Gepubliceerd: 24 februari 2011
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA)
Onderwerpen: economie ict
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32549-8.html
ID: 32549-8
Origineel: 32549-2

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 24 februari 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt, na subonderdeel g een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:

ga. De onderdelen aaa tot en met eee worden vervangen door:

aaa. notificatierichtlijn: richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204);

bbb. programmadienst: dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat uit het aanbieden van programma’s aan het algemene publiek of een deel daarvan;

ccc. conformiteitsrichtlijn: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 95 van het EG-Verdrag en regels stelt over het op de markt brengen of het gebruik van apparaten;

ddd. nummerhouder: degene aan wie het college op aanvraag een nummer heeft toegekend;

eee. nummergebruiker: degene die een nummer gebruikt;

fff. roamingverordening: verordening nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEU L 171).

B

In artikel I, onderdeel AB, wordt na subonderdeel b een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:

ba. In het eerste lid vervallen de onderdelen c en d.

C

Artikel I, onderdelen AO en AP, komen te luiden:

AO

De artikelen 9.2 tot en met 9.4 komen te luiden:

Artikel 9.2

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij besluit overeenkomstig de in artikel 9.3 geregelde procedure een onderneming aanwijzen die de universele dienst in een bij dat besluit te bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste tien jaar verzorgt. Onze Minister kan verschillende ondernemingen aanwijzen die verschillende diensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid, aanbieden of verschillende verzorgingsgebieden bestrijken.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels gesteld die van toepassing zijn in het geval een aanwijzing tot verzorging van een of meer tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen is gegeven. Hierbij kunnen ter uitvoering van het in de eerste volzin genoemde hoofdstuk taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 9.3

1. Indien Onze Minister voornemens is over te gaan tot een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, stelt Onze Minister vast of de aanwijzing een onredelijke last in de zin van artikel 12, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/22/EG kan vormen voor degene die wordt aangewezen als universeledienstverlener. Onze Minister kan voorafgaand aan die vaststelling het college vragen om advies.

2. Indien Onze Minister vaststelt dat het aanwijzen van een universeledienstverlener geen onredelijke last kan vormen voor degene die wordt aangewezen, wordt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, aangewezen als universeledienstverlener. Het derde tot en met negende lid en de artikelen 9.4 en 9.5 zijn niet van toepassing.

3. Indien Onze Minister vaststelt dat de aanwijzing een onredelijke last kan vormen voor degene die wordt aangewezen als universeledienstverlener maakt Onze Minister het voornemen over te gaan tot een aanwijzing bekend in de Staatscourant. In die bekendmaking worden de te verzorgen dienst of voorziening, het verzorgingsgebied en de periode waarvoor de aanwijzing zal gelden vermeld en wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde mogelijkheid een bod uit te brengen op de aanwijzing.

4. Onze Minister maakt op de datum van de in het derde lid bedoelde bekendmaking het voornemen voorts bekend aan:

  • a. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a: de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten;

  • b. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel b tot en met f: de aanbieder van de te verzorgen openbare elektronische communicatiedienst, of, bij het ontbreken daarvan, een daarmee samenhangende dienst, waarvan in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken; of

  • c. in het geval van een te verzorgen voorziening: de aanbieder van de met de te verzorgen voorziening samenhangende openbare elektronische communicatiedienst waarvan in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken.

Daarbij wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde verplichting voor deze aanbieder een bod uit te brengen op de aanwijzing.

5. Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid, bedoelde bekendmaking kan bij Onze Minister een bod worden uitgebracht op de aanwijzing en brengt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, in ieder geval zijn bod uit.

6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald of een bod wordt uitgebracht door:

  • a. het opgeven van een bedrag per jaar, of

  • b. het opgeven van een bedrag per in de ministeriële regeling aangewezen eenheid van het gebruik of de af te nemen voorziening.

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aanvullend op het bod een van het gebruik onafhankelijk bedrag wordt vergoed, en wat de hoogte is van dat bedrag.

7. Een bod wordt geweigerd indien de bieder naar verwachting de universele dienst niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

8. Degene die het laagste bod heeft uitgebracht, dat niet op grond van het zevende lid is geweigerd, wordt aangewezen als universeledienstverlener.

9. Indien uit de in het achtste lid bedoelde vergelijking blijkt dat meer dan een bieder het laagste bod hebben uitgebracht, wordt door middel van het lot beslist wie van hen wordt aangewezen als universeledienstverlener.

Artikel 9.4

1. Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel a, bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod, uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen.

2. Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b, bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod, uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als universeledienstverlener, vermenigvuldigd met het aantal daadwerkelijk gebruikte eenheden in het betreffende kalenderjaar, vermeerderd met het eventueel in de ministeriële regeling op grond van artikel 9.3, zesde lid, vastgestelde van het gebruik onafhankelijke bedrag.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, kan het in het bod genoemde bedrag door Onze Minister gematigd worden voor zover het bod bestaat uit onevenredig meer dan de door Onze Minister verwachte werkelijke kosten die de aanbieder maakt als gevolg van de aanwijzing en waartegenover als gevolg van de bij of krachtens artikel 9.1, vierde lid, gestelde regels omtrent de betaalbaarheid geen vergoeding door eindgebruikers staat, met inbegrip van een redelijke winstopslag.

4. De hoogte van de vergoeding wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

5. Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b, bedoelde wijze werd uitgebracht verstrekt degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als universeledienstverlener het aantal daadwerkelijk in het betreffende kalenderjaar gebruikte eenheden binnen vier weken na het eind van het kalenderjaar aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevens worden verstrekt. Onze Minister publiceert de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar in de Staatscourant.

6. Onze Minister betaalt de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar uit binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar. Deze termijn kan worden verlengd met het aantal dagen waarmee de in het vijfde lid bedoelde termijn wordt overschreden.

AP

Na artikel 9.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9.5

1. Indien ingevolge artikel 9.4 aan degene die is aangewezen als universeledienstverlener, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbiedt, en die in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, daaruit in Nederland een hogere omzet realiseert dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag, aan het college een bijdrage verschuldigd.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend en wanneer deze verschuldigd is.

Artikel 9.6

Degene die op grond van een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen verzorgt, draagt gedurende de looptijd van de aanwijzing niet een belangrijk deel of het geheel van zijn aansluitnetwerk over aan een afzonderlijke rechtspersoon met een andere eigenaar dan nadat daartoe toestemming van Onze Minister is verkregen. Onze Minister verleent toestemming tenzij hij verwacht dat een dergelijke overdracht een nadelige invloed heeft op de levering van de in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a en b, genoemde diensten. Onze Minister kan voorwaarden opleggen overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de Machtigingsrichtlijn.

D

In artikel I, onderdeel AV, wordt in het voorgestelde vierde lid van artikel 11.7a «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

E

In artikel I, onderdeel BB, subonderdeel c, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

F

Artikel I, onderdeel BF, komt te luiden:

BF

Artikel 15.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel f, vervalt.

b. In het eerste lid, onderdeel j, wordt na «verdere onderwerpen als bedoeld in de artikelen» ingevoegd: 11a.1, 11a.2,.

c. In het derde lid, tweede volzin, wordt na «van deze wet» ingevoegd: en voor zover Onze Minister de geadresseerde is.

G

Artikel I, onderdeel BK, komt te luiden:

BK

Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «Behoudens de artikelen 9.3 en 9.4 geldt, in afwijking van de in artikel 9.2 vervatte procedure» vervangen door: In afwijking van de in artikel 9.3 vervatte procedure geldt.

b. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 9.1, eerste lid,» telkens vervangen door: artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a tot en met e,.

H

In artikel II, onderdeel a, wordt «11a.1, derde en vierde lid» vervangen door: 11a.1, vijfde en zesde lid.

I

Na artikel V wordt onder vernummering van artikel VI tot artikel VII een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel VI

Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit Interoperabiliteit mede op de artikelen 6.5 en 18.2 van de Telecommunicatiewet.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Toelichting

Onderdeel A

Door verschillende wijzigingen van de Telecommunicatiewet is abusievelijk een dubbele lettering ontstaan in de onderdelen aaa tot en met eee. Om misverstanden te voorkomen, zijn deze onderdelen opnieuw uitgeschreven in de juiste volgorde en belettering.

Onderdeel B

Dit betreft een redactionele wijziging. De verplichting voor de aanbieder informatie over het kwaliteitsniveau van de te verstrekken diensten en de soorten onderhoudsdiensten te verstrekken in de in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde situatie vervalt niet met deze wijziging. De onderdelen c en d van het eerste lid van artikel 7.1 zullen als uitwerking van onderdeel b (de te verstrekken diensten) worden opgenomen in het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen.

Onderdeel C

Om duidelijker uitdrukking te geven aan de bestuursrechtelijke aard van hetgeen in de artikelen 9.2 tot en met 9.4 wordt geregeld, wordt in onderdeel C een aangepaste redactie van deze artikelen voorgesteld. Het vooral civielrechtelijk gebruikte begrip «opdracht» wordt gewijzigd «aanwijzing». Omdat het wijzigen van alleen die woorden om taalkundige redenen niet op een overzichtelijke wijze mogelijk was, is de gehele tekst van artikel I, onderdelen AO en AP, overgenomen en aangepast in deze nota van wijziging. Daarbij is ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om 9.2a tot en met 9.5 om te nummeren naar 9.3 tot en met 9.6.

In de tekst zijn geen andere wijziging aangebracht dan noodzakelijk voor deze omnummering en het veranderen van «opdracht» in «aanwijzing».

Onderdelen D en E

Deze wijzigingen betreffen aanpassingen van de titels van de betreffende ministers naar aanleiding van de recente herindeling van de ministeries.

Onderdeel F

De wijziging van onderdeel BF betreft het vervallen van artikel 15.1, eerste lid, onderdeel f, en de toevoeging aan het slot van artikel 15.1, derde lid. Op grond van het huidige artikel 15.1 worden bij besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het verstrekken van een opdracht tot verzorging van tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen als bedoeld in het huidige artikel 9.2, in het voorstel artikel 9.2a. De opdracht tot verzorging van tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen (als gevolg van onderdeel C van deze nota van wijziging wordt dit nu «het aanwijzen van de universeledienstverlener» genoemd) wordt echter verstrekt door de minister zelf. Omdat het niet logisch is dat ambtenaren van een minister toezicht houden op de minister, wordt voorgesteld onderdeel f van het eerste lid van artikel 15.1 te schrappen. Aangezien het ook in algemene zin niet de bedoeling is dat er door het college toezicht wordt gehouden op de naleving van artikelen die moeten worden uitgevoerd door de minister, wordt het derde lid van artikel 15.1 ook in die zin aangepast.

Onderdeel G

De wijziging van onderdeel BK betreft het herstel van een onjuiste verwijzing naar het artikel dat de procedure voor de aanwijzing van de univereledienstverlener regelt. Door de voorgestelde wijzigingen in hoofdstuk 9 zal in artikel 20.1 moeten worden verwezen naar de in artikel 9.3 vervatte procedure.

Daarnaast is «behoudens de artikelen 9.3 en 9.4» vervangen door de toevoeging in het eerste lid dat de artikelen 9.3 tot en met 9.5 niet van toepassing zijn. Inhoudelijk verandert daarmee niets: het is blijkens de oorspronkelijke toelichting op artikel 20.1 eerste lid altijd uitdrukkelijk de bedoeling geweest met deze woorden uit te sluiten dat KPN op grond van de aanwijzing in artikel 20.1 aanspraak zou maken op een vergoeding. De nieuwe tekst drukt dit correcter uit.

Onderdeel H

De wijziging in onderdeel a van artikel II zet een incorrecte verwijzing recht.

Onderdeel I

Als gevolg van de wijziging van artikel 6.5 is het mogelijk om op één plek, namelijk in het Besluit interoperabiliteit, alle bepalingen over interconnectie te bundelen, waar deze in de huidige situatie deels in artikel 6.3 en deels in voornoemd besluit zijn geregeld. Artikel 6.3 komt daardoor te vervallen. Artikel VI heeft als doel te verduidelijken dat met het vervallen van artikel 6.3 het Besluit Interoperabiliteit voortaan uitsluitend zijn grondslag vindt in de artikelen 6.5 en 18.2 van de Telecommunicatiewet.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen