Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 18 februari 2010 en het nader rapport d.d. 30 juni 2010, aangeboden aan de Koningin door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 27 november 2009, no. 09.003343, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 20..), met memorie van toelichting.
Het voorstel vervangt de huidige Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen. Het beoogt een duidelijk en eenvormig wettelijk kader te bieden voor het aanbesteden van overheidsopdrachten voor het uitvoeren van werken, het leveren van producten en het verrichten van diensten.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over onder meer de naleving van aanbestedingsverplichtingen en over de regels voor opdrachten zonder EU-dimensie. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Alvorens de opmerkingen van de Raad weer te geven, wordt eerst de voorgeschiedenis van het voorstel geschetst.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 november 2009, nr. 09.003343, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 februari 2010, nr. W10.09.0490/III, bied ik U hierbij aan.
Het huidige aanbestedingsrecht is neergelegd in de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen en de daarop gebaseerde lagere regels. De Raamwet biedt niet veel meer dan een delegatiegrondslag voor de implementatie van de belangrijkste EU-richtlijnen inzake aanbesteden (hierna: EU-aanbestedingsrichtlijnen), richtlijn 2004/18/EG (werken, leveringen en diensten) en richtlijn 2004/17/EG (speciale sectoren).2 Deze implementatie heeft plaatsgevonden in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (BAO) en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren (BASS), en is voor de EU-rechtsbeschermingsrichtlijnen3 voorzien in het wetsvoorstel implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (Wira), dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen.4
Een belangrijke aanleiding om te komen tot nieuwe aanbestedingswetgeving is gelegen in het rapport naar aanleiding van de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid.5 Daarin werd onder andere geconcludeerd dat de bestaande regelgeving weinig transparant is en daardoor de kans op onregelmatigheden vergroot, dat aanbestedingsreglementen (tot stand gekomen op basis van initiatieven van aanbestedende diensten) verankering in de aanbestedingswetgeving ontberen en aldus onvoldoende waarborg bieden dat de aanbestedingsverplichtingen worden nageleefd, alsmede dat deze problemen worden vergroot door het gebrek aan toezicht op de naleving.6 Een aanbeveling van de enquêtecommissie was dan ook om te komen tot een coherent en transparant wettelijk kader op het terrein van aanbestedingen.7 In de kabinetsreactie op het rapport is de vorming van een dwingend uniform aanbestedingskader voor alle aanbestedingen en alle aanbestedende diensten toegezegd.8
In 2006 is een wetsvoorstel ingediend voor een nieuwe aanbestedingswet om onder andere de toegankelijkheid van de aanbestedingsregelgeving te vergroten, versnippering en verkokering tegen te gaan, administratieve lasten te verminderen, het stellen van disproportionele eisen tegen te gaan en de naleving te verbeteren.
De Raad kwam in zijn advies over dat wetsvoorstel tot de conclusie dat die doelstellingen onvoldoende werden bereikt. Het wetsvoorstel voorzag in hoofdzaak in een delegatiegrondslag voor de hernieuwde implementatie van EU-aanbestedingsrichtlijnen. De Raad concludeerde dat het wetsvoorstel geen volledig aanbestedingskader bevatte en in wezen geen wijziging bracht in de bestaande versnipperde regelgeving.9
Het in 2006 ingediende wetsvoorstel is in juli 2008 door de Eerste Kamer verworpen. Het voornaamste kritiekpunt dat door alle partijen werd gedeeld, betrof het feit dat de wet inhoudelijk niets regelde en slechts grondslagen bood voor regeling bij algemene maatregel van bestuur (amvb). Daarnaast werden door verschillende partijen vraagtekens geplaatst bij de toegankelijkheid en de handhaafbaarheid van de regels, de hoogte van de aanbestedingsdrempels alsmede bij de gebrekkige rechtsbescherming van potentiële inschrijvers.10
In april 2009 is een voorontwerp voor een nieuw voorstel gepubliceerd. In dit voorstel zijn het BAO en het BASS geïncorporeerd. Voor de hoogte van de aanbestedingsdrempels is aangesloten bij de EU-aanbestedingsrichtlijnen. Tevens worden in het voorstel de EU-rechtsbeschermingsrichtlijnen (waarvan de omzetting vooralsnog is voorzien in een afzonderlijk wetsvoorstel, Wira) geïmplementeerd. Daarmee is tegemoetgekomen aan de meeste kritiekpunten van de Eerste Kamer. Ligt nu de vraag voor of het wetsvoorstel voldoende duidelijke regels biedt, zodat de toegankelijkheid en de handhaafbaarheid van de aanbestedingswetgeving verbeterd worden. In de volgende punten gaat de Raad op deze vraag in.
Het wetsvoorstel beoogt een duidelijk en eenvormig kader te bieden voor aanbesteden. Het is erop gericht dat de overheid op een transparante en effectieve manier inkoopt tegen de beste prijs-kwaliteitverhouding, waarbij ondernemers een goede en eerlijke kans maken op een opdracht, aldus de toelichting.11
Het wetsvoorstel bevat ter verwezenlijking van die doelstellingen een hernieuwde implementatie van de Europese aanbestedingsrichtlijnen, ter bevordering van de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en naleving van het aanbestedingsrecht. Voorts zijn maatregelen opgenomen die de totstandkoming van optimale concurrentie bevorderen, de lasten van het aanbesteden verminderen, de aanbestedingspraktijk waar nodig uniformeren en de klachtbehandeling vergemakkelijken.
Het wetsvoorstel werkt in de kern met twee soorten overheidsopdrachten:
1°. Opdrachten met EU-dimensie.
Dit zijn opdrachten die ingevolge de EU-aanbestedingsrichtlijnen of de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU (HvJEU) aan een aanbestedingsverplichting zijn onderworpen.
De EU-aanbestedingsrichtlijnen zijn van toepassing op opdrachten boven de in de richtlijnen genoemde drempelbedragen. Zij moeten met inachtneming van deze richtlijnen worden aanbesteed. Het voorstel herimplementeert deze richtlijnen in de hoofdstukken 2 en 3. Voorts moeten bij de aanbesteding van deze opdrachten de beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit in acht worden genomen (hoofdstuk 1 van het voorstel).
Opdrachten waarop de EU-aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn, maar die wel «een duidelijk grensoverschrijdend belang» hebben, moeten met inachtneming van de in de jurisprudentie van het HvJEU) geformuleerde beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit worden aanbesteed. Op deze categorie opdrachten zijn aldus wél de in hoofdstuk 1 genoemde beginselen van toepassing, maar niet de in de hoofdstukken 2 en 3 van het voorstel gegeven voorschriften.
2°. Opdrachten zonder EU-dimensie.
Op deze opdrachten zijn de EU-aanbestedingsrichtlijnen noch de uit de jurisprudentie van het HvJEU voortvloeiende beginselen van toepassing. Het voorstel kiest er desalniettemin voor ook ter zake van deze categorie opdrachten de beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit van toepassing te verklaren (spontane harmonisatie), maar alleen wanneer aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven ervoor kiezen een aankondiging bekend te maken (dat wil zeggen een openbare aanbestedingsprocedure te volgen), of wanneer zij kiezen voor een meervoudige onderhandse procedure (dat wil zeggen een beperkt aantal ondernemers uitnodigen om een inschrijving in te dienen). Indien zij kiezen voor het volgen van een enkelvoudige onderhandse procedure (dat wil zeggen slechts één ondernemer benaderen), is de wet niet van toepassing. Er gelden dan EU-voorschriften noch EU-beginselen.
Voor opdrachten waarvoor de hoofdstukken 2 en 3 van het voorstel niet gelden, maar waarop hoofdstuk 1 wel van toepassing is, is geregeld dat (wanneer is gekozen voor een openbare aankondiging, of geschiktheidseisen of uitsluitingsgronden worden gesteld) gebruik moet worden gemaakt van het elektronische systeem voor aanbesteden (TenderNed) en van standaardformulieren (uniforme eigen verklaring).12
Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel is de bevordering van de naleving van de aanbestedingsverplichtingen voor opdrachten met een EU-dimensie.13 Uit de laatste nalevingsmeting (over het jaar 2006) komt het volgende beeld naar voren.14 Over het algemeen bezien, is de naleving van de aanbestedingsverplichtingen voor opdrachten waarop de EU-aanbestedingsrichtlijnen van toepassing zijn, sinds de nalevingsmeting over 2002 verbeterd.15 Bij werken is het nalevingspercentage hoog (zelfs bijna 100%16), waarbij kleinere gemeenten en academische ziekenhuizen wel enigszins achterblijven. Bij leveringen en diensten zijn de nalevingspercentages aanmerkelijk lager, variërend van ruim 70% bij de rijksoverheid tot net iets meer dan 10% bij hogescholen. Kleine en middelgrote gemeenten, waterschappen, academische ziekenhuizen, universiteiten, hogescholen en politieregio's scoren op veel punten bij leveringen en diensten minder dan 50%. De praktijk laat dus ten opzichte van 2002 wel een verbetering zien, maar de opmerking in de toelichting dat «nog verdere verbetering mogelijk is", lijkt terecht.17
Onduidelijk is echter op welke wijze een verbeterde naleving met het wetsvoorstel gaat worden bereikt.
Ten eerste geeft de toelichting geen degelijke analyse van de oorzaken van de slechte naleving van de EU-aanbestedingsverplichtingen voor opdrachten voor leveringen en diensten, alsmede voor opdrachten onder de EU-aanbestedingsdrempels maar met een EU-dimensie. Slechte naleving kan aan verschillende factoren te wijten zijn. Zo kunnen de regels onduidelijk of weinig kenbaar zijn, of kunnen de verplichtingen als nodeloos formaliserend worden gezien (veel papier, veel kosten, weinig rendement) en kan het gevoel ontstaan dat middel tot doel is verheven. Slechte naleving kan ook het gevolg zijn van onvoldoende toezicht of een lage nalevingsbereidheid bij de normadressaten. Zolang een degelijke analyse van de slechte naleving van de EU-aanbestedingsrichtlijnen ontbreekt, kan niet goed beoordeeld worden of het wetsvoorstel de juiste instrumenten biedt om die naleving te verbeteren.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel, voor het geval mocht blijken dat de slechte naleving het gevolg is van een gebrek aan duidelijke regels, niet voor alle EU-aanbestedingsplichtige opdrachten procedurele regels. Weliswaar geeft het voorstel specifieke procedurele voorschriften voor de aanbesteding van opdrachten die binnen de werkingssfeer van de EU-aanbestedingsrichtlijnen vallen (hoofdstukken 2 en 3 van het wetsvoorstel), maar deze voorschriften ontbreken voor opdrachten waarop de EU-aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn, maar die wel een EU-dimensie hebben. Voor deze opdrachten gelden (enkel) de algemene beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit (hoofdstuk 1 van het wetsvoorstel). Als beoogd wordt met het wetsvoorstel tevens een (procedureel) aanbestedingskader te bieden voor deze opdrachten, dan is het de Raad niet duidelijk hoe de doelstelling van duidelijke regels voor opdrachten waarop de aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn maar die wel een EU-dimensie hebben, louter via het neerleggen van deze beginselen bereikt worden.
De Raad beveelt aan de toelichting in het licht van het bovenstaande aan te vullen en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.
Naar de mening van de Raad van State is het onduidelijk op welke wijze met het wetsvoorstel een verbeterde naleving van de aanbestedingsverplichtingen met een Europese dimensie gaat worden bereikt. Daartoe stelt de Raad een tweetal punten aan de orde, te weten het ontbreken van een degelijke analyse van de oorzaken van de slechte naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen in de memorie van toelichting en het ontbreken van procedurele regels voor opdrachten waarop de aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn maar die wel een Europese dimensie hebben.
Naar aanleiding van het advies van de Raad is een nieuwe paragraaf 3.7 ingevoegd en zijn paragraaf 4.1 en paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting aangepast. Zoals aldaar wordt uiteengezet zijn er verschillende oorzaken aan te wijzen voor het gebrek aan naleving van de aanbestedingsregels. Een belangrijke oorzaak is dat de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet geïmplementeerd zijn op een wijze die voor de aanbestedingspraktijk goed werkbaar is. Met het oog op de korte implementatietermijn zijn de Europese aanbestedingsrichtlijnen indertijd geïmplementeerd op basis van de Raamwet EEG-voorschriften in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (hierna: Bao) en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren (hierna: Bass). Het Bao en het Bass volgen strikt de structuur en tekst van de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Hierdoor zijn de richtlijnen correct geïmplementeerd, maar is een vertaalslag naar de praktische bruikbaarheid uitgebleven. Zo bestaat er bij aanbestedende diensten en bij ondernemers onduidelijkheid over de precieze werking van de richtlijnen, mede door onduidelijkheid over een aantal begrippen. Omdat bij de implementatie de structuur van de richtlijnen is gevolgd zijn de aanbestedingsprocedures voorts weinig inzichtelijk. Ook uit de reacties van belanghebbenden in het kader van de openbare consultatie van het wetsvoorstel bleek dat het merendeel van de belanghebbenden pleit voor een overzichtelijke en goed leesbare wet, die bijdraagt aan een uniforme toepassing van de aanbestedingsregels in de praktijk. Met het wetsvoorstel wordt beoogd dat duidelijke en eenvormige kader te bieden, bijvoorbeeld door een eenduidige terminologie te gebruiken en de regels eenvoudiger op te schrijven met inachtneming van de wijze waarop de aanbestedingsprocedure in de regel verloopt. Tenslotte zijn de aanbestedingsrichtlijnen volledig op wetsniveau geïmplementeerd.
Naast de niet optimale implementatie van de aanbestedingsrichtlijnen zijn er nog andere oorzaken aan te wijzen van het gebrek aan naleving van de aanbestedingsverplichtingen.
a. Verschillende aanbestedende diensten hebben naast het Bao en het Bass eigen beleidsregels vastgesteld voor hun opdrachten. Dit zorgt ervoor dat de aanbestedingsregels vaak moeilijk te vinden zijn en onderling van elkaar verschillen.
b. Ondernemers spannen niet vaak een procedure aan bij de rechter ingeval een aanbestedende dienst naar hun mening de aanbestedingsregels niet heeft nageleefd. Hierdoor wordt een aanbestedende dienst niet altijd met de gevolgen van het niet-naleven van de aanbestedingsverplichtingen geconfronteerd.
c. Een aanbestedingsprocedure wordt vaak als te lastig en tijdrovend ervaren ten opzichte van de winst die ermee kan worden behaald.
d. Er is op bestuurlijk niveau weinig aandacht voor aanbestedingen.
Deze oorzaken kunnen niet met regelgeving alleen worden weggenomen. Verbetering op deze punten wordt voornamelijk bewerkstelligd door de professionaliteit van aanbestedende diensten te bevorderen. Het aanvullend beleid, naast het wetsvoorstel, bevat hiertoe de volgende handvatten.
Ad a. Meer uniformiteit wordt op het terrein van leveringen en diensten bevorderd door het opstellen van een richtsnoer, waarin de procedures stapsgewijs worden opgeschreven. Voor werken is in 2005 een Aanbestedingsreglement Werken 2005 vastgesteld. Dit heeft bijgedragen aan een verbeterde naleving van de opdrachten voor werken. Voor opdrachten voor leveringen en diensten ontbrak tot nu toe een dergelijk instrument. Ook wordt er gewerkt aan een handreiking over proportionaliteit. In deze handreiking worden aanbestedende diensten ondersteund bij het geven van invulling aan het proportionaliteitsbeginsel, dat in het wetsvoorstel is opgenomen. Deze instrumenten en handreikingen zullen ertoe leiden dat de naleving wordt bevorderd.
Ad b. Wat betreft het tweede hierboven genoemde punt kan worden vermeld dat inmiddels in de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijn aanbesteden (Wira) een wettelijke basis is geschapen om onwettig gegunde opdrachten door de rechter te laten vernietigen. Daarnaast wordt er, in aanvulling op de mogelijkheid om naar de rechter te gaan, een laagdrempelige mogelijkheid gecreëerd om een klacht voor te leggen aan een groep van experts. Deze zal tussen de aanbestedende dienst en de ondernemer proberen te bemiddelen.
Ad c. Voorts is het belangrijk dat aanbestedende diensten ervaren dat met aanbesteden winst kan worden behaald en dat aanbesteden niet alleen als lastig en tijdrovend wordt ervaren. Hiertoe wordt een aantal maatregelen tot verdere professionalisering van de aanbestedingspraktijk genomen. Er is bijvoorbeeld met ondersteuning van PIANOo (expertisecentrum aanbesteden) een aantal initiatieven tot inkoopsamenwerking opgestart, waarmee met name aanbestedende diensten die slechts incidenteel inkopen beter in staat worden gesteld om de aanbestedingsregels na te leven. PIANOo biedt instrumenten om het aanbesteden gemakkelijker te maken, zoals bijvoorbeeld een bestekkenbibliotheek.
Ad d. Het is belangrijk dat inkoop op de juiste plek in de organisatie wordt geplaatst om ruimte te bieden voor een effectief en doelmatig inkoopproces. Hiertoe is bijvoorbeeld het bestuurdersplatform professioneel opdrachtgeverschap opgezet. Ook de door mij benoemde aanbestedingsambassadeur, die onder andere het belang van goed aanbesteden onder de aandacht van bestuurders van overheden gaat brengen, kan hier een rol vervullen (Kamerstukken II 2009/2010, 30 501, nr 31).
Verwacht wordt dat het wetsvoorstel en het ingezette aanvullende beleid bijdragen aan een verbetering van de naleving.
In het tweede punt constateert de Raad van State dat het wetsvoorstel geen specifieke procedurele regels bevat voor opdrachten die vallen buiten de werkingssfeer van de Europese aanbestedingsrichtlijnen maar die wel een Europese dimensie hebben omdat het gaat om opdrachten met een duidelijk grensoverschrijdend belang. Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat aanbestedende diensten bij een opdracht met een duidelijk grensoverschrijdend belang de Europese beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en evenredigheid in acht moeten nemen. Deze jurisprudentie is in het wetsvoorstel gecodificeerd. In afdeling 1.2.1 zijn hierover bepalingen opgenomen voor aanbestedingen waarop de Europese richtlijnen van toepassing zijn en voor aanbestedingen waarvoor dat niet geldt maar die wel een duidelijk grensoverschrijdend belang hebben. Daarnaast verplicht het wetsvoorstel tot het publiceren op TenderNed voor opdrachten buiten het bereik van de aanbestedingsrichtlijnen maar met een duidelijk grensoverschrijdend belang. Hierdoor wordt voldaan aan de verplichting om een passende mate van openbaarheid in acht te nemen. De aanbestedende diensten gebruiken hiervoor de door de Minister van Economische Zaken op TenderNed beschikbaar gestelde formulieren voor publicatie. Hiermee wordt een gestructureerde bekendmaking en naleving van de regels bevorderd waardoor ook voor Europese verplichtingen buiten het toepassingsbereik van de aanbestedingsrichtlijnen een betere naleving kan worden bereikt. Zoals hierboven onder sub a is aangegeven zal door het opstellen van een richtsnoer voor opdrachten voor leveringen en diensten een verdere verduidelijking en uniformering worden bevorderd. Voor werken bestaat reeds het ARW 2005.
Indien uniformering op deze wijze onvoldoende wordt gerealiseerd, biedt artikel 4.27 van het wetsvoorstel een voorziening. In dat artikel is bepaald dat, indien uit een evaluatie met betrekking tot de praktijk van aanbesteden na vier jaar mocht blijken dat deze maatregelen tot onvoldoende uniformering hebben geleid, bij algemene maatregel van bestuur procedurele regels kunnen worden gesteld om een meer uniforme wijze van aanbesteden te bevorderen. Deze regels kunnen inhouden dat een aan te wijzen richtsnoer moet worden nageleefd.
Het wetsvoorstel verplicht de overheid tot het naleven van de beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit bij de aanbesteding van opdrachten zonder EU-dimensie, indien de desbetreffende aanbestedende dienst kiest voor het bekendmaken van een aankondiging voor een opdracht (nationale aanbesteding) of indien de aanbestedende dienst met betrekking tot een opdracht twee of meer ondernemers uitnodigt tot het indienen van een inschrijving (meervoudig onderhandse procedure). De regering kiest hiervoor omdat zij van mening is dat het in het belang van de goede besteding van publieke middelen en van de ondernemer is dat de overheid op een transparante en effectieve manier inkoopt tegen de beste prijs-kwaliteitverhouding, waarbij ondernemers een goede en eerlijke kans maken op een opdracht.17 Genoemde verplichting geldt niet indien aanbestedende diensten kiezen voor het volgen van een enkelvoudige onderhandse procedure; die situatie wordt door het voorstel in het geheel niet bestreken.
Kortom, de regering kiest met het van toepassing verklaren van de beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit op opdrachten zonder EU-dimensie voor spontane harmonisatie. De Raad merkt het volgende hierover op.
Bij de aanbesteding van overheidsopdrachten zijn verschillende partijen betrokken (aanbestedende diensten, speciale-sectorbedrijven, opdrachtnemers, afgewezen inschrijvers en de belastingbetaler) met dikwijls conflicterende belangen. Enerzijds wordt het bij aanbestedingen van belang geacht dat op een zo efficiënt mogelijke wijze de meest geschikte kandidaat voor een overheidsopdracht wordt geselecteerd. Procedures worden vanuit dat perspectief al snel als knellend ervaren; zoveel mogelijk flexibiliteit wordt wenselijk geacht. In die zin is terughoudendheid gewenst ten aanzien van dwingende voorschriften en uniformiteit bij aanbestedingen.19 Anderzijds strekken openbare aanbestedingen ertoe een zoveel mogelijk gelijk speelveld op basis van open concurrentie te creëren voor de verschillende marktpartijen die mogelijk geïnteresseerd zijn in een overheidsopdracht.20 Vanuit dit perspectief zijn duidelijke, dwingend voorgeschreven regels noodzakelijk om aan deze doelstellingen recht te kunnen doen. De uitdaging bij het ontwerpen van een wettelijk kader voor aanbestedingen is om beide, wellicht conflicterende, doelstellingen met elkaar te verenigen op een wijze die recht doet aan de verschillende knelpunten en betrokken belangen.
De Raad mist in de toelichting een nadere (markt)analyse waaruit volgt dat regulering, op de thans voorgestelde wijze, van het plaatsen van overheidsopdrachten zonder EU-dimensie noodzakelijk is om de verschillende doelstellingen en belangen van betrokken partijen met elkaar in evenwicht te brengen. Volstaan wordt met de algemene opmerking dat dit in het belang is van de belastingbetaler en de ondernemer. De Raad acht dit een onvoldoende overtuigende motivering voor spontane harmonisatie.
Tevens mist de Raad in de toelichting een uiteenzetting waaruit blijkt dat de door de regering gekozen vorm van regulering de gewenste doelstelling – het creëren van een gelijk speelveld op basis van open concurrentie voor de verschillende marktpartijen – realiseert. Als aanbestedende diensten kiezen voor het volgen van een enkelvoudige onderhandse procedure, gelden immers voorschriften noch beginselen. Het is dan ook onduidelijk hoe in dat geval door het voorstel de open concurrentie wordt bevorderd.
De Raad adviseert de toelichting aan te vullen op vorengenoemde punten en het voorstel zo nodig aan te passen.
De Raad merkt terecht op dat het wetsvoorstel de beginselen van transparantie, gelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit ook van toepassing verklaart op opdrachten zonder EU-dimensie. De Raad mist evenwel een (markt-)analyse waaruit blijkt dat dit een adequate keuze is om de verschillende doelstellingen en belangen van betrokken partijen met elkaar in evenwicht te brengen.
Gebleken is dat het huidige aanbestedingskader in onvoldoende mate leidt tot uniformering van de aanbestedingspraktijk met name bij opdrachten onder de Europese drempelwaarden. Hierdoor worden ondernemers vaak geconfronteerd met steeds weer andere procedures en eisen, afhankelijk van de opdracht en van de aanbestedende dienst bij wie zij inschrijven. Dit levert onnodige lasten op.
De keuze voor de thans voorgestelde wijze van regulering komt voort uit een belangenafweging. Zoals de Raad terecht aangeeft moet er een afweging gemaakt worden tussen enerzijds de belangen van marktpartijen om onder de Europese drempels een gelijk speelveld hebben met duidelijke dwingende, uniforme regels, lage lasten en voldoende toegang tot deze opdrachten en anderzijds de belangen van aanbestedende diensten om op een zo efficiënt mogelijke wijze de meest geschikte kandidaat te vinden die tegen de beste prijs/kwaliteitverhouding de opdracht kan uitvoeren. In dit proces worden uniforme, dwingende procedurele voorschriften al snel als knellend ervaren. Dit beeld komt ook naar voren uit de openbare consultatie van het wetsvoorstel. Deze belangentegenstelling bleek ook duidelijk uit de reacties op de consultatie, waarbij (vertegenwoordigers van) ondernemers aangaven dat er te weinig regels waren voor opdrachten beneden de Europese drempelwaarden, terwijl vertegenwoordigers van de aanbestedende diensten meldden juist voorstander te zijn van het niet stellen van nadere regels bij opdrachten onder die drempelwaarden. Deze afweging heeft geleid tot de keuze om onder de Europese drempels wel een kader te schetsen waarbinnen gehandeld moet worden, maar dat kader niet in te vullen met dwingende procedurele voorschriften.
Voor opdrachten zonder EU-dimensie gelden momenteel geen wettelijke regels. Daar brengt dit wetsvoorstel verandering is. In de afdelingen 1.2.2 en 1.2.3 wordt een aantal uitgangspunten voor dergelijke opdrachten vastgelegd die de aanbestedende diensten in acht moeten nemen, namelijk gelijke behandeling, transparantie en proportionaliteit. Het wetsvoorstel laat de keuze voor een specifieke procedure aan de aanbestedende dienst. De uitgangspunten zijn van toepassing op meervoudige onderhandse procedures en nationale aanbestedingen, waarbij de aanbestedende dienst een aankondiging plaatst. Welke uitgangspunten gelden en hoe ze moeten worden toegepast, hangt van de gekozen procedure af. Hierdoor wordt voor nationale aanbestedingen en meervoudig onderhandse procedures een gelijk speelveld gecreëerd, zodat daar sprake is van een open en transparant proces waarin ondernemers gelijk behandeld worden. Ook wordt zo de toegang tot aanbestedingen voor ondernemingen verbeterd. Daarnaast bewerkstelligt hoofdstuk 1.3 dat de lastenbesparende maatregelen voor Europese aanbestedingen, zoals de eigen verklaring, het gratis ter beschikking stellen van aanbestedingsstukken en de gedragsverklaring aanbesteden, van toepassing zijn op opdrachten onder de Europese drempels. De toepassing van de eigen verklaring onder de Europese drempel levert bijvoorbeeld een lastenverlichting op van 31 miljoen euro (Onderzoek «Lastenontwikkeling aanbestedingsbeleid», SIRA/Significant, 2009). Indien aanbestedende diensten ervoor kiezen om een openbare aankondiging te doen, wordt voorts voorgeschreven dat dit door middel van TenderNed moet geschieden
Om de nodige flexibiliteit te houden voor aanbestedende diensten worden geen verdergaande procedurele regels voorgesteld. Ook hier wordt door aanvullend beleid een verdere uniformering van de aanbestedingspraktijk worden bevorderd door middel van het eerder genoemde de richtsnoer voor opdrachten voor leveringen en diensten en het ARW 2005. Zoals hierboven onder 2 aangegeven biedt artikel 4.27 van het wetsvoorstel voorts een voorziening indien langs deze weg onvoldoende uniformiteit wordt bereikt.
De Raad concludeert terecht dat de doelstelling van open concurrentie niet volledig bereikt wordt doordat het wetsvoorstel de ruimte laat om te kiezen voor de enkelvoudig onderhandse procedure. Er is bij de opstelling van het wetsvoorstel een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang van een gelijk speelveld op basis van open concurrentie en anderzijds de vrijheid van een aanbestedende dienst om te kunnen kiezen voor een enkelvoudig onderhandse procedure, bijvoorbeeld vanwege de lage lasten van deze procedure bij opdrachten van zeer geringe omvang. Wanneer echter voor een andere procedure dan de enkelvoudig onderhandse procedure wordt gekozen moet de aanbestedende dienst wel de (uitgekozen) ondernemers gelijk behandelen. Ook moet de aanbestedende dienst in dat geval proportioneel handelen en jegens de betrokken ondernemers de gunningsbeslissing motiveren. Hiermee wordt bereikt dat, als er concurrentie gesteld wordt, de ondernemers die op een dergelijke opdracht inschrijven een eerlijke kans maken op de opdracht. In paragraaf 1 van de memorie van toelichting is naar aanleiding van het advies van de Raad van State aangegeven dat het wetsvoorstel ertoe strekt de totstandkoming van concurrentie te bevorderen, zonder de mogelijkheid om te kiezen voor een enkelvoudige onderhandse procedure aan te tasten.
Het wetsvoorstel verplicht de Minister van Economische Zaken vier jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal een verslag te sturen over de wijze waarop aanbestedende diensten overheidsopdrachten plaatsen waarop de EU-aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn.21 Mocht uit deze evaluatie blijken dat het plaatsen van die opdrachten op onvoldoende uniforme wijze geschiedt, dan biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om bij amvb alsnog tot procedurele regels te komen voor het plaatsen ervan.22
Uit de toelichting bij het wetsvoorstel blijkt niet waarom de evaluatie is beperkt tot een beperkte categorie opdrachten. Gelet op het feit dat het voorstel tevens tot doel heeft de naleving van het aanbestedingsrecht in het algemeen te verbeteren (zie punt 3), en mede gelet op de groeiende jurisprudentie van het HvJEU in aanbestedingszaken, acht de Raad het voor de hand liggend de evaluatie ook betrekking te laten hebben op alle overheidsopdrachten.
De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te passen met inachtneming van het vorenstaande.
In het wetsvoorstel is de evaluatiebepaling in artikel 4.27 beperkt tot opdrachten waarop de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn. Dit artikel is opgenomen om het mogelijk te maken dat, indien uit een evaluatie blijkt dat het ARW 2005 en de richtsnoeren voor leveringen en diensten onvoldoende tot uniformering hebben geleid, bij algemene maatregel van bestuur procedurele regels kunnen worden gesteld om een meer uniforme wijze van aanbesteden te bevorderen. De Raad merkt terecht op dat het wetsvoorstel eveneens tot doel heeft om de naleving van de Europese richtlijnen te verbeteren en dat hiervoor geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel was opgenomen. Momenteel wordt door het Ministerie van Economische Zaken iedere twee jaar een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen om een beeld te krijgen van (verbetering van) de naleving van de aanbestedingsregels. Zoals de Raad opmerkt is het daarnaast goed om na inwerkingtreding van het wetsvoorstel te evalueren of het wetsvoorstel inderdaad heeft geleid tot een verbeterde naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is daarom in een nieuw artikel 4.28 bepaald dat het wetsvoorstel na vier jaar zal worden geëvalueerd ter zake van verbetering van de naleving.
Het begrip «aanbestedende dienst» heeft in de EU-aanbestedingsrichtlijnen niet steeds dezelfde betekenis, aldus de toelichting bij het wetsvoorstel.23 Om dit verschil in betekenis tot uitdrukking te laten komen, wordt in het wetsvoorstel het begrip «aanbestedende dienst» gereserveerd voor aanbestedende diensten in de zin van de EU-aanbestedingsrichtlijn werken, leveringen en diensten. Aanbestedende diensten in de zin van de EU-aanbestedingsrichtlijn speciale sectoren worden aangeduid als «speciale-sectorbedrijf». In het wetsvoorstel Wira, dat betrekking heeft op de implementatie van de rechtsbeschermingsrichtlijnen, welke zien op zowel werken, leveringen en diensten, als op speciale sectoren, wordt één definitie van het begrip «aanbestedende dienst» gehanteerd.
De Raad adviseert om in het voorstel niet te werken met verschillende nationale begrippen voor het begrip «aanbestedende dienst», maar aan te sluiten bij de definitie van het begrip «aanbestedende dienst», zoals geformuleerd in artikel 1 van de Wira.24
In het wetsvoorstel is geregeld dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven in eerste instantie aan ondernemers alleen een uniforme eigen verklaring mogen vragen, in plaats van alle bewijsstukken.25 In de eigen verklaring verklaart de ondernemer dat hij voldoet aan de gevraagde uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria. Uiteindelijk hoeft alleen de winnende ondernemer de originele bewijsstukken aan te leveren als de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf hiernaar vraagt. Doel van de desbetreffende bepalingen is de administratieve lasten voor ondernemers terug te brengen en bij te dragen aan uniformering.
De Raad merkt op dat in het wetsvoorstel niet is geregeld welke gegevens en inlichtingen aan een inschrijver of een gegadigde kunnen worden gevraagd in het kader van de eigen verklaring. Dit wordt opengelaten en nader geregeld in een amvb.26 Dit wekt de indruk dat in dat kader ook aanvullende stukken kunnen worden gevraagd, hetgeen niet zou stroken met de hiervoor bedoelde bepalingen in het wetsvoorstel. De Raad adviseert de reikwijdte van de informatieverplichting in het wetsvoorstel te expliciteren.
Voorts adviseert de Raad in de toelichting de verhouding te verduidelijken tussen de verplichting tot informatieverstrekking in het kader van de eigen verklaring en de mogelijkheid van het opvragen van (aanvullende) gegevens door de aanbestedende dienst naar aanleiding van of ter controle van de gegevens opgenomen in de verklaring.27 Het wetsvoorstel wekt ook op dit punt de indruk dat aanvullende bewijsstukken kunnen worden gevraagd.
Het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren, die voorzien in één op één implementatie van de Europese aanbestedingsrichtlijnen, kennen beide het begrip aanbestedende dienst. Dit begrip wordt echter in beide besluiten, overeenkomstig de richtlijnen, verschillend ingevuld. In de Wira (Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden van 20 januari 2010) is bij de definities in de op dat moment geldende besluiten aangesloten.
Het wegnemen van onduidelijkheid van begrippen kan bijdragen aan verbetering van de naleving van de aanbestedingsregels. In dit wetsvoorstel is er daarom voor gekozen bij de implementatie van richtlijn nr. 2004/18/EG het begrip «aanbestedende dienst» te gebruiken, en bij de implementatie van richtlijn nr. 2004/17/EG het begrip «speciale-sectorbedrijf». Hiermee wordt een helder onderscheid bewerkstelligd tussen de onderscheiden rechtssubjecten. Door het gebruik van deze begrippen wordt meteen duidelijk voor wie de diverse verplichtingen in dit wetsvoorstel gelden. Aangezien de bepalingen van de Wira in dit wetsvoorstel zijn opgenomen en de Wira op grond van dit wetsvoorstel wordt ingetrokken, gelden de gebruikte begrippen bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook ten aanzien van de rechtsbeschermingsbepalingen.
Overeenkomstig het advies van de Raad van State tot het expliciteren van de reikwijdte van de informatieverplichting zijn het wetsartikel en de memorie van toelichting gewijzigd. In het wetsvoorstel is verduidelijkt dat met de inlichtingen en gegevens bedoeld worden de NAW-gegevens, uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria. De delegatiebepaling is ingeperkt tot informatie die daarop betrekking heeft. Voor wat betreft de informatie die door middel van de eigen verklaring wordt gevraagd geldt dat daarvoor in eerste instantie geen bewijsstukken mogen worden opgevraagd, met uitzondering van referentie-projecten.
Een eigen verklaring is een verklaring van een ondernemer waarin deze aangeeft of de uitsluitingsgronden op hem van toepassing zijn, of hij voldoet aan de in de aankondiging of in de aanbestedingsstukken gestelde geschiktheidseisen en op welke wijze hij voldoet aan de selectiecriteria. Daarnaast bevat de eigen verklaring ook de benodigde NAW-gegevens van de ondernemer. Bewijsmiddelen ter controle van de ingediende eigen verklaring kunnen worden opgevraagd bij de winnaar bij een openbare procedure of bij de inschrijvers bij een niet-openbare procedure. Van andere gegevens en inlichtingen, die niet binnen de categorieën NAW-gegevens, uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen en selectiecriteria valt, kunnen wel onmiddellijk bewijsstukken opgevraagd worden. Het staat de aanbestedende dienst uiteraard vrij om ook hier ervoor te kiezen slechts bewijsstukken op te vragen van de winnaar dan wel de gegadigden. Bij informatie die niet valt binnen NAW-gegevens, uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria kan gedacht worden aan specifieke vereisten die aan een product of dienst gesteld worden, met bijvoorbeeld als bewijsstuk certificaten die dit aantonen.
Aan de redactionele opmerkingen van de Raad van State is gevolg gegeven.
Artikel 2.53 en de toelichting daarop is aangepast in het licht van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot openbaarmaking van bij aanbestedingsprocedures verkregen informatie.
Daarnaast is in de artikelen 2.86 en 2.87 uitdrukkelijk bepaald dat de terugkijktermijn voor de verplichte en facultatieve uitsluitingsgronden vier jaar bedraagt. Deze termijn stemt overeen met de termijn die geldt in het kader van de gedragsverklaring aanbesteden.
In hoofdstuk 4.2, Gedragsverklaring aanbesteden, is artikel 4.7 aangevuld met de toetsingscriteria die uit de in paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting genoemde defensierichtlijn voortvloeien. In de artikelsgewijze toelichting worden de redenen daarvoor uiteengezet. Daarnaast is een aantal verduidelijkingen en preciseringen in hoofdstuk 4.2 opgenomen.
Aan het wetsvoorstel is een overgangsbepaling toegevoegd met betrekking tot de gedragsverklaring aanbesteden in verband met het voorkomen van overbelasting van de betrokken dienst. Ook is een overgangsbepaling opgenomen voor bouwbedrijven die indertijd hebben meegewerkt aan een of meer van de vertrouwenwekkende maatregelen die zijn afgesproken in het vervolgtraject op de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid. Voorts is voorzien in een overgangsbepaling voor lopende aanbestedingen. Deze kunnen volgens het «oude» recht worden afgewerkt.
Ten slotte is een aantal technische verbeteringen en redactionele wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verwerkt.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H.D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
– De wetstekst en de toelichting aanpassen aan de geactualiseerde teksten van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
– In de toelichting ingaan op de relatie (samenloop) met de implementatie van richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PbEU L 216).
– In de toelichting bij artikel 1.1 (onderdelen «aanbestedende dienst», «overheidsopdracht» en «speciale-sectoropdracht») aandacht besteden aan het arrest Auroux-Roanne, waarin de aanbestedingsverplichting in relatie tot zogenoemde publiek-private-samenwerkingsprojecten aan de orde was.28
– In de considerans «(PbEG L 134)» telkens vervangen door: (PbEU L 134).
– In de hoofdstukken 2 en 3 wordt voor het bepalen van de reikwijdte van deze hoofdstukken telkens gesproken van «Het bepaalde van deze wet is van toepassing op …». Deze reikwijdtebepalingen betreffen echter niet de wet maar slechts de desbetreffende hoofdstukken. De bepalingen in de genoemde hoofdstukken dienovereenkomstig aanpassen, met uitzondering van de artikelen 2.8 en 2.9.
– In verschillende artikelen in de hoofdstukken 2 en 3 «exclusief BTW» telkens – in overeenstemming met de formulering in bijvoorbeeld artikel 2.15 – vervangen door: exclusief omzetbelasting.
– In artikel 2.11, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, «heeft nageleefd» vervangen door: naleeft.
– In artikel 2.23, eerste lid, onder b, nader specificeren om welk land het gaat.
– In artikel 2.27, onder g, en artikel 2.31, eerste lid, onder g, na «gunningscriterium» telkens invoegen: , bedoeld in artikel 2.113. (vgl. artikel 2.26, onder e).
– In artikel 2.54 «toe te lichten en aan te vullen» vervangen door: toe te lichten of aan te vullen.
– In artikel 2.57, onder b en c, telkens «geraamde bedrag totale bedrag» vervangen door: geraamde totale bedrag.
– In artikel 2.70, vierde lid, de genoemde termijnen beter op elkaar afstemmen.
– In artikel 2.75, vierde lid, «een milieukenmerken» vervangen door: een milieukenmerk.
– In artikel 2.76, tweede lid, de zinsconstructie verbeteren.
– In artikel 2.83, derde lid, verduidelijken dat het gaat om het bepalen van de onderdelen van de eigen verklaring, waarvan de opgave wordt verlangd.
– De verhouding tussen de artikelen 2.54, 2.84 en 2.111 verduidelijken.
– In artikel 2.124, eerste lid, onder b, «af te sluiten» vervangen door: afsluiten.
– In artikel 2.125, vijfde lid, «zijn» vervangen door: is.
– In artikel 2.153, tweede lid, «Een houder» vervangen door: De houder.
– In artikel 3.27 na «effecten of andere financiële instrumenten» invoegen: als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
– In artikel 3.29 «als bedoeld in artikel 3.4» vervangen door: als bedoeld in artikel 3.3.
– In artikel 3.59 «overheidsopdracht» vervangen door: speciale-sectoropdracht.
– In artikel 3.60, vijfde lid, en artikel 3.61, eerste lid, de genoemde termijnen beter op elkaar afstemmen.
– In artikel 3.75 voor «van overeenkomstige» invoegen: zijn.