ALGEMEEN
Enkele van de vele (wijzigings)wetten die in de loop der jaren tot stand zijn gekomen, kennen onvolkomenheden. Dit wetsvoorstel strekt tot het herstel van wetstechnische gebreken en leemten in een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en op enige aanverwante terreinen. Die gebreken betreffen in de eerste plaats puur wetstechnische fouten, zoals verschrijvingen, onjuiste verwijzingen, wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd genoemd, e.d.
In de tweede plaats kan het gaan om technische inconsequenties. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als via een wijzigingswet in diverse wetten steeds dezelfde soort wijziging is aangebracht, maar dit in een aantal wetten is verzuimd of als bepaalde uniforme begrippen gelden die ten onrechte nog niet in elke wet zijn doorgevoerd. Artikel XIV van bijgevoegd voorstel heeft enige «inhoud», maar het betreft niettemin een reparatie van onvolkomen overgangsrecht. Ook artikel I, onderdeel A, heeft enige inhoud. Hier betreft de wijziging het herstel van een onbedoeld gevolg van een eerdere wijziging van de Algemene wet bestuursrecht. Met dit wetsvoorstel wordt ten slotte op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tevens uitvoering gegeven aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A) die door de Eerste Kamer is aanvaard.1
Hoewel de voorgestelde wijzigingen naar hun aard nauwelijks toelichting behoeven, is ervoor gekozen om bij elke voorgestelde wijziging een korte artikelsgewijze toelichting te geven, teneinde elk misverstand omtrent het karakter en de inhoud van de desbetreffende wijziging uit te sluiten.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (Algemene wet bestuursrecht)
Onderdeel A
Artikel V van de wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8) wijzigt artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het derde lid van laatstgenoemde bepaling wordt de zinsnede «niet voor het leven benoemde» geschrapt, teneinde de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren de mogelijkheid te bieden bezwaar te maken tegen een rechtspositionele beslissing (Kamerstukken II 2007/08, 31 227, nr. 3, blz. 16).
Een onbedoeld gevolg van deze wijziging is dat de Algemene wet bestuursrecht integraal van toepassing wordt op de voor het leven benoemde ambtenaren die werkzaam zijn bij de andere in artikel 1:1, tweede lid, Awb van het bestuursorgaanbegrip uitgezonderde colleges, de Raad van State en de Algemene Rekenkamer. Dit onbedoelde gevolg wordt met deze wijziging ongedaan gemaakt.
Deze wijziging voorziet niet in overgangsrechtelijke maatregelen. Indien na de inwerkingtreding van de hiervoor bedoelde wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren rechtspositionele procedures in gang zijn gezet ten aanzien van de voor het leven benoemde ambtenaren werkzaam bij de Raad van State (en zijn afdelingen) en de Algemene Rekenkamer, vervallen die procedures van rechtswege bij de inwerkingtreding van deze wet.
Onderdelen B en C (artikelen 3:29 en 9:5)
Deze wijzigingen betreffen het herstel van omissies.
Onderdeel D (artikel 9:24)
De verwijzing naar de termijn voor de afhandeling van klachten van artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in artikel 9:24, eerste lid, onderdeel b, Awb is onvoldoende. Andere relevante wettelijke voorschriften kennen daarvan afwijkende termijnen. Vandaar dat de verwijzing naar artikel 9:11 Awb wordt vervangen door de term «wettelijk voorschrift».
Artikel II (Ambtenarenwet)
In artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt geregeld dat titel III van die wet niet van toepassing is op de leden van zelfstandige bestuursorganen aan wie een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is toegekend. Artikel 14, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen regelt echter zowel de mogelijkheid tot toekenning van een schadeloosstelling als van een bezoldiging aan leden van een zelfstandig bestuursorgaan. Door de huidige formulering van artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet is onduidelijk of de buiten toepassingverklaring van titel III van de Ambtenarenwet ook geldt voor de leden van zelfstandige bestuursorganen aan wie een bezoldiging is toegekend. Dat wordt met deze wijziging ondervangen.
Artikel III (Financiële-verhoudingswet)
De wijziging betreft het herstel van een verkeerde verwijzing.
Artikel IV (Garantiewet burgerlijk overheidspersoneel Indonesië)
Ter uitvoering van de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A) is dit artikel vormgegeven als een hardheidsclausule om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid.
Artikel V (Garantiewet militairen K.N.I.L)
Ter uitvoering van de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A) is dit artikel vormgegeven als een hardheidsclausule om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid.
Artikel VI (Gemeentewet)
Onderdeel A (artikel 82, vijfde lid)
De wijziging van de Gemeente- en Provinciewet naar aanleiding van de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 2009, 169) brengt wijziging in de regeling betreffende de aanwezigheid van wethouders in de raad en hun deelname aan de beraadslagingen (artikel 21 Gemeentewet). Verzuimd is de regeling van hun aanwezigheid bij commissievergaderingen en hun deelname aan de beraadslagingen aldaar aan te passen (artikel 82, vijfde lid, van de Gemeentewet). Zoals toegezegd wordt hierin met het onderhavige wetsvoorstel alsnog voorzien.2 Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt te verduidelijken dat de oproep tot de commissievergadering uitgaat van het raadslid dat voorzitter is van de desbetreffende commissie, en niet van de burgemeester. De verwijzing naar het tweede lid van artikel 19 Gemeentewet dient hiertoe te vervallen.
Onderdeel B (artikelen 139, tweede lid, onderdeel b en artikel 140)
Deze wijziging dient om de terminologie van de Gemeentewet met elkaar in overeenstemming te brengen.
Onderdeel C (artikel 154f)
Artikel 154d bepaalt dat artikel 5:53 Awb niet van toepassing is, en daarmee ook artikel 5:45, eerste lid, Awb niet. Dit betekent dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete overlast altijd na drie jaar vervalt, ongeacht de hoogte (art. 5:45, tweede lid, Awb). Artikel 154f is dus overbodig.
Onderdeel D (artikel184a)
Deze wijziging betreft het herstel van een omissie.
Onderdeel E (artikel 198, tweede lid)
Deze wijziging betreft het herstel van een omissie.
Onderdeel F (artikel 257)
Deze wijziging geeft uitvoering aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A).
Onderdeel G (artikel 299)
Artikel 299 is vervallen bij de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 2009, 169). Daarbij is verzuimd om de bij artikel 299 bijbehorende bijlage te laten vervallen.Dat gebeurt nu alsnog.
Artikel VII (Invoeringswet Financiële-verhoudingswet)
Deze wet is uitgewerkt en kan worden ingetrokken.
Artikel VIII (Kieswet)
Onderdelen A, B, D en Q (artikelen H 3, H 4, H 9 en R 8)
In de wet van 29 oktober 2009, houdende wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende invoering van het stemmen met een stempas in een stembureau naar keuze binnen de eigen gemeente (Stb. 2009, 452) is een identificatieplicht voor alle kiezers die in een stemlokaal hun stem uitbrengen geïntroduceerd. Wat betreft de toegestane identiteitsdocumenten is aangesloten bij de bepalingen in de Wet op de identificatieplicht.
In de artikelen H 3 en H 4 van de Kieswet werd bepaald dat de inleveraar van de kandidatenlijst respectievelijk de kiezer die een ondersteuningsverklaring aflegt, «van hun identiteit blijk geven». In de artikelen H 9 en R 8 van de Kieswet, die een regeling voor instemmingsverklaringen bevatten, werd de term «legitimatiebewijs» gehanteerd. Teneinde een uniforme regeling te treffen voor het vaststellen van iemands identiteit en duidelijk te maken welke documenten daartoe gebruikt kunnen worden wordt voorgesteld voor deze artikelen ook aan te sluiten bij de documenten bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Hiermee wordt tevens het advies van de Kiesraad van 30 oktober 2009 gevolgd.
Onderdeel C (artikel H 6)
Deze wijziging betreft een taalkundige verbetering.
Onderdeel E (artikel J 1)
Artikel J 1 van de Kieswet regelt de openingstijden van de stembureaus, niet van de stemlokalen. Daarom wordt voorgesteld de term «stemlokalen» te vervangen door «stembureaus».
Onderdeel F (artikel J 7)
In de Kieswet is de term «Onze Minister» niet gedefinieerd. Deze aanpassing verduidelijkt dat met deze term de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt bedoeld.
Onderdeel G (artikel J 7a)
Deze wijziging betreft een taalkundige verbetering.
Onderdeel H (artikel J 8)
De eerste wijziging zorgt ervoor dat het duidelijk is dat een verzoek door de burgemeester ontvangen moet zijn binnen de in het derde lid van artikel J 8 gestelde termijn. Dit voorkomt discussie over de vraag wanneer een verzoek is gedaan. De overige wijzigingen betreffen taalkundige verbeteringen.
Onderdeel I (artikel J 20)
Artikel J 20, eerste lid, tweede volzin, kan vervallen, omdat artikel J 9 van de Kieswet hiervoor al een regeling bevat.
Onderdeel J (artikel J 25)
Indien een kiezer een geldig identiteitsdocument heeft en de gegevens op het identiteitsdocument niet overeenkomen met die op de stempas, neemt het tweede lid van het stembureau de stempas in. Dit gebeurt ook als de kiezer per ongeluk het identiteitsdocument van een huisgenoot heeft meegenomen. Die kiezer moet alsnog in de gelegenheid worden gesteld zijn eigen identiteitsdocument te halen om vervolgens zijn stem uit te kunnen brengen. Dit is niet mogelijk als de stempas al is ingenomen. De voorgestelde wijziging herstelt dit.
De tweede wijziging houdt verband met artikel N 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Kieswet. Het stembureau dient zowel de onbruikbaar gemaakte ongeldige stempassen als de onbruikbaar gemaakte stempassen die niet echt zijn in pakken te doen. De Kieswet bevat in artikel J 25, elfde lid, wel een regeling voor het onbruikbaar maken van stempassen die niet echt zijn, maar niet voor stempassen die ongeldig zijn. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Onderdeel K (artikel K 7)
Deze wijziging betreft het herstel van een omissie.
Onderdeel L (artikel L 17)
De Kieswet hanteert niet de term «volmachtnemer», maar «gemachtigde». Deze wijziging herstelt dit.
Onderdeel M (artikel N 2)
De Kieswet bevat geen regeling of verwijzing naar «echtheidskenmerken». Daarom wordt met deze wijziging aangesloten bij de terminologie van artikel J 25 van de Kieswet over stempassen die niet echt zijn.
Onderdeel N (artikel N 11)
Artikel N 11 van de Kieswet is gewijzigd door de Wet van 25 september 2008 tot wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende enkele technische aanpassingen (Stb. 2008, 405) en de Wet van 30 oktober 2008 tot wijziging van de Kieswet in verband met het verlenen van het kiesrecht voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement aan alle Nederlanders die in de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtig zijn (Stb. 2008, 475). Beide wijzigingen van artikel N 11 bevatten een vernummering van het derde tot het vierde lid en het invoegen van een derde lid. Beide bevatten voorts de bepaling dat in het vierde lid na «tweede lid» wordt ingevoegd: en derde. De nummering klopt niet meer en daarmee de inhoud van het vierde lid ook niet.
Onderdeel O (artikel P 20)
Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de adviezen van de Kiesraad van 16 december 2008 en 30 oktober 2009 om de kiezer duidelijkheid te geven over de blanco stem. In de modellen P 22-1 en P 22-1 is al per 1 januari 2010 opgenomen dat het aantal uitgebrachte ongeldige stemmen en het aantal uitgebrachte blanco stemmen in het proces-verbaal van het centraal stembureau vermeld moeten worden.
Onderdeel P (artikel Q 6)
Dit betreft het herstel van een technische omissie. Artikel G 1, zevende lid, onder d, van de Kieswet bevat geen verwijzing naar het tweede of derde lid van artikel H 3.
Onderdelen R, T en V (artikelen S 1, Y 12 en Y 16)
Met deze aanpassingen worden de adviezen van de Kiesraad van 15 juli 2009 en 7 december 2009 gevolgd. In artikel S 1, vierde lid, van de Kieswet is bepaald dat verzuimen kunnen worden hersteld op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aangezien het herstel van verzuimen op grond van de Kieswet plaatsvindt door het centraal stembureau, wordt dit aangepast. Hetzelfde geldt voor de artikelen Y 12 en Y 16 van de Kieswet, die de inlevering van kandidatenlijsten en het ter inzage leggen daarvan regelen. In de praktijk gebeurt dit bij de Kiesraad.
Onderdeel S (artikel V 13)
Dit artikel wordt, in aanvulling op de Wet van 25 september 2008 tot wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende enkele technische aanpassingen (Stb. 2008, 405) in overeenstemming gebracht met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur. Voorgesteld wordt dat het de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan is die de beslissing tot toelating aan de benoemde bekendmaakt.
Onderdeel U (artikel Y 15)
In de Wet van 25 september 2008 tot wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende enkele technische aanpassingen (Stb. 2008, 405) is artikel I 2 van de Kieswet gewijzigd. Abusievelijk is artikel Y 15, waarin een verwijzing is opgenomen naar artikel I 2, niet aangepast. Hierin voorziet de voorgestelde aanpassing alsnog.
Onderdeel W (tabel, bedoeld in artikel E 1)
Op 1 april 2003 heeft de gemeenteraad van Kesteren de naam van de gemeente gewijzigd in Neder-Betuwe. Op 25 april 1998 heeft de gemeenteraad van Made de naam gewijzigd in Drimmelen. De tabel, bedoeld in artikel E 1, eerste lid, van de Kieswet, is hier nog niet aan aangepast. De voorgestelde wijziging corrigeert dit.
Artikel IX (Politiewet 1993)
Onderdeel A (artikel 47a, zesde lid)
Deze wijziging geeft uitvoering aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A).
Onderdeel B (Bijlage, bedoeld in artikel 21, eerste lid)
De gemeente Posterholt bestaat niet meer, de voorgestelde wijziging dient ertoe de bijlage bij artikel 21, eerste lid, te actualiseren.
Artikel X (Provinciewet)
Onderdeel A (artikel 80, vijfde lid)
De wijziging van de Gemeente- en Provinciewet naar aanleiding van de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 2009, 169) brengt wijziging in de regeling betreffende de aanwezigheid van gedeputeerden in provinciale staten en hun deelname aan de beraadslagingen (artikel 21 Provinciewet). Verzuimd is de regeling van hun aanwezigheid bij commissievergaderingen en hun deelname aan de beraadslagingen aldaar aan te passen (artikel 80, vijfde lid, van de Provinciewet). Zoals toegezegd wordt hierin met het onderhavige wetsvoorstel alsnog voorzien.2 Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt te verduidelijken dat de oproep tot de commissievergadering uitgaat van het statenlid dat voorzitter is van de desbetreffende commissie, en niet van de commissaris van de Koning. De verwijzing naar het tweede lid van artikel 19 Provinciewet dient hiertoe te vervallen.
Onderdeel B (artikel 182, eerste lid, onderdeel c)
Artikel 182, eerste lid, onder c, van de Provinciewet bevat een verwijzing naar artikel 116, eerste lid, van de Provinciewet. Bij de Wet dualisering provinciebestuur is artikel 116 Provinciewet in die zin aangepast dat dit nog maar uit één lid bestaat. De verwijzing wordt nu hierop aangepast.
Onderdeel C (artikel185a)
Deze wijziging betreft het herstel van een omissie.
Onderdeel D (artikel 228d)
In dit artikel wordt verwezen naar bepalingen die niet meer bestaan. Het artikel kan daarom vervallen.
Onderdeel E (artikel 291)
Artikel 291 is vervallen bij de Wet van 5 maart 2009 tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 2009, 169). Daarbij is verzuimd de bij dit artikel behorende bijlage te laten vervallen. Dat gebeurt thans alsnog.
Artikel XI (Wet financiële voorzieningen privatisering ABP)
Deze wijziging betreft een correctie van een onjuiste verwijzing.
Artikel XII (Wet gemeenschappelijke regelingen)
Onderdeel A (artikel 25, derde lid)
Deze aanhef is aangevuld met de algemene clausule voor delegatie aan commissies: tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Onderdeel B (artikel 26, derde lid)
Artikel 26, derde lid, bevat abusievelijk een verwijzing naar het (eigen) derde lid. Dat wordt nu hersteld.
Onderdeel C (artikel 33, derde lid, 46, derde lid, 50e, derde lid, 57, vierde lid, 66, vierde lid, 79, vierde lid, en 89, vierde lid)
Deze wijzigingen geven uitvoering aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A).
Onderdeel D (artikel 34a, tweede lid, 47a, tweede lid, en 58a, tweede lid)
Bij de wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere regels over uitkeringen uit de algemene fondsen en over specifieke uitkeringen (Stb. 2008, 312) zijn de voorschriften van de artikelen 186 van de Gemeentewet en 190 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing verklaard op openbare lichamen die bij gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten, tussen provincies en tussen gemeenten en provincies zijn ingesteld. Abusievelijk is volstaan met het van overeenkomstige toepassing verklaren van het derde en vierde lid van de genoemde artikelen van de Gemeentewet en de Provinciewet, terwijl daarbij de overige leden van de artikelen hadden moeten worden betrokken. Deze omissie wordt thans hersteld.
Onderdeel E (artikel 103f, derde lid)
De tekst van het artikel is verduidelijkt.
Artikel XIII (Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens)
Onderdelen A, B en C (artikel 123, 125 en 127)
Deze wijzigingen geven uitvoering aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A).
Artikel XIV (Wet op de lijkbezorging)
De Wet op de lijkbezorging is met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd bij de Wet van 12 juni 2009 tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Stb. 320). Op een enkele uitzondering na is de wijzigingswet met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden (Stb. 2009, 501). Gebleken is dat de huidige tekst op onderdelen aanpassing behoeft.
Onderdeel A (artikel 28)
Bij de wijziging is in artikel 28, eerste lid, de minimale periode van uitgifte van een particulier graf bepaald op tien jaar (was twintig jaar). In het zevende lid is abusievelijk de periode van twintig jaar blijven staan. Dat wordt nu hersteld.
Onderdeel B (artikel 32)
Tijdens de plenaire behandeling is bij amendement in artikel 32 de grondslag voor nadere regels uitgebreid, en werden de woorden «en de afstand van de graven onderling» geschrapt (zie Kamerstukken II 2007/08, 30 696, nr. 23). Het Besluit op de lijkbezorging geeft evenwel thans regels omtrent de onderlinge afstand van graven (artikel 5); de geschrapte woorden kunnen dus niet worden gemist. Met instemming van de indiener van het amendement worden deze weer opgenomen. Tevens is de redactie van het artikel geactualiseerd.
Onderdeel C (artikel 32a)
De algemene regel over natrekking geldt ook voor bouwsels waarin zich een graf bevindt, en voor hetgeen in of op een grafkelder is geplaatst. De redactie van artikel 32a is bij nader inzien niet toereikend om ook die situaties te bestrijken. Dat wordt nu hersteld.
Onderdeel D (artikel 81)
Bij de wijziging is artikel 12a, eerste lid, ingevoegd in artikel 81, omdat op basis van de elektronische wettenbestanden was geconcludeerd dat het in de opsomming ontbrak. Artikel 12a bleek evenwel sinds 1 december 1997 al in artikel 81 te (moeten) staan – zie de inwerkingtreding van artikel 126 van de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1997, 553). De wijziging leidde dus formeel tot een dubbele vermelding. Dat wordt nu hersteld.
Onderdeel E (artikel 84a)
De strekking van overgangsartikel 84a was dat de nieuwe regels over verwaarloosde graven niet van toepassing zouden zijn op de rechten die vóór de inwerkingtreding van de wet waren gevestigd. Doordat in dat artikel de datum van 1 januari 2009 is opgenomen, terwijl de wijziging van de Wet op de lijkbezorging eerst per 1 januari 2010 in werking is getreden, worden de jaartallen nu aangepast aan de datum van inwerkingtreding.
Onderdeel F (artikel 84b)
Bij de wijziging is geregeld dat gedurende de periode dat een graf niet mag worden geruimd, artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e en f, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op hetgeen op dat graf is geplaatst. Niet onderkend is evenwel dat, anders dan steeds de bedoeling is geweest, deze bepaling geen betekenis heeft voor grafbedekkingen die voor het tijdstip van haar inwerkingtreding reeds waren geplaatst. De eigendom van die grafbedekking is immers op het moment van plaatsing reeds op de houder van de begraafplaats overgegaan – zie in die zin ook de bijdrage van A.F. Salomons in WPNR 6779 (2008). Om deze natrekking ongedaan te maken, is, gelet op artikel 4 van de Wet algemene bepalingen, een specifieke wettelijke voorziening nodig. Die wordt hierbij voorgesteld. Zij houdt in dat de eigendom van wat op een graf is geplaatst (zie voor de reikwijdte de gewijzigde tekst van artikel 32a) terugkeert naar de oorspronkelijke rechthebbende of naar diens rechtverkrijgenden. Deze overgang geschiedt zonder gevolgen voor het recht van successie; het gaat immers niet om een verkrijging uit het vermogen van de oorspronkelijke rechthebbende. De natrekking wordt niet met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt. Vermeden wordt daardoor dat kosten die zijn gemaakt (bij voorbeeld in verband met de premie voor een aansprakelijkheidsverzekering of terzake van onderhoud aan de grafbedekking) alsnog als onverschuldigd betaald zouden kunnen worden teruggevorderd.
Artikel 84a regelt voorts dat hetgeen op een dergelijke graf is geplaatst, vanaf dat moment onder het regiem van artikel 32a valt. Daarmee is de situatie voor bestaande graven gelijkgetrokken met de graven waarop na 1 januari 2010 grafbedekking is of wordt geplaatst.
Artikel XV (Wet op de Raad van State) en Artikel XVI (Wet houdende wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State)
De wijziging van artikel 5 van de Wet op de Raad van State houdt verband met de wet van 20 maart 2008 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Advocatenwet en andere wetten in verband met het afschaffen van het procuraat in burgerlijke zaken en de invoering van elektronisch berichtenverkeer (Stb. 2008, 100). Deze wetswijziging is ten onrechte niet verwerkt in het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Kamerstukken 30 585).
In artikel 26 van dit voorstel tot wijziging van de Wet op de Raad van State is een regeling opgenomen inzake de openbaarmaking van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur. Deze regeling gaat er ten onrechte vanuit dat op dergelijke voorlichting dient te worden gereageerd in de vorm van een nader rapport.
Met de wijziging in artikel 27c, eerste lid, wordt verduidelijkt dat de vice-president de regeling van de werkzaamheden van de Afdeling advisering vaststelt in zijn hoedanigheid van voorzitter van die afdeling.
De wijziging van artikel 30a, vierde lid, betreft het herstel van een omissie.
Artikel XVII (Wet incomptabiliteiten Staten- Generaal en Europees Parlement)
Ter uitvoering van de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A) is dit artikel vormgegeven als een hardheidsclausule om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid.
Artikel XVIII (Wet op het LSOP en het politieonderwijs)
Deze wijziging geeft uitvoering aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A).
Artikel XIX (Wet Nationale ombudsman)
Deze wijziging betreft het herstel van een omissie.
Artikel XX (Wet NV SDU)
Deze wet is uitgewerkt en kan worden ingetrokken.
Artikel XXI (Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen)
Deze wijziging geeft uitvoering aan de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2005/06, 21 109, nr. A).
Artikel XXII (Wet veiligheidsonderzoeken)
In verband met het bestaan van onduidelijkheid omtrent de vraag in hoeverre artikel 54 Kaderwet dienstplicht (Stb 1997, 139) is verwerkt in artikel 12 van de Wet veiligheidsonderzoeken, wordt artikel 12 opnieuw vastgesteld.
Artikel XXIII (Aanpassingswet veiligheidsregio’s) en artikel XXIV (Waterwet)
Artikel 3.2 van de Invoeringswet Waterwet voorziet in een wijziging van de artikelen 5.29 en 5.30 van de Waterwet als de Wet veiligheidsregio's in werking treedt. Artikel XXIII leidt via artikel XXI, onderdeel B, van de Aanpassingswet veiligheidregio’s tot een nadere aanduiding van het begrip «crisisplannen» in artikel 5.29, tweede lid, Waterwet. Artikel XXI, onderdeel C, van de Aanpassingswet veiligheidregio’s kan vervallen, omdat de beoogde wijziging al is opgenomen in artikel 3.2 van de Invoeringswet Waterwet.
Artikel XXIII zal niet het beoogde effect hebben indien de Aanpassingswet veiligheidregio’s (die 1 april 2010 is gepubliceerd) in werking is getreden voordat het onderhavige wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen en die wet is werking is getreden. Met het oog op die situatie voorziet artikel XXIV rechtstreeks in de beoogde aanvulling in artikel 5.29 Waterwet.
Artikel XXV (Aanpassingswet veiligheidsregio’s) en ARTIKEL XXVI (Wet veiligheidsregio’s)
Abusievelijk kent artikel XXXIII van de Aanpassingswet veiligheidsregio’s verwijzingen met een verouderde nummering van de Wet veiligheidsregio’s. Dit wordt door deze wijziging hersteld. In het wetsvoorstel zijn twee indien-bepalingen opgenomen. Wanneer artikel 8 van de Wet ambulancezorg later in werking treedt dan deze wet, (of op hetzelfde moment), dan zorgt artikel XXV voor tijdige reparatie van de Aanpassingswet veiligheidsregio’s, wat leidt tot de (gerepareerde) beoogde wijzigingen in de Wet veiligheidsregio’s. Indien artikel 8 van de Wet ambulancezorg evenwel eerder in werking treedt dan deze wet, dan wijzigt op dat moment de Wet veiligheidsregio’s op basis van de nog niet gerepareerde tekst van de Aanpassingswet veiligheidregio’s. Formele toepassing van artikel XXXIII van de Aanpassingswet zal overigens leiden tot problemen bij het doorvoeren van de voorgestelde wijzigingen – al blijkt uit artikel XXXIII van de Aanpassingswet veiligheidsregio’s duidelijk wat de bedoeling van de wetgever is geweest: de beoogde wijzigingen kunnen immers uitsluitend worden doorgevoerd in respectievelijk de artikelen 6, 33, 35 en 51, vierde lid, van de Wet veiligheidsregio’s. Materieel zal deze aanpassing dus niet veel problemen opleveren. Niettemin is het gewenst ook formeel de beoogde wijziging van de Wet veiligheidsregio’s te bewerkstelligen. Omdat de Aanpassingswet op dat moment is uitgewerkt en reparatie daarvan dus geen effect heeft op de Wet veiligheidsregio’s, regelt artikel XXVI voor die situatie een rechtstreekse wijziging van de Wet veiligheidsregio’s. Aan die wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 8 van de Wet ambulancezorg. Dit is aanvaardbaar, omdat het slechts het herstel van een kennelijke vergissing betreft. Artikel XXVI heeft dus louter de functie om in de Wet veiligheidsregio’s de wijzigingen te formaliseren die materieel al doorgevoerd zullen zijn vanaf de inwerkingtreding van artikel 8 van de Wet ambulancezorg.
Artikel XXVII
Artikel 49, vierde lid, van de Wet veiligheidsregio's is ontleend aan artikel 10c, vierde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen. Abusievelijk is een zinsnede aan het slot van die bepaling niet overgenomen. Dit wordt hersteld in onderdeel A.
Gebleken is dat een gelijkluidende wijziging van het eerste en tweede lid van (toen) artikel 47 in het voorstel van Wet veiligheidsregio's uitsluitend in het eerste lid is verwerkt (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 117, nr. 7, onderdeel AA). Dit wordt nu hersteld in onderdeel B.
Artikel XXVIII (Uitvoeringswet EGTS-verordening)
Deze wijziging herstelt een foutieve verwijzing.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. M. H. Hirsch Ballin