Gepubliceerd: 20 januari 2011
Indiener(s): Boris van der Ham (D66), Ineke van Gent (GL)
Onderwerpen: economie ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32412-8.html
ID: 32412-8

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 20 januari 2011

De indieners hebben van een tweetal fracties nadere vragen ontvangen en gaan hier graag op in.

De leden van de fractie van de SGP vernemen graag wat het belangrijkste doel van de indieners van het wetsvoorstel is. Zijn zij van mening dat het puur gaat om een discussie op welk niveau de beste beslissingen over koopzondagen genomen kunnen worden of zijn zij ook van mening dat het aantal koopzondagen in Nederland nu nog te weinig is? Vinden zij het belangrijk dat er meer koopzondagen komen in de verschillende gemeenten?

De indieners hebben met onderhavig wetsvoorstel het doel om de besluitvorming over mogelijke ontheffing van de zondagsluiting te verbeteren. Op lokaal niveau kan in de ogen van de indieners een betere afweging gemaakt worden. Het effect kan zijn dat het lokale aantal koopzondagen – afhankelijk van de lokale beslissing – toeneemt, gelijk blijft, dan wel afneemt. Lokale politieke partijen zullen hierover beslissen, wegende de lokale belangen van burgers en ondernemers, alsook ook andere argumenten die hierin een rol spelen,

De leden van de SGP-fractie vragen of de indieners van het initiatiefwetsvoorstel de opvatting delen dat rust en ontspanning begrippen zijn die vooral ook tot hun recht komen in relatie met andere mensen. En of de indieners de mening delen dat het zonder collectieve rustmomenten in een flexibele samenleving als de Nederlandse erg lastig wordt om te komen tot gezamenlijke momenten van ontmoeting in gezins-, familie- of vriendenkring. Of de indieners het sociaal-maatschappelijke belang van gezamenlijke rustmomenten erkennen? Of de constatering gerechtvaardigd is dat de indieners in de motivering van het wetsvoorstel vooral de economische argumenten een rol laten spelen? Of de indieners bereid zijn om de waarde van de zondagsrust ook nadrukkelijk in hun wetsvoorstel te benoemen?

De indieners benadrukken wederom dat in het onderhavige wetsvoorstel geen voorstel wordt gedaan voor meer of minder koopzondagen. Het onderhavige wetsvoorstel komt met een aangepaste procedure waarbij de afweging bij de lokale overheid wordt gelegd.

De indieners zien het nut van gedeelde rust- en ontspanningsmomenten. Zij stellen tegelijk dat het moment van rust- en ontspanningsmomenten in onze moderne samenleving door verschillende mensen en door verschillende groepen verschillend worden gekozen. Mensen voelen zich daarbij tot steeds meer soorten «groepen» aangetrokken. De collectiviteit is derhalve minder eenvormig als in het verleden. Daarbij willen mensen soms individueel een rust en ontspanningsmoment kiezen, en juist niet in een groep. Daarnaast is de vorm waarin mensen rust en ontspanning zoeken divers en steeds diverser geworden. De één zal rust en ontspanning zoeken in het wandelen in de natuur, de ander door naar een muziekvoorstelling te gaan, voor de televisie te zitten, of een boek te lezen. Winkelen of boodschappen doen op zondag kan ook als ontspannend worden ervaren. De overheid dient niet te treden in een waardering van dit soort verschillende vormen van rust en ontspanning.

Indieners menen voorts dat al deze vormen van rust en ontspanning niet in de weg worden gezeten door de beslisbevoegdheid omtrent de zondagsopenstelling naar de gemeenten over te hevelen.

Indieners kunnen zich ook voorstellen dat het winkelen op zondag ruimte kan bieden voor gedeelde ontspanning op zaterdag of een willekeurige dag of avond van de week. Het kan blijken dat meer flexibiliteit juist meer ontspanning en rust geeft om collectieve momenten te organiseren en mogelijk te maken. De indieners erkennen aldus het sociaal maatschappelijk belang van gezamenlijke rustmomenten, maar kijken in tegenstelling tot de vraagstellers hiervoor verder dan enkel de zondag.

De indieners constateren dat de SGP-fractieleden hen vragen te reageren op een situatie waarbij de toerismebepaling geschrapt wordt, maar de regeling voor twaalf koopzondagen blijft bestaan. De leden van de SGP willen graag weten of de indieners dit een goede wending zouden vinden. Eenzelfde vraag stellen zij over het schrappen van de avondwinkelbepaling.

De indieners zijn van mening dat het schrappen van de toerismebepaling en de avondwinkelbepaling juist hetgeen is waar dit wetsvoorstel om draait. Vervolgens is het aan de gemeenten te bepalen om te kiezen voor twaalf koopzondagen, meer of minder. De indieners hebben als zodanig na invoering van de wet vrede met elke keuze die de gemeenten vervolgens na een goede afweging van de belangen maken. Dit is een zaak voor lokale fracties.

De leden van de fractie van het SGP vragen de indieners of het vanuit economisch oogpunt niet veel ingrijpender is wanneer men zijn winkel op zondag om welke reden ook niet open kan stellen wanneer er sprake is van concurrenten die elke zondag open zijn?

De indieners stellen op deze vraag dat dit niet in z’n algemeenheid kan worden gesteld. Indieners kunnen zich indenken dat als een gemeente besluit tot koopzondagen, en een individuele ondernemer hiervan geen gebruik maakt, en anderen dat wel doen, er sprake kan zijn van een concurrentienadeel. Indieners merken echter wel op dat dit zeer afhankelijk is van bijvoorbeeld de soort winkel, het soort product dat verkocht wordt, de samenstelling van het winkelarsenaal, de fysieke afstand tot andere winkels, de samenstelling van het winkelend publiek, speciale dagen etc. Indieners wijzen erop dat ook individuele ondernemers zich kunnen mengen in het publieke debat voorafgaand aan de besluitvorming en dat hun geluid ook kan worden meegewogen in die besluitvorming. Bij een besluit van toekenning van de ontheffing kan een ondernemer vervolgens zelfstandig besluiten al dan niet mee te doen en al dan niet een andere dag voor sluiting te kiezen.

De leden van de SGP-fractie vragen om de belangen van de kleine ondernemers en de personeelsleden te noemen in het wetsvoorstel.

De indieners menen dat in de toelichting op het voorstel, alsmede de Nota n.a.v. het Verslag uitgebreid is ingegaan op de belangen van kleine ondernemers en personeelsleden. Het onderhavige voorstel impliceert ook uitdrukkelijk een belangenafweging tussen verschillende lokale actoren. Als zodanig maakt het meewegen van de belangen van kleine ondernemers en personeelsleden dus al deel uit van het onderhavige voorstel.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts naar de tekst van de huidige Winkeltijdenwet. Zij vragen of de indieners de opvatting delen dat de toerismedefinitie in de wet in ieder geval de duidelijkheid biedt dat er geen sprake kan zijn van het gebruiken van de toerismebepaling als er sprake is van enkel verkoopactiviteiten?

De indieners gaan niet mee in deze gevolgtrekking. Immers, verkoop en winkelen kan toeristische activiteit aanvullen, versterken of zelfs doen ontstaan. De indieners hoeven hiervoor alleen maar te verwijzen naar een concept als Batavia-stad waar het winkelen de hoofdactiviteit is, maar personen uit heel Nederland afreizen voor deze activiteit. Hetzelfde geldt op meer plekken in Nederland voor bijvoorbeeld woonboulevards die eerder «een dagje uit» zijn dan enkel het noodzakelijke boodschappen doen. Indieners hebben in de Nota n.a.v. het Verslag al de problematiek geschetst rond de begrippen «toeristisch» en «substantieel» in de huidige wet.

Voorts vragen de SGP-leden hoe de indieners het gewone winkelen of funshoppen of het openstellen van een Woonmall dan juridisch onder de huidige tekst van de Winkeltijdenwet laten vallen?

De indieners menen met het onderhavige wetsvoorstel tot een andere oplossing gekomen te zijn dan waar de leden van de SGP op doelen. Door het schrappen van de toerismebepaling vervalt immers ook alle onduidelijkheid over dit begrip.

De leden van de SGP-fractie krijgen de indruk dat de indieners hun antwoorden op de vragen naar de druk op omliggende gemeenten om ook de openingstijden te verruimen niet aan laten sluiten bij de praktijk. Ieder die zich verdiept in de besluitvorming rond koopzondagen op lokaal niveau weet dat in heel veel gevallen gekeken wordt naar de situatie in omliggende gemeenten. Als de gemeente het zelf niet doet, dan verwijzen de ondernemers die meer koopzondagen willen er wel naar. Hoe kunnen de indieners dan toch vast blijven houden aan hun stelling dat de beïnvloedingseffecten mee zullen vallen? Hebben zij hiervoor de besluitvorming op gemeentelijk niveau bestudeerd? Of op welke andere wijze hebben zij dat vast kunnen stellen?

Indieners kunnen zich voorstellen dat in bepaalde gevallen er sprake is van een beïnvloedingseffect. Voor het maken van een zorgvuldige afweging kan het zelfs zinvol zijn om te kijken naar de situatie van de gemeenten in de omgeving. Wanneer de winkels in de omringende gemeenten alle zondagen gesloten zijn, kan een gemeente hier, desgewenst, een voorbeeld aan nemen. De gemeente kan er bijvoorbeeld ook toe besluiten dat het niet nodig is om de winkels op zondag te openen, omdat haar inwoners naar de geopende winkels in een gemeente in de buurt kunnen. Uit de bestaande praktijk blijkt echter niet dat omringende gemeentes altijd hetzelfde beleid hanteren als het gaat om koopzondagen. In de memorie van Toelichting alsmede in de Nota n.a.v. het Verslag hebben de indieners al met cijfers aangetoond dat er een grote diversiteit is. Zij noemen hiervan als voorbeelden Rotterdam, waar iedere week koopzondag wordt gehouden, waar in Lansingerland de winkels op zondag gesloten zijn in de maanden maart, juli, augustus en september, waar weer in Pijnacker de winkels in het geheel niet geopend zijn op zondag. Al deze gemeenten hebben al sinds 1996 het recht om 12 koopzondagen open te zijn, maar maken daar dus zeer verschillend gebruik van.

Ook vragen deze leden zich af of de indieners van het wetsvoorstel niet uit het oog verliezen dat de aanvragers meestal een of enkele ondernemers zijn en dat zij dus in de praktijk een onevenredig grote invloed op de lokale besluitvorming hebben. Wat vinden zij van deze beïnvloeding door grootwinkelbedrijven?

Indieners beogen met onderhavig initiatief het besluitvormingsproces over het aantal koopzondagen per jaar in handen te geven aan het democratisch gelegitimeerd bestuur op lokaal niveau. Het is eenieder vrij om de politieke vertegenwoordigers aldaar te benaderen met zijn/haar wensen; voor ondernemers van het klein-, midden- en grootbedrijf als ook voor andere burgers. Dat kunnen zowel voor- als tegenstanders zijn van een verruiming of beperking van het aantal koopzondagen per jaar. Indieners zouden het betreuren als alleen de grootwinkelbedrijven hun wensen kenbaar maken bij de politieke vertegenwoordigers, maar gaan ervan uit dat de politieke vertegenwoordigers ook oog hebben voor andere actoren en belangen die een rol spelen. Indieners hebben vertrouwen in de wijze waarop het lokale bestuur tot een uiteindelijke afweging komt.

In antwoord op de vragen van de leden van de SGP-fractie over de boetes waarmee vastgoedbeheerders van winkelcentra dreigen, geven de indieners het antwoord van de vorige minister van Economische Zaken weer. Zij zijn echter benieuwd wat de indieners er zelf van vinden dat ondernemers gedwongen worden om een boete te betalen op straffe van het niet (langer) verkrijgen van een huurcontract. Vinden zij het met deze leden belangrijk dat ondernemers echt vrij zijn en nooit gedwongen kunnen worden om hun winkel op zondag open te stellen? Zijn zij bereid het wetsvoorstel zodanig aan te vullen dat duidelijk wordt dat een dergelijke dwang nooit plaats mag hebben?

De indieners achten het een groot goed dat ondernemers zo vrij mogelijk zijn in hun keuzes. In onderhavig wetsvoorstel is de vrijheid voor ondernemers dan ook gewaarborgd; indien een gemeentelijke verordening vrijstelling van de in artikel 2 vastgelegde verboden verleent, of de mogelijkheid van ontheffing opent, is het vervolgens aan individuele ondernemers om te bepalen of zij daarvan gebruik maken. Onderhavig wetsvoorstel voorziet reeds in de behoefte van ondernemers om niet gedwongen te kunnen worden hun winkel op zondag open te stellen. Indieners wijzen er echter wel op dat ondernemers het ook vrij staat om al dan niet afspraken te maken, contracten te tekenen of anderszins privaatrechtelijke verplichtingen aan te gaan. Als in die privaatrechtelijke afspraak staat dat er gezamenlijk dient te worden geopereerd inzake een zondagsopening, dan is de ondernemer hieraan verbonden. In het door de leden van de SGP aangehaalde voorbeeld is het mogelijk dat in een huurcontract kan worden verwezen naar het huishoudelijk reglement. Hier kunnen bepalingen met betrekking tot de openingstijden zijn opgenomen. Het Huishoudelijk Reglement kan tussentijds worden aangepast. Dit valt onder de contractvrijheid. De indieners beogen niet met het wetsvoorstel de contractvrijheid aan te tasten.

De leden van de SGP-fractie willen graag een vergelijking van de gemiddelde arbeidsduur van mannen en vrouwen in 1996 en nu. Is het gemiddeld aantal uren dat vrouwen anno 2011 werken meer gestegen sinds 1996 dan het aantal uren dat de winkels in die vijftien jaar gemiddeld extra geopend zijn? Kunnen zij dit met CBS-cijfers onderbouwen?

De meest recente cijfers over de arbeidsmarktduur zijn te vinden in CBS-Statline (statline.cbs.nl) en gaan tot het derde kwartaal van 2010. In onderstaande tabel is te lezen dat de gemiddelde arbeidsduur voor mannen in 1996 40.6 uur per week bedroeg en in het derde kwartaal van 2010 39.1 uur per week. Voor vrouwen was de gemiddelde arbeidsduur in deze jaren 30.3 en 28.5 uur per week. Het gemiddeld aantal uren dat vrouwen per week werken is in die periode dus niet toegenomen, zoals de leden vermoeden. Overigens betekent dat niet dat de arbeidsparticipatie van vrouwen niet is gestegen in die periode. Er is namelijk een ontwikkeling gaande waarbij méér vrouwen zijn gaan werken, maar zij zijn dus niet meer uren per week gaan werken.

Voorts vragen de leden naar het gemiddeld aantal uren extra dat de winkels in de afgelopen vijftien jaar geopend zijn. Deze gegevens zijn helaas niet beschikbaar. De evaluatie van de Winkeltijdenwet uit 2005 (uitgevoerd door B&A Beleidsrendement) geeft informatie over de openingsuren per week van supermarkten tussen 1996 en 2005. Uit deze gegevens is een stijging te zien: 55 uur in 1996, 59 in 1997, 61 in 1998 en 76 in 2005. Antwoord op de vraag of we kunnen stellen dat het gemiddeld aantal uren dat vrouwen anno 2011 werken meer gestegen is sinds 1996 dan het aantal uren dat de winkels in die vijftien jaar gemiddeld extra geopend zijn, moet met een ontkenning worden beantwoord.

 

Geslacht

Mannen

Vrouwen

Onderwerpen 

Werkzame beroepsbevolking

Werkzame beroepsbevolking

Gemiddelde arbeidsduur

Gemiddelde arbeidsduur

Persoonskenmerken 

Leeftijd 

Perioden 

Uur

Totaal persoonskenmerken

Totaal leeftijd 15 tot 65 jaar

1996

40,6

30,3

2010 3e kwartaal

39,1

28,5

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 18-1-2011

Bron: Statline.cbs.nl

De leden van de SGP stellen dat de indieners erop wijzen dat in de CAO’s verschillende afspraken zijn gemaakt tussen werkgevers en werknemers over de hoogte van de vergoeding voor zondagsarbeid. De leden van de SGP-fractie vragen de indieners of zij erkennen dat die hogere vergoeding in toenemende mate onder druk staat, met name ook bij grootwinkelbedrijven. Hoe beoordelen de indieners van het wetsvoorstel dit gegeven?

Indieners wijzen erop dat CAO’s niet alleen worden vastgesteld door de werkgevers, maar ook door de werknemers middels diverse vakorganisaties, waardoor ook belangen van werknemers naar voren zullen worden gebracht en hun belangen worden behartigd. Indieners zijn niet bekend met signalen over specifiek hogere vergoedingen die mogelijk verdwijnen in het kader van de arbeid op zondag, ook niet bij grootwinkelbedrijven. Ondernemers hebben er ook baat bij om een aantrekkelijke werkgever te zijn, zodat zij voldoende personeel kunnen werven, ook voor de zondagen. De toeslagen voor het werken op zondagen zijn vanuit de historie zo gegroeid. De indieners hebben geen reden om aan te nemen dat deze toeslag verdwijnt doordat gemeenten op een transparanter wijze koopzondagen aan kunnen wijzen. Daarnaast willen de indieners benadrukken dat niemand verplicht mag worden om op zondag te werken.

De leden van de SGP wijzen op de Internationale (ILO-)verplichtingen die zouden noodzaken tot een gezamenlijke rustdag die zoveel mogelijk samenvalt met de rustdag die in het betrokken land als rustdag wordt erkend. Indien het wetsvoorstel van de indieners aangenomen zou worden, dan zou de praktijk kunnen zijn dat (nagenoeg) alle gemeenten besluiten tot openstelling van winkels op elke zondag. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of dit nog in overeenstemming zou zijn met Verdrag 106 (Trb. 1964, nr. 61)?

De indieners hebben respect voor de internationale afspraken, zoals ook voor de ILO-verplichtingen. Met onderhavig wetsvoorstel beogen zij geen wijzigingen aan te brengen in een algemeen erkende rustdag. De kern van onderhavig wetsvoorstel is dat het lokale bestuur naar eigen inzicht een afweging kan maken over het aantal koopzondagen per jaar, en op welke gronden. Indieners zijn derhalve niet van mening dat onderhavig wetsvoorstel indruist tegen het Verdrag 106 (Trb. 1964, nr. 61).

Artikelsgewijs

Ten slotte stellen de leden van de SGP-fractie nog enkele vragen aan de orde die zijn weggevallen in het voorlopig verslag. Zij vragen zich af waarom de indieners kiezen voor handhaving van de landelijke vrijstelling voor instellingen van volksgezondheid, voor verkeer en vervoer en voor de verkoop van nieuwsblad en tijdschriften. Is vanuit het perspectief van de indieners een dergelijke landelijke regeling logisch, gezien de grote nadruk op de plaatselijke vrijheid? Zou het niet voor de hand liggen dan in ieder geval ook te kiezen voor de generieke mogelijkheid voor gemeenten om vanwege plaatselijke omstandigheden ervoor te kiezen dat de landelijke vrijstellingsregeling in die gemeente niet geldt?

Indieners stellen dat de landelijke vrijstelling voor instellingen van volksgezondheid, voor verkeer en vervoer en voor de verkoop van nieuwsblad en tijdschriften zo breed wordt gedragen, dat zij geen noodzaak zien om de huidige regeling te veranderen. Winkeltjes in zieken- of bejaardenhuizen, de verkoop bij een pompstation of de verkoop van kranten en tijdschriften zijn vrij algemeen aanvaard op de zondag. Daarbij stellen de indieners vast dat indien dit nu opeens ook lokaal zou moeten worden besloten, er een enorm aantal van onomstreden winkels nieuwe ontheffingen moeten gaan aanvragen. Vanuit het idee van lastendruk die dat teweeg zou brengen, lijkt het de indieners niet nuttig aan deze regeling te tornen.

Kan tevens worden toegelicht waarom de zinsnede «voor zover deze betrekking hebben op werkdagen» volgens het voorstel zou moeten komen te vervallen? Een dergelijk voorstel creëert immers alleen nieuwe problemen?

Indieners zijn van mening dat gemeenten beter dan de landelijke overheid in staat zijn een zorgvuldige afweging te maken over de behoefte die bestaat over de openstelling van winkels. In de huidige regelgeving mogen ondernemers hun winkel openen op doordeweekse dagen (inclusief zaterdag) tussen 6.00 en 22.00 uur. Indieners kunnen zich voorstellen dat een gemeente waarin veel belang wordt gehecht aan rust, de winkels niet alleen gesloten zijn op zondag, maar bijvoorbeeld ook op zaterdagavond. Met de aangehaalde zinsnede wordt de gemeente in staat gesteld deze keuze te maken.

Inzake de voorgestelde tekst van artikel 3 vragen de leden van de SGP-fractie zich af of het ook mogelijk is die vrijstelling te verlenen voor een bepaald deel van de gemeente.

Indieners stellen dat met onderhavig wetsvoorstel het voor de gemeente mogelijk is dat er binnen een gemeente gedifferentieerd naar gebied vrijstelling kan worden verleend. Dit kan de gemeente zelf bepalen.

Tevens vragen de leden van de SGP of de vrijstellingsbevoegdheid niet duidelijker ingekaderd moet worden, omdat er nu geen enkele beperking aan de vrijstelling wordt gegeven. Hebben de indieners ook overwogen hiervoor criteria vast te stellen? Is ook overwogen om juist vanwege de grote lokale belangen die een rol spelen gemeenten te binden aan een verzwaarde motiveringsplicht?

Indieners hebben er bewust niet voor gekozen om middels onderhavig wetsvoorstel voorwaarden te stellen aan de wijze waarop de lokale besluitvorming betreffende de zondagopenstelling tot stand wordt gebracht. Het wetsvoorstel beoogt dat de onduidelijkheid die gemoeid is met de huidige voorwaarden komt te vervallen. Het uitgangspunt is dat gemeenten een meer op maat gesneden afweging kunnen maken dan landelijk kan worden geregeld. Wanneer de vrijstellingsbevoegdheid is ingekaderd met bepaalde criteria, worden gemeenten niet in staat gesteld naar eigen inzicht rekening te houden met materiële en immateriële belangen die van toepassing zijn binnen de eigen gemeente. Indieners gaan ervan uit dat de lokale democratie goed in staat is tot een zorgvuldige afweging te komen en een verzwaarde motiveringsplicht daarom niet noodzakelijk is.

De leden van de VVD-fractie vragen of het wijzigen van de wet in de praktijk betekent dat supermarkten iedere zondag open mogen zijn.

De indieners stellen dat het effect van de onderhavige wijziging is dat de verantwoordelijkheid voor het toekennen van een ontheffing van de zondagsluiting volledig bij de gemeente wordt neergelegd. Dit kan betekenen dat een gemeente kiest voor 52 koopzondagen per jaar, maar ook dat zij kiest voor nul koopzondagen, en alles wat daar tussenin zit. Hoe de praktijk er na aanname van onderhavig wetsvoorstel uit zal zien, is dus per gemeente verschillend. Als de gemeente de afweging maakt dat binnen haar grenzen alle winkels, inclusief supermarkten, elke zondag open mogen, dan kunnen ondernemers hier naar eigen keuze wel of niet gebruik van maken. Indieners wijzen echter op de ervaring die al middels cijfers via de Memorie van Toelichting en de Nota n.a.v. het Verslag met uw Kamer zijn gedeeld, waaruit blijkt dat de prakrijk er al zeer divers met de huidige regelgeving wordt omgegaan.

Voorts willen de leden van de VVD-fractie weten wat de reden is van het wijzigen van de wet zoals de indieners voorstellen. De leden stellen dat het hierdoor lijkt alsof supermarkten hun deuren wel iedere zondag mogen openen en de overige winkels zich aan de regels gesteld door de gemeenten moeten houden.

De indieners stellen dat dit een misverstand is. De indieners willen met de onderhavige wetswijziging de keuze voor het toekennen van een ontheffing aangaande de zondagsopenstelling zonder kaders bij de gemeenten neerleggen. Zij kunnen dan een afweging maken. In het wetsvoorstel zit geen aparte clausule voor supermarkten. Wanneer een gemeente besluit dat winkels op zondag open mogen, dan is er geen aparte positie voor supermarkten meer.

Met betrekking tot het verschil dat zou ontstaan wanneer verschillende gemeenten er andere openingstijden en zondagopeningen op nahouden vragen deze leden zich af hoe zich dat verhoudt tot het gelijkheidsbeginsel. Dit beginsel gaat er van uit dat iedere burger (wettelijk) gelijke rechten en een gelijke behandeling in gelijke gevallen krijgt.

Indieners onderschrijven de gelijke rechten en gelijke behandeling. Dat neemt niet weg dat er verschillen kunnen bestaan in de toegang tot diensten en voorzieningen op lokaal niveau. Hoe die worden vormgegeven wordt door dezelfde burgers via verkiezingen gestuurd. De praktijk leert dat niet in elke gemeente behoefte is aan hetzelfde aanbod. Wat voor de indieners zwaar weegt, is dat een gemeente wel voorziet in de behoeften die bestaan binnen de gemeente. Onderhavig wetsvoorstel maakt het juist mogelijk dat gemeenten kunnen voorzien in die behoefte als het gaat om de vraag of er sprake moet zijn van zondagsopenstelling van winkels, en in welke frequentie. Indieners wijzen er bovendien op dat het huidige criterium «substantieel» en «toerisme» juist zorgt voor onduidelijkheid en interpretatiegeschillen. Door dit wetsvoorstel kan de lokale democratie haar werk doen.

Van der Ham

Van Gent