Ontvangen 18 november 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift wordt «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
B
In de considerans wordt «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
C
In de artikelen 1.1, 1.2, 6.11, eerste lid, en 11.23 wordt «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
D
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de definitie van «belang van de bescherming van de bodem» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
beschermde soorten: de in de natuur levende dieren en planten beschermd bij of krachtens de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES;.
2. Na de definitie van «herstelmaatregelen» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden;.
3. Na de definitie van «milieuschade» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
natuurlijke habitats: de gebieden beschermd bij of krachtens de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES;.
4. De definitie van «Onze Minister» komt te luiden:
Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;.
E
In artikel 1.4, eerste lid, wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
F
Na artikel 2.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.13
De voordracht voor een krachtens artikel 2.3 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
G
Paragraaf 4.4. Afvalwater komt te luiden:
Paragraaf 4.4. Afvalwater
Artikel 4.25
1. Het bestuurscollege draagt zorg voor de inzameling van huishoudelijk afvalwater in gebieden waar inzameling van huishoudelijk afvalwater doelmatig is.
2. De eilandsraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalwaterverordening vast, waarbij de gebieden, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen en waarbij nadere regels worden gesteld omtrent het ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afvalwater in die gebieden.
Artikel 4.26
Met betrekking tot het lozen van afvalwater anders dan vanuit een inrichting voorziet de afvalwaterverordening, bedoeld in artikel 4.25, tweede lid, ten minste in:
a. maatregelen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of te beperken;
b. maatregelen waardoor de verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
c. maatregelen om de afvalwaterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden;
d. voorschriften betreffende het lozen van afvalwater in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam;
e. voorschriften betreffende het lozen van afvalwater in de riolering of een andere daartoe bestemde voorziening, en
f. voorschriften ter bescherming van die riolering of een andere voor het lozen van afvalwater bestemde voorziening.
H
In artikel 5.6, tweede lid, vervalt de zinsnede: , in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat voor zover de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op het brengen van stoffen in een oppervlaktelichaam,.
I
Artikel 5.28, derde lid, vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
J
Na artikel 5.40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.41
De voordracht voor een krachtens artikel 5.1 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
K
In artikel 6.10, tweede lid, wordt «risico?s» vervangen door: risico’s.
L
In artikel 9.2 worden na het tweede lid, onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot zevende, achtste en negende lid, vier leden ingevoegd, luidende:
3. De vergunning, bedoeld in artikel 9.1, derde lid, onderdeel c, kan in het belang van de gezondheid van de mens en van het milieu onder beperkingen worden verleend.
4. Aan de vergunning, bedoeld in artikel 9.1, derde lid, onderdeel c, kunnen in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu voorschriften worden verbonden.
5. De voorschriften, bedoeld in het vierde lid, kunnen, voor zover bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door de bestuursorganen, die bij die voorschriften zijn aangewezen, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu gestelde nadere eisen.
6. Bij het stellen van de nadere eisen, bedoeld in het vijfde lid, wordt een tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eisen de verplichting ingaat.
M
In artikel 10.1, zesde lid, tweede volzin, wordt na «Algemene wet bestuursrecht» toegevoegd: , met dien verstande dat in artikel 5.16a van die wet voor «identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht» wordt gelezen: identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.
N
In artikel 10.3 wordt na «deze wet» toegevoegd: , met dien verstande dat in artikel 5.16a van eerstgenoemde wet voor «identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht» wordt gelezen: identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.
O
In artikel 11.14, onderdelen A, B en F, wordt: «Sint Eustatius» telkens vervangen door: Sint-Eustatius.
P
Paragraaf 11.4. Wijziging Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:
Paragraaf 11.4. Wijziging van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES.
Artikel 11.15
De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
Bezwaar: het indienen van een zienswijze;
Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
B
In artikel 2, eerste en tweede lid, wordt «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister bereidt het ontwikkelingsprogramma voor.
2. In het tweede lid wordt:
a. «, de Sociaal-Economische Raad en de Commissie» vervangen door: en de Sociaal-Economische Raad;
b. «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
D
In het opschrift van hoofdstuk III wordt «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
E
Aan artikel 7 worden drie leden toegevoegd, luidende:
3. Een ontwikkelingsplan kan langs elektronische weg worden vastgelegd en in die vorm worden vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld.
4. Indien na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde plan en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de verbeelding op papier beslissend.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de vormgeving, de inrichting en het waarborgen van de authenticiteit van de digitale ontwikkelingsplannen evenals omtrent de methoden en technieken van het beschikbaar stellen daarvan.
F
In artikel 13, derde lid, wordt «Sint Eustatius» vervangen door: Sint-Eustatius.
G
Hoofdstuk IV komt te luiden:
Hoofdstuk IV: Toezicht en aanwijzingsbevoegdheid
Artikel 15
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van het bestuurscollege aangewezen ambtenaren.
2. De aangewezen ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, beschikken over de bevoegdheden van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande dat in artikel 5.16a van die wet voor «identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht» wordt gelezen: identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.
Artikel 16
1. Met het toezicht op de uitvoering en handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. De aangewezen ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande dat in artikel 5.16a van die wet voor «identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht» wordt gelezen: identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17
1. Indien de diensten van het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening, een bezwaar hebben ingediend met betrekking tot het ontwerp van het ontwikkelingsplan, dat met inachtneming van de eilandsverordening, bedoeld in artikel 7, ter inzage is gelegd, en dit bezwaar niet of niet volledig is overgenomen of indien het bestuurscollege bij de vaststelling van het ontwikkelingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van bezwaren van de diensten van het Rijk, kan Onze Minister, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, binnen zes weken nadat het besluit tot vaststelling van het ontwikkelingsplan, dat met inachtneming van de eilandsverordening, bedoeld in artikel 7, ter inzage wordt gelegd en bekend wordt gemaakt, met betrekking tot het betreffende onderdeel of onderdelen van het vastgestelde ontwikkelingsplan een aanwijzing geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel of die onderdelen geen deel uitmaakt of maken van het ontwikkelingsplan zoals dat is vastgesteld. Indien de aanwijzing het gehele plan betreft, strekt de aanwijzing ertoe dat het plan niet in werking treedt.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde aanwijzing ziet op een onderdeel of onderdelen van een vastgesteld ontwikkelingsplan, wordt het besluit tot vaststelling van het ontwikkelingsplan met uitsluiting van dat onderdeel of die onderdelen, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door de eilandsraad met het plan ter inzage gelegd en bekend gemaakt. De in het eerste lid genoemde termijn wordt hiertoe met een week verlengd.
3. Tegen het aanwijzingsbesluit kunnen belanghebbenden binnen zes weken na de dag waarop dit besluit met het plan ter inzage is gelegd en bekend is gemaakt beroep instellen bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden vervalt het vaststellingsbesluit voor het betreffende onderdeel of onderdelen.
Artikel 17a
1. Indien rijksbelangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan Onze Minister het bestuurscollege een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn een ontwikkelingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat ontwikkelingsplan.
2. Er wordt niet overgegaan tot toepassing van het eerste lid, dan na overleg met de eilandsraad en niet eerder dan vier weken nadat de Tweede Kamer der Staten-Generaal in kennis is gesteld van het voornemen van het besluit.
3. Bij de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister tevens verklaren dat een ontwikkelingsplan als bedoeld in het eerste lid door de eilandsraad wordt voorbereid. Een door Onze Minister vastgesteld voorbereidingsbesluit wordt gelijkgesteld met een door het bestuurscollege vastgesteld voorbereidingsbesluit. Op het voorbereidingsbesluit is de procedure zoals voorgeschreven in de eilandsverordening, bedoeld in artikel 7, van overeenkomstige toepassing.
4. Tegen het aanwijzingsbesluit kunnen belanghebbenden binnen zes weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt beroep instellen bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.
Q
Artikel 11.17 komt te luiden:
Artikel 11.17
De Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 57 komt te luiden:
Artikel 57
Onder de naam afvalstoffenheffing kan ter bestrijding van de kosten die voor het openbaar lichaam verbonden zijn aan het beheer van afvalstoffen een belasting worden geheven van degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 4.7, derde lid, onderdeel a, van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES een verplichting geldt tot het inzamelen van afvalstoffen.
B
Na artikel 57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 57a
Onder de naam rioolheffing kan ter bestrijding van de kosten die voor het openbaar lichaam verbonden zijn aan het beheer van afvalwater een belasting worden geheven van degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 4.25 van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES een verplichting geldt tot het inzamelen van huishoudelijk afvalwater.
R
In artikel 11.18, vijfde lid, wordt «voor zover het onderdelen van het milieubeleid betreft die tot hun verantwoordelijkheid behoren, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: voor zover het onderdelen van het milieubeleid betreft die tot zijn verantwoordelijkheid behoren, Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
S
In artikel 11.19 wordt «1 januari 2011» vervangen door: dat tijdstip.
T
Artikel 11.20 komt te luiden:
Artikel 11.20
Uiterlijk twaalf maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, geeft de eilandsraad uitvoering aan de artikelen 2.4, 2.5, 4.7 en 4.25, tweede lid.
Onderdelen A, B, C, D (deels), E, H, K, O, P (deels), R en S
De wijzigingen in de onderdelen A, B, C, D (deels), E, H, K, O, P (deels), R en S zijn redactioneel van aard.
Onderdelen D (deels), G, Q en T
Het opsplitsen van artikel 4.25 in de artikelen 4.25 en 4.26 leidt tot een duidelijkere afbakening tussen de inzameling en het lozen van afvalwater. Tevens wordt de zorgplicht voor het inzamelen van huishoudelijk afvalwater op wetsniveau vastgelegd, zoals dat ook voor inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is gedaan.
De regels met betrekking tot afvalwater die voor de openbare lichamen gelden kunnen in drie groepen worden onderverdeeld:
1. regels met betrekking tot het lozen van afvalwater vanuit inrichtingen (bedrijven);
2. regels met betrekking tot het lozen van afvalwater vanuit andere bronnen, die geen inrichting zijn;
3. regels met betrekking tot inzameling van afvalwater door of namens de overheid.
Hierna zal op deze groepen nader worden ingegaan.
De regels met betrekking tot het lozen van afvalwater vanuit inrichtingen worden gesteld in vergunningen en algemene regels op grond van hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel. Daarbij kunnen regels worden gesteld zowel met betrekking tot het lozen direct in een oppervlaktewaterlichaam of in de bodem, als met betrekking tot het lozen in eventueel aanwezige rioolstelsels. De regels kunnen, indien dat uit het oogpunt van bescherming van het milieu nodig is, de verplichting bevatten om het afvalwater voorafgaand aan het lozen te zuiveren, of een verbod inhouden om bepaalde afvalwaterstromen te lozen. Gelet op de mogelijkheid om regels met betrekking tot het lozen van afvalwater vanuit inrichtingen op grond van hoofdstuk 5 te stellen behoeven in hoofdstuk 4 geen bepalingen met betrekking tot het lozen van afvalwater vanuit inrichtingen te worden opgenomen.
Met betrekking tot het lozen van afvalwater vanuit bronnen, die geen inrichting zijn, was het bij de totstandkoming van het wetsvoorstel nog niet duidelijk, of de regels bij algemene maatregel van bestuur of bij verordening zullen worden gesteld. Inmiddels is besloten om regels voor het lozen van afvalwater anders dan vanuit een inrichting uitsluitend bij eilandsverordening vast te stellen. Het nieuwe artikel 4.26 bevat de regels die in de eilandsverordening worden vastgesteld omtrent het lozen anders dan vanuit een inrichting. Het gaat daarbij ondermeer om lozen vanuit particuliere huishoudens, vanuit bedrijvigheid die geen inrichting is, en vanuit de openbare ruimte. Evenals bij lozen vanuit inrichtingen kunnen de regels, indien dat uit het oogpunt van bescherming van het milieu nodig is, ondermeer de verplichting bevatten om het afvalwater voorafgaand aan het lozen te zuiveren, of een verbod inhouden om bepaalde afvalwaterstromen te lozen.
Voorafgaand aan onderhavige nota van wijziging ging het wetsvoorstel er van uit, dat bij algemene maatregel van bestuur zo nodig regels met betrekking tot inzameling van huishoudelijk afvalwater gesteld kunnen worden. Inmiddels bestaat er meer duidelijkheid over de wijze, waarop inzameling en transport van huishoudelijk afvalwater gereguleerd zullen worden. Paragraaf 4.4 wordt gelet daarop aangepast. In navolging van regels die al in Nederland gelden wordt ook voor de openbare lichamen een overheidszorgplicht voor inzameling van huishoudelijk afvalwater opgenomen. Deze zorgplicht is opgenomen in het nieuwe eerste lid van artikel 4.25. De zorgplicht heeft betrekking op huishoudelijk afvalwater, waarvan de begripsomschrijving aan artikel 1.2 is toegevoegd (onderdeel D (deels)). De zorgplicht is toebedeeld aan het bestuurscollege en geldt voor gebieden waar inzameling van huishoudelijk afvalwater doelmatig is. De aanwijzing van deze gebieden zal plaatsvinden in de eilandsverordening. Bij de beslissing of inzameling van huishoudelijk afvalwater doelmatig is spelen zowel milieuhygiënische als financiële aspecten een rol. Uit het oogpunt van bescherming van het milieu is ongezuiverde lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem of het oppervlaktewater daar waar verontreinigende stoffen (via de bodem) de zee kunnen bereiken – de gevoelige kustzone – gelet op de kwetsbaarheid van het marine park ongewenst. Omdat ontstaan van huishoudelijk afvalwater niet te voorkomen is, moet voorafgaand aan het lozen zuivering plaatsvinden. Daartoe bestaan in beginsel twee mogelijkheden: individuele zuivering door burgers en bedrijven zelf, of inzameling en zuivering van het afvalwater van overheidswege. In meer bevolkte gebieden is centrale inzameling en zuivering doelmatiger, zeker in gebieden waar lozen van gezuiverd afvalwater alleen acceptabel is na vergaande zuivering, zoals in de gevoelige kustzone. Op Bonaire is daarom gekozen voor centrale inzameling, transport en zuivering van huishoudelijk afvalwater voor een deel van het eiland, eerst in een tijdelijke (vanaf maart 2011), en later definitieve (vanaf 2013) afvalwaterzuivering. Inzameling en transport van het afvalwater naar de afvalwaterzuivering kan plaatsvinden via een door of namens de overheid aangelegd en beheerd rioolstelsel, dat op de afvalwaterzuivering uitkomt, of via een door of namens de overheid beheerd inzamelsysteem, dat gebruik maakt van tankauto’s waarmee het afvalwater naar de afvalwaterzuivering wordt gebracht.
De aanwijzing van het gebied waar centrale inzameling zal plaatsvinden geschiedt door de eilandsraad bij verordening op grond van artikel 4.25, tweede lid. Op grond van dat lid worden in de verordening ook nadere regels gesteld omtrent het ter inzameling aanbieden van het huishoudelijk afvalwater.
Hoewel de zorgplicht specifiek gericht is op huishoudelijk afvalwater is het overigens niet uitgesloten dat ook andere afvalwaterstromen centraal kunnen worden ingezameld en getransporteerd. De regelgeving voor het lozen van afvalwater zal namelijk ook bepalen, welke afvalwaterstromen eventueel met het huishoudelijk afvalwater gemengd mogen worden voorafgaand aan inzameling (onderdeel G).
De bekostiging van de inzameling van het afvalwater kan plaatsvinden door middel van een rioolheffing. In aansluiting op de Gemeentewet is gekozen voor de term rioolheffing. Ook de kosten van inzameling via tankauto’s kunnen onder deze heffing worden gebracht. Met onderhavige nota van wijziging wordt de mogelijkheid om deze heffing in te stellen in de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ingebouwd (artikel 57a) (onderdeel Q).
De voorgestelde wijziging in artikel 11.20 loopt hierbij mee (onderdeel T).
Onderdeel D (deels)
Met het opnemen in artikel 1.2 van het wetsvoorstel van de definitie van de begrippen «beschermde soorten» en «natuurlijke habitats» wordt invulling gegeven aan de door de leden van de PvdA-fractie gestelde vraag, zoals verwoord in het verslag (Kamerstukken II 2010/11, 32 473, nr. 6, p. 7).
Onderdelen F en J
Met het opnemen van een tweetal voorhangprocedures (Bouwbesluit BES en Inrichtingenbesluit BES) wordt tegemoet gekomen aan een vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie, zoals verwoord in het verslag (Kamerstukken II 2010/11, 32 473, nr. 6, p. 2).
Onderdeel I
Met het vervallen van artikel 5.28, derde lid, wordt invulling gegeven aan de door de leden van de D66-fractie gestelde vraag, zoals verwoord in het verslag (Kamerstukken II 2010/11, 32 473, nr. 6, p. 12).
Onderdeel L
Met het opnemen van vier nieuwe leden in artikel 9.2 wordt invulling gegeven aan de door de leden van de ChristenUnie-fractie gestelde vraag, zoals verwoord in het verslag (Kamerstukken II 2010/11, 32 473, nr. 6, p. 13). Hierdoor wordt het mogelijk om aan vergunningen die verleend worden in het kader van het verrichten van handelingen met betrekking tot stoffen, preparaten en genetisch gemodificeerde organismen beperkingen, voorschriften en nadere eisen te stellen. In hoofdstuk 5 van dit wetsvoorstel is ook voorzien in de mogelijkheid tot het stellen van beperkingen, voorschriften en nadere eisen aan vergunningen voor inrichtingen. Door deze toevoeging in artikel 9.1 wordt het systeem van vergunningverlening binnen dit wetsvoorstel meer geharmoniseerd en tevens geharmoniseerd met de regeling in Hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer.
Onderdelen M, N en P (deels)
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 10.1, zesde lid, tweede volzin, en 10.3 van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES en de artikelen 15 en 16 van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES zijn wetstechnisch van aard.
Onderdeel P (deels)
In onderdeel P is vooraleerst een technische wijziging doorgevoerd. De betreffende bepalingen uit de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn reeds verwerkt in de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES, zodat laatstgenoemde wet zal worden gewijzigd.
Voorgesteld wordt in de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES het Planbureau en de Coördinatiecommissie Ontwikkelingsplanning te schrappen omdat deze instellingen in de openbare lichamen niet hebben bestaan en ook in de Nederlandse Wet ruimtelijke ordening niet meer voorkomen (onderdeel P, onder A (deels), C en G (deels: de voorheen geldende artikelen 15, 16 en 17).
In de op de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES gebaseerde eilandsverordeningen is sprake van «bezwaren» in plaats van zienswijzen. Dientengevolge wordt voorgesteld deze terminologie ook te hanteren in voormelde wet (onderdeel P, onder A (deels) en G (deels)).
Omdat de openbare lichamen reeds over een eilandsverordening beschikken die gebaseerd was op de Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning is afgezien van het voornemen tot het opstellen van uitvoeringsregeling bij algemene maatregel van bestuur. De in eerste instantie voorgestelde wijziging van artikel 7, eerste lid, van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (het voorheen voorgestelde artikel 11.15, onder A, van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES) is daarmee komen te vervallen.
Deze bepaling biedt een grondslag voor de vastlegging en vaststelling van digitaal raadpleegbare ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Een digitale vastlegging en vaststelling van ruimtelijke ontwikkelingsplannen levert een belangrijke en betere dienstverlening aan de burger en aan een betere raadpleegbaarheid van plannen. Voordeel van digitale plannen is dat deze plannen via internet voor eenieder te raadplegen zijn en iedereen digitaal over de plannen kan beschikken. Dat geldt zowel tijdens de voorbereidingsprocedure als daarna.
Het digitale werken heeft tot nu toe nog geen grondslag in de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES. Deze wet gaat nog geheel uit van een analoge wijze van werken. Om de eilandsbesturen de juridische mogelijkheid te geven om daadwerkelijk digitale ruimtelijke ontwikkelingsplannen op en vast te stellen is het gewenst om deze wet op dit punt aan te vullen.
Vooralsnog kan de keuze aan het eilandsbestuur worden gelaten om een ontwikkelingsplan alleen analoog of daarnaast ook digitaal vast te leggen en vast te stellen. Overeenkomstig het systeem in Nederland is het bij de keuze voor een digitaal plan gewenst en noodzakelijk dat er ook een analoog plan wordt gemaakt en vastgesteld. De komende tijd zullen er immers altijd personen zijn die niet in de gelegenheid zijn om een ruimtelijk ontwikkelingsplan digitaal te raadplegen. Deze personen moeten de mogelijkheid hebben om een analoog exemplaar in te zien. De digitalisering van de ruimtelijke ontwikkelingsplannen in Caribisch Nederland moet in de komende tijd nader worden uitgewerkt. Om deze reden is de bepaling opgenomen dat bij een ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de vormgeving, de inrichting en de authenticiteit van het ontwikkelingsplan alsmede over de methoden en technieken van beschikbaar stellen (onderdeel P, onder E).
De ratio van het voorgestelde artikel 17c, onderdelen a en b, van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES was om daarmee het eerste lijnstoezicht respectievelijk het tweede lijnstoezicht te regelen. Deze bepaling is echter onduidelijk en tevens zijn de bevoegdheden van de toezichthouders niet bepaald. Door de thans voorgestelde wijzigingen worden deze omissies hersteld.
Zo wordt voorgesteld het voorheen voorgestelde artikel 17c te vervangen door de voorgestelde artikelen 15 en 16, waarbij is aangesloten op de artikelen 10.1 tot en met 10.3 van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES. De artikelen 17 en 17a komen overeen met de voorheen voorgestelde artikelen 17a en 17b.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma