Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 15 juni 2010, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 november 2009, nr. 09.003228, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 december 2009, nr. W03.09.0469/II, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerp geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
Desondanks zijn naast de verwerking van de redactionele opmerkingen van de Raad van State nog andere wijzigingen aangebracht in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. De redenen daarvoor zijn de volgende.
Ten eerste zijn aan het wetsvoorstel enkele aanpassingen toegevoegd die noodzakelijk waren ten gevolge van amendering van het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht ( (Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nrs. 1–3, hierna: wetsvoorstel bv-recht) tijdens de behandeling in de Tweede Kamer eind 2009 (zie nader hieronder).
Ten tweede is bezien of het nodig zou zijn om in het wetsvoorstel wijzigingen op te nemen die zouden voortvloeien uit de behandeling en amendering in de Tweede Kamer van een vijftal wetsvoorstellen die alle eind 2009 in de Tweede Kamer zijn behandeld. Het betreft hier behalve het hiervoor genoemde wetsvoorstel betreffende de vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht, de volgende wetsvoorstellen: de invoeringswet personenvennootschap (Kamerstukken I 2009/10, 31 065, A), bestuur en toezicht bij NV’s en BV’s (Kamerstukken I 2009/10, 31 763, A), uitvoering van de EU-richtlijn aandeelhoudersrechten (Kamerstukken I 2009/10, 31 746, A) en invoering spreekrecht voor de ondernemingsraad in de aandeelhoudersvergadering (Kamerstukken I 2009/10, 31 877, A). Ook werd vanuit de Eerste Kamer al snel een verslag inzake het wetsvoorstel over het bestuur en toezicht bij NV’s en BV’s toegezegd, zodat ook daarop is gewacht. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een terminologische verbetering voor te stellen in het wetsvoorstel bestuur en toezicht bijNV’s en BV’s (zie artikel I.4) en enkele technische samenloopproblemen tussen het wetsvoorstel bv-recht en het wetsvoorstel bestuur en toezicht bijNV’s en BV’s op te lossen in het toegevoegde artikel I.1, onderdelen C en D.
Dit uitstel van de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer heeft tot gevolg dat in het wetsvoorstel rekening kon worden gehouden met opmerkingen die van diverse kanten zijn ontvangen naar aanleiding van het wetsvoorstel bv-recht. De praktijk bereidt zich momenteel voor op het nieuwe bv-recht en daarbij zijn kleine omissies in of onbedoelde gevolgen van het nieuwe bv-recht naar voren gekomen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt deze te verwerken via deze invoeringswet. Het gaat hier om louter technische wijzigingen.
Hieronder zal worden uiteengezet welke artikelen, naast de hiervoor reeds genoemde artikelen, zijn gewijzigd, geschrapt of toegevoegd na het aanhangig maken van het wetsvoorstel bij de Raad van State en wat daarvan de reden is.
Er is een drietal wijzigingen aangebracht ten gevolge van amendementen.
Ter eerste is in artikel I.1, onderdeel A, sub a, een wijziging van artikel I, sub B, in het wetsvoorstel bv-recht geschrapt. Bij amendement was in het wetsvoorstel bv-recht in artikel I, sub B, een zevende lid toegevoegd aan artikel 2:129 BW. Het gaat hier om bestuurders van beursvennootschappen, die aandelen of opties hebben in de vennootschap en die verplicht worden om een waardestijging van die aandelen en opties te betalen aan de vennootschap indien de waardestijging optreedt in verband met een openbaar bod of een belangrijk bestuursbesluit in de zin van artikel 2:107a BW. Deze problematiek van bonussen in verband met overnames zal echter in een separaat wetsvoorstel worden opgelost. Zoals ook is aangegeven in de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel bestuur en toezicht bijNV’s en BV’s (Kamerstukken I 2009/10, 31 763, C) zal de formulering van een (alternatieve) regeling onderdeel zijn van het eerder door het kabinet toegezegde wetsvoorstel dat vormgeeft aan de bevoegdheid van de raad van commissarissen (of het bestuur van een vennootschap met een monistisch bestuursmodel) om voorwaardelijk toegekende bonussen van bestuurders aan te passen indien de uitkering daarvan in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (zie de brief hierover aan de Tweede Kamer van 31 maart jl., Kamerstukken II 2009/10, 31 058, nr. 29).
Ten tweede is in artikel I.8, onderdeel A, het voorgestelde artikel 4, tweede lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen vervallen ten gevolge van amendering van artikel 2:216 BW in het wetsvoorstel bv-recht. Artikel 4, tweede lid, sloot niet meer aan op de gewijzigde regeling voor de uitkeringstest en de aansprakelijkheidssanctie voor bestuurders bij uitkeringen aan aandeelhouders, inkoop van aandelen en vermindering van het geplaatste kapitaal. Bij deze uitkeringen wordt ook bij formeel buitenlandse vennootschappen aangesloten bij de regeling van artikel 2:216 BW.
Ten derde is in artikel I.1, onderdeel B, artikel IA uit het wetsvoorstel bv-recht geschrapt. Het onderwerp van dit artikel – fiscaal gefaciliteerde lijfrentespaarrekeningen en -beleggingen – was op twee verschillende plaatsen op twee verschillende wijzen geregeld. De regeling in de Faillissementswet is afdoende, zodat de regeling in titel 17 van boek 7 BW, zoals die was opgenomen in artikel IA van het wetsvoorstel bv-recht, kan vervallen.
De wijzigingen in artikel I.1, onderdeel A, onder f (m.b.t. artikel 2:194 BW), artikel I.1, onderdeel A, onder s (m.b.t. artikel 2:244, tweede lid, BW), artikel I.1, onderdeel A, onder w (m.b.t. artikel 2:373, vierde lid, BW) zijn alle drie toegevoegd tot herstel van omissies. Artikel 194 moest nog nader worden aangepast aan het nieuwe vergaderrecht. In artikel 244, tweede lid, was per abuis een verouderd quorum blijven staan. In artikel 373, vierde lid, was de opsomming van de wettelijke reserves incompleet. Een omissie in de layout van artikel 2:206a, tweede lid, BW is hersteld in artikel I.1, onderdeel A, onder i.
De wijzigingen in artikel I.1, onderdeel A, onder q en onder v, bevatten oplossingen voor enkele onduidelijkheden in de tekst van respectievelijk de artikelen 2:238 en 343c, vierde lid, BW zoals voorgesteld in het wetsvoorstel bv-recht. Artikel 238 is geherformuleerd, zonder de beoogde strekking en inhoud te wijzigen. In artikel 343c, vierde lid, is verduidelijkt welke handeling een termijn doet aanvangen.
Ter verbetering van de terminologie is in artikel I.i, onderdeel A, onder n, een tweede onderdeel toegevoegd en is artikel I.1, onderdeel A, onder t, toegevoegd. Verbetering van de interpunctie is aangebracht door toevoeging van artikel I.1, onderdeel A, onder j, eerste onderdeel, artikel I.1, onderdeel A, onder k, artikel I.1, onderdeel A, onder l, tweede onderdeel, en artikel I.1, onderdeel A, onder m, eerste onderdeel.
In artikel I.2, onderdeel G, is in artikel 2:210 BW een lid toegevoegd dat dezelfde tekst bevat als eerder artikel 2:238, derde lid, BW zoals voorgesteld in het wetsvoorstel bv-recht. Het onderwerp past systematisch beter in artikel 210.
De nieuwe artikelen VI.1 en VI.2 zijn identiek aan de artikelen I.4 en I.5 in de versie die aan de Raad van State is aangeboden. Wetstechnisch was het beter deze samenloopbepalingen aan het slot van dit wetsvoorstel te plaatsen.
De overige wijzigingen vloeien voort uit de redactionele opmerkingen van de Raad van State.
De wijzigingen in de memorie van toelichting staan in relatie tot de hiervoor opgesomde wijzigingen van het wetsvoorstel. Bij de toelichting op artikel I.5, onderdeel B, is een stuk tekst verwijderd dat vrijwel identiek was aan een voorafgaande alinea.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin