Ontvangen 22 maart 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel A, subonderdeel h, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel jjj door een puntkommma, een onderdeel ingevoegd, luidende:
kkk. ITU: Internationale Unie voor Telecommunicatie.
B
In artikel I, onderdeel C, wordt na onderdeel C een artikel Ca ingevoegd, luidende:
Ca
Artikel 3.1 komt te luiden:
Artikel 3.1
1. Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.
2. Het frequentieplan bevat in ieder geval:
a. de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,
b. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd op het gebied van defensie, veiligheid van de staat, handhaving van de rechtsorde, wetenschap, veiligheid van het verkeer en hulpverlening,
c. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid,
d. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van radiozendapparaten als bedoeld in artikel 3.4 en al dan niet met een meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,
e. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt, alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid,
f. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en
g. de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd, met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e, uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:
1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte;
2°. in die frequentiebanden:
– schadelijke interferentie te vermijden,
– de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten te verzekeren,
– andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.
– een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of
3. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:
a. schadelijke interferentie te vermijden;
b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;
g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte.
4. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e,kunnen in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.
5. Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:
a. de veiligheid van het menselijk leven;
b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;
c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het pluralisme van de media.
6. Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.
7. Op de voorbereiding van het frequentieplan en wijzigingen daarvan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat in aanvulling op artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ook een gebruiker en een consument zijn zienswijze over het ontwerp naar voren kan brengen.
8. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.
C
Na artikel I, onderdeel D worden drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Da
Het elfde lid van artikel 3.3 komt te luiden:
11. Vergunningen worden verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn die gerelateerd is aan de betrokken dienstverlening, het met de vergunningverlening nagestreefde doel en die rekening houdt met een passende periode die nodig is voor de afschrijving van investeringen. De vergunning kan worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen termijn.
Db
Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft, moet worden gebruikt voor de verzorging van bij de vergunning aan te wijzen diensten, voor zover dat nodig is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens betrekking hebben op het belang van een goede dienstverlening.
b. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
c. Na het tweede lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. Als redenen van algemeen belang als bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval aangemerkt:
a. de veiligheid van het menselijk leven;
b. het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang;
c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
d. de bevordering van culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media.
4. Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft moet worden gebruikt voor de toepassing van bij de vergunning aan te wijzen technologieën, indien dat nodig is om:
a. schadelijke interferentie te vermijden;
b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
e. een doelmatige gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
f. een doelstelling van algemeen belang zoals bedoeld in het derde lid, te verwezenlijken.
5. Indien een voorschrift als bedoeld in het tweede en vierde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar nadat het voorschrift aan de vergunning is verbonden, en vervolgens iedere vijf jaar, of het voorschrift kan worden geschrapt. Indien een voorschrift niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het tweede en vierde lid genoemde doelstellingen, wordt de vergunning hierop aangepast.
d. Er wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:
8. Indien een vergunning wordt verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onder b of c, wordt een voornemen om een vergunning onder beperkingen te verlenen en een voornemen om aan een vergunning voorschriften te verbinden, op passende wijze bekendgemaakt. Belanghebbenden, gebruikers en consumenten kunnen tot vier weken na bekendmaking van een voornemen hun zienswijze over het voornemen naar voren brengen.
Dc
Na artikel 3.7 wordt artikel 3.7a ingevoegd, luidende:
Artikel 3.7a
1. Indien een van de gronden, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van toepassing is, kan Onze Minister in plaats van intrekken of wijzigen van een vergunning, de houder van een vergunning verplichten om die vergunning overeenkomstig de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een natuurlijke of rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen van Onze Minister. De houder van de vergunning deelt Onze Minister binnen zeven dagen na afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode mede aan wie de vergunning is overgedragen.
2. Indien na afloop van de in het eerste lid, bedoelde periode overdracht van de vergunning uitblijft, neemt Onze Minister de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure tot overdracht ter hand en draagt Onze Minister die vergunning geheel of gedeeltelijk over aan de natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig die bedoelde procedure, de hoogste prijs of de minimumprijs heeft geboden voor die vergunning. In het geval meerdere natuurlijke of rechtspersonen de hoogste of de minimumprijs hebben geboden, wordt door middel van loting bepaald aan wie van die personen de vergunning wordt overgedragen.
3. Aan de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure kunnen uitsluitend natuurlijke of rechtspersonen deelnemen die op grond van het bepaalde op grond van het zevende lid, onderdeel b, een toestemming als bedoeld in het eerste lid, hebben verkregen.
4. Artikel 3.8, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De houder van een vergunning aan wie Onze minister kenbaar heeft gemaakt dat hij voornemens is om de in het eerste lid, bedoelde verplichting op te leggen, kan uiterlijk binnen een bij ministeriële regeling gestelde periode na de datum van kennisgeving van het ontwerpbesluit verzoeken om:
a. intrekking van de vergunning op grond van artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a,
b. wijziging van de vergunning op grond van artikel 3.7, derde lid, of
c. toestemming voor overdracht op grond van artikel 3.8, eerste lid.
Onze minister wijst een verzoek dat wordt ingediend na afloop van deze periode af.
6. Gedurende de procedure, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, en gedurende acht weken na het tijdstip waarop de procedure is afgerond, zijn artikel 3:7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede en derde lid, en artikel 3.8, eerste lid, eerste volzin, niet van toepassing op de vergunning waarop het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:
a. de door de houder van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, of door Onze Minister te volgen procedure om te bepalen aan welke natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in het derde lid, de vergunning wordt overgedragen;
b. de eisen die worden gesteld aan natuurlijke personen of rechtspersonen, de aanvraag en de procedure om een toestemming als bedoeld in het eerste lid te verkrijgen;
c. de wijze waarop bepaald wordt welke natuurlijke of rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen de vergunning verkrijgt;
d. de bepaling en betaling van de prijs voor de vergunning.
D
Artikel I, onderdeel P komt te luiden:
P
Artikel 6.5 komt te luiden:
Artikel 6.5
1. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren zorgen ervoor dat zich in de Europese Unie bevindende eindgebruikers toegang hebben tot alle:
a. in de Europese Unie toegekende nummers van een nationaal nummerplan,
b. nummers van de Europese telefoonnnummerruimte, en
c. door ITU toegekende nummers,
en gebruik kunnen maken van diensten met gebruikmaking van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde nummers, tenzij dat technisch of economisch niet haalbaar is, of een opgeroepen abonnee heeft besloten de toegang van oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden, te beperken.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regel worden gesteld ter waarborging van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de vergoedingen voor de toegang tot de in het eerste lid, bedoelde nummers.
3. De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van aanbieders, als bedoeld in het eerste lid, verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.
E
Artikel I, onderdeel AB wordt als volgt gewijzigd:
a. Na subonderdeel ba wordt een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:
bb. In het eerste lid worden de onderdelen e tot en met h verletterd tot c tot en met f.
b. In subonderdeel c wordt de verwijzing naar «onderdeel e» vervangen door «onderdeel c»en wordt de aanduiding «e.» vervangen door «c.».
c. In subonderdeel d wordt de verwijzing naar «onderdeel h» vervangen door «onderdeel f», en worden de aanduidingen «i.» en «j.» vervangen door «g.» en « h.».
F
Artikel V wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 3.5, tweede tot en met vijfde lid, zoals dit luidt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is tot en met 24 mei 2016 niet van toepassing op een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is verleend voor 25 mei 2011.
G
Artikel VI komt te luiden:
Artikel VI
Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit Interoperabiliteit op artikel 6.5, tweede en derde lid, van de Telecommunicatiewet.
Onderdelen A, D en G
Teneinde de artikelen 28 en 27, derde lid, van de Universeledienstrichtlijn volledig te (kunnen) implementeren is het noodzakelijk om de opzet en reikwijdte van artikel 6.5 te wijzigen.
Met deze wijziging wordt ten eerste bereikt dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren, verplicht zijn om de toegang tot en het gebruik maken van diensten die worden aangeboden met gebruikmaking van binnen de Europese Unie toegekende nummers (zie artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Universeledienstrichtlijn.
Ten tweede wordt met deze wijziging bereikt dat ook de toegang tot door de Internationale Unie voor Telecommunicatie (ITU) toegekende nummers voor de zogenoemde Universal International Freephone Numbers (UIFN) moet worden gewaarborgd door de genoemde aanbieders (zie artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, laatste bijzin van de Universeledienstrichtlijn). Omdat in artikel 6.5 gesproken moet worden over «door de ITU» toegekende nummers, moet in artikel 1.1, van de Telecommunicatiewet een definitie worden opgenomen van ITU. ITU is een internationale organisatie die in 1 865 is opgerichte en gevestigd is in Zwitserland. In 1947 werd ITU een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties. Het Telecommunications Standardization Bureau van ITU is verantwoordelijk voor het toekennen en registreren van Universal International Freephone Numbers.
Tenslotte wordt met deze wijziging mogelijk gemaakt dat ter implementatie van artikel 27, derde lid, van de Universeledienstrichtlijn, aanbieders die openbare telefoondiensten verstrekken waarmee internationale oproepen mogelijk zijn, ertoe worden verplicht om daarbij tarieven te hanteren die vergelijkbaar zijn met die voor oproepen van en naar andere lidstaten.
Als gevolg van bovenstaande wijzigingen is het niet meer nodig om het Besluit Interoperabiliteit te laten berusten op artikel 18.2 van de Telecommunicatiewet, en kan worden volstaan met artikel 6.5, tweede en derde lid, als grondslag voor dit Besluit (Zie onderdeel D van deze nota van wijziging).
Onderdelen B, C en F
Zowel het wetsvoorstel tot vervanging van Hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 412, nr. 2) als het onderhavige wetsvoorstel ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (Kamerstukken II 2010/11, 32 549, nr. 2) zien (deels) op de bepalingen in de Telecommunicatiewet over het gebruik van en de vergunningverlening voor gebruik van frequentieruimte. In het onderhavige wetsvoorstel is uitgegaan van inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter vervanging van Hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel. Inmiddels vindt de parlementaire behandeling van beide wetsvoorstellen in tijd dichter op elkaar plaats. Met de in deze onderdelen opgenomen wijzigingen van wetstechnische aard, wordt gewaarborgd dat ongeacht de voortgang van deze twee wetsvoorstellen steeds tijdig voldaan wordt aan de herziene telecommunicatierichtlijnen en dat de voorgestelde wijzigingen ook worden doorgevoerd in de op dat moment van kracht zijnde wettelijke bepalingen.
Onderdeel E
Met onderdeel B van de eerste nota van wijziging werd een redactionele wijziging doorgevoerd teneinde beter aan te sluiten bij de systematiek van artikel 20, Universeledienstrichtlijn. Deze redactionele wijziging houdt in dat de onderdelen c en d van het eerste lid, van artikel 7.1 van de Telecommunicatiewet vervallen. Abusievelijk is daarbij voorbijgegaan aan de noodzaak om de overblijvende onderdelen in artikel 7.1, eerste lid, te verletteren. Dit wordt in onderdeel C van deze tweede nota van wijziging hersteld.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen