Ontvangen 29 september 2011
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I.1, onderdeel A komt onderdeel j te luiden:
j
Het in onderdeel DD voorgestelde artikel 207 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.
2. In het derde lid wordt in de eerste volzin achter de zinsnede «dat door de verkrijging is ontstaan» een komma geplaatst.
3. Na de eerste volzin van het derde lid wordt een zin ingevoegd, die luidt: Artikel 248 lid 5 is van overeenkomstige toepassing.
II
In artikel I.1, onderdeel A, onderdeel m, wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
O. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.
Om bijvoorbeeld in een concern aan financieringsbehoeften te voldoen, komt het in de praktijk regelmatig voor dat tussentijds uitkeringen worden gedaan. Uit de tekst van het in het wetsvoorstel 31 058 voorgestelde artikel 2:216 lid 1 BW kan worden afgeleid dat de daarin opgenomen laatste volzin ook van toepassing is op tussentijdse uitkeringen en dat de laatst vastgestelde jaarrekening bepalend is. Hierdoor kan bijvoorbeeld winst gegenereerd in het lopende boekjaar niet worden uitgekeerd, ook niet als de tussentijdse winst bijvoorbeeld uit een tussentijdse vermogensopstelling blijkt. Dit is niet wenselijk.
Daarom wordt in onderdeel II van dit amendement voorgesteld om de laatste volzin van artikel 216 lid 1 te laten vervallen. Het wordt aan de vennootschap overgelaten op basis van welk document de uitkering wordt beoordeeld, waarbij het uiteraard voor de hand ligt dat bij de uitkering van winst in het kader van de vaststelling van de jaarrekening de vastgestelde jaarrekening als basis wordt gehanteerd.
Omdat bij inkoop van eigen aandelen dezelfde problematiek speelt, wordt artikel 207 in onderdeel I dienovereenkomstig aangepast (de wijziging betreft daarbij het laten vervallen van de laatste volzin van artikel 207, tweede lid).
Van Toorenburg
Van der Steur