Vastgesteld 23 november 2010
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave | blz. |
I. ALGEMEEN DEEL | 1 |
1. Inleiding | 1 |
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel | 4 |
3. Relatie tot het EVRM | 6 |
4. Het procesdossier | 6 |
4.1 Verantwoordelijkheid voor de dossiervorming, het begrip processtukken | 6 |
4.2 Recht op kennisneming van de processtukken | 7 |
4.3 Tijdelijke geheimhouding van processtukken | 7 |
4.4 Niet gevoegde stukken | 9 |
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING | 9 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden achten het verstandig dat de regels van strafvordering worden gemoderniseerd en aangepast aan de huidige praktijk. Zij vinden het ook van groot belang dat het strafdossier zo compleet mogelijk is en een goed beeld vormt van het onderzoek. De processtukken dienen niet onnodig aan de verdediging worden onthouden, waardoor de rechtsbescherming gewaarborgd is. De aan het woord zijnde leden hebben nog wel de volgende vragen en opmerkingen.
Deze leden merken op dat dit wetsvoorstel onderdeel is van een reeks van wetsvoorstellen die beogen te komen tot een volledige herstructurering van het strafrechtelijk vooronderzoek. Welke wetsvoorstellen zijn op dit gebied nog in voorbereiding en wanneer komen die naar de Kamer? Worden deze wetsvoorstellen in samenhang behandeld?
De leden van de VVD-fractie hechten groot belang aan het digitaliseren van het strafdossier zodat de toegang daartoe voor zowel de verdachte als de raadsman optimaal is, waarbij de privacy door beperkte toegang tot het dossier gewaarborgd moet zijn. Deze leden vernemen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot het Digitaal Procesdossier Loopzaken (DPL) en het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS). Wanneer verwacht de regering dat deze projecten afgerond zullen zijn?
Deze leden hechten er veel waarde aan dat slachtoffers ook inzage hebben in het procesdossier. Zij vragen wat de verhouding is tussen de rechten die het slachtoffer (sinds kort) heeft met betrekking tot het dossier en die van de verdachte.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden betreuren het dat de regering destijds niet positief heeft gereageerd op hun verzoek om meer samenhang te brengen in de wetsvoorstellen die gebaseerd zijn op de herstructurering van het strafrechtelijk vooronderzoek. Bij de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel versterking positie van de rechter-commissaris (Kamerstuk 32 177) zijn de leden hier reeds uitgebreid op ingegaan. Deze leden willen een antwoord van de regering op de vraag waarom gekozen is voor een trapsgewijze behandeling, terwijl de wetten op eenzelfde tijdstip van kracht zullen worden. Voorts vragen zij of er een aparte overgangswet komt voor alle wijzigingen die gebaseerd zijn op de herstructurering van het strafrechtelijk vooronderzoek.
De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering van mening is dat dit wetsvoorstel de rechtspositie van de verdachte bij de samenstelling van de processtukken gaat versterken. Deze leden delen die mening niet. Zij erkennen dat enkele onderdelen ten voordeel strekken van de verdachte, waaronder de bezwaarprocedure als het Openbaar Ministerie (OM) weigert of niet reageert op een verzoek van de verdachte om kennis te nemen van het procesdossier. Daar staat tegenover de verruiming van de mogelijkheid om stukken niet op te nemen in het dossier. Met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) zijn deze leden van mening dat per saldo de verdachte er niet op vooruit zal gaan.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat onderhavig voorstel en het wetsvoorstel versterking positie rechter-commissaris zorgen voor een verandering van de taken van de rechter-commissaris. Deze leden hebben behoefte aan een overzicht van alle veranderende taken van de rechter-commissaris die blijken uit voornoemde wetsvoorstellen en voorstellen die de regering nog voornemens is naar de Kamer te sturen. Zij vragen of er tegenstrijdige bepalingen zijn tussen voorliggend wetsvoorstel en het wetsvoorstel versterking positie rechter-commissaris voor wat betreft de taken van de rechter-commissaris. Zo ja, hoe worden tegenstrijdigheden voorkomen?
Deze leden merken op dat in de memorie van toelichting verwezen wordt naar het GPS. Wanneer zal naar verwachting gewerkt gaan worden met een elektronisch strafdossier? Is hiervoor een wetswijziging nodig?
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang ervan, want het is inderdaad in het belang van een goede procesorde dat het strafdossier zorgvuldig is samengesteld en compleet is. Alleen dan kan aan een verdachte adequate rechtsbescherming worden geboden. Ook de slachtoffers zijn ermee gediend, want ook zij hebben stukken uit het dossier nodig om hun rechten te kunnen uitoefenen.
Deze leden stellen dat het strafprocesrecht leeft. Accenten verschuiven, rollen en posities wijzigen en het is raadzaam om het Wetboek van Strafprocesrecht daarop aan te passen. De praktijk mag niet afwijken van de wetstekst, omdat daarmee de rechtswaarborgen in het gedrang kunnen komen en de rechtszekerheid wordt aangetast. Daarom vinden deze leden het goed dat nu een voorstel is ingediend om de regels betreffende de processtukken te herijken. Hun rol en functie is dermate verzwaard dat wettelijk normering noodzakelijk is.
De aan het woord zijnde leden merken op dat in de memorie van toelichting wordt verwezen naar het wetsvoorstel versterking positie rechter-commissaris. Wordt dit wetsvoorstel nog onverkort en ongeclausuleerd omarmd door de huidige regering? Zij vragen dit omdat het voorliggende wetsvoorstel hier zo aan gelieerd is. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en andere adviesorganen leggen hier ook de vinger op omdat de samenhang tussen de verschillende voorstellen goed moet worden bewaakt.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de NOvA zeer kritisch is over voorliggend wetsvoorstel. De NOvA constateert dat de rechtspositie van verdachte niet wordt versterkt, doch louter wordt geregeld dat aan de verdachte bepaalde processtukken kunnen worden onthouden. Deze leden zijn dienaangaande bezorgd, omdat het voorstel blijkbaar op weinig draagvlak van een zeer belangrijke procespartij kan rekenen. Deelt de regering deze zorg? Zo ja, is zij voornemens om op dit punt, in evaluerende zin, in gesprek te blijven met de NOvA. Het valt deze leden op dat aan de versterking van de rechtspositie van de verdachte verschillend invulling wordt gegeven. In de memorie van toelichting staat letterlijk dat het «(k)ort gezegd gaat (…) om (…) de versterking van de rechtspositie van de verdachte bij de samenstelling van de processtukken» (blz. 2). In reactie op de kritiek van de NOvA lezen zij echter in dezelfde memorie van toelichting dat het wetsvoorstel ook niet een verdere versterking van het recht van de verdachte op de processtukken beoogt (blz. 4). Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de verschillen in bewoordingen en deze nader te duiden. Dit klemt temeer daar de Adviescommissie Strafrecht spreekt van een verslechtering van de positie van de verdachte.
Deze leden ezen in het regeerakkoord dat de regering waar mogelijk snelrecht wil toepassen. Wat kan dit betekenen voor de (voorgestelde) regels betreffende het proces-verbaal.
Deze leden van de CDA-fractie merken op dat in het regeerakkoord tevens is opgenomen dat slachtoffers een sterkere positie krijgen. Kan de regering in het licht van voorliggend wetsvoorstel hier nader op ingaan? Zij vragen op welke wijze de positie van het slachtoffer met onderhavig wetsvoorstel concreet wordt versterkt.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.
Deze leden onderschrijven de noodzaak van volledige en volledig betrouwbare strafdossiers. Helaas komt het nog te vaak voor dat strafdossiers incompleet blijken te zijn waardoor de rechtsgang wordt gehinderd of zelfs wordt geschonden. Dit leidt tot frustratie bij slachtoffers en degenen die betrokken zijn bij opsporing en vervolging.
De aan het woord zijnde leden merken op dat het achterwege laten van het opmaken van proces-verbaal nooit mag worden ingegeven door redenen van economische aard. Deelt de regering de opvatting dat de inhoud van de zaak bepalend is voor de keuze of al dan niet proces-verbaal wordt opgemaakt? Deze leden vragen of de voorgestelde formulering «onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie» niet voor meerdere uitleggen vatbaar is en in de praktijk voor problemen zal gaan zorgen. Zij willen ervoor waken dat het politiesepot een grotere vlucht zal nemen op basis van een vage wettelijke grondslag. Kan de regering deze zorgen wegnemen en kan zij bevestigen dat bij de geringste twijfel over mogelijke relevantie voor een lopend of toekomstig onderzoek er proces-verbaal zal worden opgemaakt?
De aan het woord zijnde leden verwelkomen het vastleggen van meer zekerheden voor een verdachte om inzage te krijgen in zijn processtukken.
Deze leden onderschrijven de rol van de rechter-commissaris. Zij stellen daarbij dat bij de grotere rol die de rechter-commissaris zal worden toebedeeld in het onderzoek er wel voor gewaakt moet worden dat de immers onafhankelijke rechter-commissaris gepaste afstand houdt van het inhoudelijke onderzoek. Deelt de regering deze opvatting?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen.
Deze leden merken op dat de regering in de memorie van toelichting stelt dat in de jurisprudentie een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat verdachten alle stukken mogen inzien, is aanvaard. Graag vernemen zij welke uitzonderingen tot nu toe aanvaard worden in de jurisprudentie voor zowel de inzage in papieren stukken als gegevens op andere gegevensdragers.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering erop wijst dat uniformering van procesdossiers de toegankelijkheid en ontsluiting van de informatie ten goede komt. Zij vragen of dit het gevolg zal zijn van dit wetsvoorstel of is zij voornemens daar andere maatregelen voor te nemen? Deze leden stellen dat ook hier digitalisering van het procesdossier wellicht de oplossing is zodat stukken gaandeweg het proces aan het dossier kunnen worden toegevoegd en vanaf dat moment ook inzichtelijk kunnen zijn voor de verdachte en zijn raadsman.
De aan het woord zijnde leden hechten eraan hier een algemene opmerking te maken over de soms slechte kwaliteit van de processen-verbaal. Zowel de taalkundige kwaliteit als de typevaardigheid van de verbalisanten zou volgens de praktijk vaak niet voldoende zijn. Om de kwaliteit van het procesdossier te verbeteren, vragen deze leden of het laten opstellen van het proces-verbaal door een goed opgeleide niet-politiefunctionaris wellicht tot de mogelijkheden behoort. Deze leden begrijpen dat dit weer problemen zou kunnen geven met de bijzondere bewijskracht die kan toekomen aan het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Zij verzoeken de regering hier nader op in te gaan. Herkent zij de soms onvoldoende kwaliteit van processen-verbaal? Zo ja, zijn er wellicht mogelijkheden zijn om de kwaliteit te verbeteren?
De leden van de VVD-fractie vragen een nadere toelichting op de opmerking van de regering dat het doorlopen van het logistieke proces de verklaring is voor het feit dat processen-verbaal pas weken na het verrichten van de desbetreffende opsporingshandeling worden opgemaakt en ondertekend. Is het niet wenselijk dat de opmaak en de ondertekening op hetzelfde moment plaatsvinden? Is het niet wenselijk dat de opmaak zo spoedig mogelijk plaatsvindt nadat de gebeurtenis die in het proces verbaal wordt beschreven heeft plaatsgevonden? Deze leden veronderstellen dat het één niet uit het ander hoeft voort te vloeien.
De aan het woord zijnde leden merken op dat NOvA voorstelt om in iedere strafzaak een verslag bij te houden van alles wat er aan opsporingshandelingen is verricht en voorts van wat daarbij de bevindingen zijn geweest. Deze leden vragen wat dit voorstel met zich meebrengt aan administratieve lastenverzwaringen. Zij begrijpen dat dit nu ook al wordt bijgehouden door de opsporingsambtenaren tijdens het onderzoek, hetgeen betekent dat die informatie mogelijk op eenvoudige wijze als verslag zou kunnen worden gepresenteerd. Zij verzoeken de regering hier nader op in te gaan, mede omdat met een dergelijk verslag zichtbaar wordt welke stappen in het onderzoek zijn genomen, ook als die stappen niet tot een proces-verbaal hebben geleid.
De leden van de VVD-fractie vinden het voorts belangrijk dat bij elke wijziging van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt afgewogen wat het effect van de voorgestelde maatregelen voor de werkbelasting is, nu het in het kader van het garanderen van een efficiënt proces en het voorkomen van onnodige kosten en vertraging belangrijk is dat de bureaucratie zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. Zij vragen de regering nader in te gaan op de vraag wat dit wetsvoorstel voor belasting met zich meebrengt.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de verantwoordelijkheid voor het procesdossier bij de officier van justitie ligt. De NOvA suggereert dat in de praktijk regelmatig processen-verbaal pas weken na het verrichten van de betreffende opsporingshandeling worden opgemaakt. Klopt het dat de regering dat niet ontkent? Mag men er vanuit gaan dat ook daadwerkelijk in de praktijk te lang wordt gewacht met het opmaken van processen-verbaal? Heeft dit in het verleden geleid tot problemen, zoals niet accurate processen-verbaal of onvolledige processen-verbaal die consequenties kunnen hebben voor de behandeling ter terechtzitting?
De leden van de PVV-fractie merken op dat voorgesteld wordt om in een nieuw artikel 152, tweede lid, Sv een clausulering op te nemen die het niet opmaken van een proces-verbaal wettelijk mogelijk maakt. Deze leden zien dit vooralsnog als een risico voor de verdediging van de verdachte. Kan de regering aangeven in hoeveel gevallen geen proces-verbaal is opgemaakt terwijl dit achteraf een onjuiste beslissing is gebleken?
Deze leden lezen dat een algemeen wettelijk voorschrift wordt voorgesteld waaruit de verantwoordelijkheid van het OM voor de samenstelling van de processtukken tijdens het opsporingsonderzoek blijkt. Voorgesteld wordt om deze verantwoordelijkheid van de officier van justitie vast te leggen in een nieuw artikel 149a, eerste lid, Sv. Hoe is dit te combineren met het voorgaande?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de NOvA ervoor pleit dat in iedere strafzaak een verslag wordt bijgehouden van alles wat er aan opsporingshandelingen is verricht en voorts wat daarbij de bevindingen zijn geweest. Deze leden staan hier niet onwelwillend tegenover omdat hierdoor meer zicht kan worden verkregen op een eventuele tunnelvisie waarvan de betreurenswaardige gevolgen inmiddels bekend zijn. Kan de regering hier nader op ingaan en uitvoeriger uiteenzetten waarom zij dit het voorstel van de NOvA niet heeft omarmd?
Deze leden merken op dat bepaalde informatie onvermeld kan worden gelaten. Diverse belangen kunnen hiermee zijn gediend, zoals het belang van kwetsbare getuigen. De rechtsbescherming is gelegen in de motiveringsplicht van het OM. De aan het woord zijnde leden kunnen zich hier in beginsel wel in vinden, maar vragen de regering nader in te gaan op de begrenzing van die motiveringsplicht omdat die eveneens is gelegen in de bescherming van de belangen van onder meer kwetsbare getuigen. Zij vragen of hier is sprake van een cirkelredenering.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in grote fraudezaken, waarbij de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, het dossier vaak pas vlak voor de dagvaarding ter terechtzitting alle stukken bevat. Dat dient zoveel mogelijk te worden voorkomen, aldus de regering. Deze leden zijn het met de regering eens. Zij vragen wat de regering hier nu precies tegen gaat ondernemen.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de gevolgen van het arrest van het EHRM inzake Salduz met betrekking tot het verhoor van de verdachte en de informatie die de raadsman heeft voorafgaand aan het gesprek en de eerste advisering van zijn cliënt. Deze leden kunnen zich voorstellen dat het behulpzaam zou zijn als de raadsman bij dit eerste gesprek kennis kan hebben van de processtukken die op dat moment beschikbaar zijn. De raadsman kan dan beter de positie van zijn cliënt inschatten en hem inhoudelijk adviseren. De raadsman kan dan in situaties waar de verdachte er gegeven het procesdossier beter aan doet in het eerste verhoor te bekennen, dat advies ook geven. Deze leden begrijpen uit de praktijk dat zonder procesdossier een advies aan de verdachte om zich te beroepen op het zwijgrecht het meest voor de hand ligt, met alle gevolgen van dien. Hoe ziet de regering dit? Daarbij waarschuwen deze leden ervoor dat dit uitgangspunt geen verplichting kan zijn, omdat daardoor enorme vertraging veroorzaakt kan worden.
De leden van de VVD-fractie vernemen uit de praktijk dat bovengenoemde jurisprudentie van het EHRM ook leidt tot enorme vertragingen, meer bureaucratie, meer inzet van de politie, onwenselijk lange wachttijden en onnodig oponthoud voor de verdachte. Deze leden vragen of de regering deze kritiek herkent. Zij vragen of het mogelijk zou moeten zijn dat de advocaat ook telefonisch met de verdachte kan overleggen of dat de verdachte van dit vereiste (al dan niet in overleg met zijn cliënt) kan afzien.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting verschillende keren het begrip processtuk terugkomt en dat er onduidelijkheid kan zijn wat nu wel of niet een processtuk is. Deze leden verwijzen daarbij naar paragraaf 5.1 van de memorie van toelichting. Acht de regering het niet raadzaam om in het Wetboek van Strafvordering expliciet op te nemen wat onder de term processtukken moet worden verstaan zodat duidelijk is welke stukken of gegevens daaronder vallen en dat ook niet gevoegde processtukken in die hoedanigheid processtukken (kunnen) zijn?
Deze leden vragen of het relevantiecriterium, dat ten grondslag ligt aan de beoordeling van de vraag of informatie aan het procesdossier wordt toegevoegd, nader uit te werken in nota naar aanleiding van het verslag waardoor de rechtszekerheid van verdachten nader wordt gewaarborgd.
Het valt deze leden op dat de belangen die er voor de officier van justitie kunnen zijn om de toevoeging van stukken aan het dossier te weigeren, te weten bescherming persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van het onderzoek, net geheel overeenkomt met de tekst van artikel 187d, eerste lid, Sv. Zij vragen de regering dit toe te lichten.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de NOvA adviseert het sneller opmaken en het invoegen van processen-verbaal in het procesdossier in de wet dan wel in een algemene maatregel van bestuur op te nemen. De NOvA doet de suggestie om processen-verbaal onverwijld op te stellen en in het procesdossier te voegen, omdat de betrouwbaarheid van de herinnering naar mate de tijd verstrijkt kleiner wordt en omdat de verdediging onnodig lang moet wachten op de processen-verbaal hetgeen gevolgen kan hebben voor de voorbereiding. Kan de regering hier een gemotiveerde reactie op geven?
Deze leden merken op dat de NOvA voorstelt om hiervoor termijnen in de wet dan wel in een algemene maatregel van bestuur op te nemen. De regering vreest echter dat als termijnen duidelijk omschreven worden, adequate verslaglegging ondergeschikt wordt gemaakt aan het belang om tijdig stukken te voegen. Deze leden zijn van mening dat de voorgestelde termijn ook tot doel heeft te komen tot adequate verslaglegging. Immers, als te lang wordt gewacht met het opstellen van het proces-verbaal, kan dit ten koste gaan van de zorgvuldigheid van de verslaglegging. Deze leden willen de regering in overweging geven een termijn vast te stellen waarbinnen een proces-verbaal moet worden opgesteld.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat voorkomen moet worden dat onduidelijkheid ontstaat over het procesdossier. Zij leggen de volgende vragen voor. Wanneer is een processtuk onderdeel van het dossier? Wanneer is sprake van een procesdossier? Wanneer is een procesdossier afgerond? Om tegemoet te komen aan dit zeer essentiële onderdeel van het strafprocesrecht hebben de NVvR en de NOvA nog voorstellen gedaan om eventuele onduidelijkheden te voorkomen. De regering neemt deze voorstellen niet over. Is zij van mening dat deze wijzigingen niets toevoegen aan de door alle partijen gewenste helderheid?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat zo volledig mogelijke informatie over hetgeen verband houdt met de start van het onderzoek van groot belang wordt geacht. Terecht wijst de Raad voor de rechtspraak op de praktische gevolgen van het ontbreken van deze gegevens voor de proceseconomie. Deze leden betreuren het daarom dat er geen verdere invulling wordt gegeven van hetgeen als relevant moet worden gezien. Met het toenemende belang van (audio)visueel materiaal vragen zij of de regering hun mening deelt dat opgenomen verhoren altijd aan het procesdossier zullen moeten worden toegevoegd. Deze leden betreuren het dat er niet meer normatieve grenzen worden gesteld aan het opmaken en voegen van stukken. Zij vinden dat de nu gehandhaafde open einden de voortgang van de procedures niet ten goede komen. De aan het woord zijnde leden vragen aan de regering nader toe te lichten waarom zij de door de NOvA gedane suggestie niet heeft overgenomen.
De leden van de SP-fractie onderschrijven de verduidelijking van het moment waarop de verdachte de mogelijkheid toekomt om kennis te nemen van de processtukken.
De leden van de VVD-fractie delen de mening van de regering dat het door een verdachte onbeperkt bezwaar kunnen maken tegen een voortdurende (tijdelijke) onthouding van processtukken in het belang van het onderzoek te belastend en niet zinvol is. Deze leden vragen of het niet wenselijk is dat de officier van justitie het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk kan verklaren als er sprake is van enkel een herhaling en dat het in andere gevallen wel mogelijk is bezwaar te maken. De aan het woord zijnde leden vragen om een analyse van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in dit verband.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Adviescommissie Strafrecht niet inziet waarom de huidige functie van de raadkamer naar de rechter-commissaris zou moeten worden overgeheveld. De Adviescommissie vindt dat de bestaande raadkamerprocedure voldoende waarborgt dat de verdediging wordt gehoord. Deze leden verzoeken de regering hier nader op in te gaan.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat het behandelen van het bezwaar op een weigering om het dossier in te zien bij de rechter-commissaris komt te liggen. Deze leden menen dat dit gerechtvaardigd is omdat de rechter-commissaris meer betrokken is bij de zaak en beter inzicht heeft in het strafdossier dan de raadskamer. Zij vragen of deze gedachte juist is.
Deze leden merken het volgende op. De (tijdelijke) onthouding van de stukken mag niet leiden tot beperkte rechtsbescherming. Alle partijen moeten gelijkelijk beschikken over alle processtukken. Voor de verdachte is dat van belang om een goede verdediging op te kunnen bouwen. Voor de rechter is het kennen van alle stukken van belang om een goed oordeel te kunnen vellen. De rol van het OM is om al het bewijs te leveren, wat betekent dat zowel belastend als ontlastend informatie in het procesdossier moet worden opgenomen. Dit alles vanuit de gedachte dat een verdachte een eerlijk proces moet krijgen. Deze leden vragen of bij het opstellen van het wetsvoorstel vanuit die gedachte steeds wordt geredeneerd.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat onder bepaalde omstandigheden processtukken niet hoeven te worden verstrekt aan de verdediging. Deze leden krijgen het vermoeden dat het EHRM als uitgangspunt heeft dat onthouden van processtukken slechts kan als een hoger of ander doel wordt geschaad. Volgens hen betreft dit doel altijd personen of de Staat. Deze leden kunnen zich volledig vinden in het onthouden van stukken als dit tot gevolg heeft dat slachtoffers en getuigen daardoor bescherming genieten. Dezelfde gedachte hebben zij als het gaat om de bescherming van de Staat Nederlanden. Minder overtuigd zijn deze leden als het doel het belang van de opsporing betreft. Vanuit deze gedachten hebben zij artikel 187d Sv tegen het licht gehouden. Deze leden missen in dit artikel de bescherming van het slachtoffer die niet als getuige zal optreden. Wat is daar de reden van? De aan het woord zijnde leden willen niet op voorhand pleiten voor het opnemen van de slachtoffers in artikel 187d Sv, maar willen wel overtuigd zijn dat zonder expliciete benoeming in dit wetsartikel de slachtoffers geen ernstige belemmering zullen ondervinden als in processtukken gegevens van of verwijzingen naar het slachtoffer voorkomen. Wil de regering hier gemotiveerd op ingaan?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de raadkamer in bezwaarschriftprocedures oordeelt betreffende het onthouden van stukken. In voorliggend wetsvoorstel is dat de rechter-commissaris. Deze leden zijn ingenomen met de verschuiving van de bevoegdheid van de raadkamer naar de rechter-commissaris, omdat het hier om een kwetsbare inperking van de rechtspositie van verdachte gaat die kritisch en volledig dient te worden getoetst. De NOvA heeft dienaangaande wel kritiek, maar die lijkt zich meer toe te spitsen op de waarborgen waarmee het is omkleed. Kan de regering hier nog nader op ingaan.
De leden van de SP-fractie kunnen het wetsvoorstel volgen voor wat betreft het door de rechter-commissaris laten oordelen over het inzagerecht op basis van het volledige dossier. Dit uiteraard in zijn rol als hoeder van een zorgvuldig onderzoek en het waarborgen van de belangen van de verdediging. Een beperking van de termijn om onder geheimhouding nader onderzoek te doen wordt door de leden gesteund. Dit maant tot voortvarendheid.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de officier van justitie de kennisneming van stukken aan de verdachte kan onthouden als het belang van het onderzoek dit eist. Deze leden constateren dat de mogelijkheid om te weigeren een afschrift te krijgen is gekoppeld aan specifieke criteria. Betekent het ontbreken van die criteria dat er eenvoudiger geweigerd kan worden om kennis te nemen van de stukken dan het bieden van de mogelijkheid van een afschrift? Hoe verhouden de criteria in artikel 30, derde lid, en artikel 32, tweede lid, zich precies tot elkaar? Kunnen bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of de vervolging van (andere) strafbare feiten ook tegengeworpen worden bij de kennisneming van de stukken op grond van artikel 30?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uitvoeriger in te gaan op de bezwaren die de NOvA heeft geuit over de mogelijke weigering stukken aan het dossier toe te voegen door de verdediging. Is het inderdaad niet zo dat toevoeging van stukken door de verdediging slechts in zeer uitzonderlijke situaties zou moeten kunnen worden geweigerd. Deze leden vinden dat de motivering dat het niet aangaat om procesdossiers te belasten met stukken die niet relevant zijn tekort schiet. Is het niet aan de rechter om te bepalen of hij hetgeen de verdediging aanvoert accepteert? Dat het horen van getuigen enigszins wordt beperkt, kunnen deze leden goed begrijpen. Het is echter de vraag of hetzelfde moet gelden voor het toevoegen van stukken.
De leden van de SP-fractie lijkt een verdere regeling van inzage in niet bijgevoegde stukken, die door de verdediging nader geduid moeten worden, noodzakelijk. Naar hun mening dient de onafhankelijke rechter-commissaris hierbij terecht een grote rol te spelen. Dat de zittingsrechter middels een proces-verbaal kennis kan nemen van hetgeen in een eerder stadium is besloten over het procesdossier, achten deze leden essentieel.
Artikel I
Onderdeel C (artikel 28)
De leden van de SGP-fractie veronderstellen dat met de tekstuele wijziging in artikel 28 beoogd is «of met zijne raadslieden» te laten vervallen in plaats van «of zijne raadslieden».
Onderdeel D(artikel 32)
De leden van de VVD-fractie zeggen zich in het kader van de digitalisering van het strafdossier te kunnen voorstellen dat artikel 32, eerste lid, wordt gewijzigd in die zin dat ook elektronisch/digitaal ter beschikkingstelling tot de mogelijkheden behoort. Het artikellid zou kunnen luiden: «(…) ten parket of ter griffie dan wel elektronisch/digitaal afschrift krijgen (…)». Graag vernemen zij een reactie van de regering hierop.
De leden van de SGP-fractie merken op dat in artikel 32 is bepaald dat in bepaalde gevallen geen afschrift wordt verstrekt. Deze leden vragen of er in dit verband nog verschil gemaakt wordt tussen papieren en digitale stukken. Kan de ene bron gemakkelijker een belemmering betekenen voor het verkrijgen van een afschrift dan een andere? Op welke wijze wordt vooral bij digitale bronnen de afweging gemaakt of de (eventuele) verspreiding kwalijk geaccepteerd kan worden? Ook vragen deze leden of het afschrift van alle informatie altijd op papier wordt verstrekt, ongeacht de originele bron, of dat er ook digitaal informatie wordt verstrekt.
Deze leden merken op dat bij de uitzonderingen onder meer wordt gesproken over het algemeen belang en niet specifiek over de goede zeden. Gezien het voorbeeld van kinderpornografisch materiaal veronderstellen zij dat wel beoogd is de goede zeden er ook onder te laten vallen. Waarom is er niet voor gekozen dit expliciet te benoemen?
De aan het woord zijnde leden constateren dat het verkrijgen van een afschrift op twee plaatsen plaatsvindt. Kan de regering aangeven of dit in de praktijk problemen oplevert, bijvoorbeeld als een stuk bij de griffie wel en bij het parket niet ter kennisneming wordt gegeven?
Deze leden merken op dat in artikel 32 de mogelijkheid wordt geboden om in een algemene maatregel van bestuur regels te stellen over afschriften, uittreksels en de kennisneming van de processtukken. Wat zal de precieze reikwijdte van de algemene maatregel van bestuur worden? Wordt daar ook expliciet in vastgelegd dat aantekeningen maken mogelijk is?
Onderdeel D(artikel 33)
De leden van de SGP-fractie merken op dat in artikel 33 wordt bepaald dat de kennisneming in het oorspronkelijk of in afschrift niet mag worden onthouden na de dagvaarding. Deze leden vragen of dit betekent dat er ook recht is op een (digitaal) afschrift van bijvoorbeeld kinderpornografisch materiaal of ander materiaal waarvan verspreiding of vermenigvuldiging niet gewenst is. Klopt de indruk van deze leden dat hiervoor geen beperkingen zijn opgenomen?
De voorzitter van de commissie,
De Roon
De griffier van de commissie,
Nava