dienen in zijn huidige vorm. De leden van de SP-fractie willen graag per organisatie weten wat de bezwaren zijn en wat de reactie van het ministerie is.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het onverantwoord dat studenten die door de regeling langstudeerders worden, slechts aanspraak kunnen maken op een even hoog collegegeldkrediet. Deze leden vragen of de regering rekening heeft gehouden met de verhoogde financiële druk die dit legt op studenten en tevens of er rekening mee is gehouden dat veel studenten deze druk zullen moeten opvangen door meer te gaan werken, waardoor de studieduur zelfs langer zou kunnen worden als gevolg van deze wet.

Mede in het kader van de snelle inwerkingtreding van de maatregel die de regering voorziet, vragen deze leden wat de regering bedoelt met het verzorgen van een tijdige voorlichting. Wanneer zou deze voorlichting plaatsvinden en wat houdt de voorlichting in, willen deze leden weten.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel C, art. 7.45a lid 7

De leden van de VVD-fractie ontvangen signalen dat bij verschillende opleidingen de bachelor-masterstructuur pas laat in werking is getreden. Bijvoorbeeld bij de studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam zou dit pas in september 2009 zijn geschied. De leden vragen hoe de regering omgaat met «c+1» voor studenten die nog in «oude stijl» (doctoraalstudenten) studeren.

Artikel I, onderdeel C, art. 7.45b lid 5

De uitzondering ingevolge art. 5.6 lid 10 van de Wet Studiefinanciering 2000 voor studenten die een extra jaar prestatiebeurs krijgen wegens een functiebeperking, leidt tot een mogelijk extra jaar bekostigd onderwijs tegen het wettelijke tarief in de nu voorliggende regeling. De leden van de VVD-fractie vragen hoe studenten met een functiebeperking die verder geen gebruik maken van de studiefinanciering een beroep kunnen doen op het extra jaar ten behoeve van die functiebeperking. Kan de regering daar een toelichting op geven? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat dit rechtstreeks op dezelfde criteria (om recht te hebben op studiefinanciering) gebaseerd wordt, in plaats van via het gebruikmaken van het recht op studiefinanciering, zo vragen deze leden.

Artikel I, onderdeel C, artikel 7.45b lid 4 t/m 6

Studenten die een tweede studie volgen in de gezondheidszorg of het onderwijs, zijn na het behalen van een eerdere graad uitsluitend wettelijk collegegeld verschuldigd. Ook voor studenten met een fysieke beperking geldt een aparte bepaling. De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor excellente studenten die twee studies tegelijkertijd volgen. Zij zijn voorstander van excellentie en willen deze studenten niet onevenredig hard treffen. Door het voorstel van het vorige kabinet om nog maar één bachelor en één master te bekostigen, hebben veel studenten die twee studies wilden doen, ervoor gekozen de eerste studie niet helemaal af te ronden, voordat aan de tweede studie werd begonnen. Op die manier omzeilden zij het hogere instellingscollegegeld. Graag krijgen de leden van deze fractie inzicht in deze specifieke groep: om hoeveel studenten gaat het, welke consequenties heeft het wetsvoorstel voor hen en welke mogelijkheden ziet de regering om excellente studenten niet onevenredig hard te treffen met deze regeling.

Naar aanleiding van de bepaling dat studenten die een aan een bachelor- of mastergraad gelijkwaardig afsluitend examen hebben behaald geen recht meer hebben op wettelijk collegegeld, vragen de leden van de CDA-fractie of hiermee een tweede studie wordt bedoeld? Vloeit hieruit voort dat zij het instellingscollegegeld moeten betalen of moeten zij het verhoogde wettelijke collegegeld betalen, zo infomeren zij. De leden van deze fractie vragen zich in dit kader ook af hoe het zit met studenten die een verplichte vervolgstudie moeten volgen, bijvoorbeeld een kaakchirurg die zowel geneeskunde als tandheelkunde moet studeren. Zij willen gaarne een toelichting hierop.

Artikel I, onderdeel H, artikel 18.78

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering omgaat met deeltijdstudenten. Voor deeltijdstudenten geldt een gedeeltelijk wettelijk collegegeld. Toch wordt wat betreft studieduur geen rekening gehouden met deeltijdstudenten. Terecht stelt de regering dat de «deeltijdroute» geen alternatieve route moet worden voor langstudeerders. Voor de leden van deze fractie is het wel van belang dat mensen die al werken en die een eigen afweging maken om in deeltijd zichzelf te ontwikkelen om een betere positie op de arbeidsmarkt te veroveren, daar zelf in investeren, niet onevenredig benadeeld worden. Zoals een student het formuleerde: «Als deeltijdstudenten even hard zouden kunnen vorderen als voltijdstudenten, waarom zouden universiteiten dan deeltijdstudies aanbieden?» Kan de regering uiteenzetten hoe de langstudeerdersregeling uitwerkt voor met name universitaire deeltijdstudenten, die wel substantieel langer over hun studie doen dan de nominale studieduur voor voltijdstudenten?

Artikel VI, onderdeel A, artikel 6.13

In de toelichting lezen de leden van CDA-fractie dat er nog steeds studenten kunnen zijn die geen studiefinanciering meer ontvangen, maar nog wel een OV-kaart. De leden van deze fractie waren in de veronderstelling dat het niet meer mogelijk is om een OV-kaart te hebben als het recht op studiefinanciering is komen te vervallen. Zij verzoeken om een toelichting.

Artikel VIII

In de memorie van toelichting staat: «er zijn maatregelen getroffen voor bepaalde situaties van overmacht (onder meer functiebeperkingen).» Welke situaties van overmacht acht de regering nog meer voorstelbaar, willen de leden van de GroenLinks-fractie weten. Zij vragen of de regering bereid is daarbij ook expliciet rekening te houden met studievertraging als gevolg van een zwangerschap en bevalling.

Voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Griffier van de commissie,

De Kler