Kamerstuk 32402-43

Amendement van het lid Van der Staaij over aanpassing van de vergewisplicht

Dossier: Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg)

Gepubliceerd: 1 juli 2013
Indiener(s): Kees van der Staaij (SGP)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32402-43.html
ID: 32402-43
Wijzigingen: 32402-58

Nr. 43 AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER STAAIJ

Ontvangen 1 juli 2013

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel a als volgt te luiden:

  • a. vergewist hij zich er in het kader van de beoordeling van de geschiktheid van een zorgverlener in ieder geval van dat ten aanzien van de zorgverlener geen toepassing is gegeven aan artikel 25, vierde lid;

2. In het eerste lid vervalt onderdeel b.

3. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 1a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een zorgaanbieder die een instelling is of een zorgaanbieder die een solistisch werkende zorgverlener is, in het bezit moeten zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor de zorgverleners die zorg verlenen aan zijn cliënten en voor andere personen dan zorgverleners die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen en over de eisen die aan die verklaring kunnen worden gesteld.

4. Het derde lid vervalt.

II

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 4, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 4, lid 1a.

2. In het tweede lid wordt «artikel 4, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 4, lid 1a.

III

In artikel 39 vervalt het eerste lid.

IV

In artikel 46a vervalt onderdeel A.

Toelichting

De vergewisplicht die volgt uit artikel 4, eerste lid, onderdeel a, houdt volgens de regering slechts in dat de aanbieder moet doen wat gebruikelijk is: vragen waar iemand heeft gewerkt, diploma’s en referenties vragen, misschien eens googlen om te zien wat er over iemand bekend is. De indiener is van mening dat dit in het kader van de sollicitatieprocedure zo gebruikelijk is, dat dit niet hoeft te worden vastgelegd in de wet.

Het komt de indiener voor dat het doel van deze bepaling is om te voorkomen dat zorgverleners, waarvan het functioneren in het verleden ernstig te wensen heeft overgelaten met als gevolg risico’s voor cliënten, niet bij een andere instelling aan de slag kunnen zonder dat de instelling hiermee bekend is. De indiener deelt dit belang. Daarom regelt dit amendement dat zorgaanbieders navraag moeten doen bij de IGZ of is vastgesteld dat er bij een zorgverlener sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen (artikel 25, vierde lid). Indien een zorgaanbieder met deze problemen uit het verleden bekend is, kunnen adequate begeleiding en toezicht voor de zorgverlener worden geregeld, dan wel kan worden besloten geen arbeidsverhouding aan te gaan.

De hiervoor beschreven wijziging is effectiever dan de generieke plicht voor het in bezit hebben van een verklaring omtrent gedrag (VOG). Een VOG kan namelijk ook geweigerd worden als een overtreding is begaan die het verlenen van goede zorg niet in de weg hoeft te staan. Daarom wordt de generieke plicht met dit amendement geschrapt. In plaats daarvan krijgt de minister de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen in welke situaties een aanbieder nog wel in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag. De verplichting in het bezit te zijn van een VOG-verklaring moet rechtstreeks verband houden met het doel waarvoor het wordt ingezet (veiligheid van cliënten) en in evenredige verhouding staan tot dit doel, ook gelet op de hiermee gemoeide kosten. Dit vraagt een selectieve inzet van dit instrument.

Van der Staaij