Vastgesteld 9 februari 2011
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz. | |
Algemeen | 1 |
Strafbaarstelling van verboden visserijactiviteiten | 2 |
Afschaffen van de zogenoemde visakte | 6 |
Overige wijzigingen met betrekking tot de visserij | 7 |
Artikelsgewijze toelichting | 8 |
De leden van de PvdA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorliggende wijziging van de visserijwet 1963. De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in de wijze waarop in dit wetsvoorstel haar verzoek is verwerkt om visstroperij als misdrijf strafbaar te stellen en de strafbaarstelling van de Visserijwet 1963 over te brengen naar de Wet op de economische delicten (WED). De leden van de CDA-fractie hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met deze aanscherping van de visserijwet wordt het mogelijk krachtiger op te treden tegen illegale visserij en aanverwante delicten en wordt het aantal vergunningen teruggedrongen. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Visserijwet in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte. De leden van de PvdD-fractie vinden uiteraard dat stroperij moet worden aangepakt en kan de voorgestelde wetswijziging in dat licht verwelkomen. De leden van de PvdD-fractie hebben echter wel verschillende vragen over de voorgestelde wijzigingen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben regelmatig aangedrongen op een hardere aanpak van de visstroperij door het als misdrijf strafbaar te stellen onder de WED. Zij waarderen daarom het voorliggende voorstel. Zij steunen ook het voorstel om het stelsel van de visakte op te heffen.
Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat de volgende stap in het tegengaan van stroperij kan worden gezet. Het overhevelen van de strafbaarstelling naar de WED staat reeds lang op het verlanglijstje van de leden van de PvdA-fractie. Geen enkel belang is gediend met stroperij, zeker de visstand niet. Tegengaan van visstroperij is erg belangrijk voor een toekomst voor vis en voor visserij in een evenwichtig en duurzaam ecosysteem. Om verantwoord beheer uit te kunnen voeren is handhaving belangrijk. Niet alleen voor de bestrijding van stroperij – nog steeds een groot probleem – maar ook om het hele systeem in stand te houden en de mensen er blijvend bewust van te laten zijn dat goed beheer noodzakelijk is. Essentieel hierbij is voor de leden van de PvdA-fractie dat er voldoende capaciteit beschikbaar blijft en bij komt om te handhaven. Doordat er 500 agenten moeten komen voor dieren, gaan de stropers straks weer vrijuit, omdat er straks bijna geen handhaver meer op het water zit om een stroper te betrappen. De plannen van de regering om de financiering van deze handhavers door te zetten naar de «caviapolitie c.q. animalcops», gooien daarom wellicht roet in het eten. Hier maken de leden van de PvdA-fractie zich zeer grote zorgen over. Wat zijn de plannen van de regering om de handhaving op stroperij te verbeteren? Hoe zal de daadwerkelijke pakkans vergroot worden?
De leden van de PvdA-fractie willen voor stroperij de «omgekeerde bewijslast» invoeren. Restaurants en vishandelaren moeten bewijzen van wie ze de vis hebben gekocht. In november 2010 is de motie van het lid Jacobi c.s. (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 50) aangenomen met daarin het verzoek aan de regering te onderzoeken of de omgekeerde bewijslast een adequaat instrument is in de aanpak van visstroperij. Wat is de stand van zaken van dit onderzoek? Is het mogelijk de horeca te verplichten een administratie bij te houden van welke visleveranciers zij de vis betrekken?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de gevolgen voor de sportvisserij zullen zijn van het overhevelen van artikel 21 van de Visserijwet 1963 naar de WED. Is het juist dat niet alleen klassieke stroperij door middel van fuiken en netten onder deze wet zal vallen maar ook het vissen met een hengel zonder vergunning? Wat is de meerwaarde van het laatste als daar nu reeds een boete van 3 800 euro op staat dan wel hechtenis van drie maanden? Kan de regering aangeven hoe vaak nu al gebruik gemaakt wordt van het kunnen opleggen van deze straf als gevolg van hengelen zonder vergunning?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om toe te lichten of het klopt dat door het onder de WED laten vallen van vissen zonder vergunning, opsporingsambtenaren geen gebruik meer kunnen maken van de bevoegdheden op grond van artikel 55 van de Visserijwet 1963 en hierdoor bij opsporing niet meer kunnen vragen om het tonen van de schriftelijke toestemming tenzij de visser ook verdachte is? Is het juist dat hierdoor de (buitengewoon) opsporingsambtenaren in Domein I niet meer bevoegd zijn te controleren en te handhaven op het bezit van toestemming? Betekent dit dat opsporingsambtenaren aangesteld door Sportvisserij Nederland en door de gemeenten hier niet meer op kunnen controleren? Indien deze veronderstelling juist is, welke instrumenten hebben gemeenten straks om bijvoorbeeld op te treden tegen overlast van vissende jongeren?
Op grond van dit nieuwe wetsvoorstel is het niet langer strafbaar om zonder vergunning vis voorhanden te hebben in de omgeving van binnenwateren. Wat zijn de mogelijkheden om te handhaven als visstropers net niet op heterdaad betrapt worden, maar wel grote aantallen vis in de boot of auto hebben liggen?
In het huidige artikel 56 van de Visserijwet 1963 is ook het overtreden van «voorschriften verbonden aan vergunningen, schriftelijke toestemmingen, vrijstellingen of ontheffingen» strafbaar gesteld. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt met Artikel II, onderdeel C wel het overtreden van artikel 21 Visserijwet 1963 (vissen zonder toestemming visrechthebbende) overgeheveld naar de WED, maar niet het handelen in strijd met de voorschriften van de toestemming. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of het de bedoeling is dat het overtreden van de voorwaarden van de toestemming (vergunning) niet langer strafbaar is.
Vanuit artikel 57 van de Visserijwet 1963 kan na herhaalde overtreding een beroepsvisser de akte ontnomen worden en daarmee het recht met beroepstuigen te vissen en mag hij ook niet meer gezien worden met beroepsvistuigen in de nabijheid van binnenwater. De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorg dat bij het vervallen van deze akte het malafide vissers niet meer onmogelijk gemaakt kan worden beroepsvistuigen bij zich te hebben. Welke instrumenten heeft een rechter straks nog ter beschikking om effectief te voorkomen dat een malafide visser wederom in de fout zal gaan? Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat eerst op een andere wijze geregeld moet zijn dat beroepsvissers de bevoegdheid tot het vissen met beroepsvistuigen ontnomen kan worden, alvorens tot laten vervallen van de akte over te gaan?
Het verbod om zonder toestemming van de rechthebbende te vissen is van oudsher opgenomen in de Visserijwet (Visserijwet 1908, Stb. 311) en strekt tot een duurzaam visstandbeheer. De leden van de CDA-fractie stellen daarbij de volgende vragen: is in het kader van duurzaam visstandbeheer altijd duidelijk welke partij wat kan en mag ontrekken en op welke wijze dat is geregeld? Hoe staat de regering tegenover het idee om het opstellen en uitvoeren van Visplannen ook op te nemen in de Visserijwet? Is de regering bereid om op korte termijn en in samenwerking met het betrokken bedrijfsleven onderzoek te doen naar de voor- en nadelen hiervan?
Naast aanscherping van de regelgeving en verhoging van de strafbaarstelling van stroperij en illegale handel vinden de leden van de CDA-fractie ook de handhaving van de wet- en regelgeving een belangrijk aandachtspunt. In dat kader zijn de leden van de CDA-fractie blij dat een organisatie als Sportvisserij Nederland hier ook zelf verantwoordelijkheid in neemt met zo’n honderdtal eigen toezichthouders, de (buitengewoon) opsporingsambtenaren. In hoeverre vult het voorliggende wetsvoorstel deze bestaande systematiek aan? Kleeft aan de voorliggende wetswijziging het risico dat de bestaande systematiek wordt doorkruist omdat het niet beschikken over schriftelijke toestemming nu direct onder de WED gaat vallen waardoor de opsporingsambtenaren van Sportvisserij Nederland in Domein I niet meer bevoegd zijn om iets te doen? Is de regering bereid om in overleg met sportvisserijsector deze onverwachte uitwerking nader te bezien?
Naast zwaardere straffen en meer opsporingsbevoegdheden speelt ook het voorkomen van handel in gestroopte vis een belangrijke rol in de bestrijding van stroperij. Zonder heler immers geen dader. Uit informatie van de Algemene Inspectie Dienst (AID) komt naar voren dat de vangsten illegaal worden verkocht aan groot- en detailhandel en aan horecagelegenheden. Hiermee kunnen stropers aanzienlijke winsten behalen van duizenden euro’s per week. Nog steeds wordt bijvoorbeeld snoekbaars en zeebaars geleverd aan de handel die dit «boekhoudkundig» verwerkt. Op welke wijze is inzichtelijk wat een vishandelaar aan snoekbaars of zeebaars verhandelt en wat kan hij legaal (alleen van beroepsvissers) gekocht hebben (beroepsvissers mogen slechts een bepaalde hoeveelheid snoekbaars verhandelen en een onbeperkte hoeveelheid zeebaars) en wat is dan illegaal verkregen? Sportvissers mogen geen vis verkopen, maar een aantal van hen doen dit wel. Dient de wetgeving met betrekking tot het verhandelen van onder andere snoekbaars (regeling eisen aan administratie zoetwatervis) niet herschreven of vervangen te worden voor een regeling waarbij de handel (en horeca) alleen duurzaam gevangen vis mag opkopen? Dus alleen opkopen van een beroepsvisser die deze vis legaal gevangen heeft en vergunning heeft deze te verkopen. De visstroper en (brood)sportvisser kunnen in dat geval hun vis niet meer kwijt. Is de regering bereid om voorstellen te doen voor het effectiever aanpakken van de illegale handel van gevangen vis, zowel voor de binnenwateren als de op zee gevangen vis? Kan als visstroperij een misdrijf wordt, de handel in deze vis ook worden aangepakt voor heling? Of uit misdrijf verkregen goed? Als men dan in Friesland in een restaurant «snoekbaars uit het Tjeukemeer in Friese groente» eet, kan men er van uit gaan dat het duurzaam, eerlijk gevangen vis betreft in plaats van de gestroopte vis die nu op het bordje ligt. In aansluiting op de motie van het lid Jacobi c.s. (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 50) bepleiten de leden van de CDA-fractie daarom om ook de huidige artikelen 8 en 10 van de Uitvoeringsregeling visserij aan te passen in de zin van: een verdere aanscherping van de administratieplicht zoals die nu al geldt door het opnemen van de verplichting dat iedere afnemer van vis verplicht is om de aanvoerder van vis zich te laten legitimeren en de betreffende gegevens vast te leggen en een verplichting voor de horeca om een adequate administratie bij te houden van visleveranciers. Met deze maatregelen kan handhaving van het verkoopverbod voor niet beroepsvissers ook buiten heterdaad plaatsvinden. Ziet de regering ook mogelijkheden om het werkzame artikel 8 lid 3 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 voor heel Nederland te laten gelden, bijvoorbeeld op basis van een formulering: «In de nabijheid van enig binnenwater een bepaalde hoeveelheid baars en snoekbaars»?
In vrijwel alle visplannen is te lezen dat er geen betrouwbare gegevens zijn over de onttrekking van vis zowel door de sportvisserij als ook door de beroepsvisserij. Eerder is al aan de Kamer (Kamerstuk 29 664, nr. 94) gemeld dat «Onttrekkingsregistratie door sport- en beroepsvisserij noodzakelijk is als basisinformatie voor het vormgeven van visplannen voor een duurzaam visstandbeheer en een duurzame visserij».
Voor de paling wordt in het kader van het Nederlands aalbeheerplan een registratie bijgehouden. In het kader van het Europees Visserijbeleid is een registratie van op zee gevangen vis in kader van bestandsbeheer al veel langer beleid. In het kader van duurzaam visbeheer is het noodzakelijk om goed inzicht te hebben in de onttrekking van vis. Hoe staat de regering tegenover het idee om aan de visrechthebbenden (zowel sportvissers als beroepsvissers) de verplichting op te leggen om op gestandaardiseerde wijze de onttrekking van vis op de binnenwateren bij te houden? Op welke wijze zou dit in de praktijk het beste vorm kunnen krijgen zonder dat dit voor direct betrokkenen tot een enorme administratieve rompslomp leidt? Is bijvoorbeeld een vergelijking te maken met de uitwerking van het faunabeheer?
Artikel 5 van de Visserijwet 1963 verbiedt de uitoefening van de visserij in de visserijzone met een vreemd vissersvaartuig. Daar ook deze overtredingen primair het milieu schaden, zij het in nauwe verwevenheid met de economische belangen van beroepsvissers, wordt voorgesteld om de strafbaarstelling van deze artikelen eveneens onder te brengen bij artikel 1a WED. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee alle vreemde vissersvaartuigen worden gedekt.
Met de voorgestelde wetswijziging wordt bewerkstelligd dat de strafbaarstelling van de overtreding van een aantal kernbepalingen van de Visserijwet 1963 van artikel 56 van die wet worden overgebracht naar de WED. De leden van de CDA-fractie hebben hier eerder op aangedrongen en zijn daarom ook tevreden dat met het overbrengen naar de WED de opsporingsambtenaren over adequatere bevoegdheden kunnen beschikken om overtredingen op te sporen. De leden van de CDA-fractie vragen of over de wijze waarop deze bevoegdheden zijn ingevuld overleg is geweest met de visserijstroperijteams en opsporingsambtenaren van Sportvisserij Nederland.
Voor decentrale overheidsorganen is het van wezenlijk belang dat de huidige doelstelling van de Visserijwet 1963 duidelijk wordt vastgelegd, gelet op tegenstrijdige uitingen in diverse juridische stukken ontstaan door diverse wijzigingen van deze wet. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen gezien de reactie van het Productschap Vis of de doelstellingen op dit moment voldoende helder zijn.
Het Productschap Vis noemt als mogelijk nieuw knelpunt dat zich een probleem in de bewijslast kan voordoen bij de uitvoering van de nieuwe wetsartikelen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat indien personen of voertuigen aangehouden worden en in het bezit zijn van vis, zonder de vereiste erkenningen als beroepsvisser het juridisch lastig zal zijn om tot een daadwerkelijke strafoplegging te kunnen komen omdat alleen bij betrapping op heterdaad tijdens het vissen de bewijslast voldoende is voor het daadwerkelijk opleggen van de boetes. Klopt het, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dat op grond van het huidige wetsvoorstel het niet strafbaar is om als niet erkende beroepsvisser dan wel zijn maten of personeel (conform artikel 55 en verder van de Uitvoeringsregeling visserij) vis voorhanden te hebben in de buurt van viswater?
Uit het voorstel blijkt dat de strafmaat met betrekking tot overtredingen van de voorschriften in het belang van visserij in de binnenwateren, waarbij mede rekening gehouden kan worden met natuurbelangen, verhoogd wordt. De leden van de PvdD-fractie vragen hoe dat zit met de kustwateren. Ook delen van de kustwateren zijn immers aangewezen als te beschermen natuur. Wordt de strafmaat van overtredingen van de voorschriften in het belang van visserij in de kustwateren, waarbij mede rekening gehouden kan worden met natuurbelangen, ook verhoogd? Zo ja, is deze verhoging gelijk aan die van de binnenwateren? Zo nee, waarom wordt juist hier wel onderscheid gemaakt tussen de binnen- en de kustwateren?
En wat wordt precies bedoeld met overtredingen van de voorschriften in het belang van visserij in de kustwateren, waarbij mede rekening gehouden kan worden met natuurbelangen? Wie bepaalt wanneer een natuurbelang in het geding komt en op basis van welke informatie kan er opgetreden worden? Kan de regering een overzicht geven van het aantal overtredingen dat de afgelopen tien jaar is geconstateerd en bij hoeveel daarvan vervolgens sancties is opgelegd?
De regering wil de strafbaarstelling van een aantal overtredingen onder brengen in artikel 1a van de WED, omdat het milieu hier het in het geding zijnde rechtsgoed is. De Natuurbeschermingswet 1998 is echter niet in artikel 1a van de WED opgenomen, terwijl in het kader van de natuurbeschermingswet er zowel in de binnen- als de kustwateren ook verplichtingen in het kader van de natuurbescherming zijn benoemd. De leden van de PvdD-fractie vinden dat deze natuurbeschermingsverplichtingen ook bij de strafbaarstelling meegenomen zouden moeten kunnen worden. Deelt de regering de mening dat dit een omissie is? Zo ja, is zij bereid de natuurbeschermingswet aan artikel 1a van de WED toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
De voorgestelde strafbaarstelling van visstroperij onder de WED richt zich niet op vangsten die de quota van de Vispas overschrijden. De leden van de SGP-fractie stellen de volgende vragen. Waarom heeft de regering deze vorm van stroperij niet meegenomen? Wat zijn inhoudelijke of juridische bezwaren tegen strafbaarstelling van deze vorm van visstroperij onder de WED? De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat de vangst van bijvoorbeeld snoekbaars met sonarapparatuur en hengel bij overschrijding van het quotum een lucratieve bezigheid kan zijn. Zij vinden dat ook deze vorm van stroperij aangepakt moet worden. Is de regering daartoe bereid?
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de registratie van de onttrekking van schubvis (d.d. 2 februari 2011). De staatssecretaris geeft aan dat niet is gebleken dat het ontbreken van deze registratie een obstakel zou zijn voor het bereiken van nadere overeenstemming tussen beroeps- en sportvisserij over de visplannen. De leden van de SGP-fractie vinden dat deze signalering geen recht doet aan de beoordeling van de ingediende visplannen door Rijkswaterstaat. Zij hebben begrepen dat het merendeel van de visplannen niet is goedgekeurd, met name vanwege het ontbreken van gegevens over visbestanden en de onttrekking van schubvis door beroeps- en sportvisserij. Is deze constatering juist? Erkent de regering dat het ontbreken van deze gegevens overeenstemming over duurzame benutting van visbestanden in de weg staat? Is de regering bereid werk te maken van een collectief en betrouwbaar registratiesysteem voor de onttrekking van (schub)vis en hiervoor eventueel een regeling in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen? Zo wordt voorkomen dat in alle visstandbeheercommissies het wiel opnieuw uitgevonden moet worden met de nodige discussies en vertraging van dien.
De opbrengsten van de uitgifte van de akte werden op projectbasis door de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij (OVB) ter beschikking gesteld aan de sectororganisatie voor beroepsvisserij op de binnenwateren, de Combinatie van Beroepsvissers. Deze financiële middelen worden aangewend ter bevordering van de beroepsbinnenvisserij. De leden van de CDA-fractie vragen hoe met het vervallen van de visakte en de daarmee gegenereerde financiële middelen, deze beroepssector in de toekomst ondersteund wordt bij het verduurzamen van haar visserijmethoden.
De leden van de CDA-fractie vragen gezien de daling van het aantal binnenvissers of het areaals- en inkomstencriterium wel passend zijn. Op welke wijze worden deze criteria passend bij de binnenvisserijsector geformuleerd en actueel gehouden?
In het wetsvoorstel wordt ook het stelsel van de zogenoemde visakte opgeheven in het kader van vereenvoudiging en het beperken van de administratieve lasten. In de memorie van toelichting wordt het nut van visakte beschreven als «vanwege het ingrijpende effect dat grote vistuigen kunnen hebben op de visstand en het visstandbeheer werd het destijds wenselijk geacht de grote visakte in stand te laten, zodat op de visserij met grote vistuigen een periodiek publiekrechtelijke toets zou blijven plaatsvinden.» Een duidelijk nut, zo vinden de leden van de PvdD-fractie. Toch stelt de regering nu voor om de visakte op te heffen. De leden van de PvdD-fractie vragen wat er dan precies in de tussentijd veranderd is. Is het zo dat grote vistuigen nog steeds een ingrijpend effect kunnen hebben op de visstand en het visstandbeheer? Waarom zou een periodieke publiekrechtelijke toets nu niet meer nodig zijn? Vanuit de Kaderrichtlijn Water hebben we immers een heel aantal verplichtingen aangaande een gezonde visstand die de leden van de PvdD-fractie in gevaar zien komen als de visakte wordt afgeschaft. Kan de regering een overzicht geven van het aantal aanvragen voor een visakte in de afgelopen tien jaar en hoeveel daarvan gehonoreerd is? Op welke wijze kunnen controlerende en handhavende instanties controleren of iemand gemachtigd is om te vissen met grote vistuigen in de binnenwateren als de visakte wordt afgeschaft? Mocht om ecologische redenen het nodig zijn de visserij in bepaalde gebieden te sluiten, is dat dan nog mogelijk zonder een instrument als de visakte? Zo ja, hoe dan? De regering zegt dat zij ervan uitgaat dat het afschaffen van de akte niet leidt tot een grotere druk op de visstand. Waarop is die verwachting gebaseerd en wat zijn de mogelijkheden wanneer het tegendeel blijkt? Met andere woorden: als de visserijdruk nou wel toeneemt, of wanneer voortschrijdende wetenschappelijke inzichten ons leren dat de bestaande visserijdruk hoger is dan ecologisch verantwoord, op welke wijze kan deze visserijdruk dan gereguleerd worden? Hoe, wanneer en door wie zal dat worden bepaald en op basis van welke informatie vindt deze beoordeling plaats?
De Regeling gebruik grote vistuigen maakt geen deel uit van de wetswijziging, maar is wel een juridisch aspect van de Visserijwet- en regelgeving, waarover zowel bij sportvisserij als bij beroepsvisserij onvrede bestaat. In mei 2008 is de Regeling gebruik grote vistuigen van kracht geworden. Doel hiervan was om het aantal gebruikers van beroepsvistuigen te verminderen. In de toelichting bij de regeling staat vermeld dat de regeling na een jaar (2009 dus) zou worden geëvalueerd en eventueel aangepast. Tot twee maal toe is daar vanuit de Tweede Kamer ook op aangedrongen. Echter de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft daarbij steeds verklaard dat de tijd voor evaluatie van de regeling nog niet rijp was. Inmiddels bestaat de regeling bijna drie jaar en de leden van de CDA-fractie vragen hoe de handhaving van de regeling in de praktijk geschiedt. Anders gezegd: hoeveel processen-verbaal zijn er sinds 1 mei 2008 opgemaakt wegens overtreding van de regeling gebruik grote vistuigen? Een tweede vraag betreft de gang van zaken met betrekking tot de goedkeuring van coöperaties van hobbyvissers die her en der in het land worden gevormd. Deze coöperaties worden als juridische ontsnappingsmogelijkheid gebruikt door vissers die niet aan de criteria van de regeling voldoen om toch met beroepsvistuigen te blijven vissen. Tot op heden is een aantal van deze coöperaties door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie erkend als gerechtigd om met beroepsvistuigen te vissen. De leden van de CDA-fractie vragen of daarbij aan alle voorwaarden van een coöperatie is voldaan, te weten: overdracht van de visrechten van de leden van de coöperatie naar de coöperatie zelf, dienstverband van degenen die vissen namens de coöperatie met de coöperatie (inclusief afdracht van sociale premies), aantoonbaar inkomen uit de visserij van degenen die vissen namens de coöperatie van minimaal 8 500 euro per jaar. De leden van de CDA-fractie vragen of aan al deze criteria is voldaan bij de door het ministerie goedgekeurde coöperaties van hobbyvissers.
De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met de mogelijkheid om ook in de toekomst in het belang van de visserij regels te stellen aan de uitzet van vissoorten die niet onder de Visserijwet 1963 vallen. Dit kan met name van belang zijn bij de bestrijding van invasieve exoten die de lokale visstand verstoren. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre deze regels gelden voor inzwemmende vissen. Vallen deze onder deze wet of onder de Flora- en Faunawet?
Te allen tijde is de toestemming van de visrechthebbende vereist voor het uitzetten van alle soorten vissen in de binnenwateren. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de visrechthebbende toestemmingsgerechtigd zijn bij inzwemmende vissen van hoge ecologische waarde? Hoever strekt deze bevoegdheid van een visrechthebbende?
Met betrekking tot het verbod op uitzetten van vissen in de binnenwateren vragen de leden van de PvdD-fractie of het verplaatsen hiervan naar de werkingssfeer van de Flora- en faunawet ook leidt tot een verschil in strafmaat. Kan de regering aangeven hoe vaak de afgelopen vier jaar aanvragen zijn gedaan voor een vergunning voor het uitzetten van vis in de binnenwateren en hoeveel overtredingen er met betrekking tot uitzetting zijn geweest? Volgens het gewijzigde artikel 17 kan alleen vis worden uitgezet met toestemming van de visrechthebbende. De leden van de PvdD-fractie vragen of deze verantwoordelijkheid wel uitsluitend bij de visrechthebbende dient te liggen. Immers als het gaat om een interessante soort zal de visrechthebbende er waarschijnlijk geen bezwaar tegen hebben. Is de regering het met de leden van de PvdD-fractie eens dat voor dergelijke uitzettingsbeslissingen grote terughoudendheid moet worden betracht en een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen moet plaatsvinden? De leden van de PvdD-fractie zien niet op welke wijze de regering een zorgvuldige besluitvorming kan waarborgen nu deze weging niet meer op rijksniveau gemaakt wordt maar door de belanghebbende zelf en maken zich daar grote zorgen over.
In het kader van de belangen van de natuurbescherming hebben de leden van de PvdD-fractie nog een vraag over hoofdstuk IIA «Naleving internationale verplichtingen». Artikel 3a lid 1 stelt: «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden regels worden gesteld in het belang van de visserij..» Inmiddels zijn er ook internationale afspraken gemaakt in het kader van natuurbescherming. De leden van de PvdD-fractie zouden dan ook graag zien dat artikel 3a wordt uitgebreid met een nieuw lid 2 dat regelt dat deze regels ook gesteld kunnen worden in het kader van de belangen van natuurbescherming, overeenkomstig de verhouding tussen artikel 9 lid 1 en artikel 9 lid 2 van deze wet. Is de regering bereid om artikel 3a uit te bereiden zodat er aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om internationale afspraken over natuurbescherming na te kunnen komen? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wordt hiervoor dan de wettelijke grondslag gegeven?
De leden van de CDA-fractie vragen in het kader van de samenloopbepaling wet Dieren of de Visserijwet ook ruimte biedt om voorzieningen te treffen vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Visserijwet.
In het huidige artikel 56 van de Visserijwet 1963 is ook het overtreden van «voorschriften verbonden aan vergunningen, schriftelijke toestemmingen, vrijstellingen of ontheffingen» strafbaar gesteld. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt met Artikel II, onderdeel C wel het overtreden van artikel 21 Visserijwet 1963 (vissen zonder toestemming visrechthebbende) overgeheveld naar de WED, maar niet het handelen in strijd met de voorschriften van de toestemming. Dit is een belangrijke omissie die tot de conclusie zou kunnen leiden dat het overtreden van de voorwaarden van de toestemming (vergunning) niet langer strafbaar is. Is het op grond van het voorgaande noodzakelijk dat aan de tekst van Artikel II, onderdeel C na «21» wordt ingevoegd: «dan wel voorschriften verbonden aan de toestemming bedoeld in artikel 21».
Is in de huidige situatie de akte ook een adequaat middel om herhaling van visserijovertredingen effectief te voorkomen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Door de sportvisserijsector wordt gesteld dat bij toepassing van artikel 57 van de Visserijwet 1963 voor de betreffende visser überhaupt niet meer toegestaan is om met beroepsvistuigen te vissen. En dus is het de betreffende visser dan ook niet meer toegestaan om beroepsvistuigen voorhanden te hebben in de nabijheid van het binnenwater (op grond van artikel 10 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985). Vervalt bij afschaffing van de akte de voornoemde mogelijkheid voor de rechter zodat de veroordeelde nog steeds gerechtigd is en blijft om met beroepsvistuigen te vissen?
Het is voor de leden van de SGP-fractie onduidelijk waarom de regering er voor heeft gekozen om naast de voorstellen tot wijziging van de Visserijwet en de WED ook enkele voorstellen tot aanpassing van de Wet Dieren zijn opgenomen. Zij zijn benieuwd naar de achterliggende reden. De laatst genoemde voorstellen richten zich bijvoorbeeld op diergeneesmiddelen en dierenartsen en hebben ogenschijnlijk weinig te maken met visserij.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Van der Ham
De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie,
Blacquiere