Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2011
Bij uw Kamer is het wetsvoorstel anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet (32 464, hierna wetsvoorstel anticumulatie ZW en WW) in behandeling. Dit wetsvoorstel is bij uw Kamer ingediend onder het vorige destijds demissionaire kabinet. Op 16 december 2010 is de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel aangevangen. Deze behandeling is vervolgens opgeschort in afwachting van nadere informatie van mijn zijde naar aanleiding van een tweetal brieven. Mijn reactie op deze brieven heb ik u met mijn brief van 7 januari 2011 doen toekomen (kamerstuk 32 464, nr. 11).
Het wetsvoorstel anticumulatie ZW en WW bevat een drietal voorstellen waarmee de activerende werking van de Ziektewet wordt versterkt. Dat de activerende werking van de Ziektewet versterkt moet worden, staat in mijn ogen buiten kijf.
Gemiddeld is sprake van een kleine 100 000 lopende ZW-uitkeringen. Het grootste deel van de lopende uitkeringen heeft betrekking op zieke uitzendkrachten, zieke werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke werklozen. Onder de ZW vallen ook uitkeringen bij ziekte voor orgaandonoren, ziekte als gevolg van zwangerschap/bevalling en beroep op de no-riskpolis. De ZW-gerechtigden worden ook wel aangeduid als vangnetters.
Bij vangnetters is sprake van een gemiddeld langduriger ziekteverzuim dan bij werknemers in vaste dienst. Zichtbaar is ook dat vangnetters zorgen voor bijna de helft van de WGA-instroom (gedeeltelijk arbeidsgeschikten) terwijl zij minder dan een kwart vormen van het verzekerdenbestand. Daarnaast blijft bij hen de werkhervatting achter ten opzichte van werknemers die ziek worden vanuit een vast dienstverband. Van de gedeeltelijk arbeidsgeschikten die afkomstig zijn uit het vangnet-ZW is maar een kwart tot een derde aan het werk. De mate van werkhervatting van vaste werknemers ligt boven de 60%. Ook is zichtbaar dat in de voorliggende ziekteperiode de werkhervatting van vangnetters achter blijft.
Vastgesteld kan worden dat het gevoerde beleid met betrekking tot arbeidsongeschiktheid nog onvoldoende effect heeft gehad op de positie van vangnetters. Daarnaast zijn de meeste vangnetters bij ziekte of arbeidsongeschiktheid bij uitstek aangewezen op re-integratie bij een andere werkgever. Voor de zieke uitzendkrachten, zieke werklozen en werknemers die ziek worden in een tijdelijk dienstverband is of wordt de relatie met de laatste werkgever bij ziekte immers verbroken. Weer aan het werk gaan bij een andere werkgever blijkt dan geen gemakkelijke opgave. Betrokken werknemers zijn als het ware ziek en werkloos tegelijk.
Uit de inbreng van partijen bij het verslag op het wetsvoorstel anticumulatie ZW en WW, de inbreng die geleverd is tijdens het spoeddebat op 16 december 2010 en de input die ik heb verkregen uit verschillende gesprekken die ik nadien heb gevoerd, is mij duidelijk geworden dat het onderdeel anticumulatie uit het wetsvoorstel op dit moment en in combinatie met de andere twee onderdelen van het wetsvoorstel op onvoldoende steun in uw Kamer zal kunnen rekenen. Dit neemt niet weg dat ik van mening blijf dat maatregelen gericht op activering van zieke vangnetters hard nodig zijn.
Het ontbreken van voldoende steun voor het onderdeel anticumulatie heeft mij echter doen besluiten om met bijgevoegde nota van wijziging dit onderdeel van het wetsvoorstel nu te laten vervallen. Ik doe dit om te bevorderen dat de parlementaire behandeling van de andere twee onderdelen uit het wetsvoorstel, te weten de invoering van een systematiek voor inkomstenverrekening conform de WGA en de invoering van de loon- en verhaalssanctie voor de werkgever van een vangnetter, voortvarend kan worden voortgezet.
Ik sta op het standpunt dat verdere versterking van de activerende werking van de Ziektewet gewenst blijft. Daartoe werk ik momenteel een pakket met voorstellen uit. Hierbij tracht ik een balans aan te brengen tussen voorstellen die neerslaan bij de uitkeringsgerechtigden, de werkgevers en de uitvoering. Aanvullend wil ik de mogelijkheden tot werkhervatting bij een andere werkgever verbeteren, via uitbreiding van het instrument proefplaatsing.
Doelstelling van dit pakket aan maatregelen is om het hoge ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid onder vangnetters terug te dringen, werkhervatting van zieke vangnetters te stimuleren en daarmee de kosten gemoeid met ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van vangnetters te beperken. Onderstaand treft u een voorlopig overzicht aan van de voornemens die ik voor ogen heb. Over de uitwerking van deze voornemens zal ik in overleg treden met sociale partners en vertegenwoordigers van de uitzendbranche.
Prikkels voor uitkeringsgerechtigden:
1. Na één jaar ziekte wordt het ziektebegrip dat nu gebaseerd is op «zijn arbeid» aangescherpt tot «passende arbeid» (waarbij getoetst wordt of sprake is van een loonverlies van meer dan 35%).
2. De re-integratie- en sollicitatieverplichtingen voor ZW-gerechtigden worden aangescherpt conform de WGA.
Prikkels voor werkgevers:
3. Invoering van een periode van twee weken loondoorbetaling voor uitzendbureaus via aanpassing van het BW (in verband met het uitzendbeding).
4. Verkenning van de mogelijkheid van meer financiële prikkels voor werkgevers waarmee de ziekte- en arbeidsongeschiktheidslasten voor uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk dienstverband meer worden toegerekend aan de individuele werkgever.
Snellere werkhervatting van vangnetters en verbetering uitvoering:
Onder punt 4 wordt de verkenning van financiële prikkels voor werkgevers genoemd. Via de mogelijkheid van eigenrisicodragen kan dit voor de uitvoering leiden tot meer prikkels vanwege concurrentie tussen UWV en verzekeraars. Daarnaast gaat het om de volgende voornemens:
5. Het creëren van de mogelijkheid voor UWV om convenanten af te sluiten met werkgevers en sectoren gericht op werkhervatting van vangnetters.
6. Verruiming van de proefplaatsing tot maximaal zes maanden.
7. Uitvoering geven aan het UWV-verbeterplan conform brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 over ontwikkelingen vangnet-Ziektewet1.
Een wetsvoorstel waarin deze onderdelen zijn opgenomen verwacht ik in het najaar bij uw Kamer te kunnen indienen. De beoogde invoeringsdatum van deze maatregelen is 1 januari 2013.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp