Vastgesteld 19 juli 2011
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 16 juni 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 18 maart 2011 houdende de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking (32 605, nr. 2);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 13 mei 2011 met vragen en antwoorden betreffende de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking (32 605, nr. 4);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 17 mei 2011 betreffende de nazending van de tabel in vraag 36 bij de antwoorden op de vragen over de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking (32 605, nr. 2);
– de brief van staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 16 december 2010 over de IOB-evaluatie van de Nederlandse hulp aan Nicaragua 2005–2008 (32 500, nr. 124);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 03 maart 2011 met daarin het verslag van het bezoek aan de Democratische Republiek Congo en Rwanda (29 237, nr. 134);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 26 mei 2011 over de voortgang van de onderhandelingen over de verruiming van de ODA-richtlijnen (32 605, nr. 15);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 14-06-2011 betreffende de landenlijst van landen die in 2010 meer dan 2 mln. Official Development Assistance (ODA) van Nederland hebben ontvangen (32 605, nr. 24).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Pechtold
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Dikkers, Driessen, Dijkhoff, El Fassed, Ferrier, Hachchi, Irrgang, De Roon, Van der Staaij en Voordewind,
en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Vorige maand spraken wij over de visie van deze regering op ontwikkelingssamenwerking en vandaag spreken wij over vertaling van die visie in beleid. Het CDA-uitgangspunt blijft dat wij ontwikkelingssamenwerking doen vanuit het morele besef voor de verantwoordelijkheid voor onze medemens. Vandaag de dag komt de nauwe samenhang tussen wat daar en hier gebeurt daarbij en kunnen wij dus ook spreken van een welbegrepen eigenbelang. De meerwaarde zit in de combinatie van die twee zaken: morele verplichting en welbegrepen eigenbelang. Alleen op die manier houden wij een effectief ontwikkelingsbeleid in stand dat internationaal onderscheidend blijft.
De staatssecretaris heeft gekozen voor vijftien landen die opgedeeld zijn in drie categorieën en voor één regio. Ik wil het kabinet met die laatste keuze complimenteren. Problemen houden niet op bij landsgrenzen. Wij moeten veel meer toe naar een regionaal georiënteerd beleid. De regio die is gekozen, is Midden-Amerika. Ik ben allereerst benieuwd hoe dat regionale beleid eruit gaat zien en wie dat gaat bepalen. Ik stel voor dat er samenwerking gezocht wordt met kennisinstellingen daar en hier, met ngo's, maar ook met stedenbanden. Graag een reactie. De problematiek in deze regio heeft alles te maken met criminaliteit, mensenrechten en straffeloosheid. Op die gebieden speelt Nederland een voortrekkersrol. Voor mijn fractie blijft het mensenrechtenbeleid prioritair in het buitenlandse en OS-beleid. Om dat nieuwe regionale beleid uitvoering te kunnen geven, is het van belang dat wij zichtbaar aanwezig zijn en dat een diplomatieke presentie van Nederland in een land als Guatemala geen overbodige luxe is. De minister van Buitenlandse Zaken heeft mijn fractie toegezegd hier bij de begroting voor 2012 op terug te komen. Ik verwacht in de beleidsbrief Latijns-Amerika een nadere analyse van de grensoverschrijdende problematiek, onderbouwing van de keuzes en beleidsvoornemens voor de regio.
Mijn complimenten aan het kabinet voor de duidelijke keuze voor landen waar Nederland een historische band mee heeft. Alleen al vanwege de taalverbondenheid zijn die landen voor Nederland anders dan andere buitenlanden en bestaat er een bijzondere relatie. De vraag is hoe wij aan die relatie inhoud geven. Hierbij kan de in ons land aanwezige kennis en deskundigheid een grote rol spelen.
Wat houdt het precies in om als transitieland bestempeld te worden? Kunnen transitielanden bijvoorbeeld gebruikmaken van centrale fondsen, zoals het Stabiliteitsfonds en het Mensenrechtenfonds? Ik neem aan dat wij in de brief over Latijns-Amerika een nadere analyse krijgen over de situatie van en de relatie met een land als Colombia, een transitieland.
De landen waar wij weggaan, zijn in twee groepen te verdelen. De landen waar wij klaar zijn en de landen waar wij nog net niet klaar zijn met ontwikkelingssamenwerking. Onder die laatste categorie vallen landen als Burkina Faso en Bolivia. Wij hebben daar veel bereikt, maar die landen zijn er nog niet. Het zijn landen waar wij alleen weg kunnen als wij goed overleg gevoerd hebben met andere donoren om te weten dat ons werk, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, daar wordt voortgezet. Anders is het kapitaalvernietiging. Wij gaan weg uit de landen waar wij klaar zijn en ons doel hebben bereikt; ontwikkelingssamenwerking doen wij om onszelf zo snel mogelijk overbodig te maken. Maar dan? Gaan wij weg op het moment dat wij de vruchten van ons werk kunnen plukken, zoals in Bolivia?
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik ben blij met het pleidooi van mijn CDA-collega. Zij zegt dat wij nog niet weg mogen uit de landen waar wij nog niet klaar zijn, zoals Burkina Faso en Bolivia. Begrijp ik het goed dat de CDA-fractie pleit voor het op de kaart houden van deze landen?
Mevrouw Ferrier (CDA): Als mevrouw Dikkers goed naar mij had geluisterd, had zij gehoord dat wij daar pas weg kunnen als wij zeker weten dat wat wij opgebouwd hebben niet verdwijnt door kapitaalvernietiging en dat er een goede opvolging aan wordt gegeven door onszelf of door andere donoren. Nederland is niet het enige land dat aan ontwikkelingssamenwerking doet. Ik wil wel weten hoe dat geregeld is.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Dus wij vertrekken niet voordat er een goede opvolging is?
Mevrouw Ferrier (CDA): Wij vertrekken niet voordat wij weten dat wat wij hebben opgebouwd niet in elkaar stort omdat wij alles uit onze handen laten vallen.
Mevrouw Hachchi (D66): Volgens mij heeft de staatssecretaris eerder aangegeven dat hij geen garanties kan geven. Hij zei dat hij zijn best doet, maar hij heeft niet uitgesloten dat wij weggaan zonder dat er een fatsoenlijke opvolging is. Wat vindt mevrouw Ferrier van dat antwoord?
Mevrouw Ferrier (CDA): Garanties zijn er eigenlijk nooit. Als je het hebt over ontwikkelingssamenwerking, weet je dat er in korte tijd zoveel kan veranderen dat garanties niet te geven zijn. Het is belangrijk dat wij niet zomaar weggaan en dat wij weten dat er in een bepaald land of een bepaalde sector voortgang is. Een ander land hoeft niet precies hetzelfde te doen, maar wij weten dan dat wat wij geïnvesteerd en opgebouwd hebben, niet implodeert. Anders doen wij aan kapitaalvernietiging, zeg ik tegen mevrouw Dikkers, mevrouw Hachchi en de heer Voordewind, want wat wij hebben opgebouwd, zal dan niet de vruchten afwerpen die wij ons hadden voorgesteld. Mijn fractie wil die kapitaalvernietiging niet. Keiharde garanties zijn niet te geven, maar ik wil er wel over geïnformeerd worden.
Mevrouw Hachchi (D66): De premier zei: garanties zijn er alleen bij stofzuigers. Het gaat mij niet om garanties, maar om de hardheid van de woorden van mevrouw Ferrier als zij aangeeft dat er geen sprake mag zijn van kapitaalvernietiging. Ik heb de staatssecretaris in meerdere debatten horen zeggen dat wij zeker gaan stoppen en dat hij niet kan uitsluiten dat er in sommige gevallen geen opvolging is. Hoe hard zijn de woorden van mevrouw Ferrier?
Mevrouw Ferrier (CDA): Mijn woorden zijn harder en betrouwbaarder dan menig stofzuiger. Wij geven aan dat wij niet zomaar weggaan. Men kan mij niet zeggen waar wij over drie jaar staan in de landen waar wij gaan uitfaseren. Ik wil wel weten wat de inzet is op het niveau van donoren, in navolging van de Paris Declaration, in Europees verband en internationaal verband. Welke afspraken worden gemaakt? Hoe moeizaam het ook gaat, er moeten afspraken gemaakt worden. Ik wil op de hoogte worden gehouden van wat er gebeurt. Wij zijn niet per 1 januari 2012 weg. Het is een moeizaam proces. Ik loop lang genoeg mee in dit veld om te weten dat het zo is. Daarom begrijp ik dat er geen garanties zijn, maar ik vind dat Nederland er bovenop moet zitten, en meer dan menig ander land, omdat het meer dan menig ander land zijn deskundigheid en zijn geld heeft ingezet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mocht de Kamer eenstemmig laten horen dat wij niet zomaar weg mogen lopen, dan hoop ik dat de staatssecretaris die garanties wel kan geven. Het gaat hier om behoorlijk bestuur. Het beleid met nadruk op het thema onderwijs, dat wij hebben ingezet toen CDA en ChristenUnie samen in de coalitie zaten, mogen wij niet zomaar uit onze handen laten vallen. Wij hebben daarvoor samen amendementen ingediend. Als mevrouw Ferrier geen garantie wil afgeven, kan zij dan zeggen dat zij de kapitaalvernietiging wil voorkomen en veilig wil stellen dat andere donoren onze inspanningen overnemen?
Mevrouw Ferrier (CDA): Dat is precies wat ik zeg. Garanties zijn er niet te geven, zeker niet op dit beleidsterrein. Ik wil weten welke afspraken er gemaakt worden en hoe die zorgvuldige afbouw plaats gaat vinden. De Kamer moet daar regelmatig over geïnformeerd worden omdat wij geen kapitaalvernietiging willen. Garanties ga ik de staatssecretaris niet vragen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij worden geacht vandaag in te stemmen met de focusbrief, inclusief de landen en de landenlijst die de staatssecretaris voorgeeft. Wij weten dat het hele plan en de overdracht pas eind 2011 plaatsvindt. Is mevrouw Ferrier bereid om als wij de definitieve plannen hebben, alsnog te zeggen dat wij het zo niet moeten doen?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb het zo begrepen dat wij niet per 1 januari 2012 weg zijn – ik hoor het graag van de staatssecretaris als ik mij daarin vergis – en dat er een zorgvuldige afbouw is. Ik ga ervan uit dat wij die zorgvuldige afbouw nauwlettend volgen. Op basis van de vijftien gekozen landen, weten wij in welke landen wij gaan afbouwen. De komende jaren gaan wij dat volgen. Ik kan de heer Voordewind geruststellen: de CDA-fractie zal aan de bel trekken als dingen niet goed gaan. Dat houdt niet in dat wij nu zeggen dat wij dit traject niet in kunnen gaan. Zo'n traject duurt een aantal jaren en biedt genoeg gelegenheid om aanpassingen en bijstellingen toe te passen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik probeer het ook maar eens even. Zegt mevrouw Ferrier nou dat er geen onomkeerbare stappen gezet moeten worden zonder dat de uitfasering bekend is en er afspraken zijn gemaakt? Op welke termijn wil zij die informatie? Wij kunnen het wel gaan volgen, maar uiteindelijk moet er worden afgebouwd en willen wij de zekerheid hebben dat dit zorgvuldig gebeurt. Zegt zij dat zonder zo'n afspraak er geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet? Of gaat zij het omdat die garanties niet te krijgen zijn alleen maar volgen?
Mevrouw Ferrier (CDA): Nee, zo is het niet. In eerdere debatten met de staatssecretaris heb ik hem herhaaldelijk op dit punt bevraagd. Het mag duidelijk zijn dat dit voor mijn fractie een heel belangrijk punt is. Ik heb duidelijke antwoorden van de staatssecretaris gekregen; hij deelt de zorg die mijn fractie heeft geuit en pleegt inzet onder de donoren op Europees, op internationaal en op OESO-niveau om tot goede afspraken te komen. Die regel je niet in een paar dagen. Ook dat is een proces. Ik zeg niet dat wij het niet doen omdat het fout zal gaan. Nederland is niet het enige donorland. Ik heb er vertrouwen in dat op grond van goede afspraken het mogelijk is om op een verantwoorde en zorgvuldige manier sectoren en landen af te bouwen. Nogmaals: voor mij is het belangrijk dat ik weet welke afspraken gemaakt zijn. De staatssecretaris pleegt daar inzet op en wij zijn er regelmatig over geïnformeerd in verschillende debatten. Het is voor het CDA heel belangrijk en ik wil er nauw van op de hoogte gehouden worden. Het is niet iets wat zich binnen een week gaat voltrekken; het is een proces van een aantal jaren waar de Kamer bovenop kan zitten en mijn fractie zal dat zeker doen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Zegt mevrouw Ferrier dan: geen afspraak, geen afbouw?
Mevrouw Ferrier (CDA): Volgens mij zijn er al afspraken. Als je dit traject gaat, is het belangrijk dat je bekijkt hoe het neerdaalt in de praktijk en waar het toe leidt. Je weet niet wat er onderweg gebeurt, wat voor situaties er zijn en hoe je zaken aan moet passen. Ik wil weten hoe wij het met een land als Burkina Faso regelen. Mijn beeld is dat daar veel donoren weggaan. Ik zeg niet dat wij het niet gaan doen, maar ik wil wel graag goed op de hoogte gehouden worden.
Voorzitter. De andere categorieën landen zijn de landen waar wij klaar zijn en waar wij ons doel bereikt hebben. Ontwikkelingssamenwerking heeft als doel jezelf zo snel mogelijk overbodig te maken. Gaan wij dan zomaar weg? Doen wij de deur dicht? Gaan wij dan niet net weg op het moment dat wij de vruchten van ons werk kunnen plukken? Ik denk dan aan een land als Bolivia waar veel gas is, maar ook aan landen in Afrika. Andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, gaan juist naar die landen toe omdat ze booming zijn op economisch gebied mede dankzij onze inzet op ontwikkelingssamenwerking. Ik vind weggaan dan niet verstandig. Ik mis een duidelijke visie op overgangsbeleid en hoor daar graag meer over.
Mijn fractie kan zich in grote lijnen vinden in de sectoren die gekozen zijn, maar het rentmeesterschap is voor haar geen papieren beginsel. Uit de focusbrief maken wij op dat financiering van programma's voor bossen en biodiversiteit alleen mogelijk is indien er een directe relatie is met de houtketen en dat milieumainstreaming gerelateerd moet zijn aan de productieve prioritaire sectoren water en voedsel. Wat houdt dat in voor de noodzakelijke vergroening van het ontwikkelingsbeleid? Mijn fractie heeft hierover een motie ingediend. Achterblijven op rentmeesterschap is economisch onverstandig en ethisch onaanvaardbaar. Doorzetten is een absolute noodzaak. Duurzaamheid vergt een coherente integrale aanpak in het instrumentarium van het bedrijfsleven, in de multilaterale programma's, in de beleidsdialoog met partners en in internationale onderhandelingen. Wetenschappelijk is bekend tegen welke planetary boundaries wij aanlopen: de triple crisis, voedsel, energie en financiën, de voortdurende prijsvolatiliteit en de uitputting van schaarse grondstoffen, natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen in combinatie met de vraag hoe wij over een aantal jaar negen miljard mensen van voedsel voorzien en vervolgens hun afval absorberen in onze ecosystemen. Daar nu niet aan werken betekent afwentelen op komende generaties en dat vindt mijn fractie onverantwoord. Het bedrijfsleven ziet dat in. Ngo's die werken op plekken waar het water tot aan hun lippen staat of in landen met extreme droogte, weten het ook. Het ontbreekt vaak aan de inzet van de overheid. Duurzaamheid is niet het toefje slagroom op de taart, maar moet de taartbodem zijn. De bedoeling van de motie was te komen tot pilots waarin overheid, bedrijfsleven en ngo's samenwerken, zodat ze de nodige ervaring op kunnen doen om het ontwikkelingsbeleid te vergroenen. Daarbij zijn het ecosysteembehoud, de bossen en de ecologische veiligheid een belangrijk onderwerp. Daarvoor staat en stond het CDA en ik wil daarom een aantal toezeggingen van de staatssecretaris. Ik heb gehoord dat, in het verlengde van het afgekondigde kapmoratorium van het maagdelijk bos, in Kalimantan bedrijven uit de hoek van voedingsmiddelen, water en hout samen willen werken met Nederlandse kenniscentra voor voedsel, water en bossen, ngo's en betrokken overheden. Het CDA wil graag dat het kabinet in overleg treedt met de initiatiefnemers voor de bedoelde pilot en de Kamer voor de behandeling van de begroting van 2012 hierover informeert.
De focusbrief gaat niet meer in op het belang van de klimaataspecten, terwijl ondersteuning van nationale milieuplannen en capaciteitsopbouw van groot belang zijn. Kan de staatssecretaris aangeven hoe wij daarmee omgaan? Datzelfde geldt voor bossen. Het is niet voor niets dat wij gevraagd hebben om het Guana Shield in het oog te houden. Hoe gaan wij verder om met bossen en biodiversiteit? Veel mensen, met name arme, zijn afhankelijk van de ecosystemen. Wij weten allemaal dat het gebruik van energie zal toenemen terwijl schone lucht schaarser wordt. Het is in het belang van ontwikkelingslanden, maar evenzeer in ons belang, dat schone, hernieuwbare energie het leeuwendeel van de groeimotor wordt. Ontwikkelingslanden met veel zon en wind kunnen een grote rol spelen bij het ontwikkelen van nieuwe en hernieuwbare technologieën. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Hoe kunnen wij dat bevorderen?
Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter. Heeft de staatssecretaris wel eens geprobeerd om 0,7% van een pizza af te snijden? Dat is namelijk maar een heel klein stukje. 0,7% van ons bruto nationaal product wordt ingezet om wereldwijd armoede te bestrijden. Nu moet zelfs dat kleine stukje van de pizza terug naar ons hongerige Holland. De meerwaarde voor Nederland en het verbeteren van de economische positie van Nederland is een van de selectiecriteria voor de landenlijst van deze staatssecretaris. Ik verzin het niet, dat staat in de focusbrief. Dit is een kruideniersmentaliteit. Dit is omgekeerde ontwikkeling en omgekeerde coherentie. Het ontwikkelingsbeleid moet dienend zijn aan de vakdepartementen van Nederland in plaats van andersom. De nadruk op het economische eigenbelang stuit mij tegen de borst. Nederland isoleert zich in de wereld. Blijkbaar meent deze regering dat we Latijns-Amerika zonder problemen de rug kunnen toekeren. Alsof Nederland niet op cruciale momenten in dat continent een succesvolle rol heeft gespeeld. Alsof coke, die de oorlogen in dat gebied voedt, niet ook in de neuzen van Nederlanders verdwijnt. Wij hebben daar een rol te spelen.
Ik verheug me in het geheel niet op dit debat over de landenlijst. Ik vind het beschamend. Het is kwartetten met de allerarmsten van de wereld en dat zou een CDA-staatssecretaris toch niet moeten willen. Dit kabinet heeft volkomen willekeur toegepast bij de samenstelling van de nieuwe landenlijst. Ik wil heel erg graag dat de staatssecretaris zijn huiswerk over doet of coulant is en een aantal landen de kans geeft om nog wat langer van de Nederlandse expertise en middelen te kunnen profiteren, zoals Burkina Faso, de Democratische Republiek Congo (DRC), Tanzania en Guatemala. Graag een reactie.
Waarom is de lijst samengesteld zonder betrokkenheid van maatschappelijke organisatie en het bedrijfsleven? Ik kan mij niet voorstellen dat VNO-NCW blij is met de sluiting van zoveel posten in landen waar het bedrijfsleven zaken doet. Waarom toch die vliegende haast? Waarom volgen wij niet het voorbeeld van de Britten en maken wij pas op de plaats? Wij kunnen dan een grondige analyse maken van de noden in de landen daar en niet op basis van het aanbod hier. Ik wil graag dat de staatssecretaris zijn huiswerk over doet. Snoei niet dit jaar, maar maak pas op de plaats. Wientjes wacht wel even.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben verbaasd over de woorden van mevrouw Dikkers. Wij hebben toch samen een motie ingediend die zegt dat ontwikkelingssamenwerking ongebonden en vraaggestuurd moet zijn? Die motie is door de Kamer aangenomen en door de staatssecretaris bestempeld als ondersteuning van beleid. Waarom zegt zij nu dat het beleid niet gaat om de noden van de mensen daar? Wij hebben dat nota bene nog eens extra bevestigd in die motie die het beleid ondersteunt.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Het kan niet zo zijn dat de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid centraal staan. Ik maak mij daar grote zorgen over. Er komen vast nog meer moties over en ik hoop op uw steun.
Voorzitter. De staatssecretaris moet wat mij betreft pas op de plaats maken en opnieuw kijken naar de landenlijst en de verdeling in EU-verband. De staatssecretaris heeft ons doen geloven dat in de marge van de OS-Raad van de EU voldoende debat is geweest over de verdeling van landen onder de like-minded Europese donoren. Ik sprak vorige week de Deense ontwikkelingssamenwerkingsminister over Burkina Faso en de verdeling van de onderwijsactiviteiten. Hij zei: that's a lie. Ik kan me niet voorstellen dat de staatssecretaris de Kamer zou voorliegen. Daar lijkt hij mij de man niet naar. Ik geloof wel dat hij het wat rooskleuriger heeft willen voorspiegelen. Hij heeft zijn mond vol van donorcoördinatie, maar kan niet met een handjevol Europese collega’s tot een vergelijk komen. Bij wie ontbreekt dan de politieke wil?
De PvdA wil best akkoord gaan met een verkleining van de landenlijst; ook de vorige minister was daarmee bezig. Ik zie er de logica van in; sommige landen zijn het hulpstadium ontgroeid en het is heel goed om een nieuwe fase in te gaan. Wij willen echter geen landenlijst op basis van een slechte analyse. Burkina Faso wordt een donor orphan. Nederland is daar de grootste donor. Wij gaan weg en andere donoren trekken zich terug: de Japanners met hun huizen- en scholenprojecten, de Denen, de Britten, de Duitsers en de Zweden. Wat hebben de Burkinabé ons aangedaan, dat we ze zo in de steek laten.
De exitstrategie die de staatssecretaris wil hanteren, komt nog van de vorige minister. Die schreef vrij letterlijk dat succesvolle exitstrategieën aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. De belangrijkste voorwaarde is dat de institutionele capaciteit in het partnerland zodanig dient te zijn, dat zij in staat is de gaten te vullen die het gevolg zijn van de uitfasering. De institutionele capaciteit moet genoeg zijn om de klappen op te vangen. Kan de staatssecretaris mij garanderen dat deze afspraken nog steeds staan?
De PvdA vindt het zeker niet verkeerd om thematische keuzes te maken en steunt de gekozen speerpunten. Ik heb twee kanttekeningen. Ten eerste wil dat we hier deskundigheid hebben, nog niet zeggen dat we daar succesvol zijn. Er zal in kennis moeten worden geïnvesteerd. Het tweede punt is de illusie van maakbaarheid. De speerpunten suggereren een maakbaarheid die er niet is. Alsof je aan economische groei kunt werken, zonder dat je zwaar investeert in onderwijs en alsof je aan seksuele gezondheid van vrouwen wat kan doen, zonder te investeren in de brede gezondheidszorg. De staatssecretaris geeft in zijn focusbrief bij de doelstellingen voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) aan, dat we de kwaliteit en de toegang tot de particuliere en de publieke gezondheidsdienst willen verbeteren in relatie tot SRGR. Ontwikkelingslanden klagen juist steen en been over de hoeveelheid verticale gezondheidsfondsen. Vraaggestuurd werken zou betekenen dat ze daarin meer de vrije hand krijgen. Graag een reactie.
De staatssecretaris heeft het zich moeilijk gemaakt door tijdens de begrotingsbehandeling. Hij zei dat we minder aan onderwijs gaan doen omdat we daar niet zo goed in zijn, maar dat we er nog wel heel veel aan doen. Hoe geeft de staatssecretaris het beleid rond zijn niet-prioriteiten vorm? We besteden er wel een hoop geld aan. De staatssecretaris verwacht veel heil van de publiekprivate partnerschappen (PPP). Ik ben daar op zich positief over, maar ik neem aan dat hij bij het uitschrijven van een nieuwe tender wacht op het SER-advies. Ik zou ook graag zien dat bij het afsluiten van de PPP’s de OESO-normen worden aangehouden en dat Nederland ook actief bekijkt of deze normen niet geschonden worden. Graag een reactie. Het spijt de PvdA-fractie dat we gaan kwartetten met de allerarmsten van de wereld. Dat is beschamend. De PvdA vindt dat de staatssecretaris pas op de plaats moet maken. Nederland moet de arme landen niet hun laatste pizzapuntje afnemen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Aan de ene kant zegt mevrouw Dikkers dat er pas op de plaats gemaakt moet worden en dat het huiswerk over moet. Aan de andere kant zegt zij dat zij ook vindt dat er gefocust moet worden op landen en dat zij de keuzes voor de sectoren steunt. Wat is nu haar eindconclusie? Gaat zij hiermee akkoord of niet, of gaat zij akkoord onder voorwaarden?
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik wil wel akkoord gaan met de themakeuzes, maar niet met het landenlijstje. Ik vind dat een buitengewoon rigide lijstje waarop een aantal heel belangrijke landen afvallen. Ik neem aan dat mevrouw Ferrier dat met mij eens is.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. De D66-fractie voelt de grote noodzaak om juist in tijden van economische crisis solidair te zijn met de kansarmen in de wereld. Wij wilden niet bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking en vinden het spijtig dat dit kabinet daar wel voor kiest. Mijn fractie ondersteunt het streven om effectiever en efficiënter beleid voor ontwikkelingssamenwerking te ontwikkelen. Allereerst wil ik ingaan op de totstandkoming van de gemaakte keuzes. Afstemming met het maatschappelijk middenveld en andere Europese landen heeft niet of zeer beperkt plaatsgevonden. Juist met zo'n grootschalige bezuiniging is betrokkenheid van het maatschappelijke middenveld en de Europese partners van belang. Als wij dieper inzoomen op de vijftien landen waarvoor is gekozen, wordt soms gezegd dat wij daar al zolang zitten dat wij er blijven en soms dat wij er al zolang zitten dat wij er weggaan. Dat is in strijd met elkaar. De landenlijst is tot stand gekomen door criteria die verschillend geïnterpreteerd kunnen worden. Dat is misschien niet helemaal te voorkomen als wij terug gaan van drieëndertig naar vijftien landen, maar voor mijn fractie was meer internationale afstemming en meer afstemming met ngo's zeer wenselijk geweest.
De D66-fractie wil koehandel over landen zoveel mogelijk voorkomen, maar bij drie landen plaatsen wij een kanttekening over de regionale benadering. Wij vinden het opmerkelijk dat Congo is afgevallen als enige land van het Grote Merengebied en dat Pakistan afvalt terwijl wij jarenlang in Afghanistan een missie hadden en nu een politiemissie hebben. Die twee laatste landen kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ten slotte valt Burkina Faso af, terwijl de regiolanden Mali en Benin wel op de lijst staan. De projecten in Burkina Faso zijn belangrijk en er gaan meer Europese landen weg uit dit land. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Nederland gaat minder doen aan onderwijs en gezondheidszorg. Ik sta stil bij de overdracht van projecten waarmee wij stoppen. De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat die overdracht zorgvuldig gebeurt. Tegelijk kan hij niet garanderen dat projecten alleen worden stopgezet als er opvolging is. Voor ieder land zou een exit- of transformatiestrategie uitgewerkt worden. Hoe staat het daarmee? Nederland vertrekt uit landen in Latijns-Amerika na jaren van investeren. Wat is de doordachte visie hierachter? Het van belang te weten hoe dit kabinet het partnerschap met Bolivia, Guatemala en Nicaragua beëindigt.
Mijn fractie krijgt signalen dat Nederlandse ambassades geattendeerd worden op en geïnstrueerd worden over de overige drie prioriteiten, maar niet over SRGR. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Een van de belangrijkste thema's voor het OS-beleid is coherentie. Het OS-beleid heeft weinig zin als andere departementen niet erg meewerken of zelfs contraproductief zijn. De visie van dit kabinet op coherentie zou tegelijk komen met de globaliseringsstrategie. Die laatste is er nog niet, terwijl er wel keuzes gemaakt zijn en nieuw beleid uitgevoerd wordt. Dat is eerst doen en dan denken. Hetzelfde geldt voor de adviezen van de SER over ontwikkelingssamenwerking ten opzichte van het bedrijfsleven en de Europese Unie. Die zijn nog in de maak. Wat zijn deze adviezen waard als het kabinet al keuzes maakt en doordendert?
In de Arabische regio gaan de omwentelingen in een sneltreinvaart. Mijn fractie heeft een motie ingediend om de status van Egypte als partnerland te behouden of Egypte een andere bijzondere status te geven. Daarnaast is de motie-Pechtold/Timmermans aangenomen, die onder andere vroeg om een advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over de Arabische regio en om binnen het OS-beleid en -budget een status aparte te creëren voor de landen in de regio. De AIV heeft gisteren advies uitgebracht en wij zijn erg benieuwd naar de kabinetsreactie op deze motie en het advies. 28 juni komen wij hierop terug.
Twee weken geleden heb ik een motie ingediend over een overkoepelend genderbeleid en over het genderperspectief op alle andere beleidsterreinen. Deze motie heb ik aangehouden omdat de staatssecretaris vandaag zijn visie wilde uiteenzetten. Ik hoop dat hij nu met toezeggingen kan komen. D66 ziet vrouwen als krachtige medestanders in de strijd tegen armoede. Zij zijn de motor voor het bevorderen van zelfredzaamheid en onafhankelijkheid van ontwikkelingslanden.
De heer Driessen (PVV): Mevrouw Hachchi heeft het over vrouwenrechten en de positie van vrouwen. Weet zij in welke landen de positie van vrouwen het slechtst is?
Mevrouw Hachchi (D66): Er zijn nogal wat landen waar de positie van vrouwen slecht is. Wil de heer Driessen de atlas erbij hebben?
De heer Driessen (PVV): Ik zal mevrouw Hachchi een beetje helpen. Het zijn inderdaad meerdere landen. Afghanistan staat bovenaan het lijstje van landen waar vrouwen het het slechtst hebben. Zoals zij weet is dat een islamitisch land. Ook Pakistan en Somalië scoren heel erg hoog op het lijstje. Ziet mevrouw Hachchi met mij een verband tussen de slechte positie van vrouwen en het feit dat die vaak wonen in landen waar de islamitische ideologie heerst?
Mevrouw Hachchi (D66): Allereerst: de islam is een godsdienst. Ik verschil daarin van mening met de PVV. Wij kunnen daar lang over discussiëren, maar daar komen wij toch niet uit. Ik zie geen verband tussen het geloof en de positie en rechten van vrouwen. Ik denk dat ik daarmee een duidelijk antwoord heb gegeven.
De heer Driessen (PVV): Dat is een bizar antwoord. Op elk lijstje over de positie van vrouwen, de slechte behandeling van vrouwen en over het gebrek aan vrouwenrechten springen de islamitische landen er by far bovenuit.
Mevrouw Hachchi (D66): Of wij hebben een zuivere discussie over de islam als geloof en wat dat betekent, of wij hebben het over de machtscultuur bij mannen waar in heel veel islamitische landen sprake van is. Dat is een heel andere discussie dan de geloofsdiscussie. Ik ben het ermee eens dat je het daarbij hebt over de positie van vrouwen, maar dan wil ik ook de niet-islamitische landen waar vrouwen een slechtere startpositie hebben noemen. Het zijn twee fundamentele discussies: de discussie over de islam en het geloof, en die over de landen waar de machtscultuur heerst die ervoor zorgt dat vrouwen een achtergestelde positie hebben.
De heer Irrgang (SP): Is het juist dat er op al die conferenties waar gesproken wordt over de rechten van vrouwen, een duivels verbond is van islamitische fundamentalisten en christenfundamentalisten? Ik denk bijvoorbeeld aan het Vaticaan. Is het dan gepast dat als er over een islamitische ideologie wordt gesproken, er ook wordt gesproken over een christelijke ideologie van vrouwenonderdrukking die de afgelopen eeuwen behoorlijk heeft huisgehouden in dit continent en in Latijns-Amerika en die nog niet volledig is overwonnen?
Mevrouw Hachchi (D66): Ja, dat is waar. Nogmaals, ik vind dat wij de discussie over het geloof moeten scheiden van de discussie over de machtscultuur in landen waar vrouwen een achtergestelde positie hebben. Ik deel het inzicht van de heer Irrgang.
Voorzitter. Ik breng nog een keer onder de aandacht dat vrouwen vaak als slachtoffer worden gezien, terwijl het krachtige medestanders in de strijd tegen armoede zijn. Zij zijn de motor voor het bevorderen van zelfredzaamheid en onafhankelijkheid van ontwikkelingslanden. Een specifiek structureel beleid dat gericht is op de positie van vrouwen is hiervoor nodig. Dat is iets anders dan vrouwen als verplichte paragraaf toevoegen in beleidsbrieven van de regering. Er is een grondige analyse nodig van het beleid en een voortdurende waakzaamheid voor de mogelijk nadelige effecten van ander beleid op de positie van vrouwen.
De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Dit debat is in tweeën geknipt. Bij het debat over het WRR-rapport hebben wij een deel van de inhoud en de grote lijnen besproken. De focusbrief gaat een stap verder en laat lezen hoe al die adviezen en gemaakte keuzes hun neerslag krijgen in concreet beleid en keuzes. De VVD kan zich goed vinden in deze focusbrief en vindt hem een stap in de goede richting. Ook kunnen wij ons goed vinden in de themaselectie. Veiligheid en rechtsorde zijn voor ons een essentiële voorwaarde voor iedere ontwikkeling. Water is bij uitstek een gebied waarop Nederland expertise heeft en meerwaarde kan bieden. Voedselzekerheid is nodig om voor de ontwikkeling van landen en de hongerproblematiek, van een stoplap naar een echte ontwikkeling en duurzame, standhoudende oplossingen te gaan. De laatste prioriteit, maar zeker niet de minst belangrijke, is SRGR waarbij veel zaken bij elkaar komen als het gaat om gezondheid, de positie van vrouwen en meisjes, non-discriminatie en respect voor ieder individu. Wij kunnen ons goed vinden in deze thema's. Het is goed dat hier de focus op ligt omdat Nederland meerwaarde kan bieden. Het aspect van werkgelegenheid en economische ontwikkeling snijdt daar doorheen en gaat de VVD zeer aan het hart. Niet omdat wij vinden dat het Nederlands bedrijfsleven gespekt moet worden, zoals wel eens betoogd wordt. Ik ontvang bijzonder weinig complimenten van het bedrijfsleven over OS en het openstaan van subsidiepotjes. Ik zie het spekken ook niet terug in de gepresenteerde plannen waarin relatief kleine verschuivingen zijn. Het is bevreemdend dat er een absurdistische pavlovreactie komt zodra je het hebt over economische ontwikkeling en de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren naast die van de overheid en de ngo's, zowel hier als in ontwikkelingslanden. De PvdA had het over de pizza, vroeger had je het over de koek. Ik kan mevrouw Dikkers geruststellen. Dit kabinet doet er alles aan om die Nederlandse pizza zo snel mogelijk weer te laten groeien. Aangezien ontwikkelingssamenwerking nog steeds het enige beleid is dat procentueel gelinkt is aan het nationaal product, zal het ontwikkelingssamenwerkingsbudget daardoor ook groeien. Het gaat minder snel dan wij hopen, maar dat komt omdat er nog wat oude bonnetjes liggen van in het verleden bestelde pizza's die al opgegeten zijn. Ik vraag de staatssecretaris geen centimeter af te doen aan de impuls voor het economische beleid, om het beleid in de komende jaren uit te breiden waar het succesvol blijkt en de kans te grijpen die zich voordoet om tot economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te komen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Deelt de heer Dijkhoff mijn mening dat in ontwikkelingslanden het mkb de motor is van de economie, net als in Nederland?
De heer Dijkhoff (VVD): Mijn volgende zin was: wij zijn vooral erg benieuwd naar de kredietfaciliteit voor het midden- en kleinbedrijf die de staatssecretaris in het vorige debat aan de Kamer heeft toegezegd. Daaruit blijkt dat het antwoord op de vraag van de heer El Fassed ja is.
De heer El Fassed (GroenLinks): Kleine boeren in Afrikaanse landen lopen vooral aan tegen problemen met institutionele ontwikkeling, coöperatievorming en regelgeving. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking kan hiermee een bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling van het mkb in ontwikkelingslanden. Ik hoop dat de heer Dijkhoff het daarmee eens is.
De heer Dijkhoff (VVD): Tot op zeker hoogte wel. Het moet niet verzanden in een soort kip-eidiscussie over wat wij als eerste moeten ontwikkelen. Wij staan in ontwikkelingslanden een stuk positiever tegenover zaken als productschappen en Kamers van Koophandel dan in ons eigen land.
Voorzitter. Wij vinden het enigszins cynisch om een ander niet te gunnen waar je zelf alles aan te danken hebt en op teert. Dat wij een ontwikkelingsbudget hebben komt omdat onze economie zo goed draait dat wij nog geld over kunnen en willen hebben. Vorige week bleek bij een bezoek aan verschillende organisaties in New York dat bij het United Nations Development Programme (UNDP) vooropstaat dat de economische ontwikkeling de sleutel is voor het hebben van vrijheid en individuele rechten. Het United Nations Population Fund (UNFPA) geeft aan dat economische ontwikkeling cruciaal is als je de positie van vrouwen wil verbeteren. De focus daarop is een keus die de VVD maakt vanuit haar politieke filosofie, maar het is ook een keus die de VVD maakt vanuit een meer apolitieke blik op effectieve ontwikkeling.
Een andere belangrijke keuze in de brief is de landenselectie. Dat een land een partnerland is, wordt minder belangrijk. Het belang om geselecteerd te zijn en op het lijstje te staan, is minder groot dan voorheen. De programma's staan breder open, niet zozeer voor de landen die wij ooit geselecteerd hebben, maar voor landen waar wij een meerwaarde kunnen bieden en waar behoefte is aan onze expertise. Dit staat los van het feit dat er nog steeds veel geld via het middenveld en multilaterale kanalen zal gaan. Voor die geldstroom leveren wij ook geen lijstje aan van landen waar ons geld aan gegeven mag worden. Ik neem aan dat de staatssecretaris de afname van het relatieve belang van het zijn van partnerland zal bevestigen. Het lijstje is daarmee niet onbelangrijk, want er zijn landen die meer gelijk zijn dan andere. Het blijven echter keuzes en wij moeten niet doen alsof daar een exacte wetenschap onder kan liggen.
De staatssecretaris heeft een gewogen selectie gemaakt. Wij hebben dan ook geen bezwaren tegen de voorliggende lijst, maar wel een aantal zorgen, met name over het Grote Merengebied. Congo valt eraf en Rwanda blijft erop. Ik ben blij dat de staatssecretaris in de aanvullende vragen en antwoorden heeft aangegeven een regionale oplossing voor te staan; Congo hoeft daarvoor misschien niet per se een partnerland te zijn. Wordt dat vanuit Rwanda geregeld? Hoe wordt de regionale benadering vooropgesteld? Het blijft lastig om te zien dat Rwanda een deel van de economische vooruitgang te danken heeft aan de verkoop van grondstoffen die in Rwanda zelf niet voorkomen.
Kenia heeft de overdrachtsovereenkomst met de EU opgezegd; men accepteert de gedeelde verantwoordelijkheid voor de aanpak van piraterij en de berechting van opgepakte Keniaanse piraten niet. Kenia krijgt wel de speciale status. Hoe ziet de staatssecretaris dit? In de brief over de mensenrechten die wij twee dagen geleden in een ander AO behandelden, schreef hij dat er bij onvoldoende goed bestuur, corruptie en mensenrechtenschending geen sprake kan zijn van begrotingssteun. Ik neem aan dat deze visie zich niet verengt tot een nauwe focus op het instrument begrotingssteun, maar dat ontwikkelingssamenwerking breder beschouwd wordt en onverkort deel uitmaakt van het coherente buitenlandse beleid.
Jemen staat ook op de lijst. Er is nu een tijdelijke stop van de hulp. De uitkomst voor het land is onzeker. Hoe verhoudt dat zich tot het feit dat Jemen wel op de lijst staat? Ik deel de hoop dat het goed komt, maar zeker is het allerminst. De omgang met homoseksuelen in Uganda is een blijvend punt van aandacht en Uganda staat ook op de lijst. Dat is lastig te rijmen met de mensenrechtenschendingen. Het gesprek daarover deze week in de Kamer was weinig geruststellend. Wij hoeven ons volgens de overheid van Uganda weinig zorgen te maken over het wetsvoorstel om homoseksualiteit strafbaar te maken. Niet zozeer omdat het niet gesteund zou worden, maar omdat het meeste wat daarin staat toch al wet is en homoseksualiteit onder het strafrecht al verboden zou zijn. Vandaag zijn deze woorden per brief bevestigd. Ik waardeer het feit dat er open over gesproken wordt, maar dat maakt de zorgen niet minder groot.
Mevrouw Dikkers (PvdA): De heer Dijkhoff zegt: wij hebben het heel goed in Nederland en hebben zoveel geld dat wij ook een beetje over hebben voor ontwikkelingslanden. Ziet hij niet dat ontwikkelingssamenwerking van belang is voor Nederland, buiten het economische eigenbelang?
De heer Dijkhoff (VVD): Natuurlijk zien wij dat belang. Als wij zelf niet zo'n geweldig draaiende economie hadden, zou het erg moeilijk zijn om überhaupt te denken aan ontwikkeling in andere landen. Het is geen grote onthulling dat landen die actief zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking de landen zijn die het zelf economisch goed voor elkaar hebben. Daardoor beseffen zij dat zij naast hun eigen sociale structuren iets kunnen doen aan ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Dat verbaast mij een beetje. Net alsof er dijken om Nederland staan en wij wat over de grens gooien omdat ze daar dan ook een beetje aan gezondheid kunnen doen. Is de heer Dijkhoff het met mij eens dat de veiligheid daar in direct verband staat met de veiligheid hier en dat middels migratie welvaart daar in verband staat met welvaart hier? Wij dragen allen verantwoordelijkheid voor de grote wereld.
De heer Dijkhoff (VVD): Die grote bewoonde wereld is niet zo gestructureerd dat Nederland even alles oplost. Zo zien wij het ontwikkelingsbeleid ook niet. Ik was juist zo blij dat de PvdA aangaf niet meer in maakbaarheid te geloven. Ik juich van harte toe dat wij aan de basis van ontwikkeling in landen bijdragen. Wij moeten niet plaatsvervangend de gezondheidszorg in stand houden, maar zorgen voor een economische ruggengraat zodat op termijn via belastingheffing – de enige weg naar inspraak voor de bevolking – structuren georganiseerd kunnen worden waardoor landen hun samenleving zelf in stand kunnen houden.
Mevrouw Hachchi (D66): Waarom wordt de ontwikkelingssamenwerking gehalveerd? D66 wil net als de heer Dijkhoff een actiever en efficiënter beleid.
De heer Dijkhoff (VVD): Wij halveren niet. Ik neem aan dat mevrouw Hachchi verwijst naar het verkiezingsprogramma van de VVD waarin wij halvering bepleiten. Dat is niet het beleid van dit kabinet. Wij denken dat er minder geld nodig is voor een basale ontwikkeling die duurzaam kan zijn als je maar kiest voor de juiste prioriteiten. Wij denken ook dat ontwikkelingssamenwerking niet gekoppeld hoeft te zijn aan een percentage van het bruto nationaal product. Dan kun je kiezen welk bedrag je uitgeeft en waar je het aan uitgeeft, net als op alle andere terreinen van het Nederlandse beleid. Met een dergelijk bedrag, dat ongeveer een halvering zou zijn ten opzichte van het verleden, neem je verantwoordelijkheid.
Mevrouw Hachchi (D66): Dan mogen wij blij zijn dat niet het VVD-verkiezingsprogramma ten uitvoer wordt gebracht. Dit kabinet bezuinigt wel fors op ontwikkelingssamenwerking. Ik probeer het te begrijpen, maar als je gaat voor effectiever en efficiënter ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en als je weet dat ontwikkelingssamenwerking belangrijk is, wil dat niet zeggen dat je erop bezuinigt. Ik zie de logica van de VVD niet, tenzij er een eerlijk antwoord komt dat er bezuinigd moet worden en dat ontwikkelingssamenwerking minder belangrijk is.
De heer Dijkhoff (VVD): Er moet op meerdere terreinen bezuinigd worden. Ook als er niet bezuinigd moest worden, zouden wij voorstander zijn van een ontkoppeling van het nationaal inkomen en van een lager nominaal bedrag dan wij nu uitgeven. Het bedrag dat wij dan overhouden, zouden wij willen inzetten op effectieve en duurzame ontwikkeling, met name langs de weg van de economie. Wij hebben een ander beeld dan D66 over hoe groot het aandeel moet zijn dat Nederland op zich moet nemen om een verantwoordelijke en goede rol te spelen in het mondiale beleid. Ik stel het op prijs dat mevrouw Hachchi minder bezwaar ziet om de rest van het VVD-programma uit te voeren.
Mevrouw Hachchi (D66): Dat heb ik niet gezegd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is altijd bijzonder om te horen hoe het beleid beter en efficiënter wordt als je 1 mld. bezuinigt. Dat zegt de VVD ook over defensie. Ik begrijp die koppelingen nooit, maar het is ook niet mijn verkiezingsprogramma.
Voorzitter. Het is belangrijk om met het kabinet te spreken over ontwikkelingssamenwerking. Na het WRR-rapport over de invulling van de doelgroepen, het landenbeleid en de prioriteiten kunnen wij dat vandaag concreter doen. De ChristenUnie staat niet te juichen bij dit kabinet en ook niet bij de grote bezuiniging die wordt doorgevoerd. Als ik de heer Dijkhoff ook nog hoor zeggen dat wat hem betreft de ontkoppeling doorgevoerd mag worden, denk ik echt: waar is de solidariteit met de allerarmsten in de wereld gebleven? Desondanks doet de staatssecretaris in zijn brief goede voorstellen voor de prioriteiten. Dat waren ook de prioriteiten in het WRR-rapport en in ons verkiezingsprogramma. Wij moeten kijken naar de dingen waarmee wij zelf een meerwaarde aan het OS-veld kunnen geven, zonder dat dit leidend wordt voor de keuzes die wij maken. Je moet altijd uitgaan van de vraag en de behoefte van de landen, maar bekijk wel hoe je een meerwaarde in het spectrum van donoren kunt organiseren. Mijn complimenten ervoor dat de staatssecretaris dat heeft gedaan.
Watermanagement, landbouw, milieu en justitie zijn begrijpelijke keuzes. Een heel belangrijke prioriteit was dat 15% van het budget besteed zou worden aan onderwijs. Die prioriteit is in de Kamer altijd gehanteerd. Waarom? Omdat wij hebben geleerd en omdat rapporten hebben uitgewezen dat onderwijs een belangrijke basis is voor ontwikkeling in ontwikkelingslanden, ook voor de economische ontwikkeling die het kabinet zo belangrijk vindt. Juist dat speerpunt heeft deze staatssecretaris losgelaten omdat hij de prioriteiten belangrijker vindt dan de vraag van landen. Als de prioriteiten van landen belangrijker waren geweest, had onderwijs ook in zijn rijtje gestaan. Onze keuze is dit niet. Hoe wil de staatssecretaris uitfaseren met grote delen van het onderwijsprogramma? Kan hij veiligstellen dat wij deze landen niet verweesd achterlaten? Als ik het antwoord op deze vragen niet voldoende beantwoord vind, zal ik in hierover een motie indienen.
Als de economische ontwikkeling een speerpunt is, laat dan ook de regels centraal staan bij het beleid van het kabinet als transparantie-eisen voor beursgenoteerde bedrijven, eerlijke handel, het voorkomen van belastingontwijking. Ik heb hier eerder een motie over ingediend. Deze regels zijn essentieel voor economische ontwikkeling. Ik hoor graag hoe het kabinet daar uiting aan geeft. Ik begrijp dat het 100 mln. vrijspeelt voor het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en het platform voor duurzame ontwikkeling. Als ik een motie indien om transparantie te betrachten, duidelijke afrekenbare doelen te stellen en vraag naar de faseringen etc., is er voor die motie geen meerderheid bij coalitiepartijen. Dat betreur ik zeer. Hulde voor het platform dat onder het vorige kabinet is ingesteld, maar laat het wel transparant zijn. Waarom moet er 100 mln. aan besteed worden, terwijl er multinationals, bedrijven die helemaal niet staan te springen om overheidsgeld, deelnemen? Als de staatssecretaris dan toch moet bezuinigen, waarom speelt hij dan het bedrijfsleven zo'n groot bedrag in de kaart? De bedrijven zijn toch gewoon verantwoordelijk voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik ben benieuwd hoe bij de prioriteit water omgegaan wordt met de desinvesteringen. Ook dat was een prioriteit van het vorige kabinet. Hoe gaan wij om met het uitfaseren bij bepaalde landen? Ik mis in de prioriteit de allerarmsten en de mensen die nog geen toegang hebben tot schoon drinkwater; 15% van de wereldbevolking heeft dat niet. Waarom geven wij geen prioriteit aan de landen waar een groot deel van de bevolking geen toegang heeft tot schoon water? Over voedselzekerheid komen wij nog te spreken in het AO over landbouw en ontwikkelingssamenwerking. Hierbij gaat het vooral over de verdeling in de keten. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat de lokale producent echt profiteert? Inzet op voedselzekerheid vraagt een goed verdelingsvraagstuk over de voedselvoorraden. Wat wordt gedaan aan landgrabbing – ik spreek mijn waardering uit voor de actie van Oxfam Novib – en biodiversiteit? Het belang wordt door het bedrijfsleven onderkend, getuige de adviezen van de Taskforce Biodiversiteit en de instelling van het Platform Biodiversiteit en Bedrijfsleven. Graag aandacht hiervoor. Waarom zie ik over de tropische bossen niets terug in de brief? Gezien het economisch belang is dit wel degelijk nodig.
Het zal geen verrassing zijn dat wij het inzetten op veilige abortussen niet toejuichen. Natuurlijk zijn wij wel voor het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en het inzetten op preventie. Als wij daarop inzetten, zullen wij zien dat het ondersteuning geven aan veilige abortussen niet of veel minder noodzakelijk is. Laat het hand in hand gaan: een grote nadruk op preventie, het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en het bijstaan van vrouwen die wel zwanger zijn geraakt. De rol van de kerken is soms tweeslachtig. Aan de ene kant zien wij dat kerken in landen als Zambia een enorme steun in de rug zijn en verantwoordelijkheid nemen voor de zorg voor bijvoorbeeld aidspatiënten. Aan de andere kant zien wij in landen als Uganda en Zimbabwe dat ook de kerken stigmatiseren. Betrek de kerken in beide gevallen, want zij kunnen een belangrijke rol spelen, hetzij positief, hetzij negatief.
Gelden de vier prioriteiten ook voor de multilaterale organisaties en de ngo's? De vorige minister voor Ontwikkelingssamenwerking maakte die koppeling wel. Het zou de bewegingsvrijheid van ngo's en MFS II-organisaties zeer beperken als zij alleen nog maar op de vier prioriteiten kunnen samenwerken. Ik ga er eigenlijk van uit dat de staatssecretaris dat niet bedoelt. Er is in de brief aandacht voor de gehandicapten als het gaat om de gezondheidszorg, maar ik zie graag ook integrale aandacht voor gehandicapten als het gaat om toegang tot werk, scholing en financiële diensten.
De staatssecretaris zegt dat Nederland een substantiële donor moet zijn. Waarom hebben wij dan gekozen voor Burundi, Kenia en de Palestijnse Gebieden? Nederland staat daar niet in de top tien. Dat geldt ook voor goed bestuur. In sommige landen is dat er wel en in sommige niet. Toch kiezen wij voor bepaalde landen. De basis voor de keuze bestaat uit een quickscan. Is de staatssecretaris bereid om die quickscan openbaar te maken zodat de Kamer inzicht heeft in de keuzes? Ik mis de regionale indeling en sluit mij aan bij de opmerking die mevrouw Ferrier daarover maakte. Bij de partnerlanden zie ik landen staan als Jemen, Uganda, Sudan en Afghanistan. Dat zijn landen waar geen religieuze vrijheid is en waar de doodstraf staat op bijvoorbeeld bekering, overspel en homoseksualiteit. Hoe kan het dat de staatssecretaris die landen nog steeds op zijn lijstje heeft staan? Aan landen die gruwelijkheden begaan en die dat in hun wetgeving hebben opgenomen, zouden wij geen steun moeten geven. Ik roep de staatssecretaris op om dit pleidooi te steunen en deze landen geen begrotingssteun meer te geven.
In Egypte heerst er een speciale situatie. Ik begrijp dat wij gezien de omwentelingen en de bedreigingen met de Moslimbroederschap afwachtend moeten zijn. Ik wil Egypte in de wacht zetten en niet nu al van het landenlijstje afhalen. Wij kunnen bezien of wij kunnen stimuleren dat de democratie de goede kant opgaat. Aan Rwanda geven wij sectorale steun. Ondanks dat moet er een advies worden gegeven door het ministerie over bewijsvoering inzake het proces Victoire Ingabire. De staatssecretaris ondersteunt de justitiële sector, terwijl de staatssecretaris van Justitie bewijslasten gewoon overlevert aan Rwanda. Ik vind dat onbegrijpelijk. Je geeft niet voor niets sectorale steun. Bij twijfel niet inhalen, dus ook geen materialen uitleveren. Geef een negatief advies voor het uitleveren van dat materiaal aan Rwanda, want er zijn te veel twijfels over een eerlijk proces.
De heer Dijkhoff (VVD): De heer Voordewind geeft aan dat hij het beleid op het punt van veilige abortussen niet steunt. Mensen die daartoe overgaan doen dat niet voor hun lol. Het is helaas een geschikt en noodzakelijk middel bij ongewenste zwangerschappen die vaak ontstaan na seks waar niet mee ingestemd is. Staat de heer Voordewind wel ongeclausuleerd tegenover alle andere vormen van het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals die in het beleid staan?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij hebben altijd de ABC-benadering bepleit. Die is heel effectief geweest in Uganda. Dat betekent dat wij meer nadruk voorstaan op het zich houden aan één partner en het terughoudend zijn bij seksualiteit voor jonge kinderen en tieners zodat ongewenste zwangerschappen worden voorkomen. Men moet meer de nadruk leggen op de preventiekant, dan op het pleisters plakken als het te laat is. Wij hebben er altijd voor gepleit om condooms voor risicogroepen in te zetten. Wat dat betreft zijn wij niet de paus; wij komen uit een gereformeerde traditie.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. «Focusbrief» is een eufemistische term voor de plannen van dit kabinet om bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking vorm te geven. Deze bezuinigingen steunt de SP niet; wij hebben daar vaker met het kabinet over gedebatteerd. Deze brief gaat over het maken van keuzes binnen de afspraak om te gaan bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. De lijst van criteria waaraan landen moeten voldoen is zo lang en zo vaag, dat het voor ons een totaal mysterie is hoe partnerlanden geselecteerd worden. Er rolt een lijstje aan landen uit en dat doet ons meer denken aan balletje-balletje dan aan een logische lijst op grond van een consistente toepassing van een beperkt aantal criteria. Bij balletje-balletje wordt een soort goocheltruc toegepast waardoor er uiteindelijk iemand met de buit vandoor gaat. Hier is dat het bedrijfsleven, de rechtse hobby van dit kabinet. Wij zien geen samenhang tussen de lijst van nieuwe partnerlanden. Wij hebben zelf voor het aantreden van het kabinet gepleit voor een lijst met landen die de hulp het meest nodig hebben, de armste landen, en waar ontwikkelingssamenwerking het verschil kan maken. Wij begrijpen niet waarom landen als Indonesië, Zuid-Afrika op de lijst staan en straatarme landen die er zonder ontwikkelingssamenwerking niet komen, zoals de DRC – in de praktijk trouwens niet zo democratisch als de naam suggereert – en Burkina Faso, op de landenlijst ontbreken. Burkina Faso is een land waar de Nederlandse hulpinspanningen, bijvoorbeeld op het Mossiplateau, aantoonbaar succesvol zijn geweest om de grond weer productief te maken en mensen te helpen bij landbouw. Ook uit OESO-onderzoek blijkt dat Nederland in Burkina Faso de een na belangrijkste donor is. Burkina Faso wordt een donorwees voor zover het dat nog niet is. Bij de sector onderwijs is de inzet dat er vervanging wordt gezocht. Burkina Faso is juist een land waar men vertrekt. Wat is dan de oplossing? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit concrete voorbeeld waar het verkeerd lijkt te gaan.
Het is onbegrijpelijk dat Congo van de lijst verdwijnt, terwijl Rwanda, Uganda en Burundi erop blijven. Het gaat niet alleen om welke landen wel en welke landen niet, maar ook om de concrete inzet die wordt gedaan. Ik sluit aan bij het punt van de heer Voordewind. De SP ziet niet waarom wij door moeten gaan met de begrotingssteun voor de justitiële sector in Rwanda, als dat land niet de politieke wil heeft om zich tot een rechtsstaat om te vormen. Het gaat eerder de verkeerde kant op. Het is sympathiek en het heeft de goede intentie om te proberen de justitiële sector te helpen, maar als de politieke wil er niet is waarom doen wij dat dan? Het gaat om forse bedragen. Naar de mening van de SP-fractie is er meer reden om te bekijken of Nederland iets in Congo kan doen. Is de staatssecretaris bereid om daar opnieuw naar te kijken? Het gaat mij niet om de kwalificatie partnerland, maar om de concrete hulpinspanningen die Nederland levert en kan blijven leveren.
De bezuinigingen gaan niet om de bezuinigingen maar om meer effectiviteit, staat in de focusbrief. Het antwoord op vraag 27 van de schriftelijke vragen over de focusbrief geeft echter aan dat in de afgelopen vijf jaar alle grote programma's die gericht waren op de private sector, de Office of Research and Economic Devolopment (ORED), de Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden (FMO), het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), het Programma Samenwerking Indonesië (PSI) en de handelsgerelateerde technische assistentie, zijn geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de Nederlandse private sectorprogramma's redelijk scoren op werkgelegenheid en kennisoverdracht, maar beperkte effecten hebben op de structurele armoede en de macro-economie. Tegelijkertijd zeggen het kabinet en deze staatssecretaris in het bijzonder, dat ze willen bijdragen aan economische groei en ontwikkeling. Dat verhoudt zich niet tot elkaar. Kan de staatssecretaris daarop reageren, want kennelijk moet je dan niet met bedrijfslevenprogramma's werken. Het lijkt de rechtse hobby van dit kabinet te zijn. Dit kabinet wil nog verder gaan met allerlei publiekprivate samenwerking, de nieuwe vorm van gebonden hulp. Het is een vorm van hulp die niet of zeer beperkt geëvalueerd is. Ik noem als voorbeeld de 30 mln. voor water. Hoe gaan wij voorkomen dat dit geld bij Nederlandse bedrijven blijft hangen? Mag ik eraan herinneren dat in Ghana het Nederlands waterbedrijf Vitens een schop heeft gekregen, om het eufemistisch te zeggen? Er was in Ghana grote kritiek en de stekker werd eruit getrokken omdat men niet tevreden was over wat het opleverde. Daar gaat straks via bijvoorbeeld de publiekprivate samenwerkingsfaciliteit van de Wereldbank wel meer Nederlands geld naartoe. Waarom kiezen wij daarvoor?
Wat is de ruimte voor landen in de transitiefaciliteit? Waarom zitten sommige landen daar wel in en sommige niet? Waarom zit Bolivia er niet in, maar Zuid-Afrika wel? Mijn fractie is dat niet duidelijk. De SP beschouwt de focusbrief van het kabinet niet als een focusbrief, maar als een snoeibrief om tot bezuinigingen te komen op ontwikkelingssamenwerking. Dit kabinet houdt erg van snoeien en beweert dat dit goed is – snoeien om te groeien – maar juist deze bezuinigingen zullen laten zien dat snoeien tot ellende kan leiden. Daarom steunt de SP deze bezuinigingen niet.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De SGP vindt concentratie en een meer effectieve en professionelere bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking prima. Wij zijn het echter niet eens met de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. Die hebben wij niet gesteund en dat blijft ons standpunt. Het gaat erom hoe met het budget de beste keuzes worden gemaakt. De focusbrief maakt zichtbaar hoe de bezuiniging op OS gestalte krijgt en welke keuzes er gemaakt worden. De consequenties zijn voor verschillende landen heftig. Veel partijen en ook mijn fractie hebben herhaaldelijk gewaarschuwd voor kapitaalvernietiging als gevolg van het overhaast intrekken van de Nederlandse bijdrage. De staatssecretaris heeft op dit punt heldere toezeggingen gedaan in eerdere debatten, waarbij hij zei te streven naar een goede afstemming met andere donoren. Als wij de geluiden uit de praktijk horen, dreigt daar onvoldoende van terecht te komen. Zeker op het belangrijke terrein van onderwijs wordt er door verschillende organisaties op gewezen dat meerdere landen in korte tijd drie tot vijf onderwijsdonoren verliezen, zoals Zambia, Burkina Faso en Benin. Hier dreigt een grote kapitaalvernietiging, maar het is ook een aanslag op de scholen in OS-landen. Dit is geen zorgvuldige uitfasering van de steun aan onderwijs in OS-landen. Hoe gaat de staatssecretaris zijn toezeggingen gestand doen? Wat komt er terecht van werkelijke afstemming met andere partners? De gekozen speerpunten, veiligheid en rechtsorde, voedselzekerheid, water en SRGR, zijn zeker waardevol en wij steunen die keuze. De uitbouw van deze punten mag echter niet leiden tot kapitaalvernietiging op bijvoorbeeld het heel belangrijke terrein van onderwijs. Dan kiezen wij liever voor een zorgvuldige omgang met de bereikte resultaten op onderwijsgebied en een latere versterkte focus op genoemde speerpunten. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan? Wij willen geen rigoureuze bezuinigingen op de steun aan onderwijs zonder duidelijke exitstrategie. De kapitaalvernietiging is op zichzelf al een belangrijk punt, maar wij moeten oppassen voor het draagvlak. Er moeten niet allerlei verhalen in omloop komen over geld dat erin is gestopt en geen resultaat heeft gehad. Dat kan cynisme voeden en het draagvlak voor OS-beleid ondergraven.
Over de landenkeus en de achterliggende motivering kunnen we heel uitvoerig spreken. Ik zal dat nu niet doen omwille van de tijd. Er zijn natuurlijk nooit twee of drie scherpe criteria waarmee je het lijstje zo kunt invullen. Je kunt aan een land vaak zowel een argumentatie voor als tegen ophangen en je vraagt je af wat de doorslag geeft. Wij hebben het meeste moeite met het schrappen van Burkina Faso en Congo. Die worden sterk geraak door het verliezen van de onderwijssteun. Het handhaven van deze landen zou een betere regionale aanpak waarborgen met alle voordelen van dien. Heel veel problematiek heeft een regionale dimensie.
Een van de belangrijke speerpunten van de staatssecretaris is SRGR. In dat kader bepleit ik een serieuze inzet op uitstapprogramma’s voor prostituees. Het gaat hier om mensen die uit pure armoede hun eigen lichaam moeten verkopen, met alle grote gezondheidsrisico’s van dien. Nederland heeft met de uitstapprogramma's de nodige ervaring opgedaan en er zijn eerder amendementen vanuit de Kamer gekomen. Laten we inzetten op een meer structurele en intensievere aanpak van deze schrijnende problematiek. Hoe staat de staatssecretaris daarin? Ook het tegengaan van kinderprostitutie moet wat ons betreft een belangrijk accent zijn binnen het SRGR-beleid.
Colombia is genoemd als transitieland. Met Colombia hebben wij een langdurige relatie die zich vooral richt op water en duurzame handelsrelaties. Nederland heeft zich de afgelopen jaren ook ingezet op de terreinen van mensenrechten, vredesopbouw en rechtsorde. Terecht, want die zijn van uitermate groot belang als men let op de situatie van straffeloosheid en mensenrechtenschendingen. Het bouwen aan een serieuze rechtsorde is ook noodzakelijk voor de beoogde handelsrelaties. Zullen de tot nu toe behaalde resultaten niet verdampen? Zal dit transitieland ook gebruik kunnen blijven maken van het Mensenrechtenfonds, het Stabiliteitsfonds en de andere relevante faciliteiten die voor ODA-landen gelden? Tot slot bepleit ik dat voor het beleid ten aanzien van Colombia een goede aansluiting wordt gevonden met een breder regionaal Midden-Amerikabeleid. Ik sluit mij daarom aan bij de woorden die mevrouw Ferrier hierover sprak.
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Ik begin mijn bijdrage met iets dat voorviel tijdens de hoorzitting over ontwikkelingshulp in april. In het laatste deel van de hoorzitting betoogde dr. ir. Wiet Janssen, een van Nederlands topdeskundigen op het gebied van ontwikkelingshulp dat 50% van alle Nederlandse ontwikkelingshulp is verspild. We hebben het voor alle duidelijkheid over ongeveer 60 mld. aan belastinggeld dat over de balk is gesmeten. Als een deskundige tijdens een hoorzitting, die nota bene door de Tweede Kamer is georganiseerd, zegt dat er 60 mld. aan belastinggeld is verspild, zou je verwachten dat de hele Kamer, van links tot rechts, op zijn kop staat en dat er heel veel ophef ontstaat. Het tegendeel was waar. Het bleef oorverdovend stil. De woordvoerders van alle andere fracties, van GroenLinks tot en met de VVD en ook mevrouw Dikkers, deden alsof ze het niet hoorden en namen nog een extra slokje van hun rooibosthee. Het was tenenkrommend.
Het is prachtig dat dit kabinet in de uitgaven voor ontwikkelingshulp hakt en meer dan helft van het aantal partnerlanden wegsnijdt. Het is ook prachtig dat het kabinet Egypte en Pakistan niet langer bilaterale hulp wil geven. Tot zover mijn lofzang op het kabinet, want de PVV-fractie zou graag zien dat niet alleen Egypte en Pakistan als partnerland afvallen, maar dat geen enkele lidstaat van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) voortaan nog van Nederland bilaterale hulp ontvangt. Waarom zouden we nog Nederlands belastinggeld weggeven aan landen die de Cairo Declaration on Human Rights in Islam tekenden, een zogenaamd mensenrechtenhandvest dat zegt dat alle mensenrechten onderworpen zijn aan de sharia? Dat is, zoals men weet, de islamitische wet die zegt: op diefstal staat amputatie, op openlijke homoseksualiteit de doodstraf, op overspel steniging en op afstand doen van de islam de doodstraf. De PVV wil geen subsidie meer voor OIC-landen. Wat ons betreft valt er dus nog een hele reeks landen af. Ook Benin, Mali, Mozambique, Uganda, Afghanistan, Jemen, de zogenaamde Palestijnse Gebieden, Bangladesh en Indonesië kunnen wat ons betreft als partnerland worden weggehakt.
De heer Irrgang (SP): Ik vraag mij af of de heer Driessen een beetje gematigd begint te worden. Zijn verhaal suggereert dat er landen zijn waarvan de PVV vindt dat ze op de lijst mogen blijven. Ik dacht dat de PVV tegen alle ontwikkelingshulp is, ook als de landen niet islamitisch zijn.
De heer Driessen (PVV): De PVV zal nooit mild worden en ik ook niet. Wij beginnen met alle lidstaten van de OIC. Als de heer Irrgang met een motie komt die zegt dat wij alle partnerlanden moeten schrappen, denk ik dat wij die steunen.
De heer Van der Staaij (SGP): De heer Driessen zei dat de helft van de hulp geen effect heeft gehad. Ik heb het verslag nog even nagelezen, maar de heer Janssen zei toen hij verder werd bevraagd dat hij er niet heel stellig over is omdat dit niet te bepalen is. Ik wil graag de vraag terugstellen. Gaat de heer Driessen ervan uit dat in ieder geval de helft van de ontwikkelingshulp wel degelijk effect heeft en dus een belangrijke bijdrage is?
De heer Driessen (PVV): Dat sluit ik niet uit, maar wij vinden dat het geld dat uitgegeven wordt aan ontwikkelingshulp veel beter in ons eigen land besteed kan worden. Ons standpunt zal daar zeker niet door veranderen.
De heer Van der Staaij (SGP): Het standpunt zal niet veranderen, maar het is toch opmerkelijk dat de heer Driessen zegt dat een fors deel van de inspanningen op het ontwikkelingssamenwerkingsterrein effectief is. Dat is de positieve keerzijde van de stelling die hij betrekt.
De heer Driessen (PVV): Zo stellig zou ik het nooit formuleren. Er zal heus wel ooit ergens een klein projectje helpen, maar dat neemt niet weg dat wij vinden dat daar geen cent belastinggeld naartoe moet.
Voorzitter. Over Indonesië gesproken; waarom nog meer Nederlands belastinggeld weggeven aan de achttiende economie ter wereld met een grotere economie dan landen als België, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland, Zwitserland en Oostenrijk? Waarom nog meer Nederlands belastinggeld weggeven aan een lid van de G20? Graag een reactie van de staatssecretaris.
In maart besloot de Kamer dat er aan de zogenaamde Palestijnse Autoriteit geen gesubsidieerde hulp meer gegeven moet worden als dat foute regime geen concrete en effectieve maatregelen treft tegen het verheerlijken en vergoelijken van terrorisme. Een tijdje geleden heeft een zogenaamde Palestijnse minister een jihadbloedbad geëerd en verheerlijkt waarbij dertig mensen werden vermoord en tientallen mensen werden verwond en verminkt. Er worden dus niet alleen geen maatregelen genomen tegen het verheerlijken van terrorisme, of beter gezegd de jihad, maar de zogenaamde Palestijnse Autoriteit neemt zelfs het voortouw in het vereren van jihadisten. Daar komt nog bij dat Fatah inmiddels een verzoeningsakkoord heeft getekend met Hamas, zoals bekend een jihadorganisatie die de vernietiging van Israël wenst en een islamitische staat nastreeft tussen de Jordaan en de Middellandse Zee. Is de staatssecretaris bereid alle Nederlandse subsidiehulp voor de zogenaamde Palestijnse Autoriteit te stoppen? Dan heb ik het niet alleen over de bilaterale steun, maar ook over bijvoorbeeld de hulp via de ongekozen Europese Commissie en de hulp van subsidie-organisaties als ICCO en Oxfam Novib die maar geld blijven pompen in Palestijns-Arabische clubjes in de bevrijde gebieden.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Effectieve ontwikkelingssamenwerking vereist een coherente aanpak. Ik heb net de Fair Politicsprijs gekregen – ik gun hem ooit de heer Driessen – en maak van de gelegenheid gebruik om het kabinet nogmaals aan te sporen om absolute prioriteit te maken van coherentie van beleid. Wij kunnen dagen over landenlijstjes praten, maar de test is de uitkomst van de optelsom van de effecten van het Nederlands beleid op partnerlanden. GroenLinks staat al jaren voor een effectief en efficiënt ontwikkelingsbeleid. Daarbij hoort ook een beperking van het aantal partnerlanden en prioritaire thema's; niet van alles een beetje, maar een paar dingen gewoon erg goed. Tot zover volgen wij de lijn van de staatssecretaris.
Als de focusbrief op dezelfde wijze zou worden beoordeeld als de subsidieaanvragen van de medefinancieringsorganisaties, zou de staatssecretaris een onvoldoende scoren. De onderbouwing van keuzes en de onderlinge samenhang kan echt vele malen beter.
Binnen het thema voedselzekerheid is het van groot belang dat niet alleen top-down word gekeken, maar juist bottom up en dat economische ontwikkeling wordt bevorderd. Het mkb in ontwikkelingslanden is net zo goed de motor van de economie als in Nederland. De focus ligt nu te veel op schaalvergroting en de inzet van grote Nederlandse bedrijven. Kleine boeren moeten worden gesteund bij de productie voor zichzelf en de lokale markt. Vervolgens moeten zij meer kunnen profiteren van de markt door een inzet op institutionele ontwikkeling, bijvoorbeeld coöperatievorming. Er zal daarbij veel meer dan voorheen aandacht moeten zijn voor vrouwen. Zij hebben namelijk minder toegang tot hulpbronnen als kunstmest, zaden, kapitaal, water, een ander prioritair thema, en landrechten dan mannen. Investeren in kleine boeren betekent investeren in vrouwen. Graag een reactie van de staatssecretaris, want ik ben hierop nog niet gerust. De reactie van de staatssecretaris op het promotieonderzoek van Verena Blitzer vind ik ronduit teleurstellend. Op zijn minst moet hij willen leren van de gevaren die zij schetst: samenwerkingsverbanden tussen overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven leveren geen structurele verbeteringen op voor boeren en landarbeiders in ontwikkelingslanden. Graag een nadere toelichting.
Veiligheid en rechtsorde moeten gericht zijn op human security. Dat is niet het zoveelste modewoord, maar veiligheid vanuit het perspectief van gewone mensen in ontwikkelingslanden. Het kabinet legt de nadruk enkelvoudig op ontwikkelingslanden als broeinest van extremisme en een bron van illegale immigratie. Effectieve inzet op human security vereist een ander perspectief. Is de staatssecretaris bereid een gedegen strategie op human security vanuit dit perspectief naar de Kamer te sturen?
Op het gebied van water investeert Nederland vooral via grote multilaterale investeringsprogramma's, denk aan de enorme dammen, dijken en stuwmeren. Deze organisaties wegen milieu- en klimaatproblematiek maar ook mensenrechten onvoldoende mee. Gaat de staatssecretaris hier extra op letten en als grote donor eisen stellen op het gebied van milieueffecten en mensenrechten? Ik overweeg hierover een motie.
Veel problemen waar landen mee te maken hebben, zijn grensoverschrijdend of het nu gaat om voedselzekerheid, veiligheid en rechtsorde of water. Bij de keuze voor prioritaire thema's en effectief beleid past logischerwijs een regionale benadering. Dat heeft meerwaarde. Ik kom uit op Congo dat als enige land van het Grote Merengebied niet op de lijst staat en dat is onbegrijpelijk. Nederland is in Congo voorloper met een specifieke en unieke genderaanpak, zeg ik ook tegen de heer Driessen. In de expert poll van Thomson Reuters die gisteren verscheen, staat Congo namelijk op de tweede plek van de meest gevaarlijke landen voor vrouwen. Nederland heeft daarom een absolute meerwaarde in Congo. Afghanistan staat in het onderzoek op de eerste plek en ook Pakistan staat in de top vijf. Voor de problematiek in deze landen is een regionale aanpak de sleutel tot succes. De oorzaken van radicalisering zijn namelijk armoede, onderontwikkeling en het ontbreken van toekomstperspectieven voor jongeren. Dat zijn typische ontwikkelingssamenwerkingsthema's, zeg ik tegen de heer Driessen. Tot nu toe was de bijdrage van Nederland in Pakistan gering, maar met de gerichtere, intensievere relaties die wij gaan onderhouden met de paar partnerlanden die overblijven, kunnen wij dat veranderen. Op het gebied van water en watermanagement kunnen andere donoren nog een puntje zuigen aan de Nederlandse aanpak. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Voordat een verkeerd beeld ontstaat: mijn fractie wil de landenlijst niet verder uitbreiden. Als er landen weer op de lijst komen, zullen er landen af moeten waar Nederland weinig invloed heeft of die vanuit regionaal perspectief geen geïntegreerde bijdrage leveren aan het ontwikkelingsbeleid dat Nederland voor ogen heeft. Ik heb nog een voorbeeld van de regionale benadering die aandacht verdient. Door de enorme ontwikkelingen die Egypte doormaakt en de effecten die ze met zich meebrengen, lijkt het mijn fractie onverstandig om Egypte in sneltreinvaart van de lijst af te voeren. Daarom stel ik voor om de ontwikkelingsrelatie met Egypte vertraagd uit te faseren en daar langer de tijd voor te nemen. Kan de staatssecretaris zich daarin vinden? Het is al meerdere keren gezegd dat wij ons grote zorgen maken over de uitfasering en de overdracht van programma's in landen waar Nederland de ontwikkelingsrelatie mee verbreekt. Dat moet zorgvuldig gebeuren en het vereist heldere afspraken met andere gelijkgezinde donoren. In de praktijk blijkt weinig sprake van afstemming, laat staan dat er inmiddels afspraken zijn gemaakt. Is de staatssecretaris bereid om hier zorgvuldig naar te kijken en de Kamer in te lichten over de afspraken over uitfasering en overdracht die tot op heden zijn gemaakt?
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik beschouw de bijdrage van de Kamer als buitengewoon waardevol om te komen tot het vastleggen van een koers voor een langere periode. Het is belangrijk dat wij hierover uitvoerig van gedachten wisselen omdat het beleid wat mij betreft voor een langere periode is en het van belang is dat wij ons herkennen in wat wij doen. Het is ook van belang om vooraf heel goed met elkaar te wisselen dat het gaat over slechts een deel van de ontwikkelingssamenwerking en niet over ontwikkelingssamenwerking in zijn totaliteit. Het bilaterale deel van ontwikkelingssamenwerking bedraagt, afhankelijk van de definitie, grosso modo iets meer dan 1 mld. van de meer dan 4 à 4,5 mld. van het budget van volgend jaar. Het is heel goed om ons dat vooraf te realiseren. Er zijn ruime middelen voor de civil society, er zijn een groot aantal algemene fondsen en wij hebben veel bijdragen aan multilaterale organisaties. In die zin hebben wij het dus niet over de totale ontwikkelingssamenwerking.
Zoals eerder besproken in het kader van het WRR-rapport willen wij met dit deel van ontwikkelingssamenwerking bekijken of wij kunnen mikken op terreinen waar wij onderscheidenheid zijn. Daarvoor zijn verschillende criteria. De eerste: relevantie voor armoedebestrijding. Niet voor niets bestaat de grootste groep landen uit landen die onderaan staan op de armoede-index. De tweede: passend bij onze sterke punten en de ambitie van het operationele framework for aid effectiveness. De Kamer is hier enkele jaren geleden mee akkoord gegaan. De derde: beperking van het aantal thema's waarbinnen je in een land bilateraal actief bent. De afspraak was niet meer dan drie thema's per bilaterale donor en wij willen ons daar graag aan houden. Tot nu toe zijn er niet zo heel veel landen die dat gedaan hebben, maar een aantal landen is bezig om de route daarheen af te leggen.
Ik wil stilstaan bij de landen en de landenkeuze, de regionale programma's en het onderwijs, Het is goed dat wij dit met elkaar wisselen zodat wij van elkaar weten wat de bedoeling is en wat de verwachtingen, ook de verkeerde, zijn. Ten slotte wil ik stilstaan bij milieu, duurzaamheid, ontbossing en bij gender en de aangehouden motie van mevrouw Hachchi hierover.
De landenkeuze is niet alleen en op voorhand ingegeven door bezuinigingen. Als dat zo was, hadden wij voor de komende twee jaar 20% van de ontwikkelingsbegroting en van de 33 landen kunnen aftrekken. Dat hebben wij niet gedaan; wij trekken er meer af, maar gaan ook meer doen in de landen die overblijven. Op de landenkeuze hebben wij een aantal criteria losgelaten. Wij zijn ervan uitgegaan dat er geen nieuwe landen bijkomen waar wij niet al een bilaterale relatie mee hadden. Wij hebben dus gekeken naar die 33 landen waar wij al een bilaterale relatie mee hebben en niet naar andere landen met grote armoede die er wel degelijk zijn. Vervolgens hebben wij gekeken naar de mate van armoede en naar de indeling die de Kamer met mijn voorganger heeft afgesproken voor de diverse facetten en fasen van ontwikkelingssamenwerking, namelijk armoede, fragiliteit en ontwikkelingslanden die een gezonde economische progressie laten zien. Die indeling hebben wij overgenomen omdat die naar onze mening goed was. Dan moet je van goede huize komen als je na enkele jaren de spelregels wilt veranderen. Wij hebben ook gekeken naar de mogelijkheden en wensen van andere departementen. In Burundi spelen bijvoorbeeld het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Defensie een rol in de opleiding van militairen voor AMISON. Er is ook gekeken naar andere donoren en wat die doen. Vervolgens hebben wij de failed states index in ogenschouw genomen. Dat is een subjectieve index die je niet zaligmakend kunt verklaren, maar het is wel een index die algemeen wordt gehanteerd om een indicatie te hebben van de mate waarin samengewerkt kan worden met de autoriteiten. Wij hebben het dan ook over de kansen op goed bestuur. Wij hebben ook gekeken naar de vraag van een aantal landen. Ik zeg het de heer El Fassed na: het gaat er niet om dat wij die thema's kiezen en proberen om ze bij diverse landen door de strot te duwen, maar om een bottom-upbenadering. Als de landen daar geen behoefte aan hebben, is dat voor ons reden om dat te verdisconteren in landen die al dan niet uitfaseren. Wij hebben de positie van de fiscale capaciteit beschouwd; in hoeverre werkt men serieus aan het opbouwen van een basis om belastingen te heffen. Verder hebben wij inderdaad gekeken naar de regionale context. Wij hebben vaker bij deze context stilgestaan als het gaat om het Grote Merengebied, de Hoorn van Afrika en Centraal-Amerika. Tenslotte hebben wij de coördinatiestrategie meegenomen zoals die in Parijs vier jaar geleden is afgesproken en in de EU-Raadsconclusies over aid effectiveness zijn neerslag heeft gevonden. Ik wil hiermee aangeven dat de landenkeuze geen wetenschap is. Het is ook geen wiskunde, je kunt niet aanvinken en het aantal vakjes tellen, maar ook geen willekeur. Wij hebben hier zorgvuldig naar gekeken. Uiteindelijk is het een weging geweest. De eerste tien landen die er zeker op moeten staan, kun je meteen benoemen. De eerste zes of zeven die eraf kunnen, kun je ook meteen benoemen. Daarna wordt het wat ingewikkelder. Wij hebben geprobeerd om deze criteria er consciëntieus naast te leggen en ze serieus mee te wegen met het uiteindelijke oordeel.
Ik wil stilstaan bij enkele landen die de Kamer naar voren heeft gebracht en waarvan zij heeft gevraagd of het wel goed gaat. Zoals gezegd is het mij wat waard wanneer de Kamer zich met ons huiswerk comfortabel genoeg voelt. Ik hoor graag of de Kamer meer informatie wil hebben. Burkina Faso is een van de evident moeilijkere keuzes. Anders dan mevrouw Dikkers het voorstelt, is het niet de Conferentie van Berlijn van 1 884 waar men de kaart nam en die met de blanke landen ging indelen. Zo hoort het niet te werken en zo werkt het ook niet. Wij spreken met diverse partijen in diverse landen, maar hebben wel degelijk in het kader van de afspraken en de ambities die er liggen, gekeken naar de taakverdeling in deze landen en het zich terugtrekken van donoren. Bij de afweging over Burkina Faso speelde onder meer de relatie tot Benin en dat er ten minste nog negen of tien serieuze bilaterale donoren zijn zoals Japan, de VS, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Oostenrijk, Luxemburg, Italië, en Spanje. De VS hebben besloten voor de komende drie jaar ten behoeven van de millennium challenge account 500 mln. uit te trekken voor Burkina Faso. Dat is een enorm bedrag. Wij hebben wel degelijk rekening gehouden met wat er gebeurt. In Benin telden wij drie bilaterale donoren. De criteria moet je in samenhang zien; ze zijn niet absoluut en zaligmakend, maar wij hebben er serieus naar gekeken. Voor Burkina Faso en andere landen blijft gelden dat alle centrale fondsen, bijvoorbeeld het Mensenrechtenfonds, het Stabiliteitsfonds en het Fast-track Initiative, wel degelijk blijven bestaan. Het was geen makkelijke keuze, maar wij hebben er zorgvuldig naar gekeken en voor die zorgvuldigheid sta ik.
Er is gesproken over de Democratische Republiek Congo. Ik zeg het de heer Irrgang na dat we gemakshalve beter kunnen spreken over Congo. Ik heb in Kinshasa de zeven andere belangrijkste bilaterale donoren uitvoerig gesproken. In Congo doet Nederland heel weinig bilateraal, dus gedelegeerd via de officiële Congolese kanalen, aan ontwikkelingssamenwerking. Van het totaalbedrag van grofweg 23 mln. gaat een kleine 5 mln. via de overheid. Waarom trekken wij ons in dat gedelegeerde stuk uit de bilaterale relatie met Congo terug? Daar zijn een paar redenen voor. Ten eerste is de coördinatie tussen de donoren, waaronder Angola, Zuid-Afrika en China, moeizaam als het gaat over de gedelegeerde hulp via de officiële Congolese kanalen. Ten tweede is de politieke wil van de Congolese regering beperkt om hier enige regie en ordening in aan te brengen en de middelen naar vermogen zo te besteden dat wij er tevreden over zijn. Ten derde hebben verreweg de belangrijkste dingen die wij doen te maken met de regionale benadering. Wij organiseren het Grote Merenprogramma vanuit Kigali vanuit regionale programma's. Daar vallen onder: het hele natuurparkproject, de awarenessprogramma's zoals Radio Benevolencia, Search for Common Ground, kazernering en geordende demobilisering. Als wij Congo schrappen, schrappen wij het gedelegeerde programma, maar zijn er wel degelijk belangrijke mogelijkheden die wij in het regionale programma benutten. Kindsoldaten en seksueel geweld zijn onderwerpen die uitstekend tot hun recht te komen via regionale programma's, ngo's en enkele multidonorprogramma's. Wij laten Congo niet vallen, maar kiezen voor het beëindigen van de strikt bilateraal gedelegeerde relatie. Wij kunnen hierover van mening verschillen, maar ook hier hebben wij zorgvuldig naar gekeken. Dat is me ook wat waard, want het is een kwetsbaar, belangrijk gebied, met een uitstraling op de handel in illegale grondstoffen. Wij zijn betrokken bij een programma om te bekijken of wij dat kunnen certificeren. Daar dragen wij aan bij, ook in persona. Dat is uiteindelijk van belang voor de mensen daar en voor ons.
Wij stoppen ook met de gedelegeerde bilaterale relatie met de Pakistaanse instituties en officiële instanties. Niet omdat Pakistan nog steeds veel geld in zaken blijft stoppen waar je vraagtekens bij kunt zetten, dat deden ze al eerder, maar vooral omdat in vergelijking tot de enorm grote bedragen van enkele grote donoren, de bedragen die wij hierin stoppen heel bescheiden zijn. Overigens hechten wij veel waarde aan de instrumenten die wij vooral voor de civil society kunnen inzetten, zoals het Stabiliteits- en Mensenrechtenfonds. Die willen wel degelijk actief blijven in Pakistan. Sterker nog, een uitstekend programma als Save the Children probeert evenwicht te brengen in wat er op school wordt geleerd. Het is ons wel wat waard om daarbij betrokken te blijven. Wij zien wel degelijk de samenhang met Afghanistan en de regio. In die zin is van toepassing wat ik in het begin van mijn betoog aangaf: deze bilaterale relaties zijn slechts een deel van ontwikkelingssamenwerking en bestrijken niet het hele terrein.
Na de begrotingsbehandeling in december was ik over Rwanda nog een antwoord schuldig. De heer Voordewind heeft daarom een motie aangehouden. Rwanda is een laaginkomensland, men verdient 400 à 500 dollar, maar het gaat daar goed. Er wordt een goed sociaaleconomisch beleid gevoerd en er is volgens de onafhankelijke instanties een serieuze aanpak van corruptie. Het land worstelt nog met de genocide van 1994. Wij hebben bijgedragen aan de opbouw en stabilisatie van Rwanda na de genocide en dus aan de justitiesector. Natuurlijk staan wij kritisch tegenover wat daar gebeurt, maar onze sectorale steun aan justitie geeft ons ook een positie. Er is een discussie geweest over de doodstraf; die is niet ingevoerd. Er was een discussie over het verbieden van homofilie; dat is uiteindelijk niet gebeurd. Wij hebben bijgedragen aan de bouw van een dertigtal rechtbankjes en dragen bij aan mogelijkheden van mensen om verhaal te halen. Ik heb in Rwanda een uitvoerige discussie gehad met onder meer de minister van Justitie en heb mijn zorgen geuit over de wijze waarop men omspringt met de genocidewetgeving. Het kan niet zo zijn dat een journalist die iets schrijft en wat stevige taal gebruikt, vervolgens voor meer dan een decennium naar de gevangenis gaat omdat het een overtreding is van het verbod op haat zaaien. Ik voeg twee dingen toe. Ten eerste dient er vanuit Den Haag een zekere mate van inlevingsvermogen te zijn voor deze open zenuw. Ten tweede heeft de Rwandese minister van Justitie opdracht gegeven aan een Britse universiteit en aan ik meen een Amerikaanse universiteit om naar de genocidewetgeving te kijken omdat er mensen klagen. Wat met die onderzoeken gebeurt, weet ik niet, maar mij is te verstaan gegeven dat de minister ervan uitgaat dat de strafmaat aanzienlijk wordt gereduceerd. Het is al duidelijk geworden uit de hoorzittingen van de wetenschappelijke deskundigen uit Engeland, dat de strafmaat en de effecten daarvan in de dagelijkse praktijk in geen verhouding staan tot de doelstellingen van de wetgeving. Of het gebeurt weet ik niet, maar wij houden dat in de gaten. Bij het proces van Ingabire zal iemand van ons in de rechtszaal zitten om dit te volgen, want voor ons is het een belangrijk toetssteen om te bekijken of hier een eerlijk proces wordt gevoerd. Er zijn een aantal positieve dingen in Rwanda en de negatieve dingen signaleren en bespreken wij. Tot nu toe zijn wij op een constructieve manier in gesprek. Ik ga er niet van uit dat men precies doet wat wij willen, maar het is de moeite waard om Rwanda op de lijst te houden omdat wij aan tafel zitten, invloed kunnen uitoefenen en vooralsnog reden hebben te geloven dat dit positieve effecten heeft. Overigens is het goed om vast te stellen dat het sociaaleconomisch programma van Rwanda er heel goed uitziet. Dat zeggen ook de deskundigen die zich bezig houden met het oprichten van agrocoöperaties.
De heer Dijkhoff vroeg naar Uganda. Ook hier speelt de regio mee bij de keuze. Uganda draagt bij aan de stabiliteit in de regio. Men levert troepen aan UNAMID en AMISON en is wellicht een potentiële partner voor de ondersteuning van Zuid-Sudan. De sectorale begrotingssteun hebben wij stopgezet omdat er voor de verkiezingen heel weinig begrotingsdiscipline was. Wij blijven een kritische donor, ook als het gaat om seksuele minderheden, en men neemt daar nota van. Tot nader order hebben wij en ook andere donoren de indruk dat onze aanwezigheid en activiteiten en het voortdurend aan de bel trekken, invloed heeft en stimuleert. Stabiliteit, economie en invloed op de politieke cultuur van het land maken dat wij Uganda als partnerland graag op de lijst willen houden met inachtneming van de terechte kritische kanttekeningen.
Ik heb mij goed gerealiseerd wij de discussie over Egypte voerden op het moment dat Egypte iedere dag op de voorpagina's stond en het journaal opende, en dat dat een curieuze indruk zou maken. Alsof wij helemaal los waren gezongen van de werkelijkheid op straat. Onze ambitie is om een programma te ontwikkelen dat langere tijd meegaat en niet de waan van de dag volgt. Daarom is het goed om vast stellen waar wij met Egypte vandaan komen. Het vorige kabinet heeft in 2007 besproken dat er sprake zou kunnen zijn van uitfaseren. Egypte is een laagmiddeninkomensland met een inkomen van ruim 2000 dollar per hoofd van de bevolking, Het land zou een verbredingsland worden; de relatie zou zich dienen te verbreden van een wat eenzijdige samenwerkingsrelatie tot een veel bredere relatie waarbij de ambassade meer zou fungeren als een makelaar tussen de diverse partijen als het gaat om cultuuruitwisseling, het religieuze debat of het bij elkaar brengen van economische partijen. In die zin kwam het schrappen van Egypte niet als een verrassing. In het gedelegeerde bilaterale programma deden wij in Egypte al heel weinig: het totale bedrag voor het bilaterale programma was grosso modo 6 mln. Dat is heel bescheiden gegeven de omvang van het land en van enkele andere programma's zoals het Amerikaanse programma. De huidige behoefte van een aantal Noord-Afrikaanse landen als Tunesië, Egypte en hopelijk straks Libië en nog meer landen, is een relatie die is ingebed in een breder programma van de Wereldbank en de EU. Voor onze specifieke bijdrage moet gekeken worden naar de vraag of wij op het gebied van de rechtsstaat, de rule of law, de justitiesector en de pluriformiteit specifieke bijdragen kunnen leveren op plekken waar een niche bestaat en waar wij een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan anderen. Wij beschouwen dit in het bredere kader van het programma van de Europese Unie, dat in mei is aangenomen. De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling bekijkt begin juli of zij daar een bijdrage aan kan leveren. In die grote programma's gaan wij kijken naar een integrale benadering. De Kamer was zo vriendelijk om ons een beetje te porren met de motie-Pechtold/Timmermans. De AIV heeft net zijn advies gepubliceerd en wij komen zo snel mogelijk met een brief over dat geïntegreerde verhaal. Wij hebben het over iets anders dan over een land waarop een focus wordt gelegd en waar wij kiezen voor een langere termijn en grotere financiële commitments, een ontwikkelingsland. Dat betekent niet dat wij niet gecommitteerd zijn aan Egypte, maar het is een probleem van een andere orde. Egypte is de zuidgrens van Europa, zoals Oost-Europa onze oostgrens is en wij daarvoor de Matra-programma's kennen. Wij willen er op een andere, geïntegreerde, manier naar kijken en komen daar de komende weken ongetwijfeld op terug als wij de brief over de Arabische regio naar de Kamer sturen.
Mevrouw Hachchi (D66): Heeft de staatssecretaris bij de criteria, de focusbrief en de landenkeuze voldoende gebruikgemaakt van de kennis en kunde van het maatschappelijk middenveld? De geluiden die ik heb gehoord, zeggen dat dat onvoldoende is gebeurd. Als ik inzoom op de argumenten over bijvoorbeeld de hoogte van het bedrag, zegt de staatssecretaris dat het nooit gaat om de hoogte van het bedrag maar om de effectiviteit. Als je ziet dat projecten succesvol zijn en dat het succes dat Nederland heeft geboekt niet altijd door andere landen overgenomen kan worden, vind ik dat geen sterke argumenten. De staatssecretaris uit kritiek op bilaterale steun. Begrijpelijk, maar vaak is bilaterale steun belangrijk om juist de deuren te openen en projecten doorgang te laten vinden. Ook daar zie ik gaten in de argumentatie. Is het niet belangrijk dat het maatschappelijk middenveld meer doet, als de overheid minder doet? Hoe verklaart de staatssecretaris dat hij bezuinigt op het maatschappelijk middenveld terwijl wij ons daar meer op gaan beroepen?
Staatssecretaris Knapen: Wij hebben geput uit de kennis die er is, maar vermeden om organisaties die in een groot aantal landen zitten zo te betrekken dat het heel lastig is om kennis en kunde en belang van elkaar te scheiden. De hoogte van de bedragen doet ertoe. Dit is een operatie om ervoor te zorgen dat wij meer professionaliteit en effectiviteit krijgen. Bij heel kleine bedragen is het nogal een investering om de kosten op professionaliteit ter plekke en bij ambassades te organiseren en te zorgen voor de bemensing in relatie tot de middelen die worden verstrekt. De mogelijkheden om te professionaliseren worden groter als je minder versnippert. Kleine bedragen kunnen wel heel effectief zijn, zoals mevrouw Hachchi zegt. Daarom hechten wij niet alleen aan het maatschappelijk middenveld, maar ook aan de grote fondsen die wij betrekkelijk specifiek kunnen inzetten. Ik noem als voorbeeld Save the Children. Dat fonds is buitengewoon effectief, maar het hoeft niet om heel grote bedragen te gaan. Hetzelfde geldt voor het kazernerings- en demobilisatieprogramma waarbij wij gebruikmaken van enkele internationale ngo's. In combinatie met activiteiten die zij organiseren is het heel effectief. Wij doen dit via de fondsenprogramma's en vaak gedelegeerd. Aan een ngo of een ambassade wordt gevraagd om voor de delegatie aan de fondsen te zorgen. Voor Congo gebeurt dat ten dele in Kigali, dat dichter bij Oost-Congo ligt dan Kinshasa. Het een hoeft het ander dus niet uit te sluiten, maar de financiële betrokkenheid is wel relevant voor de mate waarin je je kunt veroorloven om te investeren in professionaliteit in huis.
Over de hele breedte hebben wij in eerste instantie behoorlijk bezuinigd op nogal wat programma's van de MFS II-organisaties. Er is wel een gegarandeerde toezegging voor een aantal jaren. Overigens gebruiken wij een aantal centrale fondsen voor organisaties ter plekke. Dat hoeven geen Nederlandse MSF-organisaties te zijn. Wij gebruiken de middelen voor het grootste gedeelte voor hetzij lagere overheden, hetzij voor civil-societyorganisaties die daar actief zijn. Als het om de fondsen gaat, worden die daar wel degelijk bij betrokken.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Het voedt mijn wantrouwen een beetje als de staatssecretaris zegt dat er niks gaat veranderen terwijl er snoeihard bezuinigd wordt. In Burkina Faso blijven Fast-trackfondsen achter. Hij haalt de Amerikanen aan die daar met een half miljard ...
De voorzitter: Geen hele inleiding mevrouw Dikkers. Beperk u tot een vraag, anders komen wij er niet doorheen.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Is de staatssecretaris bekend met het feit dat er 918 mln. dollar van de Amerikanen in Kenia geïnvesteerd wordt en dat dit voor de Nederlanders nog steeds geen reden is om daar weg te gaan? Is de staatssecretaris geïnformeerd over het feit dat er 1,2 mld. van de Amerikanen naar Sudan gaat en dat ook geen reden is voor ons om daar weg te gaan? Waarom geldt dat dan wel voor Burkina Faso? Van het Mensenrechtenfonds gaat 10% af. Ik begrijp dat iedereen daarop mag intekenen om de schade die men lijdt te verminderen.
Staatssecretaris Knapen: Het aantal donoren en de bedragen moeten in de hele vergelijking worden meegenomen. Ik heb hier niet direct het bruto nationaal product van Kenia paraat, maar dat ziet er aanzienlijk anders uit dan dat van Burkina Faso. Het bedrag van 500 mln. heeft op de opnamecapaciteit en de economie van Burkina Faso een serieuze invloed. Om misverstanden te voorkomen: ik ontken niet dat onze ontwikkelingssamenwerking teruggaat van 0,81% naar 0,7%. Als wij teruggaan in het aantal landen, doen wij dat niet conform deze bezuiniging. Wij gaan verder terug dan de bezuiniging nodig maakt, opdat wij in de landen waar wij blijven meer kunnen doen. Het idee uit het WRR-rapport over focus en verdieping in plaats van versnippering is in het regeerakkoord overgenomen. Daarmee wordt niet ontkend dat er bezuinigd wordt, maar het gaat niet alleen om bezuinigen. Dat er geld afgaat van het Stabiliteitsfonds, het wederopbouwfonds en het Mensenrechtenfonds betekent overigens niet dat wij niets meer kunnen doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik stelde een vraag over het rijtje partnerlanden die de doodstraf hebben voor bekering, afvalligheid, homoseksualiteit en overspel. Kan de minister daarop reageren? Ik ben enigszins teleurgesteld in het antwoord over Rwanda omdat de minister grote zorgen had over de justitiële sector en ik in zijn betoog geen grote verbeteringen hoor ten aanzien van goed bestuur en de justitiële sector. De VN heeft Rwanda veroordeeld over betrokkenheid bij Congo en genocide. Daarnaast zitten er 50 journalisten in de gevangenis, worden oppositieleiders bedreigd, etc. Het stapelt zich op. Is de minister bereid Rwanda in te ruilen voor Congo?
Staatssecretaris Knapen: Ik heb afdoende aangegeven wat onze overwegingen waren om die keuze te maken. Wij zijn daar zorgvuldig mee omgesprongen. Ik neem de opmerkingen en kritiek van de heer Voordewind serieus en neem ze mee als ik in die landen ben. Op basis van de huidige situatie en het bestuur in beide landen, zien wij geen aanleiding om simpelweg het ene land voor het andere in te ruilen. Als wij de hele lijst langsgaan en de regionale context meenemen, zijn wij ervan overtuigd dat dit pakket het beste recht doet aan de regionale component van het Grote Merengebied. In sommige landen wordt de doodstraf niet opgelegd. In Jemen is hier bijvoorbeeld sinds de jaren negentig geen sprake meer van geweest hoewel het formeel nog steeds mag. Afghanistan is eigenlijk het enige land dat op strikt religieuze overwegingen de doodstraf oplegt. Wij hebben uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld over hoe wij hiermee omgaan en waarborgen kunnen organiseren om ervoor te zorgen dat dit zich niet voordoet. Hier komt de conditionaliteit uit het debat over de Afghanistanmissie ten volle tot uitdrukking. Het is een feit dat in een aantal landen het stelsel niet is zoals wij het zouden willen hebben. De vraag is dan hoe het er in de praktijk uitziet en of wij er invloed op kunnen uitoefenen dat er niet gehandeld wordt volgens de officiële leer, maar in een geest die ons beter bevalt dan de wet. Daar is Jemen een voorbeeld van. Het is een serieus punt en wij moeten er niet lichtvaardig over zijn. Ik merk dat andere landen binnen de Europese Unie daar net zo inzitten. In de laatste OS-Raad is het een keer langsgekomen.
De heer Irrgang (SP): Het is goed om te horen dat de centrale fondsen nog openstaan voor Burkina Faso en Congo. Ik sluit aan bij de kritiek van de heer Voordewind en vraag of de staatssecretaris bereid is om het justitieprogramma in Rwanda te beperken en meer te doen, in het oosten van Congo. Dat kan ook vanuit de ambassade in Kigali en Rwanda. Wie gaat de rol van Nederland in Burkina Faso overnemen, in het bijzonder die in het onderwijs?
Staatssecretaris Knapen: Wij willen vasthouden aan de keuzes die zijn gemaakt, maar ik zie wel degelijk dat je het Grote Merengebied als regio moet zien. Wij moeten de projecten voor het Grote Merengebiedprogramma vanuit Kigali zo bestieren, dat het ook inderdaad een Grote Merengebiedprogramma is waarin zichtbaar is wat wij doen. Burkina Faso raakt de exitstrategie.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter, ik heb een punt van orde. Wij spreken over heel belangrijke onderwerpen die wij niet moeten afraffelen. Ik denk dat wij de tweede termijn op een ander moment moeten houden om hier voldoende tijd voor te hebben. De onderwerpen duurzaamheid, gender, onderwijs en de exitstrategie moeten nog aan de orde komen.
De voorzitter: Ik zie dat ook aankomen. Ik stel voor om nog even door te gaan en dadelijk te bespreken hoe wij hiermee verder gaan.
Staatssecretaris Knapen: Mijn ambitie is om een paar onderwerpen af te ronden om te voorkomen dat wij het een volgende keer opnieuw doen. Wij willen graag voor de zomer aan de slag met de exitstrategie en kunnen dat pas doen als de Kamer zover is.
Voorzitter. De exitstrategie raakt de vraag van de heer Irrgang over Burkina Faso. Verschillende leden hebben hun bezorgdheid hierover geuit. Zoals eerder aangegeven baseren wij ons op de parameters die mijn voorganger minister Koenders in 2009 met de Kamer heeft afgesproken. Het was een samenhangende strategie met een aantal parameters: ten eerste stap voor stap, ten tweede na goed overleg, ten derde zorgvuldig, ten vierde met alle stakeholders en ten vijfde geen garanties. Zodra je garanties geeft, zeg je dat je wilt focussen, maar ook alles bij het oude wilt laten. Het is een inspanningsverplichting waarbij het gaat om zorgvuldigheid en redelijkheid. Als je kijkt naar de praktijk van een aantal programma's, kun je soms vaststellen dat iets is over te dragen, soms moet je vaststellen dat iets alleen over te dragen is in een ander jasje en soms moet je vaststellen dat het feit dat je ermee ophoudt op den duur negatieve gevolgen heeft. Mevrouw Dikkers maakte er terecht een punt van dat er kinderen in een schoolklas komen waar geen les meer wordt gegeven. Om een leaddonor te zijn op een bepaald terrein, hebben wij bij wijze van eerste exercitie bekeken wat het effect is van de reductie van onderwijs in Mozambique. Wij hebben vastgesteld dat de Wereldbank, Unicef en een andere organisatie in dat gat stappen. Sommige organisaties doen het via een lening in plaats van een schenking en dat heeft consequenties. Het kan zo zijn dat er over drie jaar in Mozambique door ons handelen minder ommuurde schooltjes zijn dan gepland en dat er meer schooltjes zullen bestaan met alleen vier palen en een dak. Daar moet je niet omheen draaien. Het gaat erom dat je het weegt: is dit aan het eind van de rit acceptabel, gegeven onze route van prioritering, het overleg dat wij hebben met andere donoren en de mate van bereidheid? Mijn conclusie is dat het acceptabel is. Het is dus geen zero sum game. Het zou mooi zijn als wij Duitsland en Groot-Brittannië, die hebben aangekondigd dat ze stevig in onderwijs gaan zitten, even kunnen bellen en een lijstje kunnen geven waar wij inactief worden. Zo werkt het nergens en dat misverstand wil ik niet wekken. Het is niet altijd helemaal gratis en het is niet zo dat niemand er iets van merkt, want dan zouden wij zinloos bezig zijn geweest. Wij proberen er echter zorgvuldig naar te kijken en erop toe te zien dat er geen sprake is van kapitaalvernietiging.
De heer Driessen (PVV): Er ligt een motie die zegt: geen hulp meer naar het regime van de Palestijnse Autoriteit als er geen concrete en effectieve maatregelen getroffen worden tegen het verheerlijken en vergoelijken van terrorisme. Dat verheerlijken en vergoelijken gaat maar door en Fatah werkt inmiddels samen met Hamas. Wordt het niet de hoogste tijd om de Palestijnse Autoriteit als partnergebied te schrappen? Indonesië is de achttiende economie van de wereld, een G20-lid en heeft een grotere economie dan landen als Zwitserland, Oostenrijk, Zweden en België. Waarom zouden wij daar nog heel veel Nederlands belastinggeld naartoe brengen?
Staatssecretaris Knapen: Voor de Palestijnse Gebieden hebben wij twee programma's. Het ene raakt vooral de opbouw van de justitiële sector en de training van de politie en het andere raakt met name de landbouwsector. Wij handelen bij deze programma's volledig in lijn met wat wij hebben afgesproken binnen de Europese Unie. Het bedrag op een van deze pijlers is door een aangenomen motie van de Kamer in december iets opgehoogd. Wij houden ons aan de richtlijnen en afspraken die door ons en andere landen in de EU als gemeengoed worden beschouwd. Wij blijven daarmee doorgaan zolang dat beleid van toepassing is. Indonesië behoort tot de vier landen op het lijstje die het economisch heel behoorlijk doen. Het is een laagmiddeninkomensland. Wij gaan daar achteruit in de geleverde bijdrage. Hardop denkend zeg ik dat er een moment komt dat wij een ander beleid moeten gaan ontwikkelen. Met Indonesië hebben wij een speciale relatie en dat maakt dat het zich minder leent voor zomaar een exitprogramma. Het past bij de beter functionerende landen en bij de criteria van het vorige kabinet, maar het is nog steeds een land met veel armoede. Het moment komt dat er een andere transitiefaciliteit georganiseerd moet worden dan de klassieke ontwikkelingsrelatie. Dat geldt ook voor de drie andere landen. Ik hoop binnenkort naar Indonesië te gaan en hier een eerste gesprek over te voeren.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik doe een beroep op de staatssecretaris om nogmaals naar een aantal landen te kijken. Het zijn maar enkele landen waar de Kamer zich over uitspreekt en zich zorgen over maakt. De staatssecretaris geeft aan dat er een aantal belangrijke redenen zijn om een relatie te verdiepen, in gesprek te zijn en aan tafel te zitten. Volgens mij gaat een regionale benadering niet alleen over regionale programma's, maar juist over dat je om tafel zit. Ik wil hem vragen om daarom nogmaals te kijken naar Congo. Ik heb nog geen goede reden gehoord waarom de relatie met Egypte niet vertraagd afgebouwd kan worden. De staatssecretaris geeft zelf de redenen aan. In 2011 zullen wij per land minder besteden maar daarna zal het bedrag toenemen. De absorptiecapaciteit heeft tijd nodig. Volgens mij valt binnen het tijdpad best wat te schuiven.
Staatssecretaris Knapen: Ik vind het lastig om heel specifiek te antwoorden op de laatste vraag. Je kunt bezien of Egypte zich leent voor een transitiefaciliteit waarbij je met een stukje ontwikkelingssamenwerking en een groter stuk uit de niet ontwikkelingsgerelateerde middelen iets creatiefs kunt verzinnen. Je moet dan rekening houden met het feit dat je Egypte in de klassieke zin moeilijk als ontwikkelingsland kunt aanmerken en met de dingen die nu nodig zijn. Het is prematuur om hierover verder te speculeren zolang de beloofde brief er nog niet is, maar ik neem de opmerkingen mee. Van Congo blijf ik herhalen dat de Congolese overheid en de samenstelling van de donoren het knap lastig maken om de bilaterale gedelegeerde hulp een stevige basis te geven en uit te bouwen. Ik beluister dat de Kamer vraagt of de regionale programma's voor Congo meer gewicht en relevantie kunnen krijgen. Ik neem dat in de uiteindelijke uitwerking mee.
De heer Van der Staaij (SGP): De staatssecretaris schetste het proces voor het terugtrekken uit onderwijsprogramma's met de parameters. Over Burkina Faso krijgen wij informatie dat er maar liefst vijf donorlanden stoppen. Hoe wordt daadwerkelijk voorkomen dat er enorme gaten vallen? Is er zicht op dat afstemming succes heeft en dat die gaten door anderen gevuld worden?
Staatssecretaris Knapen: De follow-up van deze discussie is dat wij eind september komen met een notitie waarin wij de exitstrategie meer handen en voeten geven. Ik kan niet voortdurend volgen welke landen in- en uitgaan, maar wij hebben een serieuze scan gemaakt en afgelopen week van een update voorzien. Ik ga ervan uit dat dit niet in de categorie valt die mevrouw Dikkers hanteerde toen zij sprak over een Deense minister. Ik weet dat Denemarken zich in Burkina Faso terugtrekt uit onderwijs, maar actiever wordt op het gebied van beroepsonderwijs. Ik weet niet of er nog vier landen zijn die zich op dit moment terugtrekken uit onderwijs. Als dat zo is, wordt het aanzienlijk moeilijker om over te dragen. Wij gaan dit zorgvuldig doen, maar dat is de volgende fase. Wij hebben het nu over het beperken van de relaties en het aantal speerpunten voor de genoemde landen. De volgende stap is dat wij de daad bij het woord voeren en dat heeft tijd nodig. Bij de exitstrategie gaan wij ervan uit dat het in het ene geval een jaar is en in het andere geval drie jaar kan duren.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ten eerste denk ik dat ook de Grote Merenregio te bezien vanuit een regionale aanpak als je kijkt naar de mensenrechten. Het versterken van de juridische sector is zeker ook in Congo nodig. Ten tweede merk ik dat de termen «exitstrategie» en «transitiefaciliteit» door elkaar lopen. Ik hecht eraan om scherp aan te geven dat wij twee soorten landen hebben waar wij uitgaan: landen waarvan wij verwachten dat andere donoren ons werk overnemen omdat die landen net niet zover zijn dat wij kunnen zeggen dat wij succesvol zijn geweest, zoals Burkina Faso, en landen waar wij klaar zijn en succesvol zijn geweest. Naar mijn idee moet dat niet betekenen dat wij de deur dichtgooien en dag zeggen, maar dat wij bekijken hoe wij nieuwe relaties met die landen kunnen opbouwen. Ziet de staatssecretaris dat ook zo? Kan de Kamer over beide soorten, exitstrategie en transitiefaciltiteit, nader geïnformeerd worden over het precieze verloop?
Staatssecretaris Knapen: Ik ben het eens met de aanvulling en toevoeging van mevrouw Ferrier. Het is goed dat zij volgt of wij met betrekking tot de exitstrategie de stappen zetten die wij hier afspreken. Op de transitiefaciliteit komen wij zeker terug. Het is goed dat zij constateert dat de transitiefaciliteit een heel andere is en een andere functie heeft.
De voorzitter: Mevrouw Ferrier heeft een punt van orde gemaakt. Ik waag het vermoeden uit te spreken dat het de staatssecretaris niet gaat lukken om in de resterende tijd de beantwoording af te ronden. Ik stel voor om dit laatste blok af te ronden en de overige beantwoording op ander moment te doen.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik hoorde van de Deense minister van Ontwikkelingssamenwerking dat men overweegt om geheel uit Burkina Faso weg te gaan. Ik ben heel benieuwd naar de bronnen van de staatssecretaris. Ik zou het wijs vinden als hij de exitstrategie met de Kamer bespreekt voordat zij een landenlijstje moet vaststellen met landen die aan die exitstrategie onderhevig zijn.
Staatssecretaris Knapen: Het laatste lijkt mij uitgesloten, omdat wij dan zowel de kip als het ei heilig verklaren en dan komt er niets van het een of het ander. Onze informatie gaat verder dan die van mevrouw Dikkers, en zegt dat Denemarken zich terugtrekt uit het onderwijs. Het kan zijn dat in het Deense parlement nog een discussie over exitstrategieën wordt gevoerd waardoor deze formulering verandert.
De voorzitter: Wij zijn door onze tijd heen. Het onderwerp roept heel veel vragen op en vereist een uiterst zorgvuldige beantwoording.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik denk dat wij voor de volgende keer voldoende tijd moeten inruimen.
De voorzitter: Zeker. De commissie zal nog bespreken wanneer het AO voortgezet wordt en hoeveel tijd er ingeruimd wordt. Ik schors de behandeling van dit onderwerp tot een nader te bepalen moment.