Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2012
Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bericht ik u het volgende.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer een motie aanvaard, waarin de regering wordt verzocht de rechtsprekende taak van de Raad van State elders onder te brengen.1 In het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht op 19 maart 2012 (Kamerstuk 32 450, nr. 17) heb ik toegezegd dat bij de aan uw Kamer toe te zenden reactie op deze motie ook zal worden ingegaan op de organisatorische ontwikkeling van de bestuursrechtspraak in bredere zin. Ik heb daarbij aangegeven dat voor het antwoord op de vraag of wijzigingen dienen te worden aangebracht in de organisatorische vormgeving van de bestuursrechtspraak, toetsstenen zijn of het huidige stelsel problemen oplevert voor de rechtsbescherming van de burger en/of voor de rechtseenheid.2 Vanzelfsprekend is evenzeer van belang dat eventuele wijzigingen niet leiden tot langere doorlooptijden en hogere kosten.
Naar het oordeel van het kabinet levert een beoordeling aan de hand van deze toetsingspunten op dit moment geen indicaties op die noodzaken tot het aanbrengen van fundamentele wijzigingen in de organisatie van de bestuursrechtspraak. Gelet op de demissionaire status is het evenwel niet aan dit kabinet om hierover verdere richtinggevende uitspraken te doen.
De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten