Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2011
Conform hetgeen door mij is toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel rechterlijk gebieds- of contactverbod op 20 april 2011 (Handelingen der Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, nr. TK 76, blz. 76-3-22) informeer ik u hierbij over de uitkomst van het overleg dat ik met de Minister van Veiligheid en Justitie heb gevoerd over de wenselijkheid van een evaluatie van de bestaande en voorgestelde vrijheidsbeperkende maatregelen.
De uitkomst van dit overleg is dat wij geen aanleiding zien voor een dergelijke brede evaluatie. De met het wetsvoorstel geïntroduceerde rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel zal drie jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Hierbij worden de gevolgen voor de politie-inzet betrokken. Andere nieuwe vrijheidsbeperkende maatregelen kennen reeds hun eigen wijze van evaluatie. Ik wijs in dit verband op de monitoring en evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, waarvan de eerste resultaten deze zomer bekend worden, de evaluatie van de Wet OM-afdoening en de toegezegde evaluatie van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 177, nr. 12, blz. 26).
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven