Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de positie van de cliënt in de zorg te versterken en de rechten en plichten van de cliënt en de zorgaanbieder in één nieuwe wettelijke regeling op te nemen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
1°. zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
2°. handelingen op het gebied van de gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die niet zijn begrepen onder 1°, ook indien die handelingen een andere strekking hebben dan het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de cliënt;
1°. de natuurlijke persoon, het verband van natuurlijke personen of de rechtspersoon, die bedrijfsmatig zorg doet verlenen door een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen;
2°. de natuurlijke persoon die beroepsmatig in persoon zorg verleent en niet behoort tot de personen die een zorgaanbieder als bedoeld in onderdeel 1° zorg doet verlenen;
eenieder die zorg vraagt of aan wie zorg wordt verleend;
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
het College sanering zorginstellingen, bedoeld in artikel 46.
2. Op zorg, verleend in het kader van de Wet publieke gezondheid, is deze wet slechts van toepassing voor zover een doelmatige collectieve infectieziektenbestrijding zich daartegen niet verzet.
3. Op gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid zijn hoofdstuk 5 en artikel 44, voor zover het betreft medezeggenschap, goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze wet niet van toepassing.
4. Op militaire gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Militaire Ambtenarenwet 1931 zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 44, voor zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze wet niet van toepassing. De artikelen 29 en 38 zijn niet van toepassing indien de behandeling van het geschil naar het oordeel van Onze Minister van Defensie de operationele taakuitvoering van de krijgsmacht op onaanvaardbare wijze zou schaden.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen delen van deze wet buiten toepassing worden verklaard op onderdelen van doventolkzorg, farmaceutische zorg, hulpmiddelenzorg, verstrekking van verpleegartikelen en vervoer als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
6. Op justitiële inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 90quinquies, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, van deze wet niet van toepassing.
7. Op zorg voor zover deze betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een cliënt, verricht in opdracht van een ander dan die cliënt in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, is deze wet van toepassing met uitzondering van artikel 13 en de hoofdstukken 4, 5 en 6.
8. Op een zorgaanbieder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, 2°, die zorg levert als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, 2°, en niet behoort tot de categorieën van personen die aan de bij en krachtens artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg gestelde voorwaarden voldoen, of tot de categorieën van personen die een krachtens artikel 34 van die wet geregelde of aangewezen opleiding hebben voltooid, zijn slechts de artikelen 5, tweede lid, 13 tot en met 17, 19 en 27 tot en met 30 van toepassing. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een zorgaanbieder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, 1°, die uitsluitend door personen als bedoeld in de eerste volzin zorg doet verlenen.
9. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, 1°, is een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor de toepassing van deze wet slechts zorgaanbieder voor zover hij zorg doet verlenen door natuurlijke personen die bij hem in dienst zijn.
1. Zorgaanbieders zijn verplicht ervoor zorg te dragen dat de zorg voldoet aan hetgeen waar de cliënt ingevolge deze wet recht op heeft. Van de bepalingen van deze wet kan niet ten nadele van de cliënt worden afgeweken.
2. Een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 1°, doet de zorg slechts verlenen door natuurlijke personen of rechtspersonen met wie hij een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten die waarborgt dat zij zich bij hun werkzaamheden laten leiden door de op de zorgaanbieder rustende wettelijke verplichtingen en de regels die de zorgaanbieder heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening. De eis van schriftelijkheid geldt niet met betrekking tot een arbeidsovereenkomst.
3. De zorgaanbieder vergewist zich ervan dat de wijze waarop de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, dan wel een natuurlijke persoon waarvan deze zich bedient, in het verleden heeft gefunctioneerd, niet in de weg staat aan de overeenkomst als bedoeld in het tweede lid.
1. Indien een natuurlijke persoon met wie een zorgaanbieder een overeenkomst als bedoeld in artikel 2, tweede lid, heeft gesloten, ter uitvoering van een door die persoon met een cliënt gesloten overeenkomst zorg verleent, is de zorgaanbieder voor een tekortkoming in die zorgverlening mede-aansprakelijk, als ware hij zelf bij de overeenkomst partij.
2. De aansprakelijkheid van de zorgaanbieder die partij is bij een overeenkomst tot het verlenen van zorg, de aansprakelijkheid van de persoon met wie de zorgaanbieder een overeenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en de mede-aansprakelijkheid van de zorgaanbieder, bedoeld in de laatste zinsnede van het eerste lid, kunnen niet worden beperkt of uitgesloten.
3. Indien anders dan krachtens een overeenkomst tot het verlenen van zorg, zorg wordt verleend, zijn het eerste en het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
1. Voor het tot gelding brengen van de in de artikelen 13, 14, 15, 16, 19, 20, 21, 22 en 32 aan de cliënt toegekende rechten worden, voor zover het artikel 22 betreft in afwijking van artikel 5 van de Wet bescherming persoonsgegevens:
a. indien de cliënt de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, de verplichtingen nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de cliënt uitoefent respectievelijk uitoefenen;
b. indien de cliënt de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, de verplichtingen tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;
c. indien de cliënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, de verplichtingen nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;
d. indien de cliënt meerderjarig is en onder curatele staat of ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld, de verplichtingen nagekomen jegens de curator of de mentor;
e. indien een meerderjarige cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, de verplichtingen nagekomen jegens de persoon die daartoe door de cliënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst.
2. De zorgaanbieder komt zijn verplichtingen na jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgaanbieder en hij daarover een andere zorgaanbieder heeft geraadpleegd.
3. De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de cliënt voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de cliënt zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.
1. De cliënt heeft jegens de zorgaanbieder recht op goede zorg, waaronder wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en waarbij de personen die de zorg verlenen, met gebruikmaking van de geschikte hulpzaken, handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hen geldende professionele standaard.
2. In afwijking van het eerste lid verleent een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, achtste lid, slechts zorg die buiten noodzaak niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De cliënt geeft de zorgaanbieder naar beste weten de inlichtingen en medewerking die deze redelijkerwijs voor het kunnen verlenen van goede zorg behoeft.
De zorgaanbieder organiseert de zorgverlening op zodanige wijze, bedient zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen en, voor zover nodig, bouwkundige voorzieningen en, indien hij een zorgaanbieder is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 1°, draagt tevens zorg voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de bij de maatregel aangewezen categorieën van zorgaanbieders:
a. regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik en periodieke kwaliteits- en veiligheidscontroles van bij of krachtens die maatregel aan te wijzen apparatuur die bij de zorgverlening wordt gebruikt, alsmede
b. indien het kwaliteitsniveau van de zorg dit vereist, de bij de artikelen 5, eerste lid, en 7 gestelde regels nader worden omschreven.
De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder die zorg verleent welke verblijf van de cliënt in een accommodatie gedurende het etmaal met zich brengt, recht op dat:
a. geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de cliënt;
b. voor zover het gaat om zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, bij het opstellen van een huisvestingsplan voor de lange termijn, een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een accommodatie, onderzoek wordt gedaan naar de leefwensen van de betrokken cliënten.
1. De zorgaanbieder draagt zorg voor systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg.
2. De verplichting van het eerste lid houdt, de aard en omvang van de zorgverlening in aanmerking genomen, in:
a. het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de zorg;
b. het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen of de wijze van uitvoering van artikel 7 leidt tot goede zorg;
c. het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zonodig veranderen van de wijze waarop artikel 7 wordt uitgevoerd.
1. Voor zover noodzakelijk voor de goede systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg, worden in een register als bedoeld in artikel 10, tweede lid, zonder toestemming van de betrokkene, persoonsgegevens verwerkt die afkomstig zijn uit een interne melding van incidenten en bijna-incidenten, waaronder gegevens betreffende de gezondheid.
2. Gegevens in het register, bedoeld in artikel 10, tweede lid, die afkomstig zijn uit een interne melding van incidenten en bijna-incidenten, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of seksueel misbruik als bedoeld in artikel 12, kunnen niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, noch kan een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel daarop worden gebaseerd. In afwijking van de eerste volzin kunnen de gegevens voor het strafrechtelijk bewijs worden gebruikt indien zij redelijkerwijs niet op een andere manier kunnen worden verkregen.
3. De gegevens in het register, bedoeld in artikel 10, tweede lid, die afkomstig zijn uit een interne melding van incidenten en bijna-incidenten, zijn niet openbaar.
4. De zorgaanbieder die zorg draagt voor een register als bedoeld in artikel 10, tweede lid, is de verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor dat register.
1. De zorgaanbieder meldt aan de ingevolge artikel 58, eerste lid, met het toezicht belaste ambtenaar onverwijld:
a. iedere calamiteit die bij de zorgverlening heeft plaatsgevonden;
b. seksueel misbruik waarbij een cliënt is betrokken.
2. Onder calamiteit wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid.
3. Onder seksueel misbruik wordt verstaan grensoverschrijdend seksueel gedrag waarbij sprake is van lichamelijk, geestelijk of relationeel overwicht.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze hem op zijn verzoek informatie geeft over de door hem aangeboden zorg, waaronder begrepen de tarieven en de kwaliteit, alsmede over de ervaringen van cliënten met die zorg. De zorgaanbieder informeert de cliënt voorts over het al dan niet bestaan van een wetenschappelijk bewezen werkzaamheid van die zorg alsmede over de wachttijd.
2. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder tevens recht op dat deze hem desgevraagd informatie geeft over de rechten die uit deze wet voor hem voortvloeien.
1. De cliënt heeft jegens de zorgaanbieder recht op overleg over zijn behoefte aan zorg, de inhoud en de wijze van verlening van de aangeboden zorg, en voorts over de termijn waarop deze kan worden verleend en de verwachte tijdsduur ervan. Het overleg vindt tijdig plaats; daarbij wordt de cliënt op duidelijke wijze informatie over een en ander gegeven, afgestemd op diens bevattingsvermogen, en desgewenst schriftelijk.
2. De omvang van de informatie wordt bepaald door hetgeen de cliënt redelijkerwijs dient te weten ten aanzien van:
a. de aard en het doel van de zorg die de zorgaanbieder kan verlenen en van de uit te voeren handelingen;
b. de te verwachten gevolgen en risico's van de zorg voor de gezondheid van de cliënt;
c. andere vormen van zorg die in aanmerking komen;
d. de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid in relatie tot de te verlenen zorg.
3. De zorgaanbieder onthoudt de cliënt bedoelde informatie slechts voor zover het verstrekken ervan kennelijk ernstig nadeel voor de cliënt zou opleveren. Indien het belang van de cliënt dit vereist, verstrekt de zorgaanbieder de desbetreffende informatie aan een ander dan de cliënt. De informatie wordt de cliënt alsnog gegeven, zodra bedoeld nadeel niet meer te duchten is. De zorgaanbieder onthoudt de cliënt informatie niet dan nadat hij daarover een andere zorgaanbieder heeft geraadpleegd.
Indien de cliënt te kennen heeft gegeven informatie niet te willen ontvangen, blijft het verstrekken daarvan achterwege, behoudens voor zover het belang dat de cliënt daarbij heeft niet opweegt tegen het nadeel dat daaruit voor hemzelf of anderen kan voortvloeien.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat zorg slechts wordt verleend nadat hij, na toepassing van artikel 14, daarvoor toestemming heeft gegeven.
2. De vereiste toestemming mag worden verondersteld te zijn gegeven, indien de desbetreffende zorg niet van ingrijpende aard is.
3. De zorg kan worden verleend zonder toestemming van de cliënt indien de tijd voor het vragen van toestemming ontbreekt en onverwijlde zorgverlening kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de cliënt te voorkomen.
1. Indien op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, c, d of e, voor het verlenen van zorg uitsluitend de toestemming van de daar bedoelde persoon in plaats van die van de cliënt is vereist, kan de zorg worden verleend zonder die toestemming indien de tijd voor het vragen van die toestemming ontbreekt en onverwijlde zorgverlening kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de cliënt te voorkomen.
2. In het geval, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, kan de zorg worden verleend:
a. zonder de toestemming van de in dat onderdeel bedoelde persoon, indien de tijd voor het vragen van die toestemming ontbreekt en onverwijlde zorgverlening kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de cliënt te voorkomen, dan wel
b. indien de cliënt ook na de weigering van de toestemming door die persoon, de zorg weloverwogen blijft wensen.
3. Indien de cliënt zich verzet tegen zorgverlening waarvoor een persoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, toestemming heeft gegeven, kan de zorg slechts worden verleend indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de cliënt te voorkomen.
4. Indien de cliënt zich verzet tegen zorgverlening waarvoor een persoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, geen toestemming kon geven omdat de tijd voor het vragen daarvan ontbrak, kan de zorg slechts worden verleend indien onverwijlde zorgverlening kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de cliënt te voorkomen.
5. Indien een cliënt van zestien jaren of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de persoon, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de weigering van toestemming van de cliënt, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. Hiervan kan de zorgaanbieder slechts om gegronde redenen afwijken.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat de zorgverlening niet voortijdig wordt beëindigd, tenzij van de zorgaanbieder voortzetting niet in redelijkheid kan worden verlangd.
2. De cliënt heeft er bij voortijdige beëindiging van de zorg recht op dat de zorgaanbieder al hetgeen redelijkerwijs van hem verlangd kan worden, doet om de zorg over te dragen aan een andere zorgaanbieder, tenzij de cliënt voortzetting van de zorg niet wenst.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze een dossier inricht met betrekking tot de zorgverlening. De zorgaanbieder houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de cliënt en de te diens aanzien uitgevoerde handelingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede zorgverlening noodzakelijk is.
2. Voor zover de zorgaanbieder de cliënt niet in staat acht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de zorg, legt hij dat in het dossier vast.
3. De zorgaanbieder legt in het dossier vast voor welke handelingen van ingrijpende aard de cliënt toestemming heeft gegeven.
4. De zorgaanbieder voegt desgevraagd een door de cliënt afgegeven verklaring met betrekking tot de in het dossier opgenomen stukken aan het dossier toe.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze het dossier, bedoeld in artikel 19, gedurende twintig jaren na de laatste wijziging van het dossier bewaart, of zoveel langer als redelijkerwijs noodzakelijk is voor het verlenen van goede zorg.
2. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze, indien de cliënt daarom verzoekt:
a. gegevens of bescheiden binnen drie maanden vernietigt;
b. gegevens of bescheiden bewaart gedurende een door de cliënt aangegeven langere periode.
3. Indien de gegevens en bescheiden niet in de oorspronkelijke vorm worden bewaard, zijn de inhoud en omvang ervan zodanig dat goede zorg kan worden verleend.
4. Vernietiging vindt niet plaats van gegevens of bescheiden waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de cliënt, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.
5. Met betrekking tot zorg als bedoeld in artikel 1, zevende lid, worden de in artikel 19 bedoelde gegevens en bescheiden slechts bewaard zolang dat noodzakelijk is in verband met het doel van de zorg, tenzij het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.
De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze van de aard en toedracht van incidenten bij de zorgverlening die merkbare gevolgen hebben of kunnen hebben voor de cliënt, onverwijld mededeling doet aan de cliënt en er melding van maakt in het dossier.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze hem desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage geeft in of afschrift verstrekt van het dossier. De inzage of verstrekking blijft achterwege voor zover de zorgaanbieder dit noodzakelijk acht in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de cliënt.
2. Met betrekking tot de zorg, bedoeld in artikel 1, zevende lid, wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de daaruit getrokken conclusie wenst te vernemen. Indien de wens is geuit en de zorg niet wordt verleend in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt de cliënt tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de conclusie als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
1. Onverminderd artikel 14, derde lid, tweede volzin, heeft de cliënt er jegens de zorgaanbieder recht op dat aan anderen dan de cliënt geen inlichtingen over hem dan wel inzage in of afschrift van het dossier worden verstrekt dan met zijn toestemming. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de cliënt niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.
2. Onder anderen dan de cliënt zijn niet begrepen degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de zorgverlening en degene die optreedt als vervanger van de zorgaanbieder, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden.
3. Onder anderen dan de cliënt zijn evenmin begrepen de personen, bedoeld in artikel 4, eerste lid. Indien de zorgaanbieder echter door het verstrekken aan die personen van inlichtingen over de cliënt dan wel van inzage in of afschrift van de bescheiden, zou handelen op een wijze die niet geacht kan worden overeen te komen met de zorg van een goed zorgaanbieder, laat hij zulks achterwege.
1. In afwijking van artikel 24, eerste lid, kunnen zonder toestemming van de cliënt ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid aan een ander desgevraagd inlichtingen over de cliënt of inzage in het dossier worden verstrekt indien:
a. het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is en met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de cliënt niet onevenredig wordt geschaad, of
b. het vragen van toestemming, gelet op de aard en het doel van het onderzoek, in redelijkheid niet kan worden verlangd en de zorgaanbieder zorg heeft gedragen dat de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen.
2. Verstrekking overeenkomstig het eerste lid is slechts mogelijk indien:
a. het onderzoek een zwaarwegend algemeen belang dient,
b. het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd, en
c. voor zover de betrokken cliënt tegen de verstrekking niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt.
3. Van een verstrekking overeenkomstig het eerste lid wordt aantekening gehouden in het dossier.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat de verrichtingen ter zake van de zorg worden uitgevoerd buiten de waarneming van anderen dan de cliënt, tenzij de cliënt ermee heeft ingestemd dat de verrichtingen kunnen worden waargenomen door anderen. Indien de zorgaanbieder apotheker is, is de eerste volzin niet van toepassing voor zover het de visuele waarneming door anderen dan de patiënt betreft.
2. Onder anderen dan de cliënt zijn niet begrepen degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de zorgverlening en degene die optreedt als vervanger van de zorgaanbieder, voor zover hun aanwezigheid noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden.
3. Daaronder zijn evenmin begrepen de personen, bedoeld in artikel 4, eerste lid. Indien de zorgaanbieder echter door zorg te verlenen in aanwezigheid van de in de eerste volzin bedoelde personen zou handelen op een wijze die niet geacht kan worden overeen te komen met de zorg van een goed zorgaanbieder, laat hij zulks achterwege.
1. De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze met betrekking tot de behandeling van zijn klachten en geschillen voldoet aan dit hoofdstuk.
1. De zorgaanbieder treft schriftelijk een regeling voor een effectieve en laagdrempelige opvang en afhandeling van klachten over gedragingen jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening.
2. De regeling is, rekening houdende met de aard van de zorg en de categorie van cliënten waaraan zorg wordt verleend, zodanig ingericht dat:
a. klachten schriftelijk kunnen worden ingediend door cliënten, door nabestaanden van een overleden cliënt, door personen op wie artikel 4 van toepassing is en door personen ten aanzien van wie artikel 4 ten onrechte niet is toegepast;
b. de klager desgewenst gratis met informatie, advies en bemiddeling wordt ondersteund door een daartoe door de zorgaanbieder aangewezen geschikte persoon met wie de klager op eenvoudige wijze in contact kan treden en die niet handelt dan met toestemming van de klager;
c. klachten zorgvuldig worden onderzocht en de wijze van behandeling zoveel mogelijk is gericht op het voorkomen van geschillen;
d. de klager zoveel mogelijk op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van de behandeling;
e. een persoon als bedoeld onder b, die in dienst is van de zorgaanbieder, niet uit hoofde van zijn functie door de zorgaanbieder wordt benadeeld;
f. klachten, rekening houdende met de aard van de klacht, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na indiening, worden afgehandeld, met dien verstande dat de zorgaanbieder in bijzondere omstandigheden deze termijn met ten hoogste vier weken kan verlengen, waarvan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan de klager;
g. de klager een schriftelijke mededeling van de zorgaanbieder ontvangt waarin met redenen omkleed is aangegeven tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid, welke beslissingen de zorgaanbieder over en naar aanleiding van de klacht heeft genomen en binnen welke termijn maatregelen waartoe is besloten, zullen zijn gerealiseerd.
3. In de regeling kan worden bepaald dat zij niet van toepassing is op klachten voor zover deze betrekking hebben op het vergoeden van geleden schade.
4. De zorgaanbieder die niet behoort tot de zorgaanbieders, bedoeld in artikel 31, stelt de regeling vast in overeenstemming met een representatief te achten organisatie van cliënten.
5. De zorgaanbieder brengt de regeling op een daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten.
1. De zorgaanbieder is aangesloten bij een door een of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en door een of meer representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde geschilleninstantie, die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening, te beslechten en die voldoet aan de eisen, gesteld in het tweede lid.
2. De geschilleninstantie oefent haar werkzaamheden uit op basis van een schriftelijke regeling, die waarborgt dat:
a. aan de instantie een geschil kan worden voorgelegd door personen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel a:
1°. die na de indiening van een klacht bij de zorgaanbieder niet tijdig een oordeel hebben ontvangen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel g, dan wel een klacht in tweede aanleg willen laten beoordelen;
2°. voor wie behandeling van een klacht overeenkomstig artikel 28 niet gewaarborgd was door het ontbreken van een regeling als bedoeld in dat artikel;
3°. van wie in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij onder de gegeven omstandigheden een klacht bij de zorgaanbieder indienen;
4°. omtrent door hen geleden schade;
b. aan de instantie een geschil kan worden voorgelegd door een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, mits met dat geschil een belang in het geding is dat de stichting of vereniging volgens haar statuten behartigt;
c. de instantie bevoegd is over een geschil bij wege van bindend advies een uitspraak te doen, alsmede een vergoeding van geleden schade toe te kennen tot in ieder geval € 25.000,-;
d. de instantie op korte termijn een uitspraak doet in gevallen waarin dat, gelet op de aard van het geschil en de daarbij betrokken belangen, aangewezen is te achten;
e. de instantie de uitspraken over de aan haar voorgelegde geschillen openbaar maakt, in zodanige vorm dat zij niet tot personen herleidbaar zijn, behoudens voor zover het de zorgaanbieder betreft.
3. Bij regeling van Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister, worden nadere regels gesteld aan de geschilleninstantie waarbij hij is aangesloten teneinde de deskundigheid inzake de militaire gezondheidszorg te waarborgen.
4. De zorgaanbieder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de instantie voor te leggen op daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten.
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit hoofdstuk en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op zorgaanbieders die, in de regel, door meer dan tien personen zorg doen verlenen als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel andere zorg voor zover die verblijf van de cliënt in een accommodatie gedurende het etmaal met zich brengt.
De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze met betrekking tot de medezeggenschap voldoet aan artikel 33 en is aangesloten bij een commissie van vertrouwenslieden als bedoeld in artikel 38.
1. De zorgaanbieder treft schriftelijk een regeling voor de medezeggenschap van de cliënten aan wie hij zorg doet verlenen.
2. De regeling is zodanig ingericht dat:
a. door de zorgaanbieder een cliëntenraad wordt ingesteld die is belast met de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van de zorgaanbieder,
b. de cliëntenraad, rekening houdend met de aard van de zorg en de categorieën van cliënten waaraan zorg wordt verleend, redelijkerwijs representatief is te achten voor de cliënten van de zorgaanbieder, en
c. is geregeld hoeveel leden de cliëntenraad heeft en op welke wijze en voor welke termijn benoeming plaats vindt.
3. Indien de zorgaanbieder de zorg zodanig heeft georganiseerd dat daarbij sprake is van meerdere te onderscheiden onderdelen, voorziet de regeling er in dat, indien zulks voor die onderdelen in redelijkheid aangewezen is te achten:
a. naast of in plaats van de in het tweede lid bedoelde cliëntenraad een of meer cliëntenraden worden ingesteld die:
1°. zijn belast met de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van elk van die onderdelen en
2°. rekening houdend met de aard van de zorg en de categorieën van cliënten waaraan zorg wordt verleend, redelijkerwijs representatief zijn te achten voor de cliënten van die onderdelen,
b. is geregeld hoeveel leden zodanige cliëntenraden hebben en op welke wijze en voor welke termijn benoeming plaats vindt en
c. de taken van en de verdeling van de bevoegdheden over de onderscheiden cliëntenraden zijn geregeld.
4. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, is voorts geregeld op welke wijze de cliëntenraad wordt betrokken bij de voorbereiding van een besluit inzake:
a. een wijziging van de doelstelling of de grondslag van de zorgaanbieder,
b. een fusie waarbij de zorgaanbieder is betrokken,
c. een overdracht van de zeggenschap over de zorg of een onderdeel daarvan en
d. een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een accommodatie.
5. De zorgaanbieder treft de voorzieningen die op grond van de regeling noodzakelijk zijn voor de benoeming van de leden van de cliëntenraad of cliëntenraden. De zorgaanbieder treft zodanige voorzieningen opnieuw telkens wanneer een cliëntenraad gedurende twee jaren niet heeft gefunctioneerd wegens het ontbreken van het in de regeling vastgestelde aantal leden.
6. Een cliëntenraad regelt schriftelijk zijn werkwijze met inbegrip van zijn vertegenwoordiging in en buiten rechte. De cliëntenraad zendt een kopie van de regeling van zijn werkwijze aan de zorgaanbieder.
7. De zorgaanbieder brengt de door hem vastgestelde regeling alsmede een wijziging daarvan op daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten.
1. De zorgaanbieder is verplicht de cliëntenraad het gebruik toe te staan van de voorzieningen waarover hij als zodanig kan beschikken en die de cliëntenraad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.
2. De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de cliëntenraad, waaronder begrepen de kosten die verband houden met het voorleggen van een geschil over de toepassing van de artikelen 33 tot en met 37 aan de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 38, komen ten laste van de zorgaanbieder.
3. Met inachtneming van het tweede lid komen de kosten van het voeren van rechtsgedingen door een cliëntenraad slechts ten laste van de zorgaanbieder, indien hij van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.
4. De zorgaanbieder kan in overeenstemming met de cliëntenraad de kosten die de cliëntenraad in enig jaar zal maken, vaststellen op een bepaald bedrag, dat de cliëntenraad naar eigen inzicht kan besteden. Kosten waardoor het hier bedoelde bedrag zou worden overschreden, komen slechts ten laste van de zorgaanbieder voor zover hij in het dragen daarvan toestemt.
5. In rechtsgedingen tussen de zorgaanbieder en de cliëntenraad kan de cliëntenraad niet in de proceskosten worden veroordeeld.
De zorgaanbieder verstrekt aan de cliëntenraad of cliëntenraden tijdig en, desgevraagd, schriftelijk de inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben. Voorts verstrekt hij ten minste eenmaal per jaar algemene gegevens omtrent het beleid dat in het verstreken tijdvak is gevoerd en in het komende jaar zal worden gevoerd.
1. De zorgaanbieder stelt de cliëntenraad of cliëntenraden in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit dat betrekking heeft op:
a. de onderwerpen, genoemd in artikel 33, vierde lid;
b. het algemene huisvestingsbeleid ten aanzien van voor de zorgverlening bedoelde accommodaties;
c. een huisvestingsplan voor de lange termijn, voor zover het betreft de zorgverlening aan cliënten die in de regel langdurig gedurende het etmaal verblijven in een accommodatie van de zorgaanbieder;
d. een programma van eisen met betrekking tot een accommodatie en de inrichting daarvan bij ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een accommodatie;
e. een sociaal plan voor cliënten bij ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van de accommodatie;
f. een gehele of gedeeltelijke beëindiging dan wel een belangrijke uitbreiding van de zorgverlening of een belangrijke wijziging in de organisatie van de zorgverlening;
g. het algemene beleid met betrekking tot de toelating van cliënten tot de zorgverlening en de beëindiging daarvan, en met betrekking tot de geestelijke verzorging van en de maatschappelijke bijstand aan cliënten;
h. het algemene beleid ter zake van kwaliteit, veiligheid en hygiëne;
i. het algemene beleid ter zake van voedingsaangelegenheden van algemene aard en recreatiemogelijkheden of ontspanningsmogelijkheden voor de cliënten;
j. de procedure voor het opstellen en bespreken van zorgplannen;
k. het belasten van personen met de leiding van een onderdeel, voor zover het betreft de zorgverlening aan cliënten die in de regel langdurig gedurende het etmaal verblijven in een accommodatie van de zorgaanbieder;
l. een profielschets voor de benoeming van de leden van het toezichthoudend orgaan en de leden van het bestuur van de zorgaanbieder;
m. een profielschets voor de benoeming van personen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b;
n. een regeling als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, en 33, eerste lid, alsmede andere regelingen van algemene aard, die specifiek betrekking hebben op de cliënten;
o. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van de zorgaanbieder.
2. De zorgaanbieder vraagt het advies op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
3. Een cliëntenraad is bevoegd de zorgaanbieder ook op eigen initiatief te adviseren inzake de in het eerste lid bedoelde onderwerpen en andere onderwerpen die voor cliënten van belang zijn.
4. Indien een zorgaanbieder deel uitmaakt van een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep, geen zorgaanbieder is, stelt de zorgaanbieder de cliëntenraad of cliëntenraden in de gelegenheid aan hem advies uit te brengen over een voorgenomen besluit van het bestuur van de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep, dat ingrijpende gevolgen heeft voor die zorgaanbieder.
1. De zorgaanbieder neemt geen besluit dat afwijkt van een schriftelijk door een cliëntenraad uitgebracht advies zonder dat hij daarover met die raad overleg heeft gepleegd.
2. Tenzij de zorgaanbieder een besluit moet nemen krachtens een wettelijk voorschrift, neemt hij geen besluit dat afwijkt van een door een cliëntenraad ter zake op zijn verzoek of ongevraagd uitgebracht advies over de onderwerpen, genoemd in artikel 36, eerste lid, onderdeel c tot en met e, g tot en met j, m en n.
3. De zorgaanbieder doet van een besluit inzake een onderwerp waarover een cliëntenraad advies heeft uitgebracht, schriftelijk en, voor zover hij van dat advies afwijkt, onder opgave van redenen, mededeling aan die raad.
1. De zorgaanbieder is aangesloten bij een door een of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en een of meer representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde commissie van vertrouwenslieden, die tot taak heeft te bemiddelen en zonodig een bindende uitspraak te doen, en die voldoet aan de eisen, gesteld in het tweede lid.
2. De commissie van vertrouwenslieden oefent haar werkzaamheden uit op basis van een schriftelijke regeling, die waarborgt dat:
a. een cliëntenraad aan de commissie een geschil kan voorleggen over de toepassing van de artikelen 33 tot en met 37;
b. de zorgaanbieder aan de commissie kan vragen toestemming te geven voor het nemen van een voorgenomen besluit ten aanzien van een onderwerp, genoemd in artikel 37, tweede lid, dat afwijkt van een daarover door een cliëntenraad een schriftelijk uitgebracht advies.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, geeft de commissie van vertrouwenslieden toestemming om het besluit te nemen, indien het advies van de cliëntenraad onredelijk is, of indien de zorgaanbieder zwaarwegende redenen heeft om het voorgenomen besluit te nemen.
4. Een besluit van de zorgaanbieder, genomen in strijd met artikel 37, tweede lid, is nietig indien:
a. de zorgaanbieder van de commissie van vertrouwenslieden geen toestemming heeft gekregen om het voorgenomen besluit te nemen, en
b. de cliëntenraad tegenover de zorgaanbieder schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan binnen een maand nadat de zorgaanbieder hem zijn besluit heeft meegedeeld dan wel, bij gebreke van deze mededeling, de cliëntenraad is gebleken dat de zorgaanbieder uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.
5. Bij regeling van Onze Minister van Defensie, handelende in overeenstemming met Onze Minister, kunnen nadere regels worden gesteld aan de commissie van vertrouwenslieden waarbij hij is aangesloten teneinde de deskundigheid inzake de militaire gezondheidszorg te waarborgen.
1. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op zorgaanbieders die zorg doen verlenen door in de regel meer dan tien personen en rechtspersoonlijkheid bezitten.
2. In afwijking van het eerste lid, is op academische ziekenhuizen uitsluitend artikel 41, derde lid, van toepassing.
1. De statuten zijn met het oog op het waarborgen van goed bestuur van de rechtspersoon zodanig ingericht dat:
a. er een orgaan is dat tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken bij de zorgverlening, en het bestuur met raad ter zijde te staan;
b. het toezichthoudend orgaan zodanig is samengesteld dat de leden natuurlijke personen zijn die geen persoonlijk belang bij de zorgverlening hebben en ten opzichte van elkaar, het bestuur en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren;
c. het toezichthoudend orgaan bestaat uit ten minste drie leden;
d. gewaarborgd is dat de leden van het toezichthoudend orgaan in staat zijn tot een goede taakvervulling;
e. het toezichthoudend orgaan de besluiten neemt omtrent:
1°. het goedkeuren van een wijziging van de statuten van de zorgaanbieder;
2°. het goedkeuren van een fusie waarbij de zorgaanbieder is betrokken en van een overdracht van de zeggenschap over de zorg of een onderdeel daarvan;
3°. het goedkeuren van een huisvestingsplan voor de lange termijn;
4°. het benoemen, schorsen, ontslaan en bezoldigen van de bestuursleden en het benoemen en bezoldigen van de leden van het toezichthoudend orgaan;
5°. het goedkeuren van de profielschets voor de leden van het toezichthoudend orgaan;
6°. het goedkeuren van de jaarrekening;
7°. het verlenen van décharge aan het bestuur voor het gevoerde beleid.
f. de leden van het toezichthoudend orgaan en van het bestuur worden benoemd aan de hand van een door de zorgaanbieder opgestelde profielschets.
2. De statuten wijzen een of meer bestuurders aan die in het bijzonder is of zijn belast met de zorg voor de kwaliteit als bedoeld in hoofdstuk 2.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het waarborgen van een onafhankelijke taakuitoefening door het toezichthoudend orgaan nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eisen waaraan leden van het toezichthoudend orgaan moeten voldoen.
4. Op schriftelijk verzoek van het bestuur, het toezichthoudend orgaan of de cliëntenraad kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam een lid van het toezichthoudend orgaan ontslaan wegens verwaarlozing van zijn taak of wegens andere gewichtige redenen op grond waarvan er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het toezichthoudend orgaan niet zal voldoen aan het eerste lid, onderdeel b.
5. Op de leden van het toezichthoudend orgaan is artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
1. Een cliëntenraad heeft onderscheidenlijk de gezamenlijke cliëntenraden als bedoeld in artikel 33 hebben het recht een bindende voordracht te doen voor de benoeming van één lid van het toezichthoudend orgaan, bedoeld in artikel 40.
2. Het toezichthoudend orgaan kan aan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam verzoeken het bindende karakter aan de voordracht te ontnemen indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het toezichthoudend orgaan bij benoeming van de voorgedragen persoon niet langer zal voldoen aan artikel 40, eerste lid, onderdeel b.
3. Een cliëntenraad heeft de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
1. De zorgaanbieder die Onze Minister daartoe bij ministeriële regeling heeft aangewezen, draagt in een bij de regeling aangegeven gebied zorg voor afspraken inzake de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en de voorbereiding op het verlenen van die zorg met andere zorgaanbieders en andere bij spoedeisende zorg betrokken instanties.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden omschreven welke vormen van zorg de afspraken moeten betreffen en kunnen eisen worden vastgesteld waaraan de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en de voorbereiding op het verlenen van die zorg moeten voldoen.
1. Onze Minister houdt een openbaar register in stand, waarin hij van alle zorgaanbieders de volgende gegevens opneemt:
a. de naam of een andere aanduiding;
b. de rechtsvorm;
c. het Handelsregisternummer;
d. het adres van vestiging;
e. het adres of de adressen waarop of van waaruit de zorg wordt verleend;
f. de vormen van zorg die worden verleend.
2. Onze Minister draagt zorg dat het register, de op grond van artikel 38 van de Wet marktordening gezondheidszorg openbaar gemaakte informatie, het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, en de jaardocumenten, bedoeld in artikel 44, in onderling verband zijn in te zien.
1. Zorgaanbieders dienen jaarlijks ter maatschappelijke verantwoording vóór 1 juni bij Onze Minister stukken in waaruit blijkt hoe zij in het voorafgaande jaar de wet hebben nageleefd met betrekking tot de volgende onderwerpen:
kwaliteit | klachten | medezeggenschap | goed bestuur | |
---|---|---|---|---|
1. zorgaanbieder die zorg doet verlenen door meer dan 10 personen en rechtspersoon is | ja | ja | ja, indien sprake is van zorg als omschreven krachtens of bij AWBZ of andere zorg-met-verblijf | ja |
2. zorgaanbieder die zorg doet verlenen door meer dan 10 personen en geen rechtspersoon is | ja | ja | ja, indien sprake is van zorg als omschreven krachtens of bij AWBZ of andere zorg-met-verblijf | nee |
3. zorgaanbieder die zorg doet verlenen door 10 personen of minder, of zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 2° | ja | nee | nee | nee |
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van zorgaanbieders aangewezen die de in het eerste lid bedoelde stukken vergezeld doen gaan van een jaarrekening en een jaarverslag.
1. Bij regeling van Onze Minister, voor zover nodig in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, wordt bepaald:
a. welke gegevens op welke wijze uit een register als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ter bewerking moeten worden verstrekt aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie;
b. welke gegevens de zorgaanbieder bij zijn keuze-informatie, bedoeld in artikel 13, eerste lid, eerste volzin, uitsluitend in de bewerkte vorm verstrekt;
c. welke gegevens moeten worden opgenomen in de jaarstukken, bedoeld in artikel 44, en de wijze waarop die gegevens moeten worden opgenomen;
d. welke informatie als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg de zorgaanbieder uitsluitend in de bewerkte vorm openbaar maakt.
2. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, kan worden bepaald dat daarbij aangewezen categorieën van zorgaanbieders de in artikel 44 bedoelde gegevens op een bij de regeling aangegeven wijze bij hem moeten indienen.
3. Onze Minister stelt de regeling, voor zover het betreft de onderdelen b en d van het eerste lid, vast na overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit.
1. Er is een College sanering zorginstellingen, dat rechtspersoonlijkheid bezit. Het College sanering is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.
2. Het College sanering wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter of zijn plaatsvervanger.
3. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is op het College sanering van toepassing.
1. Het College sanering bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.
2. Benoeming vindt op persoonlijke titel plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het College sanering alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
3. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.
1. Het College sanering heeft tot taak:
a. toe te zien op de naleving van artikel 49;
b. toe te zien op de naleving van artikel 50;
c. de uitvoering van artikel 51.
2. Met het toezicht op de naleving van de artikelen 49 en 50 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren van het College sanering.
3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Artikel 58, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
De zorgaanbieder die zorg doet verlenen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, 1°, draagt zorg dat er geen winstuitkeringen worden gedaan. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van zorgaanbieders worden aangewezen waarvoor de eerste volzin niet geldt en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het doen van winstuitkeringen.
1. Zorgaanbieders die zorg doen verlenen creëren waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering en onderscheiden in ieder geval in financiële zin hun activiteiten op het gebied van de zorgverlening van hun andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.
2. In de financiële administratie van zorgaanbieders die zorg doen verlenen, zijn ontvangsten en betalingen duidelijk traceerbaar naar bron en bestemming, en is duidelijk wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de zorgaanbieder is aangegaan.
1. Het College sanering neemt besluiten over de financiële gevolgen van:
a. wijziging van de indeling in regio’s als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet ambulancezorg;
b. beëindiging van de uitvoering van bijzondere medische verrichtingen of beëindiging van het gebruik van apparatuur op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen.
2. De instantie die een besluit heeft genomen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, doet daarvan onverwijld afschrift toekomen aan het College sanering.
3. Het College sanering kan besluiten:
a. dat subsidie wordt verstrekt ter voorziening in de financiële gevolgen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b;
b. dat de financiële gevolgen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, een positief saldo voor de betrokkene inhouden, in welk geval het College sanering kan besluiten dat het saldo wordt gestort in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
4. Een beschikking tot subsidievaststelling wordt niet genomen dan nadat het College zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, hieromtrent is gehoord.
5. De betaling van de subsidie of het voorschot geschiedt door het College zorgverzekeringen ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Bij regeling van Onze Minister kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
6. Het College sanering is tevens belast met het toezicht op de afwikkeling van de financiële gevolgen.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. hetgeen onder financiële gevolgen van sanering moet worden verstaan;
b. de hoogte, de opbouw en wijze van berekening van de subsidie;
c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;
d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
f. de vaststelling van de subsidie;
g. de betaling en terugvordering van de subsidie en het verlenen van voorschotten;
h. de storting van een positief saldo op grond van het derde lid, onderdeel b;
i. het toezicht op de afwikkeling van de financiële gevolgen, bedoeld in het zesde lid.
8. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het zevende lid, kan worden bepaald dat het College sanering nadere regels stelt over daarbij aangewezen onderwerpen. De door het College sanering gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
9. Van besluiten als bedoeld in het eerste lid doet het College sanering mededeling aan Onze Minister.
1. Het College sanering stelt een bestuursreglement vast.
2. Vergaderingen van het College sanering zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.
3. In het bestuursreglement legt het College sanering in ieder geval vast hoe het voldoet aan de verplichting ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Het College sanering zendt jaarlijks voor 1 oktober tegelijk met de begroting een werkprogramma voor het volgende kalenderjaar aan Onze Minister met een beschrijving van de activiteiten die het College sanering voornemens is ter uitvoering van zijn taken te verrichten.
2. Onverminderd artikel 27 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting een meerjarenraming van de beheerskosten voor de vier kalenderjaren, volgend op het begrotingsjaar.
1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget voor de beheerskosten van het College sanering voor het volgende kalenderjaar vast.
2. Onze Minister kan besluiten het budget voor de beheerskosten van het College sanering te wijzigen.
3. Het College sanering gaat met betrekking tot de beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het vastgestelde budget voor de beheerskosten.
4. Indien het budget voor de beheerskosten niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het College sanering bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.
5. Onze Minister kan besluiten dat het College sanering in een geval als bedoeld in het vierde lid, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.
6. Het door Onze Minister vastgestelde budget voor de beheerskosten van het College sanering wordt gedekt uit 's Rijks kas.
1. Het werkprogramma, bedoeld in artikel 53, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
2. In afwijking van artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, behoeven wijzigingen in een goedgekeurde begroting geen goedkeuring van Onze Minister, mits
a. de totale omvang van de begroting geen wijziging ondergaat, en
b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van 5 procent van het in artikel 54 bedoelde budget niet te boven gaat.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de inhoud en inrichting van het werkprogramma, bedoeld in artikel 53;
b. de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
c. de accountantscontrole van de jaarrekening;
d. de omvang van de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 54, wordt vastgesteld.
Na de goedkeuring van het werkprogramma, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderscheidenlijk de goedkeuring, bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt het College sanering het werkprogramma, onderscheidenlijk het jaarverslag en de jaarrekening algemeen verkrijgbaar.
1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens deze wet voortvloeien, met uitzondering van de artikelen 49 en 50.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid bedoelde ambtenaren, voor zover het zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1, achtste lid, betreft, slechts belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens artikel 5, tweede lid, voortvloeien.
3. Het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste lid, en 7 is mede gericht op het bevorderen van het gebruik van standaarden door zorgaanbieders.
4. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor zover de woning deel uitmaakt van een bouwkundige voorziening voor het verlenen van zorg.
5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers van cliënten. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.
6. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens deze wet voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.
1. Het Staatstoezicht op de volksgezondheid, het College sanering en de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg, verstrekken elkaar desgevraagd de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens, alsmede inzage van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de invulling van die taak redelijkerwijs nodig is.
2. Het Staatstoezicht en het College sanering verstrekken het College bescherming persoonsgegevens de gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de uitoefening van diens wettelijke taken.
1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 5, 7 tot en met 10, 13 tot en met 26 en 42 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
2. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 5, 7 tot en met 10, 13 tot en met 26 en 42 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
3. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.
4. Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 58, eerste lid, met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.
5. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.
6. De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.
Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 28, 29, 33, 38, 40, 41, eerste lid, 44 en 45 dan wel met een krachtens artikel 60 gegeven aanwijzing of bevel.
1. Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500,– op te leggen ter zake van een handelen of nalaten in strijd met artikel 12.
2. Degene die handelt of nalaat in strijd met artikel 12 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.
3. Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.
Het College sanering is bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 49 of 50.
1. De Kwaliteitswet zorginstellingen wordt ingetrokken.
2. Na inwerkingtreding van het eerste lid berusten het Besluit kwaliteitseisen ziekenhuisbloedbanken en het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg op artikel 8, onderdeel b, van deze wet.
De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt onderdeel c te luiden:
c. zorgaanbieder:
1°. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent in het verband van een door hem in stand gehouden instelling, zijnde een in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin zorg wordt verleend;
2°. de natuurlijke persoon die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, anders dan in het verband van een instelling, en die is ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of een beroep uitoefent waarvan de opleiding krachtens artikel 34, eerste lid, van die wet is geregeld of aangewezen;
B
In artikel 16 wordt «artikel 8, eerste lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen» vervangen door: artikel 58, eerste lid, van de Wet cliëntenrechten zorg.
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid alsmede de aanduiding «4.» voor het vierde lid vervallen.
2. In de aanhef van de resterende tekst vervalt het woord «voorts».
3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, vervalt onderdeel d.
B
In artikel 43, derde lid, vervalt de zinsnede «en wordt hij ter zake van deze verrichtingen voor de toepassing van artikel 96 met die personen gelijkgesteld».
C
In artikel 86, eerste lid, wordt «bij of krachtens artikel 40, eerste, derde en vierde lid, gestelde voorschriften» vervangen door: krachtens artikel 40 gestelde voorschriften.
D
De artikelen 87a en 100a vervallen.
E
Artikel 92, tweede lid vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.
F
Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en het tweede lid komen als volgt te luiden:
1. Degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij bij het verrichten van die handelingen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Het vierde lid vervalt.
G
In artikel 97 wordt de komma na «categorie» vervangen door een punt en vervalt de daarop volgende tekst.
H
Artikel 98, derde lid, vervalt.
I
Artikel 99, derde lid, vervalt.
J
In artikel 100 wordt de zinsnede «– artikel 40, vierde lid;» vervangen door: – artikel 40;.
K
Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 101 wordt «artikel 40, vierde lid,» vervangen door: artikel 40.
2. De komma na «categorie» wordt vervangen door een punt en de daarop volgende tekst vervalt.
L
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 96, tweede lid» vervangen door: artikel 96, eerste lid.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 96, eerste lid, en 97 tot en met 101» vervangen door: de artikelen 96, tweede lid, en 97 tot en met 101.
M
Artikel 103 komt te luiden:
1. Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 97, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie worden opgelegd.
2. Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, eerste lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd.
3. Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, tweede lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis voor de duur van een jaar en vier maanden worden opgelegd.
N
In artikel 104, derde lid, vervalt de zinsnede «en worden voor de toepassing van artikel 96 gelijkgesteld met degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan».
O
In de artikelen 107, eerste lid, en 107a vervalt telkens «en 96».
1. De Wet toelating zorginstellingen wordt ingetrokken.
2. Het College bouw zorginstellingen, bedoeld in artikel 19 van de Wet toelating zorginstellingen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip gehandhaafd ten behoeve van de liquidatie van dat college en ter afwikkeling van de uit genomen beschikkingen voortvloeiende procedures. De artikelen 46, 47 en 52 tot en met 57 zijn op het college van overeenkomstige toepassing.
3. Het College sanering zorginstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt als rechtspersoon gehandhaafd en is het College sanering bedoeld in artikel 46.
4. Artikel 18 van de Wet toelating zorginstellingen blijft van toepassing ten aanzien van de instellingen waarop dat artikel op de dag voorafgaande aan de intrekking van de Wet toelating zorginstellingen van toepassing was. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 48, tweede, derde en vierde lid, 51, 57 en 63 is van overeenkomstige toepassing.
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, 1°, komt te luiden:
1°. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent in het verband van een door hem in stand gehouden instelling, zijnde een in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin zorg wordt verleend;.
B
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het College zorgverzekeringen en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister, of aan het College sanering, bedoeld in de Wet cliëntenrechten zorg, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.
2. In het tweede lid wordt «door een bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door: door het College sanering.
In artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt de zinsnede «- de voorzitter en de leden van het College bouw zorginstellingen en het College sanering zorginstellingen, bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen;» vervangen door: – de voorzitter en de leden van het College bouw zorginstellingen en het College sanering zorginstellingen, bedoeld in artikel 67 respectievelijk 46 van de Wet cliëntenrechten zorg.
De Geneesmiddelenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 18, zevende lid, wordt «een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen» vervangen door: een instelling in de zin van de Zorgverzekeringswet.
B
In artikel 57, tweede lid, onderdeel a, wordt «een krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als algemeen onderscheidenlijk als psychiatrisch ziekenhuis aangewezen instelling» vervangen door: een ingevolge artikel 43 van de Wet cliëntenrechten zorg als algemeen onderscheidenlijk als psychiatrisch ziekenhuis geregistreerde zorgaanbieder.
In artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inzake bloedvoorziening wordt «krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als ziekenhuis toegelaten instellingen» vervangen door: ingevolge artikel 43 van de Wet cliëntenrechten zorg als ziekenhuis geregistreerde zorgaanbieders.
Artikel 1, onderdeel f, van de Wet op de orgaandonatie komt te luiden:
f. ziekenhuis: een ingevolge artikel 43 van de Wet cliëntenrechten zorg als ziekenhuis geregistreerde zorgaanbieder;.
Artikel 12.15 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek komt te luiden:
De raad van bestuur beslist, na overleg met het college van bestuur van de universiteit waaraan het ziekenhuis is verbonden, welke afdelingen en andere onderdelen het academisch ziekenhuis omvat.
Onder psychiatrisch ziekenhuis wordt verstaan:
1°. een ingevolge artikel 43 van de Wet cliëntenrechten zorg als ziekenhuis, verpleeghuis of gehandicapteninrichting geregistreerde zorgaanbieder, voor zover diens zorg blijkens de registratie gericht is op de behandeling van psychiatrische patiënten;
2°. een psychiatrische afdeling van een academisch ziekenhuis.
De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel m, 1°, komt te luiden:
1°. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent in het verband van een door hem in stand gehouden instelling, zijnde een in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin zorg wordt verleend;.
B
Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het College zorgverzekeringen en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College sanering, bedoeld in de Wet cliëntenrechten zorg, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.
2. In het derde lid wordt «door een bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door: door het College sanering.
1. De Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt ingetrokken.
2. Met betrekking tot klachten, voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel ingediend bij een klachtencommissie als bedoeld in artikel 2 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft die wet van toepassing.
3. Met betrekking tot klachten als bedoeld in het tweede lid, is, voor zover zij verband houden met zorg of maatschappelijke ondersteuning, artikel 29, tweede lid, van de onderhavige wet onderscheidenlijk artikel 12c, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning van overeenkomstige toepassing.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:
A
In Hoofdstuk 1, Afdeling 3, Paragraaf 2, worden na artikel 1.57a drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau treft schriftelijk een regeling voor de behandeling van klachten over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens een ouder of een kind in het kader van de kinderopvang. De houder brengt de getroffen regeling op passende wijze onder de aandacht van de ouders.
2. De in het eerste lid bedoelde regeling:
a. voorziet erin dat schriftelijk ingediende klachten van ouders worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die niet werkzaam is voor of bij de houder;
b. waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft;
c. waarborgt dat de klachtencommissie binnen een in de regeling vastgelegde termijn na indiening van de klacht de klager, degene over wie is geklaagd en, indien dit niet dezelfde persoon is, de houder, schriftelijk en met redenen omkleed in kennis stelt van haar oordeel over de gegrondheid van de klacht, al dan niet vergezeld van aanbevelingen;
d. waarborgt dat bij afwijking van de onder c bedoelde termijn de klachtencommissie daarvan met redenen omkleed mededeling doet aan de klager, degene over wie is geklaagd en, indien dit niet dezelfde persoon is, de houder, onder vermelding van de termijn waarbinnen de klachtencommissie haar oordeel over de klacht zal uitbrengen;
e. waarborgt dat de klager en degene over wie is geklaagd, door de klachtencommissie in de gelegenheid worden gesteld mondeling of schriftelijk een toelichting te geven op de gedraging waarover is geklaagd;
f. waarborgt dat de klager en degene over wie is geklaagd, zich bij de behandeling van de klacht kunnen laten bijstaan.
3. De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau ziet erop toe dat de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, haar werkzaamheden verricht volgens een door deze commissie op te stellen reglement.
4. Door of namens een ouder kan bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, schriftelijk een klacht tegen de houder van een kindercentrum of een gastouderbureau worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens een ouder of een kind.
5. De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen een maand na ontvangst van het in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin genoemde termijn, doet de houder daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie, onder vermelding van de termijn waarbinnen de zorgaanbieder zijn standpunt aan hen kenbaar zal maken.
6. De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld waarin worden aangegeven:
a. een beknopte beschrijving van de regeling, bedoeld in het eerste lid;
b. de wijze waarop de houder die regeling onder de aandacht van zijn cliënten heeft gebracht;
c. de samenstelling van de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;
d. in welke mate die klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten met inachtneming van de waarborgen, bedoeld in het tweede lid;
e. het aantal en de aard van de door die klachtencommissie behandelde klachten;
f. de strekking van de oordelen en aanbevelingen van de klachtencommissie;
g. de aard van de maatregelen, bedoeld in het vijfde lid.
7. De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder, genoemd in artikel 1.61, eerste lid.
8. Klachten die naar het oordeel van de klachtencommissie ernstig van aard zijn worden door haar gemeld aan de toezichthouder, genoemd in artikel 1.61, eerste lid.
Indien een klacht zich richt op een ernstige situatie met een structureel karakter, stelt de klachtencommissie de houder daarvan in kennis. Indien de klachtencommissie niet is gebleken dat de houder ter zake maatregelen heeft getroffen, meldt de klachtencommissie deze klacht aan de ingevolge artikel 1.61 met het toezicht op de naleving van deze wet belaste ambtenaren.
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van artikel 1.57b en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
B
Artikel 1.60a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. De laatste volzin van het eerste lid komt te vervallen.
3. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 1.57b, tweede tot en met achtste lid, en de artikelen 1.57c en 1.57d zijn van overeenkomstige toepassing.
C
In Hoofdstuk 2, Afdeling 2, Paragraaf 2, wordt na artikel 2.13 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De houder treft schriftelijk een regeling voor de behandeling van klachten over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens een ouder of een kind in het kader van het peuterspeelzaalwerk. De houder brengt de getroffen regeling op passende wijze onder de aandacht van de ouders.
2. Artikel 1.57b, tweede tot en met zevende lid, en de artikelen 1.57c en 1.57d zijn van overeenkomstige toepassing.
D
In Hoofdstuk 2, Afdeling 2, Paragraaf 3, vervalt artikel 2.14.
E
In artikel 2.15 wordt «elk» vervangen door: elke.
F
Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst
2. De laatste volzin van het eerste lid komt te vervallen.
3. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 1.57b, tweede tot en met achtste lid, en de artikelen 1.57c en 1.57d zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen wordt ingetrokken.
2. Procedures inzake de naleving van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, worden afgewikkeld overeenkomstig artikel 10 van die wet.
De Wet maatschappelijke ondersteuning wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 3 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:
Degene die openbare geestelijke gezondheidszorg of huishoudelijke verzorging verleent, draagt ervoor zorg dat die vormen van maatschappelijke ondersteuning van goede kwaliteit zijn, waaronder wordt verstaan ondersteuning van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt.
Degene die openbare geestelijke gezondheidszorg of huishoudelijke verzorging verleent, organiseert de ondersteuning op zodanige wijze, voorziet zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen en draagt, indien hij een onderneming in stand houdt in de zin van artikel 1, onderdeel c, van de Wet op de ondernemingsraden, tevens zorg voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van ondersteuning van goede kwaliteit.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het kwaliteitsniveau van de ondersteuning dit vereist, de bij de artikelen 3a en 3b gestelde regels nader worden omschreven.
1. Degene die openbare geestelijke gezondheidszorg of huishoudelijke verzorging verleent, draagt zorg voor systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de ondersteuning.
2. De verplichting van het eerste lid houdt, de aard en omvang van de ondersteuning in aanmerking genomen, in:
a. het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de ondersteuning;
b. het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen of de wijze van uitvoering van artikel 3b leidt tot goede ondersteuning;
c. het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zonodig veranderen van de wijze waarop artikel 3b wordt uitgevoerd.
1. Aanbieders van openbare geestelijke gezondheidszorg of huishoudelijke verzorging dienen jaarlijks vóór 1 juni bij Onze Minister een verslag in waarin zij verantwoording afleggen van het beleid dat zij in het afgelopen kalenderjaar hebben gevoerd ter uitvoering van de artikelen 3a tot en met 3d en van de kwaliteit van de openbare geestelijke gezondheidszorg of huishoudelijke verzorging die zij in dat jaar hebben verleend.
2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens in het verslag moeten worden opgenomen, op welke wijze die gegevens moeten worden opgenomen en op welke wijze zij moeten worden ingediend.
B
Na paragraaf 2 worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:
1. Deze paragraaf is van toepassing ten aanzien van een derde als bedoeld in artikel 10, die maatschappelijke ondersteuning verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 7° of 8°, of onder h, hierna te noemen: aanbieder.
2. In deze paragraaf en in paragraaf 2b wordt onder cliënt verstaan: de persoon die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning.
1. De aanbieder treft schriftelijk een regeling voor een effectieve en laagdrempelige opvang en afhandeling van klachten over gedragingen jegens een cliënt in het kader van de verlening van maatschappelijke ondersteuning
2. De regeling is, rekening houdende met de aard van de maatschappelijke ondersteuning en de categorie van cliënten waaraan zij wordt verleend, zodanig ingericht dat:
a. klachten kunnen worden ingediend door cliënten en door nabestaanden van een overleden cliënt;
b. de klager desgewenst gratis met informatie, advies en bemiddeling wordt ondersteund door een daartoe door de aanbieder aangewezen geschikte persoon met wie de klager op eenvoudige wijze in contact kan treden en die niet handelt dan met toestemming van de klager;
c. klachten zorgvuldig worden onderzocht en de wijze van behandeling zoveel mogelijk is gericht op het voorkomen van geschillen;
d. de klager zoveel mogelijk op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van de behandeling;
e. een persoon als bedoeld onder b, die in dienst is van de aanbieder, niet uit hoofde van zijn functie door de aanbieder wordt benadeeld;
f. klachten, rekening houdende met de aard van de klacht, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na indiening, worden afgehandeld, met dien verstande dat de aanbieder in bijzondere omstandigheden deze termijn met ten hoogste vier weken kan verlengen, waarvan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan de klager;
g. de klager een schriftelijke mededeling van de aanbieder ontvangt waarin met redenen omkleed is aangegeven tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid, welke beslissingen de aanbieder over en naar aanleiding van de klacht heeft genomen en binnen welke termijn maatregelen waartoe is besloten, zullen zijn gerealiseerd.
3. In de regeling kan worden bepaald dat zij niet van toepassing is op klachten voor zover deze betrekking hebben op geleden schade.
4. De aanbieder stelt de regeling vast in overeenstemming met een representatief te achten organisatie van cliënten.
5. De aanbieder brengt de regeling op een daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten.
1. De aanbieder is aangesloten bij een door een of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en door een of meer representatief te achten organisaties van aanbieders ingestelde geschilleninstantie, die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een aanbieder jegens een cliënt in het kader van de verlening van maatschappelijke ondersteuning, te beslechten en die voldoet aan de eisen, gesteld in het tweede lid.
2. De geschilleninstantie oefent haar werkzaamheden uit op basis van een schriftelijke regeling, die waarborgt dat:
a. aan de instantie een geschil kan worden voorgelegd door personen als bedoeld in artikel 12b, tweede lid, onder a:
1°. die na de indiening van een klacht bij de aanbieder niet tijdig een oordeel hebben ontvangen als bedoeld in artikel 12b, tweede lid, onder g, dan wel een klacht in tweede aanleg willen laten beoordelen;
2°. voor wie behandeling van een klacht overeenkomstig artikel 12b niet gewaarborgd was door het ontbreken van een regeling als bedoeld in dat artikel;
3°. van wie in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij onder de gegeven omstandigheden een klacht bij de aanbieder indienen;
4°. omtrent door hen geleden schade;
b. aan de instantie een geschil kan worden voorgelegd door een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, mits met dat geschil een belang in het geding is dat de stichting of vereniging volgens haar statuten behartigt;
c. de instantie bevoegd is over een geschil bij wege van bindend advies een uitspraak te doen, alsmede een vergoeding van geleden schade toe te kennen tot in ieder geval € 25.000,-;
d. de instantie op korte termijn een uitspraak doet in gevallen waarin dat, gelet op de aard van het geschil en de daarbij betrokken belangen, aangewezen is te achten;
e. de instantie de uitspraken over de aan haar voorgelegde geschillen toezendt aan het Staatstoezicht op de volksgezondheid en ten minste eenmaal per jaar, in zodanige vorm dat zij niet tot personen herleidbaar zijn, openbaar maakt.
3. De aanbieder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de instantie voor te leggen op daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten.
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze paragraaf en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
1. Deze paragraaf is van toepassing ten aanzien van een derde als bedoeld in artikel 10, die maatschappelijke ondersteuning verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 7°, of onder h, hierna te noemen: aanbieder.
2. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing ten aanzien van een aanbieder die voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning een onderneming in stand houdt in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de ondernemingsraden, waarin in de regel meer dan tien personen werkzaam zijn.
1. De aanbieder treft schriftelijk een regeling voor de medezeggenschap van de cliënten van de onderneming die hij in stand houdt.
2. De regeling is zodanig ingericht dat:
a. door de aanbieder een cliëntenraad wordt ingesteld die is belast met de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van de onderneming;
b. de cliëntenraad, rekening houdend met de aard van de maatschappelijke ondersteuning en de categorieën van cliënten waaraan zij wordt verleend, redelijkerwijs representatief is te achten voor de cliënten van de onderneming,
c. is geregeld hoeveel leden de cliëntenraad heeft en op welke wijze en voor welke termijn benoeming plaats vindt.
3. Indien de aanbieder de maatschappelijke ondersteuning zodanig heeft georganiseerd dat daarbij sprake is van meerdere te onderscheiden onderdelen, voorziet de regeling erin dat, indien zulks voor die onderdelen in redelijkheid aangewezen is te achten:
a. naast of in plaats van de in het tweede lid bedoelde cliëntenraad een of meer cliëntenraden worden ingesteld die:
1°. zijn belast met de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten van elk van die onderdelen en
2°. rekening houdend met de aard van de maatschappelijke ondersteuning en de categorieën van cliënten waaraan zij wordt verleend, redelijkerwijs representatief is te achten voor de cliënten van die onderdelen,
b. is geregeld hoeveel leden zodanige cliëntenraden hebben en op welke wijze en voor welke termijn benoeming plaats vindt en
c. de taken van en de verdeling van de bevoegdheden over de onderscheiden cliëntenraden zijn geregeld.
4. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, is voorts geregeld op welke wijze de cliëntenraad wordt betrokken bij de voorbereiding van een besluit inzake:
a. een wijziging van de doelstelling of de grondslag van de aanbieder,
b. een fusie waarbij de aanbieder is betrokken,
c. een overdracht van de zeggenschap over de maatschappelijke ondersteuning of een onderdeel daarvan en
d. een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een accommodatie.
5. De aanbieder treft de voorzieningen die op grond van de regeling noodzakelijk zijn voor de benoeming van de leden van de cliëntenraad of cliëntenraden. De aanbieder treft zodanige voorzieningen opnieuw telkens wanneer een cliëntenraad gedurende twee jaren niet heeft gefunctioneerd wegens het ontbreken van het in de regeling vastgestelde aantal leden.
6. Een cliëntenraad regelt schriftelijk zijn werkwijze met inbegrip van zijn vertegenwoordiging in en buiten rechte. De cliëntenraad zendt een kopie van de regeling van zijn werkwijze aan de aanbieder.
7. De aanbieder brengt de door hem vastgestelde regeling alsmede een wijziging daarvan op daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten.
1. De aanbieder is verplicht de cliëntenraad het gebruik toe te staan van de voorzieningen waarover hij als zodanig kan beschikken en die de cliëntenraad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.
2. De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de cliëntenraad, waaronder begrepen de kosten die verband houden met het voorleggen van een geschil over de toepassing van de artikelen 12f tot en met 12j aan de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 12k, komen ten laste van de aanbieder.
3. Met inachtneming van het eerste lid komen de kosten van het voeren van rechtsgedingen door een cliëntenraad slechts ten laste van de aanbieder, indien hij van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.
4. De aanbieder kan in overeenstemming met de cliëntenraad de kosten die de cliëntenraad in enig jaar zal maken, vaststellen op een bepaald bedrag, dat de cliëntenraad naar eigen inzicht kan besteden. Kosten waardoor het hier bedoelde bedrag zou worden overschreden, komen slechts ten laste van de aanbieder voor zover hij in het dragen daarvan toestemt.
5. In rechtsgedingen tussen de aanbieder en de cliëntenraad kan de cliëntenraad niet in de proceskosten worden veroordeeld.
De aanbieder verstrekt aan de cliëntenraad of cliëntenraden tijdig en, desgevraagd, schriftelijk de inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben. Voorts verstrekt hij ten minste eenmaal per jaar algemene gegevens omtrent het beleid dat in het verstreken tijdvak is gevoerd en in het komende jaar zal worden gevoerd.
1. De aanbieder stelt de cliëntenraad of cliëntenraden in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit dat betrekking heeft op:
a. de onderwerpen, genoemd in artikel 12f, vierde lid;
b. het algemene huisvestingsbeleid ten aanzien van voor de verlening van maatschappelijke ondersteuning bedoelde accommodaties;
c. een programma van eisen met betrekking tot een accommodatie en de inrichting daarvan bij ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een accommodatie;
d. een gehele of gedeeltelijke beëindiging dan wel een belangrijke uitbreiding van de verlening van maatschappelijke ondersteuning of een belangrijke wijziging in de organisatie daarvan;
e. het algemene beleid met betrekking tot de toelating van cliënten tot de verlening van maatschappelijke ondersteuning en de beëindiging daarvan, en met betrekking tot de geestelijke verzorging van en de maatschappelijke bijstand aan cliënten;
f. het algemene beleid ter zake van kwaliteit, veiligheid en hygiëne;
g. het algemene beleid ter zake van voedingsaangelegenheden van algemene aard en recreatiemogelijkheden of ontspanningsmogelijkheden voor de cliënten;
h. een profielschets voor de benoeming van de leden van het toezichthoudend orgaan en de leden van het bestuur van de aanbieder;
i. een profielschets voor de benoeming van personen als bedoeld in artikel 12b, tweede lid, onder b;
j. een regeling als bedoeld in de artikelen 12b, eerste lid, en 12f, eerste lid, alsmede andere regelingen van algemene aard, die specifiek betrekking hebben op de cliënten;
k. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van de aanbieder.
2. De aanbieder vraagt het advies op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
3. Een cliëntenraad is bevoegd de aanbieder ook op eigen initiatief te adviseren inzake de in het eerste lid bedoelde onderwerpen en andere onderwerpen die voor cliënten van belang zijn.
4. Indien een aanbieder deel uitmaakt van een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep, geen aanbieder is, stelt de aanbieder de cliëntenraad of cliëntenraden in de gelegenheid aan hem advies uit te brengen over een voorgenomen besluit van het bestuur van de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep, dat ingrijpende gevolgen heeft voor die aanbieder.
1. De aanbieder neemt geen besluit dat afwijkt van een schriftelijk door een cliëntenraad uitgebracht advies zonder dat hij daarover met die raad overleg heeft gepleegd.
2. Tenzij de aanbieder een besluit moet nemen krachtens een wettelijk voorschrift, neemt hij geen besluit dat afwijkt van een door een cliëntenraad ter zake op zijn verzoek of ongevraagd uitgebracht advies over de onderwerpen, genoemd in artikel 12i, eerste lid, onder c, e tot en met j.
3. De aanbieder doet van een besluit inzake een onderwerp waarover een cliëntenraad advies heeft uitgebracht, schriftelijk en, voor zover hij van dat advies afwijkt, onder opgave van redenen, mededeling aan die raad.
1. De aanbieder is aangesloten bij een door een of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en door een of meer representatief te achten organisaties van aanbieders ingestelde commissie van vertrouwenslieden, die tot taak heeft te bemiddelen en zonodig een bindende uitspraak te doen, en die voldoet aan de eisen, gesteld in het tweede lid.
2. De commissie van vertrouwenslieden oefent haar werkzaamheden uit op basis van een schriftelijke regeling, die waarborgt dat:
a. een cliënt aan de commissie een geschil kan voorleggen over de toepassing van de artikelen 12f tot en met 12j;
b. de aanbieder aan de commissie kan vragen toestemming te geven voor het nemen van een voorgenomen besluit ten aanzien van een onderwerp, genoemd in artikel 12i, tweede lid, dat afwijkt van een daarover door een cliëntenraad schriftelijk uitgebracht advies.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid, onder b, geeft de commissie van vertrouwenslieden toestemming om het besluit te nemen, indien het advies van de cliëntenraad onredelijk is, of indien de aanbieder zwaarwegende redenen heeft om het voorgenomen besluit te nemen.
4. Een besluit van de aanbieder, genomen in strijd met artikel 12j, tweede lid, is nietig indien:
a. de aanbieder van de commissie van vertrouwenslieden geen toestemming heeft gekregen om het voorgenomen besluit te nemen, en
b. de cliëntenraad tegenover de aanbieder schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan binnen een maand nadat de aanbieder hem zijn besluit heeft meegedeeld dan wel, bij gebreke van deze mededeling, de cliëntenraad is gebleken dat de aanbieder uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.
C
In paragraaf 9 wordt na artikel 26 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van de artikelen 3a tot en met 3e en 12a tot en met 12k zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.
2. Artikel 58, vierde tot en met zesde lid van de Wet cliëntenrechten zorg is van overeenkomstige toepassing.
3. Artikel 60 van de Wet cliëntenrechten zorg is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de artikelen 3a tot en met 3d alsmede 12b en 12c.
4. Artikel 61 van de Wet cliëntenrechten zorg is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de artikelen 3e, 12f tot en met 12k, dan wel een krachtens het derde lid gegeven aanwijzing of bevel.
De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervallen de onderdelen n en o.
B
In artikel 17, eerste lid, vervallen de onderdelen f en g.
C
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met zevende lid worden vernummerd tot eerste tot en met zesde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» telkens vervangen door: derde lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.
6. Toegevoegd wordt een lid, luidende:
7. De zorgautoriteit stelt de regels, bedoeld in het zesde lid, vast na overleg met Onze Minister.
De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van artikel 24 van de Wet cliëntenrechten zorg.
B
In artikel 24 wordt aan het slot van het derde lid de volgende volzin toegevoegd: Ten behoeve van het overleg met de stichting over het hulpverleningsplan kan worden afgeweken van artikel 24 van de Wet cliëntenrechten zorg.
C
In artikel 53, derde lid, wordt na «kan,» ingevoegd: in voorkomend geval in afwijking van artikel 24 van de Wet cliëntenrechten zorg.
Artikel 7 van de Wet ambulancezorg vervalt.
De artikelen 448 tot en met 459 en 462 tot en met 466 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vervallen.
Artikel 74, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen komt te luiden:
4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid zijn de artikelen 22, tweede lid, en 24 van de Wet cliëntenrechten zorg niet van toepassing indien in verband met de uitvoering van deze wet handelingen worden verricht op het gebied van de zorg in de zin van de genoemde wet door personen voor wie het in het eerste lid vervatte verbod geldt.
Artikel 14, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet komt te luiden:
6. De artikelen 22, tweede lid, en 24 van de Wet cliëntenrechten zorg zijn niet van toepassing indien in verband met de uitvoering van deze wet handelingen worden verricht op het gebied van de zorg in de zin van de genoemde wet door personen die zijn belast met de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Artikel 63, derde lid, van de Beginselenwet jeugdinrichtingen komt te luiden:
3. De artikelen 19, eerste en vierde lid, 20, eerste, tweede en vijfde lid, en 22, eerste lid, van de Wet cliëntenrechten zorg zijn niet van toepassing.
De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 19, derde lid, komt te luiden:
3. De artikelen 19, eerste en vierde lid, en 20, eerste, tweede en vijfde lid, van de Wet cliëntenrechten zorg zijn niet van toepassing.
B
Artikel 20, zesde lid, komt te luiden:
6. Artikel 22, eerste lid, van de Wet cliëntenrechten zorg is niet van toepassing.
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 69, vijfde lid, vervalt.
B
Artikel 70, derde lid, vervalt.
Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, van deze wet alsmede in artikel 12c, tweede lid, onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning in plaats van «€ 25.000,-» gelezen: € 10.000,–.
Artikel 2, tweede lid, geldt gedurende een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikellid niet voor op dat tijdstip geldende overeenkomsten tussen een zorgaanbieder en de personen die hij zorg doet verlenen, mits zij niet in strijd zijn met de strekking van genoemd artikellid.
1. De zorgaanbieder stelt binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet een regeling vast als bedoeld in artikel 28.
2. Tot het tijdstip waarop een regeling als bedoeld in artikel 28 van kracht is geworden, wordt een regeling, vastgesteld op grond van artikel 2 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, aangemerkt als een regeling op grond van artikel 28.
1. De zorgaanbieder stelt binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet een regeling vast als bedoeld in artikel 33.
2. De zorgaanbieder sluit zich binnen drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet aan bij een commissie van vertrouwenslieden als bedoeld in artikel 38.
3. De zorgaanbieder die een commissie van vertrouwenslieden als bedoeld in artikel 10 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen heeft ingesteld respectievelijk bij zodanige commissie is aangesloten, houdt die commissie respectievelijk zijn aansluiting daarbij in stand zolang dat noodzakelijk is met het oog op artikel 79, tweede lid, doch in elk geval tot het tijdstip waarop hij heeft voldaan aan artikel 38.
4. Tot het tijdstip waarop een regeling als bedoeld in artikel 33 van kracht is geworden, wordt een cliëntenraad, ingesteld op grond van artikel 2 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 38 aangemerkt als cliëntenraad, ingesteld op grond van artikel 33, tweede lid.
5. Indien er geen cliëntenraad is als bedoeld in artikel 2 Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, stelt de zorgaanbieder een of meer representatieve organisaties van cliënten in de gelegenheid hem advies uit te brengen over een voorgenomen besluit tot vaststelling van een regeling als bedoeld in artikel 28 en een regeling als bedoeld in artikel 33.
6. De in het vijfde lid bedoelde organisatie of organisaties worden, voor zover het de in dat lid bedoelde regelingen betreft, voor de toepassing van:
a. artikel 29 aangemerkt als een stichting of vereniging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel;
b. de artikelen 36, 37 en 38 aangemerkt als cliëntenraad als bedoeld in artikel 33, tweede lid.
1. De aanbieder, bedoeld in artikel 12a van de Wet maatschappelijke ondersteuning, stelt binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b van die wet een regeling vast als bedoeld in dat artikel.
2. Tot het tijdstip waarop een regeling als bedoeld in artikel 12b van de Wet maatschappelijke ondersteuning van kracht is geworden, wordt een regeling, vastgesteld op grond van artikel 2 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, aangemerkt als een regeling op grond van artikel 12b van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
1. De aanbieder, bedoeld in artikel 12e van de Wet maatschappelijke ondersteuning, stelt binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12f van die wet een regeling vast als bedoeld in dat artikel.
2. De aanbieder, bedoeld in artikel 12e van de Wet maatschappelijke ondersteuning, sluit zich binnen drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12k van die wet aan bij een commissie van vertrouwenslieden als bedoeld in dat artikel.
3. De aanbieder, bedoeld in artikel 12e van de Wet maatschappelijke ondersteuning, die een commissie van vertrouwenslieden als bedoeld in artikel 10 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen heeft ingesteld respectievelijk bij zodanige commissie is aangesloten, houdt die commissie respectievelijk zijn aansluiting daarbij in stand zolang dat noodzakelijk is met het oog op artikel 79, tweede lid, doch in elk geval tot het tijdstip waarop hij heeft voldaan aan artikel 12k van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
4. Tot het tijdstip waarop een regeling als bedoeld in artikel 12f van de Wet maatschappelijke ondersteuning van kracht is geworden, wordt een cliëntenraad, ingesteld op grond van artikel 2 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen voor de toepassing van de artikelen 12g tot en met 12k van de Wet maatschappelijke ondersteuning aangemerkt als cliëntenraad, ingesteld op grond van artikel 12f, tweede lid, van die wet.
5. Indien er geen cliëntenraad is als bedoeld in artikel 2 Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, stelt de aanbieder, bedoeld in artikel 12e van de Wet maatschappelijke ondersteuning, een of meer representatieve organisaties van cliënten in de gelegenheid hem advies uit te brengen over een voorgenomen besluit tot vaststelling van een regeling als bedoeld in artikel 12b en een regeling als bedoeld in artikel 12f van die wet.
6. De in het vijfde lid bedoelde organisatie of organisaties worden, voor zover het de in dat lid bedoelde regelingen betreft, voor de toepassing van:
a. artikel 12c van de Wet maatschapplijke ondersteuning aangemerkt als een stichting of vereniging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel;
b. de artikelen 12i, 12j en 12k van de Wet maatschapplijke ondersteuning aangemerkt als cliëntenraad als bedoeld in artikel 12f, tweede lid, van die wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,