Ontvangen 23 maart 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel A, komt artikel 38x, eerste lid, te luiden:
1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
B
In onderdeel B vervalt «als bedoeld in de artikelen 38v tot en met 38ij».
C
Na onderdeel B, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
C
Na artikel 77wd, worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 77we
1. In het vonnis waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, beveelt de rechter dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
2. De artikelen 38v, 38w, tweede tot en met het vierde lid, en 77p, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77wf
1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient na aanhouding onverwijld een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie in bij de rechter-commissaris. De artikelen 38x, derde tot en met zesde lid, 38ij en 77p zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor de veroordeelde binnen veertien dagen hoger beroep open bij de rechter die de maatregel oplegde. Bij het instellen van hoger beroep zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat de veroordeelde in zijn hoger beroep niet ontvankelijk is. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde tot bijwoning van de zitting oproepen onder betekening van de vordering. De artikelen 14i, tweede tot en met het zesde lid, en 77ee, tweede lid, van dit wetboek en artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.
Onderdeel A
In het wetsvoorstel wordt geregeld dat het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde kan bevelen, indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd. Thans wordt voorgesteld dat het openbaar ministerie de aanhouding kan bevelen indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd. Voor de spoedeisende gevallen waarin het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, wordt bovendien voorgesteld dat de hulpofficier de aanhouding kan bevelen. De hulpofficier is gehouden de aanhouding onverwijld te melden aan de officier van justitie. Met deze wijziging wordt aansluiting gezocht bij de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Kamerstukken II 2010/11, 32 319, nr. 8) waarin dezelfde aanhoudingsbevoegdheid voor het openbaar ministerie en de hulpofficier van justitie is geregeld bij niet-naleving van de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Onderdelen B en C
Met deze wijziging wordt de vrijheidsbeperkende maatregel afzonderlijk binnen het jeugdstraf¬procesrecht gepositioneerd. Met de voorgestelde artikelen 77we en 77wf van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) wordt verduidelijkt dat vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis wordt toegepast indien een jeugdige niet voldoet aan een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Voor het overige is voor jeugdigen de algemene regeling van de vrijheidsbeperkende maatregel (artikelen 38v tot en 38ij Sr) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de gebruikelijke jeugdstrafvorderlijke voorzieningen op deze procedure van toepassing zijn verklaard en behandeling van de zaak achter gesloten deuren plaatsvindt (artikel 77ee, tweede lid, Sr en artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering).
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten