Ontvangen 21 september 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In deel A, artikel I, vervalt onderdeel YYY.
II
In deel C, vervalt in artikel 1, het vierde lid.
Dit amendement regelt dat het relativiteitsvereiste zoals geïntroduceerd in artikel 8:69a, komt te vervallen. De indiener is van mening dat het introduceren van het relativiteitsvereiste onwenselijk is. Ook de Raad van State is zeer kritisch over de introductie van het relativiteitsvereiste voor het gehele bestuursrecht.
In de eerste plaats is het maar zeer de vraag of de introductie van dit relativiteitsvereiste wel zorgt voor een daadwerkelijke versnelling in het bestuursprocesrecht. Het beroep op «oneigenlijke gronden» komt niet vaak voor en is dus zeker niet een van de belangrijkste redenen voor vertraging in het bestuursprocesrecht. De kern van vele vertragingen ligt bij het trage handelen van de overheid en overheidsorganisaties. Daarnaast zal het lastig zijn voor de rechter om vast te stellen of de geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel wel of niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De vraag is dus of het relativiteitsvereiste in de praktijk hanteerbaar is. Het feit dat de wet als voorwaarde stelt dat men voor bezwaar en beroep «belanghebbende» moet zijn is voldoende. Tenslotte is de indiener principieel van mening dat een besluit in alle opzichten rechtmatig moet zijn. Gebreken aan besluiten en fouten van bestuursorganen moeten getoetst kunnen worden door de rechter. Nut en noodzaak van deze wettelijke beperking zijn onvoldoende aangetoond.
Paulus Jansen