Kamerstuk 32467-25

Uitvoering van de motie van het lid Heijnen en de motie van het lid Dibi bij wetsvoorstel College voor de rechten van de mens (32467 nr. 20 en 22)

Dossier: Oprichting van het College voor de rechten van de mens (Wet College voor de rechten van de mens)

Gepubliceerd: 4 oktober 2011
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32467-25.html
ID: 32467-25

Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2011

Uw Kamer heeft op 19 april 2011 het wetsvoorstel College voor de rechten van de mens aangenomen. Daarbij zijn twee moties aanvaard, een motie van het lid Heijnen (Kamerstukken II 2010/11, 32 467, nr. 20) en een motie van het lid Dibi (Kamerstukken II 2010/11, 32 467, nr. 22). In deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, hoe beide moties zullen worden uitgevoerd onder voorbehoud van aanvaarding van het wetsvoorstel College voor de rechten van de mens door de Eerste Kamer.

Met de motie van het lid Heijnen (Kamerstukken II 2010/11, 32 467, nr. 20) wordt de regering verzocht jaarlijks binnen een termijn van uiterlijk 60 dagen de Kamer een reactie op de jaarrapportage van het College te doen toekomen, die als basis voor debat tussen Kamer en regering kan dienen. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie zullen er zorg voor dragen dat de jaarrapportage van het College voor de rechten van de mens over de mensenrechtensituatie in Nederland met een reactie daarop binnen 60 dagen na ontvangst naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Met de motie van het lid Dibi (Kamerstukken II 2010/11, 32 467, nr. 22) verzoekt de Kamer de regering om initiatieven te nemen ter bevordering van de landelijke bekendheid van het College en het brede draagvlak voor de mensenrechten in Nederland, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan jongeren.

Het College zal onafhankelijk van de regering en het parlement functioneren. Bij de voorbereidingen om te komen tot het College is daarom de verantwoordelijkheid voor de communicatie zoveel mogelijk bij de kwartiermaker voor het College gelegd: de Commissie gelijke behandeling. Het kabinet heeft een transitiebudget beschikbaar gesteld aan de kwartiermaker, waarmee ook communicatieactiviteiten worden bekostigd. Activiteiten die voorzien zijn en die mede bijdragen aan de naamsbekendheid van het toekomstig College zijn: de website www.naareenmensenrechteninstituut.nl, brede consultatie van profielen voor de leden van de Raad van Advies en de collegeleden en een openingsevenement. Zolang de Eerste Kamer het wetsvoorstel ter oprichting van het College nog niet heeft aanvaard, is er nog geen sprake van een College voor de rechten van de mens. Hiermee wordt bij de bevordering van de naamsbekendheid rekening gehouden.

Wanneer het College zijn werkzaamheden eenmaal is gestart, zo heeft de kwartiermaker mij laten weten, zullen de inhoudelijke adviezen en rapportagemomenten benut worden om het belang van mensenrechten te benadrukken en ook de naamsbekendheid van het College te vergroten. Waar het gaat om bevorderen van het draagvlak voor mensenrechten onder jongeren, zal het College zo veel mogelijk samenwerken met de Kinderombudsman.

Het kabinet zal zich inspannen om, met inachtneming van de onafhankelijke positie van het College, waar mogelijk en zinvol het nut van een nationaal mensenrechteninstituut als het College voor de rechten van de mens aan te halen en het draagvlak voor mensenrechten in de samenleving te vergroten.

Bovendien zal de regering op belangrijke momenten, zoals wanneer de Eerste Kamer het Wetsvoorstel College voor de rechten van de mens aanvaardt, een persbericht doen uitgaan.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner