Ontvangen 7 april 2011
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft uitgebracht. Graag beantwoord ik de gestelde vragen en ga ik in op de gemaakte opmerkingen. Ik houd daarbij zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aan. Een aantal vragen wordt geclusterd behandeld. Dit betreft de vragen die door diverse fracties zijn gesteld over de keuze voor een forfaitair bedrag in plaats van een inkomensafhankelijke regeling, de vragen over de kosten van interlandelijke adoptie, de vragen over de uitvoeringskosten van de voorgestelde regeling en de vragen over de positie van niet-Nederlandse adoptiefouders.
ALGEMEEN
De leden van de PvdA-fractie delen het uitgangspunt van de regering dat het handhaven van een zekere tegemoetkoming in de kosten van interlandelijke adoptie wenselijk is. Genoemde leden menen dat ook de zorgverzekeraars de adoptiefouders tegemoet zouden kunnen komen in hun kosten, omdat de zorgverzekeraars ten aanzien van interlandelijk geadopteerden geen bevallings- en kraamkosten behoeven te vergoeden. De leden geven de regering in overweging de zorgverzekeraars hierop te wijzen.
Het doel van deze regeling is om adoptiefouders te compenseren voor de gevolgen van het afschaffen van de fiscale regeling. Voor de afschaffing van de regeling behoefden zorgverzekeraars evenmin bevallings- en kraamkosten te vergoeden. Ik zie dan ook geen reden om de voorgestelde compensatie mede voor rekening van zorgverzekeraars te doen komen.
De leden van de PVV-fractie onderschrijven terecht het belang van inachtneming van uiterste zorgvuldigheid bij interlandelijke adoptie. Genoemde leden vragen of de tegemoetkoming in de kosten van interlandelijke adoptie op grond van deze nieuwe regeling standaard een bedrag van € 3 700 bedraagt. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend, mits aan de in het wetsvoorstel vermelde voorwaarden is voldaan. Alleen als het adoptieproces geheel volgens de in de wet gestelde regels is verlopen, het verzoek tot uitbetaling van de tegemoetkoming tijdig en op de juiste wijze is ingediend en aan het nationaliteitsvereiste van het kind is voldaan, wordt de tegemoetkoming in de kosten verleend.
Op de vragen van de leden van de CDA-fractie, van de SP-fractie en de fractie van D66 over de keuze voor de forfaitaire tegemoetkoming ga ik hierna graag in onder het kopje forfaitair bedrag.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie uiteen te zetten hoe de argumentatie voor een tegemoetkoming in de kosten van interlandelijke adoptie zich verhoudt tot het voorhanden zijnde alternatief van nationale adoptie en vragen zij de regering uiteen te zetten of niet vaker voor een nationale adoptie gekozen kan worden.
Nationale adoptie blijkt in de praktijk hoogst zelden een alternatief voor interlandelijke adoptie. Per jaar worden er minder dan 20 in Nederland geboren kinderen ter adoptie afgestaan. Binnenlandse adoptie vormt daarmee geen reëel alternatief voor interlandelijke adoptie.
De leden van de SGP-fractie vragen, gelet op het onderscheid dat de regeling maakt in binnenlandse adoptie en interlandelijke adoptie, hoeveel kosten mensen moeten maken voor een binnenlandse adoptie. Verderop in het verslag stellen de leden van de PVV-fractie eveneens deze vraag.
De kosten voor een binnenlandse adoptie betreffen het griffierecht en de kosten die een advocaat in rekening brengt voor het voeren van de adoptieprocedure, doorgaans beperkt tot het opstellen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling daarvan ter terechtzitting. Advocaten hanteren verschillende tarieven, doch gemiddeld bedragen deze kosten, inclusief de leges voor diverse benodigde uittreksels uit de burgerlijke stand en de gemeentelijke basisadministratie circa € 1 000 à € 1500. Het verschuldigde griffierecht bedraagt met ingang van 1 november 2010 € 255.
Verder vragen de leden van de SGP-fractie of bij de berekening van het aantal adopties van 1 000 is uitgegaan van alle adopties of alleen de interlandelijke adopties en voorts of dit aantal alleen de sterke adopties betreft en hoeveel sterke adopties er in 2009 en 2010 tot stand zijn gekomen.
Het antwoord luidt dat het aantal van 1 000 alle interlandelijke adopties betreft, dus zowel de zwakke adopties als de sterke adopties. Voor een toelichting op het aantal adopties verwijs ik naar het antwoord hierna.
De leden van de SGP-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen met het oog op de dalende trend in de jaarlijkse aantallen adopties een toelichting op het getal van 1 000 adopties per jaar waarvan ten behoeve van de berekening van het bedrag van de tegemoetkoming is uitgegaan.
Terecht wordt door genoemde leden opgemerkt dat het aantal adopties fluctueert, waarbij zich de afgelopen jaren een daling heeft ingezet. In 1980 werden 1 451 kinderen interlandelijk geadopteerd, begin jaren negentig daalde dit aantal tot rond de 700 per jaar om in 2000 weer te stijgen naar 1192. In 2008 zijn 768 interlandelijke adopties tot stand gekomen, in 2009 bedraagt dit aantal 682 en in 2010 zijn 705 interlandelijke adopties tot stand gekomen. Het aantal interlandelijke adopties is de afgelopen jaren wereldwijd afgenomen. Landen van herkomst slagen er in toenemende mate in om kinderen die niet door hun eigen ouders verzorgd en opgevoed kunnen worden in het eigen land in pleeg- of adoptiegezinnen te plaatsen. Mede gelet op de eerdere schommelingen in de jaren negentig van de vorige eeuw valt evenwel moeilijk te voorspellen of de huidige trend van een dalend aantal interlandelijke adopties zal doorzetten. De voorgestelde compensatieregeling is een zogenoemde open einderegeling, waarin de tegemoetkoming wordt verleend aan alle adoptiefouders die aan de gestelde voorwaarden voldoen. Als het aantal interlandelijke adopties de komende jaren weer zou toenemen, dient er begrotingsdekking te zijn voor het totaalbedrag dat aan tegemoetkomingen zal worden verleend. Wordt een deel van het begrote bedrag van € 4 miljoen niet uitgegeven, dan zal het restant worden toegevoegd aan de algemene middelen.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie de regering inzicht te geven in de hoogte van de uitvoeringskosten. Uiteraard voldoe ik graag aan dit verzoek.
Het Agentschap SZW maakt het mogelijk de aanvraag voor een tegemoetkoming via internet in te dienen met behulp van DigiD. Dit zorgt voor zo min mogelijk administratieve lasten bij de adoptiefouders en minder kosten voor de afhandeling van een subsidieaanvraag bij het Agentschap SZW. Het Agentschap SZW heeft vervolgens toegang tot alle relevante registers om na te gaan of er recht bestaat op een tegemoetkoming. Zo hoeven de adoptiefouders bijvoorbeeld geen uittreksel uit de gemeentelijke basis administratie te verstrekken; het Agentschap SZW zoekt deze informatie zelf op. Om een aanvraag voor een tegemoetkoming af te kunnen handelen, beoordeelt het Agentschap SZW de aanvraag, raadpleegt het de benodigde informatiebronnen zoals het GBA, legt de beslissing vast in een beschikking en zorgt vervolgens voor de betaling aan de adoptiefouders. Het Agentschap SZW verzorgt de afhandeling van eventuele bezwaar- en beroepprocedures. Verder zorgt het Agentschap SZW voor de voorlichting over de tegemoetkoming aan burgers via bijvoorbeeld een website, beantwoordt het telefonische vragen en vragen per e-mail. De gemiddelde uitvoeringskosten die hiermee gemoeid zijn bedragen circa € 300 000 per jaar, exclusief de initiële opstartkosten. Deze raming is gebaseerd op de aanname dat er 1 000 aanvragen per jaar zullen worden ingediend.
Hoogte tegemoetkoming
Voor het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie naar het aantal interlandelijke adopties verwijs ik graag naar het antwoord dat hiervoor reeds is gegeven.
De leden van de VVD-fractie hebben voorts de indruk dat de termijn van drie jaar, waarbinnen de tegemoetkoming moet worden aangevraagd enigszins arbitrair is en vragen waarom niet gekozen is voor een termijn van twee of vier jaar.
Overwogen is een kortere termijn te stellen, doch noodzakelijk acht ik dit niet. Ik meen dat adoptiefouders een voldoende ruime termijn gegeven dient te worden, omdat voorstelbaar is dat zij zich de eerste periode nadat het kind in hun gezin is opgenomen geheel willen richten op deze grote gebeurtenis en bovendien, afhankelijk van de procedure in het land van herkomst, tijd nodig hebben om alle formaliteiten af te handelen om aan de voor de uitbetaling van de tegemoetkoming gestelde voorwaarden te voldoen. Een termijn van drie jaar is voldoende ruim om te mogen verwachten dat adoptiefouders ergens binnen die periode in staat zijn om hun aandacht te richten op het afwikkelen van de formaliteiten die betrekking hebben op de komst van het kind binnen hun gezin. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat adoptiefouders een nog langere termijn nodig hebben om de zakelijke kant van de adoptieprocedure af te ronden, terwijl ik het aan de andere kant wel van belang acht om op een gegeven moment duidelijkheid te kunnen verkrijgen over het aantal vergoedingen die ten aanzien van een bepaald jaar afgeboekt moeten worden.
Kosten van interlandelijke adoptie
In de memorie van toelichting is aangegeven dat de kosten van interlandelijke adoptie variëren van minimaal € 9 000 tot meer dan € 30 000. De leden van de VVD-fractie vragen welke kosten van interlandelijke adoptie ervoor zorgen dat het totaalbedrag zo hoog is. De leden van de PVV-fractie vragen of er een raming van de kosten van interlandelijke adoptie kan worden gegeven en de leden van de CDA-fractie vragen hoe de kosten van interlandelijke adoptie zich verhouden tot de kosten van een nationale adoptie.
De kosten van een interlandelijke adoptie verschillen sterk per land en daarmee per vergunninghouder. De belangrijkste kostenposten van een interlandelijke adoptie betreffen de kosten van de verplichte voorlichtingscursus ad € 900, de kosten die de Nederlandse vergunninghouder maakt om zijn bemiddelingswerkzaamheden te kunnen uitvoeren, kosten die door de vergunninghouder in het land van herkomst moeten worden betaald en de reis- en verblijfkosten die de adoptiefouders moeten maken om het kind op te halen. De kosten die in de landen van herkomst door de vergunninghouder moeten worden betaald en in rekening worden gebracht bij de aspirant-adoptiefouders, lopen sterk uiteen. Zo dient in Hongarije en Sri Lanka ongeveer € 3 500 te worden betaald, in Bolivia ongeveer € 5 500, in Haïti tussen de € 5 000 en de € 10 000 en in de Verenigde Staten tussen de € 25 000 en € 30 000. Dit betekent dat geen uniforme raming van de kosten van een interlandelijke adoptie te geven is. De kosten van een nationale adoptie betreffen de kosten van de gerechtelijke procedure, zijnde advocaatkosten en griffierecht. Voor de desbetreffende bedragen zij verwezen naar hetgeen hierover in antwoord op vragen van de leden van de SGP-fractie en de PVV-fractie is vermeld.
De leden van de SGP-fractie vragen wat er concreet wordt gedaan aan het beheersbaar houden van de kosten die ten aanzien van interlandelijke adoptie in Nederland gemaakt moeten worden en of er iets wordt gedaan aan het bevorderen van de verlaging van de kosten in het buitenland.
Van overheidswege wordt in die zin beleid gevoerd inzake het beheersen van de kosten voor de procedure van bemiddeling door vergunninghouders dat uitgangspunt is dat een vergunninghouder geen onevenredig hoge kosten betaalt voor in verband met zijn bemiddeling verleende diensten. Het toezicht daarop geschiedt door middel van controle op het jaarverslag en de staat van baten en lasten van de vergunninghouders.
De leden van de PVV-fractie vragen welke kosten van interlandelijke adoptie precies worden vergoed en hoe het bedrag van € 3 700 is opgebouwd. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de door de regering gemaakte keuze is ingegeven door budgettaire overwegingen, waarbij het bedrag dat gemoeid was met de afschaffing van de buitengewone uitgavenregeling, na aftrek van de uitvoeringskosten, wordt verdeeld onder betrokkenen. Voorts vragen deze leden of overwogen is de vergoeding te laten vervallen en op grond van welke argumenten adoptiefouders financieel tegemoet gekomen worden. De leden van de D66-fractie vragen de regering uiteen te zetten op welke wijze het bedrag van de tegemoetkoming gerelateerd is aan de werkelijke kosten.
De regeling betreft geen vergoeding van alle kosten van interlandelijke adoptie, doch een tegemoetkoming in die kosten. Hoeveel kosten aspirant-adoptiefouders ten behoeve van het door hen te adopteren kind precies maken is mede afhankelijk van het land van herkomst waarin het kind geadopteerd wordt. Het bedrag van € 3 700 is het gemiddelde bedrag dat in de fiscale regeling aan fiscaal voordeel werd behaald, gebaseerd op het gemiddelde aantal adopties in de afgelopen jaren. Van dit totaalbedrag van € 4 miljoen zijn de uitvoeringskosten, die zijn begroot op circa € 300 000 afgetrokken, waarna per voltooide interlandelijke adoptie een bedrag ad. € 3 700 beschikbaar is. Voor een inzicht in de hoogte van de uitvoeringskosten verwijs ik graag naar de antwoorden op dezelfde vraag die werd gesteld door de leden van de SGP-fractie onder Algemeen.
Ten aanzien van de vraag of overwogen is de vergoeding te laten vervallen, luidt het antwoord bevestigend. Het lid der Kamer Van der Vlies (SGP) diende hierop een motie in, waarin de regering verzocht werd van het afschaffen van de aftrek van adoptiekosten af te zien, dan wel hiervoor een gelijkwaardig alternatief te bieden (Kamerstukken II 2007/09, 31 200, nr. 50). De motie is vervolgens aangehouden (Handelingen II 2007/08, nr. 8, p. 519), waarna aan de Tweede Kamer is bericht dat door de toenmalige Minister van Justitie een regeling werd voorbereid (Kamerstukken II 2007/08, 29 689, nr. 202).
Op de vraag van de leden van de CDA-fractie welke argumenten er zijn om adoptiefouders financieel tegemoet te komen antwoord ik begrip te hebben voor de wens van mensen om zich beschikbaar te stellen voor het ter adoptie opnemen van een buitenlands kind. Aspirant-adoptiefouders zijn in verreweg de meeste gevallen ongewenst kinderloos. Interlandelijke adoptie biedt deze mensen de mogelijkheid om hun kinderwens te realiseren. Ik onderschrijf hetgeen de Commissie Kalsbeek in haar rapport heeft verwoord dat interlandelijke adoptie geen kinderbeschermingsmaatregel is. Interlandelijke adoptie biedt veeleer aan kinderen die in het land van herkomst niet door hun eigen ouders verzorgd en opgevoed kunnen worden en voor wie kennelijk ook geen ander geschikt alternatief in de vorm van nationale adoptie of pleegzorg beschikbaar is, de mogelijkheid om in Nederland in gezinsverband op te groeien. Om dat te kunnen bewerkstelligen wordt er van adoptiefouders bijzonder veel gevraagd, waaronder het betalen van de aanzienlijke kosten die interlandelijke adoptie met zich brengen. Ik acht het passend om ten aanzien van deze inspanningen uit te gaan van enige solidariteit van ons allen, hetgeen tot uitdrukking komt in de voorgestelde tegemoetkoming in de kosten.
Forfaitair bedrag
De leden van de CDA-fractie, de SP-fractie en de D66-fractie maken op diverse plaatsen in het verslag opmerkingen over de keuze voor een forfaitair bedrag in plaats van een inkomensafhankelijke regeling en vragen de regering die keuze nader toe te lichten. De leden van de CDA-fractie vragen in dit verband nog of enig inzicht kan worden gegeven in de gemiddelde inkomenspositie van adoptiefouders en waarom geen onderscheid is gemaakt naar de aard van de gemaakte kosten.
Gekozen is voor een tegemoetkoming in de kosten in de vorm van een forfaitair bedrag voor alle adoptiefouders die aan de in de regeling gestelde eisen voldoen. De regeling is hiermee eenvoudig uit te voeren met zeer beperkte administratieve lasten voor de adoptiefouders. De afgeschafte fiscale regeling maakte onderdeel uit van de aftrekregeling van buitengewone uitgaven. Het bedrag van de teruggave was, zoals inherent aan een fiscale regeling, afhankelijk van de individuele omstandigheden van de adoptiefouder die door de aftrek van buitengewone uitgaven in aanmerking kwam voor belastingteruggave. Adoptiefouders die geen inkomsten in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoten, hadden geen baat bij de aftrek van buitengewone uitgaven. Adoptiefouders die naast adoptiekosten nog andere buitengewone uitgaven konden aftrekken, konden met het totaal van de uitgaven doorgaans de drempel bereiken, terwijl het ook kon voorkomen dat adoptiefouders die geen andere bijzondere uitgaven dan adoptiekosten hadden gedaan en bij wie die adoptiekosten zich over meerdere jaren uitstrekten, zich bij elke aangifte opnieuw geconfronteerd zagen met de drempel waar beneden de kosten niet aftrekbaar waren. Het fiscale voordeel kon hierdoor per adoptiefouder sterk verschillen, hetgeen als onrechtvaardig kon worden ervaren.
Indien in plaats van een forfaitair bedrag gekozen zou zijn voor een inkomensafhankelijke regeling naar draagkracht, zouden de kosten en administratieve lasten, verbonden aan de uitvoering van de regeling sterk stijgen. In de eerste plaats zou het aantal handelingen die in het kader van de uitvoering zouden moeten worden verricht toenemen, omdat op dit moment geen inzicht bestaat in de hoogte van de inkomens van de adoptiefouders. De adoptiefouders zouden derhalve bij de aanvraag van de tegemoetkoming loonstroken, werkgeversverklaringen of jaaropgaven dienen over te leggen. Jaaropgaven hebben altijd betrekking op het voorgaande jaar, terwijl werkgeversverklaringen zien op toekomstig inkomen. Een andere optie zou zijn om de gegevens via DigiD uit te vragen. De regeling zou evenwel fraudegevoeliger worden, omdat adoptiefouders in geval van meerdere inkomensbronnen mogelijk een deel van hun inkomen zouden kunnen verzwijgen. De extra uitvoeringskosten van het Agentschap SZW zouden betrekking hebben op handelingen met betrekking tot de informatiestromen, omdat handmatig zal moeten worden getoetst of de aanvraag compleet is, de inkomensgegevens moeten worden overgenomen en de hoogte van de tegemoetkoming moet worden vastgesteld. Vervolgens kan er bezwaar worden gemaakt tegen de beschikking, met als extra grond dat de hoogte van het inkomen volgens de aanvrager onjuist is vastgesteld.
De inkomensgegevens van de adoptiefouders kunnen ook worden verkregen bij de Belastingdienst. Het rechtstreeks bij de Belastingdienst betrekken van informatie over het inkomen leidt er echter niet toe dat inkomens kunnen worden geverifieerd van personen die niet aangifteplichtig zijn. Nadeel van rechtstreeks gebruik van de gegevens van de Belastingdienst is voorts dat het vaststellen van het inkomen van de adoptiefouders mogelijk is tot drie jaar na afloop van het fiscale jaar, waarna nog bezwaar tegen of herziening van het vastgestelde inkomen kan geschieden. Een ander nadeel is dat het ijken van het inkomen niet mogelijk is op basis van het actuele inkomen.
Indien inkomensgegevens betrokken worden in behandeling van de aanvraag, heeft het Agentschap SZW aangegeven het raadzaam te vinden de uitvoering te beleggen bij een organisatie die ervaring heeft met de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen. Het Agentschap SZW is in een vroeg stadium betrokken bij de voorbereiding van de uitvoering van de regeling en heeft zo de nodige expertise kunnen ontwikkelen en daarvoor reeds kosten gemaakt. Indien een andere uitvoeringsorganisatie geselecteerd moet worden die niet voorbereid is op de uitvoering, kan dit leiden tot een latere termijn waarbinnen kan worden overgegaan tot uitvoering en zo mogelijk kosten om expertise op te bouwen.
Het Agentschap SZW heeft de (grove) schatting gemaakt dat, gezien de extra handelingen, de uitvoering van een inkomensafhankelijke regeling op circa € 900 000 wordt geraamd, uitgaande van de behandeling van 1 000 aanvragen. Hiermee bedragen de kosten voor het behandelen van één aanvraag € 900 en dat is derhalve € 600 meer dan de kosten in geval van een forfaitair bedrag, welk bedrag vervolgens in mindering zou moeten worden gebracht op het bedrag van de tegemoetkoming.
Hetzelfde geldt indien onderscheid gemaakt zou worden naar de aard van de gemaakte kosten. De adoptiefouders zouden in dat geval ten aanzien van de gemaakte kosten bewijsstukken dienen over te leggen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de aanvraag van de tegemoetkoming niet digitaal zou kunnen worden ingediend en in verband met de noodzakelijke controle van de overgelegde stukken tot hogere uitvoeringskosten leiden. Aangezien de kosten die aspirant-adoptiefouders hebben moeten maken ten behoeve van de opname van het buitenlandse kind het bedrag van de tegemoetkoming van € 3 700 altijd zullen overschrijden, acht ik het beter om deze meerkosten ten goede van de adoptiefouders te laten komen.
Advies Commissie Kalsbeek
De leden van de VVD-fractie vragen in navolging van de Commissie Kalsbeek of de regering interlandelijke adoptie in Europees verband aan de orde wil stellen om, waar mogelijk te komen tot een gemeenschappelijke visie daarop.
Nederland heeft in het kader van de totstandkoming van het zogenoemde Stockholmprogramma aangegeven de EU te ondersteunen in haar inzet om in multilateraal verband de toetreding van derde staten tot de Haagse verdragen voor internationaal privaatrecht, inclusief het Haagse Adoptieverdrag te bevorderen. In het Stockholmprogramma en het actieplan daartoe zijn uiteindelijk geen specifieke voorstellen opgenomen aangaande interlandelijke adoptie. Met de toetreding tot het verdrag van de Raad van Europa inzake interlandelijke adoptie, dat ter goedkeuring bij uw Kamer voorligt, wil Nederland in Europees verband ook een signaal afgeven omtrent de inzake de adoptie van kinderen wenselijke standaard, en dan met name de mogelijkheid voor paren die niet gehuwd zijn en paren van hetzelfde geslacht om een kind te kunnen adopteren. Ook heeft Nederland het initiatief genomen om te komen tot een betere informatie-uitwisseling en uitwisseling van best practises op het terrein van interlandelijke adoptie in Europees verband. Daarnaast is Nederland in het voorjaar van 2010 gastheer geweest van de informele conferentie Europese Centrale autoriteiten voor interlandelijke adoptie. Nederland zal de komende tijd voortgaan met het waar mogelijk in Europees verband aan de orde stellen van interlandelijke adoptie.
De leden van de PvdA-fractie menen dat de hoogte van de tegemoetkoming ad € 3 700 in vergelijking met die in landen zoals Noorwegen en Denemarken niet hoog is en zij vragen de regering naar de hoogte van tegemoetkomingen in ons omringende Europese landen, zoals Duitsland, Engeland en Frankrijk.
Een vergelijking in de hoogte van een tegemoetkoming in de kosten van interlandelijke adoptie met de ons omringende landen als België, Duitsland, Frankrijk en Engeland is niet mogelijk, aangezien deze landen geen tegemoetkoming in deze kosten kennen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening van de Commissie Kalsbeek deelt dat de betaling van het bedrag van € 900 voor de verplichte voorlichtingscursus in het licht van de bestaande wachtlijst een geschikte drempel vormt, die zou verdwijnen als potentiële adoptiefouders reeds in deze fase van de adoptieprocedure zouden worden gecompenseerd. Voorts vragen genoemde leden of de regering erkent dat op deze wijze aspirant-adoptiefouders niet worden geselecteerd op hun capaciteit als ouder, maar op hun inkomen en vermogen en zo ja, of de regering dit een goede zaak acht.
Uitgangspunt van het Haags adoptieverdrag en van de nationale wet- en regelgeving is dat geschikte adoptiefouders gevonden worden voor een kind dat volgens de bevoegde autoriteiten in zijn land van herkomst adoptabel is. Aspirant-adoptiefouders die interlandelijk een kind willen adopteren, zien zich geplaatst voor een zeer zware taak. Vaak zijn deze kinderen verwaarloosd of hebben andere nare ervaringen opgedaan en regelmatig blijkt later dat zij als gevolg daarvan beschadigd zijn. Van adoptiefouders wordt derhalve in de verzorging en opvoeding veel gevraagd. Bij de beoordeling of aspirant-adoptiefouders geschikt zijn om een buitenlands kind te verzorgen en op te voeden, is de motivatie om de zware taak op zich te nemen dan ook van groot belang. De praktijk leert dat sommige aspirant-adoptiefouders in een opwelling besluiten om een beginseltoestemming aan te vragen om zich pas daarna te verdiepen in alle voetangels en klemmen die aan het opnemen van een buitenlands kind ter adoptie verbonden zijn. Deze aspirant-adoptiefouders komen ook pas in die fase tot de ontdekking dat er forse kosten verbonden zijn aan de interlandelijke adoptie van een kind. Er is voor zover mij bekend geen onderzoek gedaan naar de beweegredenen van aspirant-adoptiefouders om zich reeds in de periode die voorafgaat aan de voorlichtingscursus terug te trekken uit de procedure. Het gegeven dat duidelijk wordt dat sommige aspirant-adoptiefouders de procedure niet verder willen vervolgen blijkt op het moment dat zij de bij hen in rekening gebrachte € 900 niet voldoen en derhalve niet in aanmerking komen voor de voorlichtingscursus, wil niet zeggen dat zij het bedrag van € 900 niet kunnen betalen. Ik deel dan ook niet de mening van de PvdA-fractie dat aspirant-adoptiefouders niet geselecteerd worden op hun capaciteit als ouder, maar op hun inkomen en vermogen. Bij de beoordeling van de geschiktheid van aspirant-adoptiefouders speelt het inkomen geen rol.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe vaak sprake is van een zwakke adoptie en hoe vaak een zwakke adoptie wordt omgezet in een sterke adoptie. De leden van de PVV-fractie vragen of het juist is dat als een zwakke adoptie niet wordt omgezet in een sterke adoptie, er geen ruimte voor tegemoetkoming in de kosten is.
De landen van waaruit in Nederland interlandelijk kinderen worden geadopteerd en die de zwakke adoptievorm kennen zijn Haïti, Kongo, Ethiopië, Lesotho en Rwanda. In 2008 zijn uit deze landen 166 kinderen geadopteerd in de zwakke vorm. In 2009 bedroeg het aantal zwakke adopties 130. Voor al deze adopties geldt dat om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming de zwakke adoptie moet worden omgezet in een sterke adoptie. Hiervoor is nodig dat de benodigde toestemming voor de adoptie gericht is op de sterke adoptie. De vergunninghouder, die er ingevolge art. 11 Uitvoeringswet Haags adoptieverdrag 1993 op toe dient te zien dat het verzoek tot omzetting wordt ingediend, houdt er in zijn bemiddelingswerkzaamheden rekening mee dat de toestemming mede de sterke adoptie omvat. Ook in geval van deelbemiddeling in de zin van art. 7a Wobka in landen die de zwakke adoptie kennen, wordt door de centrale autoriteit standaard als voorwaarde gesteld dat de toestemmingen voor de adoptie gericht dienen te zijn op de sterke vorm. Het is mij niet gebleken dat in geval van een adoptie die geheel volgens de in de Wobka gestelde regels is verlopen, het niet mogelijk was om de zwakke adoptie om te zetten in een sterke adoptie en het kind daardoor de Nederlandse nationaliteit niet kon verkrijgen. Ik zie dan ook geen reden om niet vast te houden aan het vereiste dat om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming, naast de andere vereisten, aan het nationaliteitsvereiste dient te zijn voldaan.
Niet-Nederlandse adoptiefouders
De leden van de PVV-fractie vragen of adoptiefouders die geen van beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten, maar wel hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. De leden van de D66-fractie vragen de regering te beargumenteren waarom niet-Nederlandse adoptiefouders in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.
Ook aspirant-adoptiefouders die geen van beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten dienen, als zij in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben en interlandelijk een kind willen adopteren, te voldoen aan de in de Wobka neergelegde regels. Als blijkt dat deze aspirant-adoptiefouders geschikt zijn bevonden om een kind te adopteren en daadwerkelijk een adoptie tot stand komt, is er geen rechtvaardiging voor te geven om hen niet in aanmerking te laten komen voor de tegemoetkoming in de kosten. Ten aanzien van de voorwaarden waaraan voldaan dient te zijn om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming in de kosten geldt in deze situatie dat, aangezien het kind aan hen de Nederlandse nationaliteit niet kan ontlenen, het kind de nationaliteit van ten minste een van de adoptiefouders moet hebben verkregen. Met het in deze situatie achterwege laten van de eis dat het kind de Nederlandse nationaliteit moet hebben wordt aangesloten bij bijvoorbeeld de Algemene kinderbijslagwet.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie welke mogelijkheden er zijn voor niet-Nederlandse aspirant-adoptiefouders om een Nederlands kind te adopteren.
Ook al is het niet geheel onmogelijk voor niet-Nederlandse aspirant-adoptiefouders om een Nederlands kind te adopteren, blijkt dit in de praktijk niet voor te komen. Er worden in Nederland jaarlijks minder dan 20 kinderen voor binnenlandse adoptie afgestaan. Bureau jeugdzorg verricht in samenwerking met de raad voor de kinderbescherming de matching van het kind met geschikte aspirant-adoptiefouders. Vanzelfsprekend staat hierbij het belang van het kind voorop en wordt voorts zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de afstandouders. Het kind heeft belang bij het indien mogelijk behouden van contact met zijn biologische ouders en eventuele familie, alsmede met het opgroeien in Nederland. Gelet op het geringe aantal Nederlandse kinderen dat jaarlijks ter adoptie wordt afgestaan en het grote aantal Nederlandse aspirant-adoptiefouders die beschikbaar zijn om een Nederlands kind ter adoptie op te nemen, is er geen reden om een Nederlands kind ter adoptie toe te wijzen aan niet-Nederlandse aspirant-adoptiefouders.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering inzicht te geven in het aantal kinderen dat als gevolg van adoptie stateloos wordt.
Voor zover bekend is het nog nimmer voorgekomen dat een in het kader van interlandelijke adoptie in Nederland opgenomen kind daadwerkelijk stateloos is geraakt. De omzetting van een zwakke in een sterke adoptie, waardoor het kind doorgaans de nationaliteit van de adoptiefouders verwerft, is een onderdeel van de adoptieprocedure (art. 11 Uitvoeringswet Haags Adoptieverdrag 1993). Het is in het belang van het kind dat de adoptieprocedure geheel wordt afgerond en om die reden is de omzetting onderdeel van de voorwaarden voor de tegemoetkoming.
Administratieve lasten en regeldruk
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel hoger de administratieve lasten zouden zijn indien gekozen zou zijn voor een inkomensafhankelijke regeling. Voor het antwoord op die vraag verwijs ik graag naar het hiervoor gegeven antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie, de D66-fractie en de CDA-fractie over de keuze voor een forfaitair bedrag.
ARTIKELEN
Artikel I, onderdeel B, artikel 9a
De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een termijn van drie jaar nadat het kind is geadopteerd waarbinnen het verzoek tot uitbetaling van de tegemoetkoming moet worden ingediend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op dezelfde vraag van de leden VVD-fractie in het onderdeel Hoogte tegemoetkoming.
De leden van de SGP-fractie vragen duidelijkheid over het precieze ijkpunt voor de toepasselijkheid van het voorgestelde artikel 9a, waarin het moment van de adoptie als ijkpunt is gekozen. Daarbij vragen de leden tevens welk ijkpunt gold onder de oude regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en of beide regelingen naadloos op elkaar aansluiten. Voorts vragen de leden of ook aanspraak op de tegemoetkoming gemaakt kan worden in geval van een zwakke adoptie.
In de tot 1 januari 2009 geldende fiscale regeling konden de uitgaven in verband met interlandelijke adoptie worden afgetrokken in het jaar dat zij waren gemaakt. Voor de reis- en verblijfkosten gold dat deze niet eerder in aanmerking werden genomen dan nadat de beginseltoestemming of toestemming tot opneming van het kind in het gezin was verleend. In de situatie dat geen beginseltoestemming of toestemming tot opneming van het kind in het gezin was verleend, werden de reis- en verblijfskosten in aanmerking genomen nadat de rechterlijke beslissing waarbij het adoptieverzoek is toegewezen kracht van gewijsde had verkregen. In de voorgestelde regeling is ervoor gekozen de aanspraak op de tegemoetkoming te doen ontstaan nadat de adoptieprocedure geheel is afgerond. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming dient een eventuele zwakke adoptie te zijn omgezet in een sterke adoptie.
Artikel II
De leden van de PVV-fractie vragen of adoptiefouders die voor 1 januari 2009 een kind hebben geadopteerd en, zo begrijp ik de vraag, in de jaren dat zij de voor aftrek in aanmerking komende uitgaven deden bij de aangiftes inkomstenbelasting geen adoptiekosten hebben afgetrokken nog in aanmerking komen voor de fiscale regeling.
De fiscale regeling gold tot 1 januari 2009. Adoptiefouders die voor 1 januari 2009 een kind hebben geadopteerd, hebben geen recht op de tegemoetkoming, maar kunnen deze kosten alsnog in aftrek brengen. Dat kan ook als de aanslag inkomstenbelasting reeds is opgelegd. Die mogelijkheid is er gedurende vijf jaar na afloop van het desbetreffende belastingjaar.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven