Vastgesteld 28 mei 2015
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 8 april 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 februari 2015 inzake de besteding humanitaire hulp 2014 en het overzicht planning 2015 (Kamerstuk 32 605, nr. 156);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 3 december 2014 inzake de toezegging noodhulp voor Syrische vluchtelingen in 2015 (Kamerstuk 32 623, nr. 144);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 december 2014 houdende het overzicht Nederlandse inspanningen ter bestrijding van ebola (Kamerstuk 33 625, nr. 148);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 februari 2015 inzake de stand van zaken van de Nederlandse inspanningen bij de bestrijding van de ebola-crisis (Kamerstuk 33 625, nr. 149);
− de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 29 januari 2015 ter aanbieding van de kabinetsreactie op advies no. 25 van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over humanitaire hulpverlening (Kamerstuk 34 000 V, nr. 50);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 3 april 2015 inzake het verslag van het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Jordanië en pledging conferentie Koeweit (Kamerstuk 32 623, nr. 147);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 maart 2015 inzake de humanitaire bijdrage Syrië (Kamerstuk 32 623, nr. 150);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 3 april 2015 inzake het overzicht Nederlandse hulpinspanningen ebola (Kamerstuk 33 625, nr. 153).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bisschop, Sjoerdsma, Van Laar, Agnes Mulder, De Roon, Smaling, Taverne en Voordewind,
en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter: Goedemiddag dames en heren, hartelijk welkom bij dit algemeen overleg. Het onderwerp van vandaag is noodhulp. We hebben daarvoor twee uur de tijd, dus tot 16.00 uur. Ik moet u allereerst melden dat er een voorstel ligt om drie brieven aan de agenda toe te voegen. Dat voorstel is u overigens een paar dagen geleden ook per e-mail toegekomen. Ik kijk even of u met het voorstel instemt. Het betreft een brief van de Minister inzake het overzicht Nederlandse hulpinspanningen ebola, een verslag van de reis van de Minister naar Jordanië en de pledging conferentie in Koeweit en een brief inzake de humanitaire bijdrage aan Syrië. Als de commissieleden er geen bezwaar tegen hebben, zullen we die punten nu als aan de agenda toegevoegd beschouwen. Ik zie dat daartegen geen bezwaar is.
Gelet op het grote aantal woordvoerders hier aan tafel en de beperkte tijd die we hebben, stel ik voor dat in eerste termijn de spreektijd vijf minuten per persoon is en dat één interruptie per fractie is toegestaan. Ik moet daar tot mijn spijt vrij strak in zijn, maar het is niet anders.
De heer Taverne (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie is, zoals bekend, altijd bereid om kritisch te zijn over het nut en het effect van ontwikkelingshulp, maar het belang van noodhulp staat voor mijn partij buiten kijf. Ongelukkig genoeg is de Minister genoodzaakt veel aandacht aan noodhulp te besteden, nu zo veel brandhaarden, epidemieën, rampen en andere vormen van onheil dit type hulp noodzakelijk maken. De wereld wordt geteisterd door ISIS, ebola, de Rusland-Oekraïnecrisis en meer ellende. De VVD-fractie stelt met instemming vast dat de Minister gebruikmaakt van de beschikbare middelen voor noodhulp. Er is 38,4 miljoen euro besteed aan de bestrijding van ebola, waarvan 20,5 miljoen uit het noodhulpbudget kwam en 15 miljoen uit het reguliere ontwikkelingssamenwerkingsbudget. In dit verband wil ik wel graag van de Minister weten waarom de 12 miljoen kostende belangrijke bijdrage door de inzet van de Karel Doorman uit non-ODA-budget (Official Development Assistance) is betaald.
Er wordt veel geld uitgegeven aan de bestrijding van ebola, maar er wordt ook heel veel geld uitgegeven aan andere crisissituaties, op dit ogenblik vooral aan Syrië. Daaraan is bijna 44 miljoen uitgegeven. Daarmee voert Syrië de top van de lijst aan van landen waar we geld aan uitgeven, waarbij de opvang van vluchtelingen hoog op de agenda staat. Terecht heeft de opvang van vluchtelingen in de regio prioriteit, ook via het Relief Fund. Het is goed om dat vast te stellen. Opvang in de regio van vluchtelingen is niet de alomvattende oplossing, maar verdient wel de voorkeur boven de huidige stromen immigranten die op dit moment vaak in gammele bootjes de Middellandse Zee proberen over te steken. Collega Azmani heeft hiervoor onlangs aandacht gevraagd. Zeker nu met het veranderende seizoen de kans bestaat dat grote groepen de overtocht zullen proberen te maken, is het heel erg belangrijk dat we blijven nadenken over manieren om de grote ramp die zich opnieuw dreigt te voltrekken, te voorkomen. Mede gelet hierop, steunt de VVD-fractie deze prioriteit in het Relief Fund. We zien graag dat de Minister zich hier in het bijzonder voor inzet.
Ten aanzien van opvang in de regio stelt de Minister in haar brief van 23 februari jongstleden dat ook wordt bekeken «of de veelbelovende innovatieve aanpak zoals thans uitgevoerd door de VNG en de gemeente Amsterdam in en rond het vluchtelingenkamp Al Zaa'tari in Jordanië kan worden toegepast in andere landen van opvang in het Midden-Oosten». Ik ben nog relatief nieuw als het gaat om deze portefeuille, dus ik hoop dat de aanwezigen het mij vergeven als het gesneden koek voor hen is. Maar ik was hier toch licht verbaasd over, omdat ik er nog steeds van uitging dat de opvang van vluchtelingen en noodhulp een kwestie voor en een verantwoordelijkheid van de Minister is, en niet van de VNG of de gemeente Amsterdam. Kan de Minister mij dat uitleggen?
De kabinetsreactie op het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) is een ander onderwerp op de agenda waarvoor ik kort aandacht wil vragen. Nederland heeft, zo lees ik, een actieve rol gespeeld bij de voorbereidende bijeenkomsten inzake thematische discussies over het humanitair oorlogsrecht. De VVD-fractie is benieuwd hoe deze actieve rol is ingevuld en waarom Nederland kennelijk heeft besloten hierbij voorop te willen lopen.
Nederland is een van de grootste donoren van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC). Aangezien Nederland hier veel geld aan uitgeeft, wil ik ook graag van de Minister weten waarom we dat doen en wat het ons oplevert in termen van invloed die we binnen dit gremium kunnen hebben.
Verder las ik dat het kabinet resolutie 2191 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over humanitaire hulpverlening beschouwt als een goede stok achter de deur ten aanzien van toestemming voor en toegang tot hulpverlening. Hoe denkt de Minister dat deze resolutie als de spreekwoordelijke stok achter de deur kan worden ingezet, als dat al niet voldoende gebeurt?
De Minister van Buitenlandse Zaken vroeg in zijn adviesaanvraag aan de CAVV of het bestaande juridische kader voor humanitaire hulp is toegespitst op de huidige uitdagingen waarvoor de humanitaire hulpverlening wordt gesteld en of er behoefte bestaat aan verheldering. De CAVV beantwoordde die vraag met de opmerking dat aanvullingen op het juridisch kader nodig zijn. Daarvan zegt het kabinet nu dat het duidelijk is geworden dat de grootste verbetering van de huidige problemen met humanitaire hulpverlening kan worden bereikt met een betere naleving van bestaande regels. Met andere woorden: we moeten geen nieuwe regels en kaders verzinnen of creëren, maar we moeten de huidige beter gebruiken. Is de Minister het daarmee eens? Dat is ze, want het is een kabinetsreactie. Maar waarom is er dan überhaupt een adviesaanvraag ingediend? Die leverde immers weinig nieuws op.
De heer Sjoerdsma (D66): Allereerst heet ik de heer Taverne hartelijk welkom in deze commissie. Ik heb toch nog een vraag over zijn bijdrage. Ik zat eigenlijk te wachten op een voorstel van de heer Taverne. We hebben de heer Azmani, zijn collega van de VVD, gehoord over een asielplan. Dat was grotendeels kabinetsbeleid en verder werd er een beetje geshopt in de snoepwinkel van de PVV. Maar de heer Azmani zei ook: «We zullen als Europa moeten investeren in het creëren van veilige havens in de regio.» Dat vind ik interessant. Ik zoek naar de manier waarop de VVD hierin wil investeren.
De heer Taverne (VVD): Voor een groot deel gebeurt dat gelukkig al, onder andere door het huidige beleid. Dit kan gebeuren door nog preciezer afspraken te maken met de landen waaraan we geld geven voor de opvang van vluchtelingen. Dan heb ik het onder andere over afspraken over de hoeveelheid vluchtelingen die kan worden opgenomen. De brief die nu is toegevoegd aan de agenda gaat over de pledging conference die op 30 maart heeft plaatsgevonden in Koeweit. Daar heeft Nederland 33 miljoen toegezegd voor de problematiek in Syrië. Dan gaat het ook over vluchtelingen die in de regio worden opgevangen. Ik kan mij voorstellen dat er nu en in de toekomst nog preciezer afspraken worden gemaakt over de aantallen vluchtelingen die voor de middelen die worden uitgegeven, kunnen worden opgevangen. Ik neem aan dat daarmee de vraag van de heer Sjoerdsma is beantwoord.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik ben bang dat die vraag toch niet helemaal is beantwoord. Laten we Libanon als voorbeeld nemen. Daar zitten inmiddels meer dan 1 miljoen Syrische vluchtelingen, terwijl het land 4 miljoen inwoners telt. Ik weet niet welke afspraken de heer Taverne wil maken en of het er misschien 2 miljoen kunnen worden in dat land, maar ik kan hem wel vertellen dat de bedragen waarom wordt gevraagd in de VN-verzoeken, op dit moment niet worden gehaald. Er is dus te weinig geld voor het huidige aantal vluchtelingen. Misschien moet ik constateren dat ook dit deel van het VVD-plan hol is. De VVD pleit voor investeren in regionale opvang, maar levert op geen enkele manier boter bij de vis.
De heer Taverne (VVD): Misschien heb ik hem gemist, maar ik heb in het tweede deel van de interruptie van de heer Sjoerdsma geen vraag gehoord.
De voorzitter: Ik heb begrepen dat de vraag was of u ook vindt dat de plannen van de VVD hol zijn op dit punt.
De heer Sjoerdsma (D66): Dat was een uitstekende vraag, mijnheer de voorzitter.
De heer Taverne (VVD): Dank u wel, voorzitter, voor deze behulpzaamheid. Ik verstond de vraag misschien toch wat anders. Het voorbeeld van Libanon dat de heer Sjoerdsma aanhaalt, toont aan dat er extra aandacht moet zijn voor opvang in de regio. Volgens mij zijn we het daar allemaal over eens. Maar ik zie niet in wat het voorbeeld van Libanon dat de heer Sjoerdsma aanhaalt, afdoet aan het voorstel van de VVD om meer nadruk te leggen op opvang in de regio.
De voorzitter: We gaan nu luisteren naar de inbreng van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Dit zal wel een cliffhanger blijven.
Het is goed dat we hierover spreken. Ik dank de Minister voor haar actieve inzet en voor het feit dat zij de moeite neemt om deze noodhulplanden zelf te bezoeken. Zo is zij onlangs in Jordanië geweest. Ik begrijp dat de Minister van Buitenlandse Zaken ook dit soort landen bezoekt. Hij is ook in Irak geweest. Ik heb grote waardering daarvoor. De nood vraagt daar ook om. Gelet op hoeveel landen inmiddels in grote crisis zijn – ik hoef ze niet allemaal weer op te noemen – is het goed dat dit kabinet samen met de drie constructieve oppositiepartijen 570 miljoen heeft bijgeplust om meer te kunnen doen voor humanitaire hulp. Het blijkt ook dat we dat heel hard nodig hebben. Uit het rapport van Failing Syria blijkt hoe groot de nood in Syrië zelf is. Als je bekijkt hoe de nood in de afgelopen drie jaar is toegenomen, namelijk met een factor twaalf, en je legt daarnaast de financiering tot nu toe, die slechts drie keer is toegenomen, van 639 miljoen naar 1,8 miljard, dan zie je dat de vraag veel groter is dan de donoren überhaupt zouden kunnen bijhouden.
Daarbovenop komen de humanitaire drama's. Ik denk aan de geluiden en de beelden van het Palestijnse kamp of de Palestijnse buurt Yarmouk, waar 18.000 vluchtelingen echt in de val zitten – ze zitten tussen twee grote vuren – vanuit Damascus met Assad en nu ook met ISIS. Ik heb begrepen dat de Minister daar extra fondsen voor beschikbaar heeft gesteld, ook in Koeweit, via de UNRWA (United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East). Dat is mooi, maar ik vraag de Minister wat er nog meer gedaan kan worden. Misschien kan zij een en ander samen met de Minister van Buitenlandse Zaken doen. We kunnen ons nog de beelden van de ontzetting van de jezidi's door de internationale gemeenschap herinneren. Wat zou Nederland op de internationale agenda kunnen zetten of op welke manier zou Nederland een bijdrage kunnen leveren om te bewerkstelligen dat de Palestijnen in Yarmouk ontzet worden? Het idee is niet alleen dat daar misschien wat hulp komt, maar ook dat er een veilige corridor wordt gecreëerd, misschien in overleg met Damascus. Ik weet dat het moeilijk is, maar er moet een way out kunnen zijn voor deze Palestijnen voordat ze worden afgeslacht of uitgehongerd. Graag wil ik hierop een reactie van de Minister.
Ik kom op de noodhulpbrief. Het is goed dat de Minister 21 miljoen heeft uitgetrokken voor de Syrische crisis. Het is belangrijk dat de ngo's daarbij gesteund worden. Ik begrijp dat de Minister daar ook mee bezig is en dat de ngo's op dit moment nog wachten op de definitieve goedkeuring van hun projecten voor dit jaar. Wanneer verwacht de Minister daar een klap op te kunnen geven?
Met betrekking tot de verhoudingen van het Relief Fund is afgesproken dat de ngo's op 120 miljoen van de 570 miljoen kunnen rekenen. Die 120 miljoen is gereserveerd voor de ngo's, die soms ook in gebieden kunnen komen waar de VN niet kan komen. Als ik bekijk wat er in de brief van 23 februari staat over de ngo-bijdrage, kom ik echter tot 17 miljoen. Als je dan 20% zou rekenen, zou je op 34 miljoen voor de ngo's kunnen komen. We moeten dat niet allemaal met een schaartje knippen; dat begrijp ik ook. Het is afhankelijk van de capaciteiten van de ngo's, maar er zit toch wel een gat tussen. Ik vraag de Minister in eerste instantie om uitleg: als we die 120 miljoen in principe gereserveerd hebben voor ngo's, waarom is daar dan beperkt mee omgegaan? Er is immers nood genoeg in de wereld waar de ngo's wat aan zouden kunnen doen.
Ik kom op de bijdrage van 3 miljoen aan de gematigde oppositiekrachten in Syrië. Onze fractie was daar toch wel een beetje verbaasd over, juist omdat de situatie enorm gecompliceerd is. De gematigde groepen zouden strijden tegen Assad. Aan de andere kant is Assad nodig voor de strijd tegen ISIS. Hoe verklaart de Minister die bijdrage van 3 miljoen? Kunnen we dat bedrag niet beter besteden aan de Koerden en de andere minderheden in het noordoosten?
Ik kom op het onderwerp Oekraïne. Als we het toch over de bijdrage en de verdeling hebben: op dit punt is er een pledge van de ngo's van 6 miljoen. Het gaat om 1,1 miljoen ontheemden en 600.000 vluchtelingen. Is de Minister bereid om, los van de VN, naar de ngo's te kijken? De ngo's hebben makkelijker toegang tot de rebellengebieden. Dat geldt met name voor het rebellengebied Donetsk. Dat gebied noem ik expliciet vanwege de 429.000 vluchtelingen. Wil de Minister overwegen – ik weet dat het in de lucht hangt – om de omliggende dorpen bij het rampgebied van de MH17 extra aandacht en hulpverlening te geven? Dan heb ik het over de dorpen die gedeeltelijk getroffen zijn door die ramp, maar waarvan de inwoners ons ook geholpen hebben met het verzamelen van de wrakstukken en de stoffelijke resten. Is de Minister bereid om daarvoor een extra inspanning te leveren?
Tot slot kom ik op de host communities.
De voorzitter: Ik vraag u om het heel kort te houden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Wat gaat de Minister specifiek doen op het gebied van de host communities? Ik heb voorstellen van collega Sjoerdsma gezien. Het gaat mij niet om de vorm et cetera, maar ik vind dat we meer moeten doen, met name gelet op Libanon. De Minister zegt dat daar geen kampen zijn. Zij bedoelt waarschijnlijk dat er geen officiële kampen zijn. Dat klopt, maar ik heb daar heel veel kleinere kampen gezien waar geen wooncontainers staan. Die kampen zijn er nog veel slechter aan toe dan de kampen in Jordanië. Graag wil ik op dit punt een reactie.
Ik dank de voorzitter voor zijn coulance.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. De Partij van de Arbeid bedankt de Minister voor haar inzet om de nood te ledigen van vluchtelingen, de slachtoffers van ebola en degenen die door natuurrampen getroffen zijn. Tijdens dit AO vraag ik aandacht voor kinderen, Jemen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, de landen die getroffen zijn door ebola en psychosociale zorg.
Ik begin met de kinderen. Mijn collega John Kerstens postte vanmorgen een foto van een intens verdrietig jongetje dat staat voor puinhopen in Jemen, van wie de wanhoop afstraalt. Eerder werd ik zelf getroffen door de foto van het meisje in een vluchtelingenkamp dat haar handen omhoog steekt ten teken van overgave omdat zij denkt dat de camera een wapen is. In de ogen van dat meisje kun je zien dat ze het meent. Dat soort foto's zijn indringend. We staan nu voor de onmogelijke taak om te besluiten of we genoeg geld besteden aan de ene of de andere crisis en of het ene of het andere kind nu harder hulp nodig heeft. Dat geeft überhaupt de onmogelijkheid weer van dit debat. Er zijn veel te veel vluchtelingen en er is veel te weinig geld. We moeten het doen met de middelen die we hebben en kunnen maar een heel klein stukje van het probleem zelf aanpakken.
We hebben in ieder geval veel waardering voor de inzet van de Minister, bijvoorbeeld voor Syrische vluchtelingen. De 21 miljoen die extra is vrijgemaakt voor de vluchtelingen daar, is hard nodig. Meer dan de helft daarvan, namelijk 12 miljoen euro, gaat naar Nederlandse noodhulporganisaties. Dat juichen wij toe. Tijdens het vorige overleg heeft de Minister voor een periode van drie jaar 15 miljoen euro extra toegezegd voor UNICEF. Kan de Minister al aangeven hoe het is gesteld met de humanitaire hulp gericht op kinderen? Is de positie van kinderen in noodsituaties verbeterd? Kunnen we daar al iets van zien? Met welke kinderrechtenorganisaties werkt UNICEF samen om die hulp ook daadwerkelijk bij de vluchtelingen te krijgen? Is daar al iets over te zeggen?
Eerder spraken we ook over het bestrijden van kindhuwelijken en seksueel misbruik, met name bij Syrische vluchtelingen, omdat het daar een groot probleem is. Is er vooruitgang te melden of zijn er nieuwe initiatieven?
In de besteding van de noodhulp zien wij verschuivingen in 2015 ten opzichte van 2014. Wij horen graag van de Minister of zij de keuzes kan toelichten, want in de brief is het nog erg summier. Waarom is er bijvoorbeeld geen geld vrijgemaakt voor Jemenitische vluchtelingen? Het Rode Kruis is juist vandaag begonnen met een inzamelingsactie. Het zegt dat alleen al voor zijn werk 14 miljoen euro nodig is. Jemenieten vluchten naar Somalië. Dat geeft wel aan dat het serieus is, want als je erop vooruitgaat als je naar Somalië vlucht, is de situatie vrij uitzichtloos. Dan kom je van de regen in de drup, zou ik bijna willen zeggen. Kunnen wij bijvoorbeeld 4 miljoen vrijmaken van het budget voor het stilliggende landenprogramma en dat inzetten om deze vluchtelingen bij te staan? Is de Minister hiertoe bereid? Dan gaat het om de vluchtelingen die aankomen in Somalië en wellicht ook in Saudi-Arabië, maar ook in Jemen zelf, zodra dat kan.
De bijdrage aan de opvang in het kader van de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek wordt verlaagd, zodat het een vergeten crisis lijkt te worden. Het aantal vluchtelingen neemt nog steeds toe, maar volgens de VN-organisatie die erover gaat, is de benodigde hulp pas voor 11% toegezegd. Voor Zuid-Sudan is dat bijvoorbeeld veel meer. De Partij van de Arbeid stelt voor om niet 3 miljoen minder maar 3 miljoen meer te reserveren voor deze vluchtelingen, dus 16 miljoen in plaats van 10 miljoen. Wat vindt de Minister van dit voorstel? Het kan toch niet zo zijn dat de crisis die de meeste aandacht krijgt ook het meeste geld krijgt? Het moet gaan om de vraag waar de nood het hoogste is.
De bestrijding van ebola is nog in volle gang, terwijl er ook wordt nagedacht over de wederopbouw van de getroffen landen. We moeten voorkomen dat de epidemie een epidemische ramp wordt. Kan de Minister toelichten hoe de internationale gemeenschap en Nederland zich inzetten voor de bestrijding van de uitbraak aan de ene kant en de wederopbouw aan de andere kant? Komt er een plan voor de wederopbouw in die landen? Eigenlijk zijn alle sectoren zwaar getroffen. Zo moet de landbouw opnieuw worden opgezet en moet het onderwijs opnieuw opstarten. Wordt daar in gezamenlijkheid aan gewerkt door de internationale gemeenschap en de landen die het betreft?
Gaat Nederland deze door ebola getroffen landen ook in de toekomst bijstaan, bijvoorbeeld door expertise ter beschikking te stellen op het gebied van water en belastingen? Ik refereer aan ons succesvolle belastingprogramma.
Tot slot kom ik op de psychosociale zorg. In vluchtelingenkampen is er vaak te weinig tijd en aandacht voor psychosociale zorg. Hierdoor lopen vluchtelingen onnodig stress op, bijvoorbeeld doordat ze in één tent worden geplaatst met mensen die in het conflict uit een andere groep komen. Nederland heeft veel kwaliteit in huis. Veel organisaties richten zich hierop. Binnen internationale organisaties zijn er vaak Nederlandse specialisten die invulling geven aan psychosociale zorg. De vraag die ik onlangs hoorde en die ik graag aan de Minister wil stellen, is of het ministerie en de Minister dit niet krachtiger kunnen ondersteunen door het belang van psychosociale zorg onder de aandacht te brengen van organisaties waarmee we samenwerken, zoals de UNHCR (United Nations High Commissioner for Refugees) en het World Food Programme, die ook een grote bijdrage van Nederland ontvangen, en door erop toe te zien dat er aandacht voor is, ook als de crisis net begonnen is. In theorie zijn we het er allemaal over eens dat psychosociale zorg belangrijk is, maar zodra er een crisis is, wordt er vooral heel snel gebouwd en voedsel uitgedeeld, zonder te letten op de gevolgen van de inrichting daarvan. Door innovatieve projecten te steunen die de psychosociale zorg voor vluchtelingen verbeteren, zouden we daar ook een concrete bijdrage aan kunnen leveren. Kortom: kan de Minister hier meer aan doen?
De voorzitter: Ik zie dat de heer Smaling een interruptie heeft. Hij is geen lid van de commissie, maar ik neem aan dat de commissieleden er geen bezwaar tegen hebben dat hij hier het woord voert.
De heer Smaling (SP): Ben ik nog steeds geen lid van de commissie?
De voorzitter: Dat hoeven we hier niet te bespreken. Het ligt aan uw eigen fractie. Stelt u nu maar gewoon uw vraag.
De heer Smaling (SP): De heer Van Laar vraagt aan de Minister of zij bereid is om structureler steun te bieden aan landen die de ebola-crisis voor hun kiezen hebben gekregen. Zou ik de heer Van Laar dan ook kunnen meekrijgen in het voorstel om het hele partnerlandensysteem te flexibiliseren en om dit soort landen die zo getroffen worden door de ebolacrisis, waarbij Nederland zich ook van zijn goede kant heeft laten zien, op de wat langere termijn als partnerland, of hoe je het ook wilt noemen, te omarmen?
De heer Van Laar (PvdA): Dit blijft een van de punten die mij het meest verbazen van de heer Smaling. Met zo veel ervaring in ontwikkelingslanden zou je moeten weten dat een lange adem van het grootste belang is als het gaat om ontwikkelingssamenwerking. Het gaat om relaties die over langjarige periodes worden opgebouwd en die steeds winnen aan kracht. Door elke keer te wisselen van partnerland, dus door bij elke crisis nieuwe partnerlanden uit te kiezen, weet je zeker dat je dit in de steek moet laten, want dan moet je partnerlanden schrappen of daar in ieder geval minder gaan doen. Ik ben daar niet voor. Ik ben er niet voor om als er in drie landen een ziekte uitbreekt, drie andere landen in de steek te laten. Ik ben er geen voorstander van om te zeggen: de ontwikkeling daar vinden we niet meer belangrijk; we gaan het nu hier doen. Ik vraag wel aan de Minister wat Nederland kan bijdragen aan zo'n internationaal plan. Dat lijkt er te komen. Er zou geen geld voor zijn, maar Nederland heeft wel belangrijke expertise die we daar kunnen inbrengen. Dan hoef je het geen partnerland te maken, maar dan kun je er wel wat betekenen.
De heer Smaling (SP): De heer Van Laar zei: als er in drie landen een ziekte uitbreekt... Het lijkt mij dat de woordkeus wel anders kan zijn, maar ik hoop dat de heer Van Laar en de Partij van de Arbeid de flexibiliteit van geest kunnen opbrengen om met die partnerlanden naar bevind van zaken om te gaan. In Jemen kun je op het moment helemaal niets doen. Van een land als Benin kun je je afvragen of dat prioritair gezien de dynamiek betreft die de wereld kent. Dat geldt al helemaal voor dat deel van de wereld. Gezien de situatie nu, zou je de flexibiliteit moeten kunnen opbrengen om de landen die het het meeste nodig hebben, partnerlanden te laten zijn. Ik doe nogmaals een beroep op de heer Van Laar om er goed over na te denken of dat niet een wenselijke richting zou zijn.
De heer Van Laar (PvdA): Er zijn helaas ook in dit geval veel meer landen waar het hard nodig is. Het is in Somalië en in Birma net zo hard nodig. Ook in de Centraal-Afrikaanse Republiek is het hard nodig. Die landen kunnen we echter niet allemaal partnerland maken. We kunnen niet elke twee jaar nieuwe keuzes maken en bepalen welk land we op dat moment het meest interessante partnerland vinden. Je moet commitment voor de lange termijn geven, voor ten minste tien jaar. Vorig jaar hebben we de huidige partnerlanden vastgesteld. Tot 2020 ligt vast welke landen partnerland zijn. Wij staan achter de keuze om het zo te doen. Als je dat loslaat, moet je grote programma's stopzetten om vervolgens nieuwe programma's te kunnen opstarten. Daarbij gaat heel veel verloren. We kunnen wel kijken naar bijvoorbeeld de handelsinstrumenten, de expertise die we hebben op het gebied van belastingen en water en de wijze waarop we die ter beschikking kunnen stellen. In het gesprek van vorige week heeft de afgevaardigde van een van de landen daar het meeste om gevraagd: handel en specifieke expertise op het gebied van water en belastingen. Die waren het hardste nodig.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Bisschop. Hij is ook geen lid van deze commissie, maar ik neem aan dat er geen bezwaar tegen is dat hij hier het woord voert.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Als een van de fractiegenoten vraagt of ik hem kan vervangen tijdens een bepaald AO of debat, dan is mij dat meestal een vreugd, zo ook deze keer. Met een zekere gretigheid heb ik ermee ingestemd. Maar toen ik mij in het onderwerp verdiepte, verdween die vreugde een beetje. Het is nogal wat waar je mee wordt geconfronteerd. Wereldwijd is er een vluchtelingenstroom van 52 miljoen mensen. Dat is meer dan drie keer de omvang van de Nederlandse bevolking. Het geldtekort is eindeloos en schrijnend. Er is een veelheid aan oorzaken die de vluchtelingenstroom op gang brengt. Als je dat op je laat inwerken, dan zou, menselijkerwijs, de moed je in de schoenen zinken. Maar gelukkig mogen wij ook weten van een ander perspectief. Daar wil ik nu niet over uitweiden, maar ik ben graag bereid om daar in een ander verband op door te gaan. Ik vind wel dat een rijk land als Nederland op voorhand bereid moet zijn om, als dat nodig is en nieuwe crisissituaties zich voordoen, ruimhartig in de beurs te tasten. Gelet op hoe groot de nood is en hoe weinig je doet met het op zich respectabele bedrag dat aan noodhulp wordt uitgegeven, mag Nederland daar zonder meer zijn aandeel in leveren. Vanuit humanitaire overwegingen maar ook uit welbegrepen en gerechtvaardigd eigenbelang is het beter om bij de bron van de problemen zo veel mogelijk ondersteunend en helpend bezig te zijn. Die vluchtelingenstromen hebben immers ook impact op de Nederlandse samenleving, zeker als die stromen deze kant op komen. Dat kan tot allerlei spanningen en problemen in Nederland leiden.
In dit licht heb ik nog een concreet punt. Het viel mij op dat Nederland zijn financiële verplichtingen zeer trouw nakomt. Dat geldt ook voor zijn toezeggingen aan onder andere VN-instellingen en dergelijke. Voor heel veel donoren ligt dat anders. Aan de hand van de Financial Tracking Service (FTS) kom je soms schokkende tekortkomingen tegen. Tal van donoren beloven gul na een VN-oproep, maar zij komen niet over de brug als het erop aankomt. Ik moet eerlijk zeggen dat de fractiemedewerker hieraan in een concept tussen haakjes had toegevoegd: het zijn net politici. Maar die zin heb ik geschrapt. Op welke wijze kan Nederland een bijdrage leveren om dergelijke veelbelovende donoren aan te spreken op hun gedrag en op het nakomen van hun beloftes? Nou is Nederland een klein land in een grote wereld en heeft het een nog kleiner vingertje, maar aan zoiets moeten we toch wel denken.
Ik kom op preventie. Er is een geldtekort. Ook Nederland zal het niet allemaal kunnen wegwerken. Om die reden ben ik blij dat de Minister expliciet aandacht vraagt voor preventie en innovatie. Dat is heel goed, want voorkomen is beter dan genezen en ook nog eens veel goedkoper. Maar krijgt dit thema echt de aandacht die het verdient? Het viel mij op dat preventie en innovatie staan onder het kopje Overig op pagina 3, in een enkele zin. In 2014 ging er 2,3 miljoen euro naartoe. Dat lijkt mij niet veel. Met iedere euro die we besteden aan preventie, besparen we 4 tot 7 euro op investeringen in noodhulp. Daar zijn ook rapportages van; die zal de Minister ongetwijfeld kennen. Is hier nog een slag te maken? Kan de Minister in een notitie inzichtelijk maken wat er op het terrein van preventie en innovatie allemaal al gebeurt en wat er nog meer kan worden ondernomen, zo mogelijk in samenwerking met andere landen? Een bekend voorbeeld is het uitbreken van de ebola-crisis. De gevolgen kunnen zeer beperkt worden als er sprake is van een goed functionerend alertsysteem. Dan kunnen gezondheidscrises vaker in de kiem worden gesmoord.
De naam Syrië is al gevallen. Daar voltrekt zich op dit moment de grootste ramp, mondiaal gezien. De SGP is blij dat de Minister via de media een substantieel bedrag heeft toegezegd aan een consortium van ngo's. Maar de vraag is wat dat precies inhoudt. Wanneer gaat het noodhulppakket in? Gezien de urgentie, moedig ik de Minister aan om de uitvoering snel ter hand te nemen.
Wat betreft het punt van de flexibiliteit om tijdig bij te springen, beperk ik mij tot de volgende vraag. Wordt de flexibiliteit bij noodhulp voldoende geborgd door de algemene ongeoormerkte bijdrage? Of kan en moet financiering van noodhulp op een nog flexibeler wijze worden ingevuld?
Tot slot spreek ik mijn waardering uit voor het feit dat wij bij noodhulp zo veel mogelijk gebruikmaken van lokale organisaties. Ik moedig dat aan. Ik denk dat het een toegevoegde waarde heeft als wij, als we steun bieden, zo veel mogelijk gebruikmaken van lokale organisaties die de situatie, de omstandigheden en de mores kennen. Zo kunnen we het geld voor noodhulp daadwerkelijk op de meest effectieve wijze besteden, ten behoeve van de mensen die die hulp het meest nodig hebben.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Nog nooit zijn er sinds de Tweede Wereldoorlog zo veel mensen op de vlucht en ontheemd geweest door alle brandhaarden in de wereld. In de komende weken zal het aantal Syrische vluchtelingen het ongelofelijke aantal van 4 miljoen bereiken. Ook de ebola-epidemie heeft met 10.000 doden veel slachtoffers geëist. Daar wil ik mee beginnen.
Ik dank de Minister voor de brieven die wij regelmatig krijgen. Ik dank ook speciaal gezant Hans Docter voor zijn inzet. In het vorige algemeen overleg over ebola vond ik dat de Minister enigszins vergoelijkend sprak over de rol van de World Health Organization (WHO). Zij zei: de WHO heeft volgens mij gedaan wat binnen haar mandaat mogelijk was en paste. Hoe beoordeelt de Minister die uitspraak in het licht van de huidige berichten waaruit blijkt dat de WHO de ebola-epidemie bewust twee maanden heeft achtergehouden om politieke redenen?
De Minister schrijft ook dat er mede naar aanleiding van een breed gesteunde motie een evaluatie komt naar de rol van de WHO en de uitbraak van ebola. Dat is mooi, maar tegelijkertijd vond in januari al een speciale sessie bij de WHO plaats waarin donoren eensgezind een resolutie aannamen. Met deze resolutie wordt directeur-generaal Chan volgens mij onder curatele gesteld. Die resolutie bevat elf pagina's aan opdrachten en hervormingen. Ziet de Minister het ook als onder curatele stellen? Waarom is er gekozen voor zo'n gedetailleerde resolutie als er nog twee evaluaties, één van de WHO en één systeembrede evaluatie, moeten volgen? De kern van de resolutie is de instelling van een global health workforce – «een flitsmacht» zou ik zeggen – en een contingency fund. Wat zal Nederland hieraan bijdragen? Hoe past de Nederlandse bijdrage hierbij? Er is ook een motie aangenomen waarin ertoe wordt opgeroepen om binnen de EU het voortouw te nemen tot zo'n flitsmacht. Dat de WHO heeft gefaald, is inmiddels duidelijk. Het kabinet moet echter ook naar zichzelf kijken. Welke lessen wil de Minister trekken wat betreft de opstelling van Nederland? Heeft het kabinet bijvoorbeeld snel genoeg gereageerd op deze crisis? Is de Nederlandse bijdrage aan de WHO de afgelopen vijf jaar gestegen of gedaald? Heeft Nederland in 2011 de aanbevelingen van de IHR (International Health Regulations) Review Committee naar aanleiding van de vogelgriepepidemie onderschreven?
Het onderwerp opvang in de regio is de afgelopen tijd veelvuldig besproken. De Minister schetst zelf een indrukwekkend beeld van de vluchtelingenkampen in Jordanië. Ook in Libanon bestaat inmiddels een kwart van de bevolking uit vluchtelingen. Er is een enorme druk op de landen in de regio en ook op de internationale gemeenschap, vanwege de roep om noodhulp. Ook daar zien we nog steeds dat de landen in de regio zelf – ik noem Saudi-Arabië en de golfstaten – meer kunnen doen en meer zouden moeten doen, soms ook om hun beloftes waar te maken. Maar ik denk ook dat het nodig is dat wijzelf wat meer out of the box denken als het gaat om duurzame opvang. Daarom vraag ik de Minister of er niet meer structurele hulp moet worden verleend aan de regio, niet alleen om vluchtelingenkampen te bouwen en te runnen maar ook om een aantal van deze landen structureel op orde te brengen en te helpen. Ik noem bijvoorbeeld het tekort aan drinkwater in Jordanië, de overvolle schoolklassen en de algehele infrastructuur die piept en knarst. De VN roepen hier ook toe op in het Regional Refugee and Resilience Plan (3RP). Mijn fractie steunt die oproep van harte en zou graag zien dat Nederland deze landen structureel gaat steunen. Is de Minister bereid om te bekijken of deze landen tot partnerland van Nederland kunnen worden gemaakt om tot structurelere steun over te kunnen gaan? Op die manier draagt Nederland structureel een steentje bij, ook aan de stabiliteit in de regio.
De heer Taverne (VVD): Ik wil het moment om aan te sluiten bij iets heel nuttigs niet voorbij laten gaan. Wat de heer Sjoerdsma zegt, is interessant. Hij onderschrijft namelijk het uitgangspunt dat opvang in de regio structureel van aard moet zijn. Dat sluit mooi aan bij de suggestie die de VVD in de persoon van mijn collega Azmani eerder deed. Hulde daarvoor aan de woordvoerder van D66! De heer Sjoerdsma stelt voor de hulp aan onder andere Libanon structureel te maken in de vorm van een partnerland. Naar mijn weten richt de relatie met partnerlanden zich echter op ontwikkelingssamenwerking. Ik weet niet of de heer Sjoerdsma weleens in Libanon is geweest, maar heel veel delen daarvan zijn uitstekend ontwikkeld. Daar lijkt het dus geen hulp bij nodig te hebben. Ik ben niet bekend met partnerlandrelaties die louter zijn gebaseerd op noodhulp, maar misschien weet de heer Sjoerdsma daar wel meer van. Misschien kan hij dat iets verduidelijken.
De heer Sjoerdsma (D66): Absoluut. Het zijn nogal wat vragen, dus ik hoop dat u mij wat tijd geeft om daarop te antwoorden, voorzitter. Misschien zal het collega Taverne verbazen, maar ik denk dat iedereen aan deze kant van de tafel de voorkeur geeft aan opvang in de regio als dat mogelijk is, en dan het liefst zo duurzaam mogelijk. Maar mijn fractie en een aantal andere fracties in deze Kamer verschillen hardgrondig met de fractie van de VVD van mening over het weghouden van vluchtelingen uit Europa. De VVD zegt simpelweg dat de grenzen dicht zouden moeten, aangezien dat goed valt in de peilingen.
Ik kom op de partnerlanden. Ik ben weleens in Libanon geweest met collega Ten Broeke van de VVD. Anderhalf jaar geleden ben ik daar voor de derde keer geweest. Libanon is in veel opzichten een veel ontwikkelder land dan de meeste ontwikkelingslanden. Het is namelijk geen OESO-DAC-land. Het is officieel geen ontwikkelingsland. Maar op het moment dat er 1 miljoen vluchtelingen bij komen in een land met 4 miljoen inwoners, dus als een kwart van de inwoners plotseling uit vluchtelingen bestaat, dan dreigt dat een fragiele staat te worden. We moeten ons er wel rekenschap van geven dat dit zulke ontwrichtende effecten met zich brengt dat het geoorloofd zou moeten zijn om structureler met zo'n land samen te werken. Dan gaat het niet per se alleen om noodhulp. Ik kan mij ook heel goed voorstellen dat Nederland zegt: het onderwijssysteem van Libanon kan de invoer van Syrische vluchtelingenkinderen bijna niet aan. Die kinderen spreken overigens bijna allemaal Arabisch of Engels, terwijl in Libanon ook Frans wordt gesproken. Nederland kan zich bezighouden met de vraag hoe je het allemaal moet regelen. Op die manier kan Nederland een structurele bijdrage leveren aan de capaciteit van het Nederlandse onderwijssysteem. Zoiets stel ik mij voor. Dit is een voorbeeld.
De heer Taverne (VVD): Welke landen van de huidige partnerlanden wil de heer Sjoerdsma inruilen voor Libanon?
De heer Sjoerdsma (D66): Ik zou nu heel flauw kunnen zeggen «geen» en het daarbij kunnen laten, maar dan heeft de heer Taverne geen interrupties meer. Ik zal het toelichten. Ik hoef geen landen in te ruilen, omdat de lijst van partnerlanden geen vaststaande wet is waar wij ons aan moeten houden. Als ik kijk naar wat er in die regio gebeurt, zie ik een uitdaging zoals wij die nog niet eerder hebben gehad in de omgeving van de Europese Unie. Om dan vast te houden aan de stelling dat we nu eenmaal een partnerlandenlijst hebben en dat we daar niet aan mogen tornen, vind ik, met het oog op die uitdaging, net zo kortzichtig als het plan van de VVD om de grenzen zomaar te sluiten. Mijn pleidooi zou zijn: zorg ervoor dat we ergens geld vinden om een structurele bijdrage te leveren aan die landen. Ik kan mij voorstellen dat het geld komt uit de stopgezette ontwikkelingsgelden in Jemen, waar we op dit moment niets mee doen. Ik kan mij ook voorstellen dat we in sommige transitielanden iets sneller afbouwen en dat we daar op die manier ook nog wat geld aan onttrekken. Het zijn slechts suggesties, maar ik denk dat het zeer wel mogelijk is.
De heer Van Laar (PvdA): Ik stel de volgende vraag om wat de heer Sjoerdsma zegt, te kunnen duiden. In hoeverre is wat de heer Sjoerdsma voorstelt nieuw? In Libanon wordt volop gewerkt met gemeenschappen en er wordt geïnvesteerd in scholen. In Libanon zijn er nauwelijks vluchtelingen in kampen; het betreft allemaal werk in gemeenschappen. Wat is nu precies het nieuwe aan het voorstel van de heer Sjoerdsma? Gaat het om iets wat er nu nog niet is en waarvoor extra geld moet komen? Het laatste stukje dat ik nog miste, was de psychosociale zorg. We hebben vorig jaar juist heel veel geld uitgetrokken voor onderwijs aan kinderen, om dat in de gemeenschappen goed te regelen.
De heer Sjoerdsma (D66): Het nieuwe aan mijn voorstel betreft het volgende. Vrijwel al het geld of in ieder geval het merendeel van het geld van de internationale gemeenschap dat wordt uitgegeven aan Libanon, wordt uitgegeven via ofwel internationale hulporganisaties ofwel lokale hulporganisaties. Ondertussen schreeuwt de Libanese regering om directe steun om dit aan te kunnen. De heer Van Laar kan dat bevestigen als hij ook met vertegenwoordigers van de Libanese regering spreekt. Op dit punt wringt de schoen. Via andere kanalen zijn wij tijdelijke structuren aan het opbouwen om maar om te kunnen gaan met die miljoen vluchtelingen. We zouden natuurlijk dolgraag zien dat zij terug kunnen naar Syrië, maar de komende jaren zullen zij waarschijnlijk niet terug kunnen naar Syrië. Dat betekent dat deze mensen duurzaam in zo'n gemeenschap aan de slag moeten kunnen. Dat betekent ook dat de Libanese regering, en niet per se alleen maar lokale hulporganisaties of internationale hulporganisaties, in staat moet worden gesteld om daarmee om te gaan.
De heer Van Laar (PvdA): Dan is het helder. De heer Sjoerdsma wil Libanon dus begrotingssteun geven om de uitdagingen het hoofd te bieden. Die steun krijgt Libanon overigens volgens mijn informatie in ruime mate. Het krijgt bijvoorbeeld 3 miljard van Saudi-Arabië om het leger goed op peil te houden. Ik heb eigenlijk niet het idee dat daar de schoen het hardste wringt, maar daar kan ik mij in vergissen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik denk dat de heer Van Laar zich daarin vergist. Ik denk dat het interessant zou zijn om serieus met de Libanese regering hierover te spreken. Libanon krijgt inderdaad behoorlijk veel steun van sommige landen. Maar tegelijkertijd zijn er nog serieuze gaten in de begroting. Die gaten betreffen juist de opvang van vluchtelingen en diensten die ten goede kunnen komen aan vluchtelingen, of het nou gaat om onderwijs, infrastructuur of überhaupt banen en werkgelegenheid in die regio's. Ik had liever gezien dat de PvdA hier open voor zou staan. Ik denk dat deze uitdaging – dat is het enige punt waarop ik het wel eens ben met de VVD – zo groot is dat wij er op een andere manier naar moeten kijken dan we op dit moment doen. Dat betekent ook dat we wat creatiever moeten zijn.
De voorzitter: Ik vraag de heer Sjoerdsma om zijn betoog voort te zetten. Hij heeft daarvoor nog een minuut.
De heer Sjoerdsma (D66): Tot slot kom ik te spreken over het advies van de CAVV over humanitaire hulpverlening. Ik wil die commissie graag bedanken voor het advies, voor de analyse en met name voor de aanbeveling om het belemmeren van humanitaire hulp strafbaar te stellen onder de Wet internationale misdrijven. Ik vind dat een mooi en zinvol initiatief. Ik zou graag zien dat het kabinet dat initiatief omarmt. Het kabinet ziet echter problemen met betrekking tot de rechtszekerheid. Kan de Minister toelichten waarom er is gekozen voor een zeer beperkende uitleg van het legaliteitsbeginsel? Als je dit niet met terugwerkende kracht toepast, heb je volgens mij geen enkel probleem. Kan de Minister verklaren waarom bijvoorbeeld Duitsland wel de voorgestelde uitbreiding heeft doorgevoerd? Kan zij wellicht een overzicht bieden van andere landen die tot een dergelijke strafbaarstelling zijn overgegaan?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik kon het vorige algemeen overleg helaas niet bijwonen. Daar werd het een en ander gezegd over innovatie. De Minister heeft ook in haar brief geschreven dat zij 5 miljoen euro vrijmaakt voor innovatie, maar het is mij niet helemaal duidelijk wat daarmee bereikt moet worden en wanneer we tevreden zijn met het resultaat. Ik denk dat D66 dit heeft ingebracht. Misschien wil de heer Sjoerdsma haarfijn uitleggen wanneer het voor D66 tot de gewenste resultaten leidt.
De heer Sjoerdsma (D66): Absoluut. Het idee achter het innovatiefonds – maar fonds is misschien een groot woord als het over 5 miljoen per jaar gaat – was natuurlijk tweeledig, enerzijds om de hulp sneller ter plekke te kunnen krijgen en anderzijds om met het bestaande hulpgeld meer te kunnen doen en om effectiever te zijn. Ik heb daarbij drie categorieën activiteiten genoemd die wellicht interessant kunnen zijn: het ontwikkelen van prototypes, het financieren van baanbrekend onderzoek en het ontwikkelen van preventiestrategieën. Preventie kan inderdaad heel erg lonen – het werd al eerder gezegd – want met elke dollar die je besteedt aan preventie, kun je zomaar 4 tot 7 dollar besparen op het opruimen van de troep achteraf. Dat was het idee, maar ik ben het met mevrouw Mulder eens dat uit de brief van de Minister niet precies kan worden afgeleid hoe dat idee in de praktijk zal werken. Wellicht kan de Minister mij te hulp schieten en kan zij vertellen of zij, los van de procedurele opzet van het fonds en hoeveel geld eraan wordt gecommitteerd, al aan de slag is gegaan met activiteiten om dit verder kleur te geven.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Stel dat er innovatieve Nederlandse bedrijven zijn die bij noodhulp kunnen helpen. Ik ken bijvoorbeeld een Nederlands bedrijf dat in crisissituaties voor onderdak kan zorgen met lokale bouwmaterialen, bijvoorbeeld als er een natuurramp is gebeurd. Hoe kijkt de Sjoerdsma daartegen aan? Heeft het Nederlandse bedrijfsleven een streepje voor of wil de heer Sjoerdsma daar niet van weten?
De heer Sjoerdsma (D66): Een streepje voor? Dat weet ik niet, maar ik vind wel dat het Nederlandse bedrijfsleven hierbij kan helpen. Daarom heb ik ook het ontwikkelen van preventiestrategieën of het ontwikkelen van prototypes genoemd. Dat zijn bij uitstek zaken waarin het bedrijfsleven misschien soms wel beter is dan het maatschappelijk middenveld of de overheid zelf. Die gelegenheid moet er zeker zijn, temeer omdat ik ook andere voorbeelden ken. Er is een Nederlands consortium dat bestaat uit de TU Delft, de TU Eindhoven en een aantal bedrijven die door middel van drones de noodhulp effectiever willen vormgeven. Als dat soort ontwikkelingen kunnen worden gesteund met dit geld, juich ik dat alleen maar toe. Als dat eerder naar Nederlandse bedrijven gaat dan naar buitenlandse bedrijven, juich ik dat ook toe, maar ik vind niet dat we op basis van de afkomst van een bedrijf moeten besluiten. We moeten besluiten op basis van de kwaliteit van het idee.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. De conflictsituaties in de wereld zorgen voor heel grote nood. Er is ook echt heel veel behoefte aan noodhulp. Daarom is het goed dat we hier vandaag over spreken. Veel collega's hebben al zo veel voorbeelden ervan gegeven dat ik daar niets aan zal toevoegen.
Ik wil graag ingaan op het Relief Fund, hulp via het multilaterale lokaal en de ngo's, rampenpreventie, de ebola-crisis en de humanitaire top. Voordat ik daarop inga, vertel ik heel kort iets over gisteren. We hebben in de Tweede Kamer met Eurocommissaris Neven Mimica gesproken. Dat gesprek ging ook over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking. Daar hoort natuurlijk ook integraal noodhulp bij. Ik vind het heel positief dat de Europese Commissie ook aandacht heeft voor de nationale parlementen, want we zullen hierin samen moeten optrekken. Wij hebben gisteren gevraagd of Europa en ook Nederland meer zouden kunnen doen via de civil society in de landen zelf en of zij minder kunnen doen via het multilaterale kanaal. Neven Mimica reageerde daar positief op. Ik heb ook aandacht gevraagd voor de rol van religieuze instellingen. Ook daarvan zegt hij: daar wil ik best naar kijken en die wil ik ook een groter aandeel geven. We begrepen gisteren dat Neven Mimica ook met de Minister heeft gesproken. Misschien kan de Minister daar kort op reflecteren?
Vorig jaar is het Relief Fund ingesteld voor ngo's. De voorwaarde was dat zij een FPA (Framework Partnership Agreement) moesten hebben. Er was een overgangstermijn tot 1 mei. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is en of het allemaal goed gaat uitpakken? Heeft zij signalen ontvangen waaruit blijkt dat de overgangstermijn op deze manier afdoende is? Ik krijg in ieder geval positieve signalen over het Relief Fund. Ik hoor dat het geld snel en flexibel kan worden ingezet. Dat vinden wij een heel goed teken. Het loopt nu een halfjaar. Hoe ervaart de Minister zelf het Relief Fund? Zijn er naast deze positieve punten ook knelpunten die zij nu al signaleert? Zou zij daar ook op kunnen ingaan?
Ik stel dezelfde vraag aan de Minister als aan D66. Er is 5 miljoen euro gereserveerd voor innovatie. Het is ons echt niet duidelijk wat de Minister daarmee wil bereiken. Wanneer is zij tevreden met welk resultaat? Zolang dit niet helder is, heb ik liever dat de hulp rechtstreeks bij de vluchtelingen terechtkomt. Alleen al vandaag aan tafel heb ik voldoende andere belangrijke zaken gehoord waar we het geld ook aan kunnen uitgeven.
Nederland is trouw in het nakomen van toezeggingen, ook aan multilaterale organisaties. Maar we zien dat niet alle landen even trouw zijn als Nederland. De commitments aan de VN worden niet allemaal nagekomen. Ziet de Minister dat ook? Is zij bereid om met gelijkgestemde landen andere donoren aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, ook als het gaat om het daadwerkelijk ter beschikking stellen van de middelen? Er is vandaag door vele collega's al gesteld dat de nood enorm hoog is en dat we op ongeveer de helft van de toezeggingen zitten. Dat is geen florissante ontwikkeling.
Effectiviteit blijft altijd lastig. De Minister heeft gezegd dat grote donoren stevige discussies hierover voeren, met elkaar en met multilaterale organisaties. Ngo's spelen wat ons betreft een heel belangrijke rol bij noodhulp. Ze hebben netwerken. Ze hebben contacten met lokale en regionale organisaties. Ze hebben kennis die grotere organisaties vaak niet hebben en kunnen daardoor ook heel effectief zijn. Dat zien we ook terug bij de ebola-crisis. Ik dank de Minister voor haar uitwerking van de motie-Mulder c.s. Het doet mij goed om te zien dat zij daar actief mee aan de slag is. De ngo's staan immers heel dicht bij de lokale gemeenschappen. Zij kunnen dus snel inschatten aan welke hulp er behoefte is. Toch vinden wij de bijdrage nog beperkt.
De Minister heeft vorig jaar in een brief een en ander geschreven naar aanleiding van onze vraag om meer te kijken naar de wijze waarop het Verenigd Koninkrijk op dit punt opereert. Zij heeft ook antwoord op die vraag gegeven, maar ik zie nog niet direct wat wij als Nederland kunnen leren van de aanpak van het Verenigd Koninkrijk. Graag wil ik een nadere verheldering op dit punt.
Ik kom op het alertsysteem dat zou moeten waarschuwen wanneer een probleem een ramp dreigt te worden. Het CDA mist een concrete uitwerking op dit punt. Hoe ziet de Minister dat in het post-2015 framework for disaster risk reduction? Kan zij aangeven wanneer wij daar een nadere toelichting op kunnen krijgen? Ook andere fracties vroegen dat al.
Zijn er voldoende voorzorgsmaatregelen in Europa, opdat ebola geen groter probleem gaat worden? We zien dat het nog niet onder controle is en dat er heel veel kleine brandhaarden zijn. Misschien kan de Minister antwoord geven op de vraag in hoeverre zij iets kan doen op dit gebied.
De voorzitter: U moet nu echt afronden.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik weet dat ik moet afronden. Ik ben klaar.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ook mijn complimenten aan de Minister voor de zichtbare inspanningen op het gebied van noodhulp. Het komt ook uit haar hart; dat is te zien.
Mijn eerste grote vraag betreft de World Humanitarian Summit, die in aantocht is. Gezien de staat van dienst van Nederland op dit terrein, ben ik benieuwd naar de Nederlandse inzet. Die bestaat uit een paar punten. Is het een tandje erbij of is het een extreme make-over? Ik denk dat we ergens in het midden uitkomen. Ik ben erg benieuwd hoe de Minister zich hierop gaat voorbereiden. We hebben voor de zomer nog wel een AO hierover, maar die is misschien te kort voor de summit zelf en dan is er al te veel besloten. Graag wil ik hier wat meer inzicht in. Een van de punten betreft de geoormerkte en niet-geoormerkte fondsen. Wat zijn de ervaringen op dit punt? In hoeverre moet je het VN-systeem zijn gang laten gaan? In hoeverre moet je het bilateraal blijven doen? Misschien moet je dat doen, omdat het dan ook voor de belastingbetaler wat zichtbaarder is.
Bij de indeling gaat het om de VN, de regio's daarnaast en vervolgens het Relief Fund, waar ik overigens alleen maar goede verhalen over hoor. Maar daarna komt de vierde poot: lokaal. De groepen die lokaal met de problemen in die landen bezig zijn, mis ik nog een beetje in de huidige onderverdeling van de financiering en in het profiel.
De een pledget en de ander betaalt. Sommige landen pledgen zich drie slagen in de rondte, maar komen niet over de brug. Wij zijn daar gelukkig wel vrij consciëntieus in. Hoe kun je hier wat aan doen? De heer Bisschop heeft er, dacht ik, ook al wat over gezegd. Ik vind het erg belangrijk, want je moet toch verantwoorden wat je doet.
In de brief van februari staat ook een en ander over de onderverdeling. Er is acute hulp, dus onmiddellijk inspringen, en er is het curatieve naast de twee andere punten: hoe krijg je die mensen in de regio goed opgevangen en hoe zorg je ervoor dat de kwaliteit van leven daar verbetert? Dan sluit ik een beetje aan bij wat de heer Sjoerdsma daarover zei. De Minister heeft daar in Jordanië ook extra aandacht aan besteed. Voor de weesfietsen kreeg ze meteen onderuit de zak van Paul Hoebink. Maar ik denk wel dat het goed is om naar structurele, duurzame investeringen te kijken, waardoor die mensen ook een beter leven kunnen krijgen. Ik ben zelf weleens in Dadaab geweest, bij de Somalische grens in Kenia. Dat kamp is er vanaf begin jaren negentig. Daar worden baby's geboren uit ouders die daar ook geboren zijn. Die mensen hebben heel weinig perspectief. In die zin zou ik het op hetzelfde plan willen krijgen als de acute leniging van nood. Dat geldt ook voor het volgende punt: de paraatheid of disaster preparedness. Op dit punt zijn er wel wat inspanningen in aantocht, maar wat mijn fractie betreft mag het wel wat centraler staan. De weging van het risico op een ramp moet worden afgezet tegen de kwetsbaarheid van mensen of objecten om ten onder te gaan aan die ramp. Sommigen hebben daar veel ervaring mee, ook in Nederland. Kijk naar Groningen. Kijk naar de Wet basisnet. Kijk naar het Deltaprogramma Rivieren. We hebben dus een vrij goed beeld van hoe je risico's kunt inschatten. We kunnen ze zodanig aanpakken dat de kans op grote calamiteiten vermindert.
Het volgende stukje gaat over Syrië en de drie ebola-landen. Dat zijn de meest prominente gebieden waar wij ons op richten. Misschien gaat het wat ver voor dit AO, maar ik pleit ervoor om het hele partnerlandensysteem te flexibiliseren. Alles gaat snel. Bijna maandelijks hebben we het vizier weer op een ander conflict gericht. Conflicten overheersen helaas de meer reguliere ontwikkelingen die wij die landen toewensen. Daarom denkt mijn fractie dat het nodig is dat wij bijvoorbeeld in Syrië – ik wijs op het voorbeeld dat de heer Sjoerdsma gaf – maar ook in de drie West-Afrikaanse landen structurelere aanwezigheid bepleiten. Ik heb al eerder gedacht aan een Benelux-achtige aanpak voor de drie West-Afrikaanse landen. Misschien kan de Minister hierop ingaan.
Ten slotte: wat gaat zij doen met de handelsmissie? Ik zag het bedrijfsleveninstrumentarium langskomen. Ik ben benieuwd wat zij voor ogen heeft: wat gaat zij daar doen? Ik sluit af met de woorden die Kofi Woods hier gesproken heeft: let's seize the moment together. Laten we het niet alleen overlaten aan de landen die op het moment nog geen half been hebben om op te staan.
De vergadering wordt van 14.58 uur tot 15.08 uur geschorst.
De voorzitter: Wij gaan nu luisteren naar de beantwoording van de Minister. Ik zal in deze fase ook weer één interruptie per fractie toestaan. Het is krap, dat weet ik. Als het aan het einde van dit overleg voorspoedig blijkt te zijn gegaan, zal ik nog extra interrupties toestaan. Wij hebben maar heel beperkte tijd, zoals u zelf ook kunt vaststellen. Het is niet anders.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik stel voor om twee interrupties toe te staan om toch nog iets van een debat te hebben.
De voorzitter: Ik heb al gezegd waarom ik dit niet doe en daar blijf ik bij.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik geef eerst aan hoe ik de opmerkingen en vragen van de leden van de commissie zal beantwoorden, dan kennen zij de structuur van de 30 minuten die ik zal spreken. Ik zal proberen iedereen zo veel mogelijk tegemoet te komen. Ik zal eerst ingaan op een aantal algemene noties over noodhulp, innovatie, preventie, de summit en dergelijke punten. Vervolgens zal ik specifiek ingaan op de problematiek in Syrië, van ebola, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Jemen, en op het advies als opvolging van de motie van de heer Sjoerdsma.
Ik dank de leden van de commissie voor alle vragen en opmerkingen. Ik breng ook de dank over van de vele vluchtelingen die ik de afgelopen maanden heb gesproken op veel te veel plekken op de wereld. Zij vragen mij om hun dank over te brengen aan de mensen in Nederland. Zij voelen zich zeer gesteund door onze financiële bijdragen, maar ook doordat wij hen met morele steun bijstaan. Dank ook aan de leden van de commissie voor de steun voor het beleid om mensen bij te staan in tijden van hele, hele hoge nood.
Het is al een paar keer gezegd dat een groot aantal mensen op de vlucht is geslagen voor geweld en natuurrampen. Het is duidelijk dat het systeem piept en kraakt. Vraagt het nu hier en daar om wat bijstelling of om een extreme make-over? De vraag is dan ook welke rol de World Humanitarian Summit heeft en wat Nederland kan bijdragen door zijn manier van werken. Ik denk dat wij ergens in het midden uitkomen, maar het zal wel een make-over moeten zijn. Dat heeft te maken met een aantal onderwerpen dat door de leden naar voren is gebracht. Nederland zet zich al een tijdje in om die te realiseren.
Een van die onderwerpen is opvang in de regio. Hoe doe je dat? Dat is meer dan ervoor zorgen dat mensen goed worden opgevangen in een vluchtelingenkamp, wat overigens nog vaak wel een uitdaging is. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat de lokale gemeenschappen worden bijgestaan rond de vluchtelingenkampen of de dorpen en steden waarnaar mensen zijn gevlucht. Zo was ik vorige week in Jordanië. Ik heb daar gesproken met de burgemeesters en gemeenteraadsleden van dorpen die om het grote vluchtelingenkamp Al Zaa'tari liggen. Zij zeggen dat het heel goed is dat de gemeente Amsterdam adviseert over een betere waterleiding in het kamp, maar zij zou dat eigenlijk ook bij hen moeten doen. Het zijn immers niet de meest rijke dorpen in Jordanië. Wij moeten dus veel meer nadenken over de vraag hoe wij de lokale bevolking daarbij kunnen betrekken en hoe wij hen beter van dienst kunnen zijn.
Is het daarvoor nodig dat wij het systeem van de partnerlanden uitbreiden tot een aantal van de noodhulpgebieden? Dat geloof ik niet. Ik meen dat wij kunnen doen wat wij moeten doen zonder daartoe over te gaan. Verder zeg ik tegen de heer Sjoerdsma dat ik bijvoorbeeld de Wereldbank heb opgeroepen om na te gaan of voor Libanon en Jordanië een aantal instrumenten weer kan worden opengesteld, hoewel dat hoge- en middeninkomenslanden zijn. Wij engageren ons heel nadrukkelijk met de centrale en de lokale overheden van die landen. Ik heb dit nu specifiek voor Jordanië en Libanon gedaan, maar ik denk dat dit een bredere aanpak moet worden. Ik zou dit graag willen inbrengen tijdens de World Humanitarian Summit. Wij hebben daarbij de expertise van de VNG nodig – die overigens een internationale tak heeft die zij zelf organiseert – maar ook van steden als Amsterdam en Rotterdam. De vluchtelingenkampen worden steeds meer steden en je zou ze ook zo moeten behandelen om te voorkomen dat daar kinderen worden geboren die eigenlijk geen toekomst hebben. De heer Smaling en anderen hebben dit ook geschetst. In Al Zaa'tari en andere kampen in die regio proberen wij de benadering te steunen: dit is een stad en die gaat voorlopig niet weg. Dit betekent dat er in zo'n stad ook gewoon woon-/werkverkeer komt waarvoor je een fiets nodig hebt en dan zijn er opeens ook fietsenmakers, want mensen scholen zichzelf om. Wij willen op allerlei manieren bijdragen aan de sociale en economische ontwikkeling. Dit wil ik zeker tijdens de summit aan de orde stellen, net als het financiële instrumentarium dat daarbij hoort. Dit hoeft dan niet per se langs de lijnen van partnerlanden.
Wat betekent die innovatie en beperkt die zich tot de 5 miljoen van het Relief Fund? Het antwoord op die laatste vraag is nee. Ik zal niet alle managementboeken citeren die de leden vast ook wel kennen – de heer Smaling weet precies welke boeken ik bedoel – maar innovatie gaat natuurlijk om een mindset, out of the box denken, de durf om samen te werken met partijen met wie je dat misschien vroeger niet gewoon was en om vraaggestuurd nieuwe technologie in te zetten. Naar mijn mening is het belangrijk dat innovatie altijd vraaggestuurd is. Het gaat er niet om dat wij iets opleggen waarvan wij denken dat het handig zou zijn voor een ander. Dat zouden wij zelf ook niet willen. Wij moeten nadrukkelijk en goed luisteren naar wat vluchtelingen en de lokale gemeenschappen daar omheen nodig hebben.
Bij bedrijven en ngo's leven allerlei interessante ideeën, maar het is vaak moeilijk om die ideeën op te schalen. Hoe maak je een goed idee bruikbaar? Een marketeer zou zeggen: hoe maak je het marketable en fit for purpose. Het is belangrijk dat ons innovatiefonds die processen begeleidt. Ik hoop dat dit niet al te vaag klinkt voor mevrouw Mulder. Nederland is ook een van de weinigen die tijdens de World Humanitarian Summit zo nadrukkelijk zullen inzetten op vernieuwing van het systeem. Daarbij horen ook allerlei gadgets, als ik het zo oneerbiedig mag zeggen. Het is echter veel meer dan dat. De leden van de commissie hebben daarvoor ook al suggesties gedaan. Ik noem bijvoorbeeld de investering in toepassingen van big data. Daar kleven ook allerlei dilemma's aan, maar waarom zou iemand in een vluchtelingensituatie geen gebruik mogen maken van de moderne technologie die nogal eens kan helpen? Waarom zouden organisaties dat niet kunnen doen?
Ik zal dit nadrukkelijk inbrengen tijdens de summit in januari 2016. In juni aanstaande zullen wij een algemeen overleg over dit onderwerp hebben. Wij hebben dan nog ruim de tijd om accenten aan te brengen. Ook met het oog op het timemanagement van de voorzitter is het misschien goed het nu daarbij te laten. Ik zal de Kamer een uitgebreide brief sturen ter voorbereiding van dat algemeen overleg. Ik zal daarin ook ingaan op de vraag hoe wij omgaan met preventie. De heer Bisschop heeft gevraagd of wij daar maar 2,1 miljoen euro voor beschikbaar stellen. Nee, natuurlijk niet, ons werk is doordesemd van preventie. Samen met Minister Schultz van Haegen richten wij een lagelandennetwerk op om de specifieke problemen van delta's het hoofd te kunnen bieden en de kennis daarover te delen. Ik zal dit heel graag uitvoeriger opschrijven in die brief.
Deze maand is er een bijeenkomst in Bonn om daarover te spreken. Tijdens de Nederlandse top hebben wij een vruchtbare uitwisseling gehad. Ik meen dat veel mensen ervan overtuigd zijn dat business as usual ons niet zal redden. Wij moeten op andere manieren denken. De heer Bisschop vraagt wat daarvoor nodig is en op welke barrières ik stuit. Ik zou mezelf en anderen geweld aandoen als ik niet zou zeggen dat wij altijd kampen met budgettaire krapte en drukte, ondanks het feit dat wij nu de beschikking hebben over het Relief Fund. Dit verplicht ons ook om te zoeken naar andere manieren en andere partijen.
Ik spoor met enige regelmaat andere landen aan. Ik doe dat ook samen met anderen. Ik wil hier ook nog wat goed nieuws brengen. In Koeweit is een grote conferentie gehouden ten behoeve van mensen die lijden onder de Syrië-crisis. Daar is gul gepledget. Van de beloften die tijdens de vorige pledgingconferentie zijn gedaan, is volgens de VN 90% ingelost. Koeweit heeft dit ook als voorwaarde gesteld voor het organiseren van die conferentie. Er werd gezegd: hoor eens even, wij kunnen nu wel een derde conferentie organiseren maar als men nog niet heeft betaald wat men in de tweede conferentie heeft toegezegd, waarom zouden wij dan de moeite nemen? Ik ga ervan uit dat wij dit sentiment delen. Ik heb in Koeweit nogmaals een oproep gedaan om beloften na te komen. Wij zullen dat blijven doen.
Wij hebben naar onze interne procedures gekeken. Ik vond dat wij er soms nogal lang over deden. Dat hebben wij ook wel gewisseld. Wij hebben een en ander gestroomlijnd. Het wordt sneller en gemakkelijker en met minder papier, maar overigens even betrouwbaar want wij werken wel met betrouwbare partners die wij al langer kennen.
Dan nog kort even over het Relief Fund en de toegang voor ngo's tot dat fonds. Daar is het FPA (Framework Partnership Agreement), een soort keurmerk van de Europese Commissie, voor nodig. Nederlandse organisaties zitten in de procedure. Uit oogpunt van vertrouwelijkheid kan ik niet zeggen welke organisaties dat zijn. Ik weet er wel iets meer van en ik verwacht geen problemen. Het ziet er goed uit. Als er wel problemen zouden zijn, is er ook een nieuwe ronde met nieuwe kansen, want in januari start een nieuwe aanvraagprocedure. Het zou natuurlijk het fijnste zijn als het in een keer goed komt.
Er is een aantal vragen gesteld over het ngo-kanaal. Wij hebben gekeken hoe het in het Verenigd Koninkrijk gaat. Daar hebben wij zeker van geleerd. In onze Dutch Relief Alliance, het ngo-mechanisme, hebben wij de goede delen van het VK gekopieerd. Wij investeren overigens ook 5 miljoen in het zogenaamde startprogramma. Daarmee sluiten Nederlandse ngo's aan bij ngo's uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland, wat een snelle inzet in wat ik dan maar even «kleine crises» noem, mogelijk maakt. We gebruiken dus ook het mechanisme van het VK.
De heer Voordewind heeft gevraagd naar de bijdrage uit het Relief Fund aan de ngo's. Wij hebben aan ngo's gevraagd in welke crisis men in het eerste jaar zou willen meewerken. Daar zijn Zuid-Sudan, Irak, Syrië, Centraal-Afrikaanse Republiek en Nigeria uit voortgekomen. Ik ben blij dat dit laatste land er ook bij zit.
De ebola-crisisprogramma's krijgen daar nu vorm. De goedkeuring van die programma's wordt tussen nu en veertien dagen verwacht. Met die zes programma's is de financiële limiet bereikt, omdat wij daarbinnen ook nog 30% bestemmen voor besteding via ngo's aan acute crises zoals bijvoorbeeld in Vanuatu. Mede door het Relief Fund kon Nederland daar een goede bijdrage leveren. Overigens worden daar waarschijnlijk onze Nederlandse preventie-experts op verzoek van Vanuatu naartoe gestuurd.
Ik heb al iets gezegd over de manier waarop wij omgaan met de situatie in Jordanië en Libanon.
De heer Voordewind heeft gevraagd hoe wij die 3 miljoen non-lethal steun aan de Syrische oppositie moeten zien. Non-lethal assistentie bestaat uit voedselpakketten en medische spullen. Hetzelfde type steun is vorig jaar in dezelfde omvang gegeven aan de Koerden. Daarmee kom ik tegemoet aan de wens van de heer Voordewind van gelijke monniken, gelijke kappen. Hij heeft gelijk, de situatie is buitengewoon complex. Wij gaan niet over een nacht ijs en wij proberen zo goed mogelijk de verschillende partijen in hun verschillende rollen te ondersteunen in hun werk op voorwaarde dat zij van goede wil zijn. Dat kan van Assad natuurlijk niet worden gezegd, maar van heel veel van de oppositiepartijen natuurlijk wel.
De heer Voordewind heeft ook nog specifiek gevraagd naar de situatie in vluchtelingenkamp Yarmouk. Voor sommige mensen lijkt er geen einde aan het lijden te komen; dat geldt zeker voor de mensen die nu weer klem zitten in Yarmouk. Nederland heeft actief de oproep van UNRWA gesteund om de vijandelijkheden te staken en humanitaire toegang mogelijk te maken. Ik heb vorige week in Koeweit extra financiële middelen toegezegd aan UNWRA. Wij zullen dat ook op internationaal niveau in de verschillende gremia blijven doen. Wij blijven druk uitoefenen op de partijen die betrokken zijn bij het conflict. Een van de manieren waarop wij dat doen, is via ons voorzitterschap van de Humanitarian Liaison Working Group. Nederland heeft daar een stevige stem in. Wij gebruiken alle kanalen. Ik voel zijn oproep als een extra steun in de rug om dat te blijven doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit is lastig, want de Minister heeft een aantal van mijn vragen beantwoord. Ik concentreer mij op de bijdrage voor de ngo's. Uit het Dutch Relief Fund zou 120 miljoen worden besteed aan de ngo's. In de brief van 23 februari lees ik dat daar nu 217 wordt uitgehaald voor noodhulp. Ik lees dat van die 217 12 miljoen wordt besteed aan de ngo's. Plus die 5 miljoen kom ik uit op 17 miljoen. Het gaat specifiek over het Dutch Relief Fund waar die 120 miljoen op sloeg. Hoe denkt de Minister dan nog ruimte te hebben voor ngo's?
Minister Ploumen: Ik zal het precies zeggen. Via ngo's is voor 2015 in totaal 35 miljoen gecommitteerd. Ik zal niet alles opnoemen, maar hiervan is onder andere voor Syrië 12, ebola 10, Zuid-Sudan 11, Irak 8, Nigeria 5 en de Centraal-Afrikaanse Republiek 6. Dat is bij elkaar 35 miljoen. Dan houden wij 5 miljoen apart voor acute crises. Dit is ongeveer 40 miljoen per jaar en dat drie maal, dus in 2015, 2016, en 2017 maakt 120 miljoen. Wij gaan daar dus een beetje flexibel mee om. Daarom zeg ik ook niet tegen de heer Voordewind: dit is het voor dit jaar, maar dit is ongeveer de orde van grootte. Er zit enige overloop tussen 2014 en 2015, maar hij kan ervan verzekerd zijn dat het bedrag van 120 miljoen op geen enkele manier ter discussie staat.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de Minister daarvoor. Het is nu iets duidelijker waaraan die 35 miljoen wordt besteed. Ik begrijp dat zij vooruitkijkt naar de vrije ruimte van 42 miljoen en dat zij daaruit kan putten voor de ngo's.
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de 3 miljoen voor de gematigde groeperingen. Kan de Minister daarover iets meer zeggen? Voorheen werd wel gesproken over the Free Syrian Army, maar ik begrijp dat dat gemarginaliseerd is. Is het nog steeds voor the Free Syrian Army of zijn er andere groepen in beeld? Hoe groot is het risico dat zij toch zijn gelinkt aan Al Qaida-groeperingen? De vraag of de hulpgoederen wel in de goede handen terechtkomen, was en is nog steeds mijn grote zorg.
Minister Ploumen: Dat was het uitgangspunt van de gesprekken die Minister Hennis, Minister Koenders en ik hierover hebben gevoerd. Wij willen natuurlijk uitsluiten dat het in verkeerde handen komt en wij willen de goede handen zo behulpzaam mogelijk zijn. De heer Voordewind heeft gelijk dat de oppositie in een paar fracties uiteenvalt. Een deel bestaat uit de radicale jihadisten. Daarvoor hebben wij heel andere interventiewensen. Daarnaast is er the Free Syrian Army die soms aan kracht wint en soms aan kracht verliest. Het is echt volatiel. Dat is wel het type groepen die wij willen ondersteunen. Wij werken met betrouwbare lokale organisaties om de goederen ter plekke te krijgen en wij monitoren dat zorgvuldig. Ik doe niet net alsof er geen risico's aan kleven; die zijn er altijd. Achterover leunen, levert echter zelden iets op. De risico's die wij nemen, zijn gecalculeerd en wij hebben uitdrukkelijk contact gezocht met organisaties ter plaatse om na te gaan wie het waard is gesteund te worden, gegeven onze uitgangspunten.
De heer Van Laar vroeg naar kinderen in noodsituaties. Er zijn meer dan 12 miljoen mensen afkomstig uit Syrië afhankelijk van hulp en daarvan bestaat de helft uit kinderen. Er zijn zeker resultaten bereikt, vooral op het terrein van de gezondheidszorg. Ik noem bijvoorbeeld het kunnen laten doorgaan van de vaccinatieprogramma's tegen polio, warme kleren en dekens specifiek voor kinderen. Het programma voor psychosociale hulp voor kinderen is uitgebreid. Ik zal dit onderwerp aan de orde blijven stellen, want ik deel de oproep van de heer Van Laar dat dit van buitengewoon groot belang is. In Syrië hebben ruim 300.000 kinderen hulp gekregen bij traumaverwerking. Het is natuurlijk al erg genoeg dat zo veel kinderen die hulp nodig hebben. Bijna 3 miljoen kinderen hebben via het back-to-learningprogramma ook schoolmaterialen gekregen. Met name via UNICEF maar ook via andere kanalen richten wij ons op gezondheid, lekker warm blijven in de winter, schoolmaterialen, maar ook psychosociale hulp.
Tijdens mijn bezoek aan Jordanië heb ik een soort alternative learning programme gezien. De kinderen kunnen niet allemaal het Jordaanse schoolsysteem in. Daarom is er een alternatief onderwijsprogramma opgezet dat door onder andere UNICEF wordt gerund. Er worden zeer goede dingen gedaan die de kinderen daar absoluut nodig hebben.
In reactie op de opmerkingen over de ebola-crisis begin ik met de vraag van de heer Taverne over de inzet van de Karel Doorman. Die is overigens zeer gewaardeerd. Ik heb laatst de bemanning in Nederland ontmoet. President Johnson Sirleaf heeft mij nadrukkelijk gevraagd om haar dank over te brengen aan de mensen in Nederland voor de inzet van de Karel Doorman. Wij hebben die uit non-ODA-gelden betaald. Er is discussie binnen OESO-DAC – het forum dat gaat over de ODA-definitie en de vraag wat er wel en wat er niet onder valt – over de vraag of een inzet als die van de Karel Doorman daar wel onder kan vallen. Er was onderuitputting op een deel van het non-ODA-budget en het leek ons verstandig om dit in overleg met alles en iedereen te gebruiken voor de inzet van de Karel Doorman. Dit is een goede manier om onze Defensiemensen in te zetten bij een crisis. De ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken hebben hieruit de conclusie getrokken dat het goed is om nog verder te praten over de vraag hoe wij dit type inzet vaker kunnen waarmaken. Het was de eerste reis van de Karel Doorman. Het duurde ook even voordat alles rond was en wij hebben daar lessen uit getrokken. Wij bekijken nu hoe wij dit verder kunnen doen.
De heer Taverne heeft ook gevraagd naar de inzet van het ICRC (International Committee of the Red Cross). Die is heel effectief; het ICRC is een stevige hoeder van humanitaire principes. Nederland is een grote donor en is ook voorzitter geweest van de donorsupportgroup. Op die manier spreken wij met ICRC en andere donoren over de vraag welke toegevoegde waarde ICRC kan hebben. Het is een onafhankelijke organisatie die haar netwerken, waaronder Nederland en andere landen, aanboort en aanspoort om met haar samen te werken. Het hoeden van de humanitaire principes van neutraliteit en onafhankelijkheid is heel belangrijk. Wij willen de organisatie daarin ook beschermen. In die zin hebben wij wel invloed maar niet in de zin dat wij kunnen aanwijzen waar iets moet worden gedaan, want het is juist het mandaat van ICRC om dat te doen en te zeggen: wat u daarvan ook vindt, volgens de humanitaire principes moeten wij daar kunnen werken. Overigens is Nederland via de koninklijke familie nog eens extra betrokken bij het Rode Kruis.
De heer Sjoerdsma heeft gevraagd of ik niet te mild en te snel was met mijn oordeel over de WHO. Die vraag heb ik mij natuurlijk ook gesteld. Niet de noodklok luiden om politieke redenen lijkt mij per definitie niet goed. Ik neem hier toch ook de WHO weer een klein beetje in bescherming, want zij is niet de enige speler. De landen hebben ook iets in de melk te brokkelen. Iedereen heeft nu toch wel geleerd dat alertheid alleen niet voldoende is. Je moet ook de politieke wil hebben om die alertheid om te zetten in actie.
Is dg Chan nu onder curatele gesteld? Zo zie ik het zeker niet. Door die resolutie wordt het mogelijk om de uitvoering van een eerdere evaluatie versneld in gang te zetten. Wat heet versneld, want het besluit dateert van 2009 en het werd dus hoog tijd. Die resolutie heeft dg Chan juist geholpen om ook binnen de WHO de noodzakelijke veranderingen door te voeren. Ik wil haar met alle plezier die specifieke vraag nog eens stellen; ik spreek haar regelmatig. Het gaat er vooral om dat wij hier lessen uit trekken. Wat betekent dit voor de WHO en de manier waarop de WHO georganiseerd is? Wat betekent het voor de internationale gemeenschap dat wij conclusies uit 2009 hebben omarmd maar daar vervolgens niet op hebben geacteerd? Ik meen mij uit een eerder algemeen overleg te herinneren dat de heer Smaling en mevrouw Mulder daarover hebben gesproken. Ik wijs erop dat Nederland een van de donoren is die hun bijdrage in de loop van de jaren redelijk op peil hebben gehouden. Nederland heeft zich samen met andere landen echter ook niet verzet tegen het verschuiven van het mandaat van de WHO. Je zou kunnen zeggen dat dit is verbreed naar de gezondheidsproblematiek in onze landen in plaats van alleen maar in ontwikkelingslanden. Dit is onderdeel van de evaluatie die nu wordt opgezet. Ik vind het goed dat die resolutie is aangenomen, want die plaveit de weg voor de evaluatie en loopt die zeker niet voor de voeten. De vragen die de heer Sjoerdsma daarover heeft gesteld, heb ik ook gesteld. Wat is nu de beste weg naar de evaluatie? Wij wilden een snelle korte klap geven door gebruik te maken van het momentum om dingen in gang te zetten. Als je de aanbevelingen van een uitvoerige evaluatie moet afwachten, sijpelt de urgentie een beetje weg. Wij hebben dit instrument strategisch willen inzetten.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb de Minister ook specifiek gevraagd welke lessen Nederland kan trekken op dit dossier. Ook hier zijn wij wat mild voor onszelf. Al in 2011 lag er een evaluatie waarin alle belangrijkste aanbevelingen van de resolutie van dit jaar waren opgenomen. De conclusie was toen dat wij niet klaar zijn voor een pandemie. Om die te voorkomen, moeten wij hiermee aan de slag. Dat is niet gebeurd mede vanwege het optreden van de donoren. Welke les trekt de Minister uit die ontwikkeling?
Minister Ploumen: Het is heel overzichtelijk. Wat ik de evaluatie van 2009 noemde, is feitelijk die van 2011. Ik denk dat het ook voor Nederland belangrijk is dat wij een actieve rol spelen in de WHO en dat wij de WHO ondersteunen bij het uitvoeren van dat soort aanbevelingen. Daar waar wij formele of informele signalen krijgen dat het moeilijk loopt, zullen wij die nadrukkelijk en open op tafel leggen en daarbij medestanders zoeken.
De heer Sjoerdsma (D66): Dat is geen antwoord op mijn vraag. Destijds is naar aanleiding van de vogelgriepepidemie in Azië gezegd dat de wereld niet klaar is om een epidemie op te vangen die kan overgaan in een pandemie. Deze aanbevelingen, namelijk het opstellen van een health workforce en een contingency fund zoals nu uiteindelijk is voorgesteld in 2015, zijn essentieel. Dat is toen niet gebeurd, omdat donoren het niet zagen zitten, onder andere vanwege de financiële crisis. Ik wil weten welke les wij daaruit trekken, ook omdat de WHO inmiddels meer stagiairs dan medewerkers heeft en meer taken in haar mandaat dan zij überhaupt aankan. Ik wil de WHO niet in bescherming nemen, maar ik ben van mening dat donoren hieruit een belangrijke les moeten trekken, ook omdat de ebola-crisis het bewijs was dat de WHO en wij het dus niet aankunnen. Wat leren wij daarvan?
Minister Ploumen: Ik wil niet de indruk wekken dat ik gemakzuchtig omga met de vraag van de heer Sjoerdsma. Ik wil echter ook niet de indruk wekken dat deze problemen zich niet hadden voorgedaan als er meer geld beschikbaar was. De heer Sjoerdsma suggereert dat ook niet. Het is een heel complex van factoren. De aangekondigde omvangrijke evaluatie gaat niet alleen maar over de WHO als organisatie, maar ook over de rol van de donoren. Mag ik de heer Sjoerdsma toezeggen dat ik daarover uiteraard rapporteer aan de Kamer en dat ik daarbij specifiek zal inzoomen op de rol van Nederland en de vraag bij welke specifieke aanbevelingen of conclusies van de evaluatie wij nadrukkelijk ook naar onszelf moeten wijzen? Dit doet wellicht meer recht aan zijn vraag dan ik nu in twee minuten kan doen.
De heer Sjoerdsma (D66): Dank voor die bereidwilligheid. Misschien kunnen wij de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) vragen de Nederlandse opstelling bij epidemieën in de afgelopen jaren te evalueren?
Minister Ploumen: Ik sta daar niet onwelwillend tegenover. Mag ik daarover nadenken en nagaan of en hoe dat eventueel in een programma past? Ik zal daarop terugkomen, want ik kan me voorstellen dat dit nuttig kan zijn.
De heer Sjoerdsma (D66): Zeker. Dank.
Minister Ploumen: Het is waar dat de humanitaire situatie in Oekraïne is verslechterd. Wij hebben begin maart een additionele humanitaire bijdrage geleverd aan het Wereldvoedselprogramma; die is inmiddels uitbetaald. Wij kijken met bijzondere belangstelling naar de situatie in het rampgebied, maar wij geven humanitaire hulp vanuit het humanitaire imperatief. Dat zal de heer Voordewind ook zeker niet bestrijden. Wij monitoren de situatie nauwlettend en als er uit oogpunt van de humanitaire situatie en het humanitaire imperatief aanleiding is om ook in dat gebied iets meer geoormerkt te doen dan de algemene bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma, dan staan wij daar welwillend tegenover. Het is nog wat vroeg om daarover nadere uitspraken te doen. Wij kijken ook naar wat anderen doen. Ik zie de vraag van de heer Voordewind als een aanmoediging om hier nog even scherp en alert naar te kijken.
De situatie in Jemen was op het moment van de planning van de uitgaven nog relatief stabiel. Inmiddels is de situatie dramatisch verslechterd. Een van de grote problemen is dat wij weten dat het er heel dramatisch is, maar niet precies hoe erg want wij kunnen er niet in. Nederland is een van de partijen die onderhandelt om de toegang voor humanitaire organisaties mogelijk te maken, onder andere voor Artsen zonder Grenzen. Er is nu een oproep van het Rode Kruis uitgegaan. Er volgt ook nog een breder VN-appeal. Nederland geeft een bijdrage uit de ongeoormerkte fondsen. Ik zeg de heer Van Laar toe dat ik zal nagaan of de structurele hulp kan worden omgezet of dat de situatie zodanig is dat wij die weer snel kunnen hervatten. Ik zeg graag toe dat wij zullen bekijken of er iets extra's nodig is als die oproep is gedaan. Voor nu richten wij onze inzet vooral op de toegang voor humanitaire hulp.
Voor de Centraal-Afrikaanse Republiek is nu 12% toegezegd. Voor Zuid-Sudan overigens pas 9%. Die 80% heeft te maken met het bereikte percentage voor Sudan van 2014. Het is dus niet waar dat de Centraal-Afrikaanse Republiek vergeten is of meer is vergeten dan andere landen. Dat geldt zeker niet voor mij. Ik heb hierover binnenkort weer overleg in Brussel. Nederland is een van de weinige donoren die zich heel actief betoont.
Overigens zullen wij extra vrouw-/mankracht inzetten in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Dit is mogelijk gemaakt door de motie-Van Ojik. Wij willen daar ook op die manier naar kijken. Wij houden de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek in de gaten. In 2013 en 2014 hebben wij 4 miljoen verstrekt via het Common Humanitarian Fund. Dat doen wij ook in 2015. Verder dragen wij via het Stabiliteitsfonds bij aan early recovery via de VN. Ik noemde al het EU Trustfund. Ik zeg toe dat wij dit specifiek zullen monitoren. Ik heb me ook voorgenomen om met een aantal internationale collega's naar de Centraal-Afrikaanse Republiek te gaan. Ik zal dan bekijken of er specifieke noden zijn waarvoor wij een actieve bijdrage kunnen leveren.
Tot slot een wat meer juridisch punt naar aanleiding van de vraag van de heer Sjoerdsma mede naar aanleiding van zijn motie over het advies van de CAVV over humanitaire hulpverlening. Het kabinet heeft daarop gereageerd en dat zal ik niet herhalen. Ik ga wel in op de vraag van de heer Sjoerdsma. Het al dan niet strafbaar stellen van het belemmeren van humanitaire hulp, heeft geen invloed op de vraag naar de rechtmatigheid van het verlenen van dergelijke hulp. Zo mag in Syrië crossborderhulp ook internationaalrechtelijk worden verleend op basis van de al eerder genoemde resoluties van de Veiligheidsraad. Duitsland maakt een andere keuze voor strafbaarstelling. Het land neemt daarmee internationaal gezien een uitzonderingspositie in. In de Duitse wetgeving inzake internationale misdrijven is het misdrijf wel strafbaar gesteld in alle soort gewapende conflicten. Nederland kiest er in tegenstelling tot Duitsland en overeenkomstig de meeste andere landen, voor om het Statuut van het Internationaal Strafhof te volgen omwille van het beginsel van rechtszekerheid. Dit is een wat juridisch antwoord, maar het verwoordt wel de afwegingen die het kabinet heeft gemaakt om te reageren op dit advies naar aanleiding van de motie van de heer Sjoerdsma. Duitsland is een uitzondering en Nederland voegt zich in de regel, omdat wij het wenselijk vinden het op die manier te doen.
Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter: Dank u wel. Ik constateer dat wij nog ongeveer 7 à 8 minuten de tijd hebben. Ziet u af van een tweede termijn? Zo ja, dan is er nog ruimte voor een enkele interruptie. Als u liever een tweede termijn hebt, dan kan dat, maar die moet dan heel kort zijn. Een halve minuut per woordvoerder en uiteraard geen interrupties.
De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar beantwoording. Ik heb geen verder vragen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Dan is er weer een paar seconden over, maar die ben ik nu alweer kwijt. Ik dank de Minister voor de beantwoording.
Ik kom toch niet helemaal uit de cijfers en de verdeling over de ngo's. Er worden verschillende bedragen genoemd voor de ngo's. Is de Minister bereid een en ander op een rijtje te zetten in een kort briefje? Ik zou daarmee geholpen zijn.
De Minister gebruikt in het kader van Oekraïne het woord «imperatief», maar volgens mij is de nood redelijk overzichtelijk, althans inzichtelijk: er zijn 1,1 miljoen ontheemden. Wanneer verwacht de Minister duidelijkheid te kunnen geven over het aandeel van Nederland in de pledge voor de ngo's van 6 miljoen? Wanneer kan er meer duidelijkheid ontstaan over de extra aandacht voor steun voor de omliggende dorpen van de rampplek?
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de antwoorden en toezeggingen. Ik zou in de brief over de humanitaire top graag de aandacht voor psychosociale zorg terugzien opdat het onderwerp ook op de mondiale agenda komt. Daarnaast vraag ik aandacht voor de positie van vrouwen en kinderen. Tijdens dit algemeen overleg verscheen er nog een nieuwsbericht van UNOCHA over de onzichtbaarheid van kinderen en vrouwen in crises. Vaak wordt er überhaupt niet met hen gesproken over de vormgeving van de hulp. Ook dat zie ik graag terug in de brief over de humanitaire top.
Wij hebben vandaag niet gesproken over het onderwerp terugkeer en de permanente vluchtelingenkampen, maar eerder wel. Wat kunnen wij daaraan doen om in ieder geval het beroep op de financiële middelen wat te verzachten?
Wil de Minister de Kamer voor de zomer een brief sturen over de ontwikkeling van de verschillende crises, met name in Jemen en de Centraal-Afrikaanse Republiek? Ik was nu misschien iets te snel met mijn vraag om extra geld, maar wij kunnen dan bezien of dit voor de tweede helft van het jaar nog noodzakelijk is.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de plezierige beantwoording van de vragen.
Ik ben heel benieuwd naar het overzicht van de praktijk van en de mogelijkheden voor preventie en innovatie. Misschien kan de flexibilisering van de financiering van de noodhulp daarbij worden betrokken, want daar liggen ook mogelijkheden. Als wij daarin investeren kunnen wij een mooie slag maken. Ik zie het antwoord met verwachting tegemoet.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik ben van mening dat in de crisis in Syrië nu echt de tijd is aangebroken voor out of the box denken. De lat moet hoger en de polsstok moet uit de kast wordt gehaald. Het is goed dat de Minister voor gemakkelijke leningen gaat, maar volgens mij kan er meer worden gedaan. Daarom nogmaals een pleidooi om te bekijken of wij er geen partnerland van kunnen maken en structurelere hulp kunnen bieden.
Het zou goed doen als de IOB onderzoek doet naar de Nederlandse positie in wereldwijde epidemieën en specifiek in relatie tot de Wereldgezondheidsorganisatie.
Met betrekking tot het advies van de CAVV merk ik nog op dat ik de bezwaren van het kabinet niet deel. Het is een cirkelredenering, want het gaat om een standaard om het belemmeren van noodhulp strafbaar te stellen. Je begint nationaal en vervolgens volg je het Statuut van Rome niet; je moet dat willen wijzigen. Ik hoop dat de Minister die inzet deelt.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik vraag nog aandacht voor drie punten.
De Eurocommissaris heeft gisteren het een en ander gezegd over civil society en de inzet van lokale partijen. Misschien kan de Minister daarop nog eens in een brief reflecteren in de aanloop naar het algemeen overleg dat wij binnenkort zullen voeren over de organisaties en de financiering daarvan?
Daarnaast heb ik gevraagd om een brief over preventie, een alertsysteem en innovatie. Het is mij nog niet helemaal helder wat wij daar nu exact mee willen. Het gaat wel over veel geld en daarom krijg ik graag meer inzicht.
Wij waren heel blij met de inzet van de Karel Doorman, maar de vraag is nog wel of alles wat daarop is vervoerd, tevoren goed is afgestemd met de eindgebruikers.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording.
Ik zie de brief in de aanloop naar de World Humanitarian Summit uiteraard graag tegemoet. Ik herhaal dat de bewezen lokale effectieve organisaties, de zogenaamde belo's, daarin een plek moeten krijgen. Die ontbreken nu nog.
Daarnaast vraag ik wat wij nu gaan doen voor de ebola-landen. Heeft de Minister het idee omarmd om eventueel met de Benelux-landen iets in die drie landen te doen? Wanneer gaat de handelsmissie daarnaartoe? Wat beoogt die missie? Het risico dat je daar dan witte olifanten gaat loslaten, moeten wij toch zien te voorkomen.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik heb toevallig vanmiddag met mijn Belgische collega overleg gehad over een gezamenlijke inzet in de drie ebola-landen. Ik ben zeer bereid om dit ook met de Luxemburgers te bespreken. Ik heb hen uitgenodigd om mee te gaan op die handelsmissie. Dat is natuurlijk een beetje ongebruikelijk, maar gezien de situatie waarin die landen verkeren, is dit wel belangrijk. Ik ben net zo min geïnteresseerd in witte olifanten. Het moet echt gaan om bedrijven in sectoren waarvan de drie landen de toegevoegde waarde zien en die ook aansluiten op de economische potentie van die landen. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit zal lukken. De missie is gepland voor begin juli. Wij hebben afgesproken om in het najaar een investeringsconferentie te organiseren met de Mano River Union. Nederland doet dit niet alleen. Het is breder opdat kan worden bezien wat er op de ook wat langere termijn kan worden gedaan en hoe kan worden aangesloten bij de plannen van de drie landen.
Ik zal nagaan of het in aanvulling op de lopende evaluatie van de WHO goed is via de IOB specifiek op de Nederlandse inzet te focussen.
In de brief in de aanloop naar het algemeen overleg over de World Humanitarian Summit zal ik zeker ingaan op de opmerking van de heer Sjoerdsma dat wij de polsstok uit de kast moeten halen of dat wij misschien voor een andere inzet moeten kiezen. Dat zal echt de inzet moeten zijn. Ik stel de heer Van Laar voor dat ik in die brief ook een update geef van de crises. Aan de heer Voordewind vraag ik verder of ik het actuele overzicht van de ngo's ook in die brief mag opnemen. Wij halen die 40 miljoen, maar ik kan me voorstellen dat hij het overzicht graag wil zien. Ik pak dat bij allemaal bij elkaar en wij kunnen dat dan wellicht bespreken.
Dat geldt ook voor de uitstekende suggestie om de rol van vrouwen en kinderen niet alleen als slachtoffer maar ook als bedenker van oplossingen daarbij te betrekken. Dat zal ik zeker doen.
Mevrouw Mulder vroeg naar aanleiding van het gesprek met Eurocommissaris Mimica naar de rol van ngo's in het hele domein. Ik zal nagaan of ik hier in een brief op zal ingaan of dat het aan de orde kan worden gesteld in het debat over de maatschappelijke organisaties. Nederland stuurt natuurlijk op effectiviteit, maar wij willen graag zo ongeveer een kwart van ons budget via ngo's besteden omdat wij dat een effectief kanaal vinden. Daar horen de interventies via noodhulp ook bij. Wellicht kunnen wij dit nadrukkelijk wisselen in het debat over de maatschappelijke organisaties. Ik kan dan ook reflecteren op de rol van ngo's in het OS-beleid van de EU. Ik kom graag tegemoet aan dit verzoek van mevrouw Mulder. Dat is ook op tijd voor de RBZ-OS op 7 mei. Ik bekijk even wat hiervoor de handigste aanvliegroute is.
Er ligt geen verzoek van Nederlandse ngo's om te worden ingeschakeld in Oekraïne. Dat wil niet zeggen dat er daar geen noden zijn. Ik bekijk op welk moment ik meer inzicht kan geven in wat wij doen. Het is duidelijk dat er humanitaire noden zijn. Wij willen een goede afweging maken van de vraag waar onze hulp het hardste nodig is. Ik ga ervan uit dat wij dit binnen enkele weken aan de Kamer kunnen toesturen.
Een van de redenen dat wij een langere aanlooptijd nodig hadden voor de inzet van de Karel Doorman, was juist om veilig te stellen dat hetgeen vervoerd werd, nodig was en op de goede plek terecht zou komen. Wij hebben juist in de hele hulpinspanning daarnaar gekeken.
Tegen de heer Van Laar zeg ik nog dat wij onze belastingexpertise graag inzetten voor de drie ebola-landen. Officieel mag dat niet, maar ik als Minister ook ga over wat ikzelf vind, zeg ik dit graag toe, omdat dit erg belangrijk is voor die landen.
De voorzitter: Ik dank de Minister voor het antwoord in tweede termijn. Ik zal de toezeggingen die de griffier heeft genoteerd, voorlezen. Ik vraag u om even mee te luisteren en te controleren of het klopt.
Toezeggingen:
− De Kamer ontvangt een brief over de Nederlandse inzet bij de World Humanitarian Summit en wel voor het algemeen overleg dat al gepland is in juni. In die brief zal de Minister ook ingaan op het onderwerp preventie, de positie van vrouwen en kinderen in humanitaire crises, een overzicht van de bijdragen aan de ngo's uit het Relief Fund en een update van de ontwikkeling van humanitaire crises in met name Jemen en de Centraal-Afrikaanse Republiek.
− De Minister zal de Kamer rapporteren over de uitkomsten van de evaluatie van het optreden van de World Health Organization in de ebola-crisis en de lessen die Nederland trekt uit de specifieke conclusies van die evaluatie. De Minister zal de mogelijkheden van een IOB-evaluatie van dit onderwerp onderzoeken en daarop in die brief ingaan.
De voorzitter: Is dit naar de mening van de leden en de Minister goed samengevat? De Minister knikt instemmend.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik meen dat in de brief ook nog zal worden ingegaan op de stand van zaken in Oekraïne.
Minister Ploumen: Met goedvinden van de heer Voordewind bekijk ik even waar dit het beste op zijn plek is en op welk moment. Maar dat de Kamer daarover een brief ontvangt, is helder.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De Minister heeft al eerder toegezegd dat zij een brief zou schrijven over preventie. Misschien kan dit worden gecombineerd met innovatie zodat het echt een plek krijgt.
De voorzitter: Dat is al opgenomen in de eerste toezegging, maar het is goed dat u dit nog even benadrukt.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb geen opmerking over de toezeggingen, maar ik vraag een VAO aan.
De voorzitter: Dat is genoteerd. Wij zullen het verslag van dit algemeen overleg aanmelden voor plaatsing op de plenaire agenda met de heer Sjoerdsma als eerste woordvoerder.
Ik dank de leden voor hun inbreng, de Minister voor de beantwoording en de aanwezigen voor de getoonde belangstelling.
Sluiting 16.06 uur.