Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 februari 2017
In de plenaire behandeling van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg van donderdag 2 februari jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 48, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg) heb ik toegezegd om jurisprudentie van de Hoge Raad («HR») en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens («EHRM») toe te sturen waaruit volgt dat een crisismaatregel alleen genomen mag worden als er onmiddellijk ernstig nadeel dreigt. Ook zou ik u Nederlandse jurisprudentie doen toekomen over de reikwijdte van het begrip onmiddellijk. Hierbij treft u deze jurisprudentie aan1. In deze brief zal ik een korte toelichting bij de relevante jurisprudentie van de HR en het EHRM geven. In de bijlage vindt u de volledige teksten van de zaken2.
Allereerst is het arrest Winterwerp van het EHRM van belang. Dat arrest stelt algemene eisen aan het gedwongen opnemen van psychiatrische patiënten of verstandelijk gehandicapten. De eerste eis is dat de stoornis van de geestesvermogens op grond van betrouwbare en objectieve medische gegevens moet zijn aangetoond, tenzij sprake is van een noodgeval.3
De Hoge Raad oordeelde later op basis van het arrest Winterwerp: »Uit de (...) rechtspraak van het EHRM valt af te leiden dat vrijheidsbeneming van geesteszieken in beginsel slechts toelaatbaar is indien op deugdelijke wijze is aangetoond dat de betrokkene geestesziek is. Niettemin heeft het EHRM aanvaardbaar geacht dat iemand voor korte tijd onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen opdat kan worden onderzocht of hij aan een geestesziekte lijdt, maar alleen in spoedeisende gevallen (...).»4
Dit betekent dat buiten een crisissituatie iemand niet mag worden opgenomen, ook niet voor korte tijd, tenzij vaststaat dat diegene een psychische stoornis heeft. Voor de goede orde, dit staat los van detentie in het kader van het strafrecht.
Naar aanleiding van de genoemde HR-zaak werd later ook nog een uitspraak gedaan door het EHRM. In die zaak (S.R. tegen Nederland) bevestigde het EHRM de bovenstaande redenering.5
Het EHRM en de HR stellen dus de hoofdregel dat iemand vanwege ernstig nadeel alleen mag worden opgenomen als is vastgesteld dat diegene een psychische stoornis heeft. Spoedeisende gevallen zien ze als een uitzondering op die hoofdregel. De crisismaatregel is gericht op deze spoedeisende gevallen. Daarom is de term onmiddellijk zo cruciaal. Door de eis dat de crisismaatregel alleen wordt opgelegd als er onmiddellijk dreigend gevaar is, kan de crisismaatregel alleen in spoedgevallen worden opgelegd en valt het opleggen van de crisismaatregel altijd binnen de uitzondering die het EHRM en de HR bieden.
Door het woord «onmiddellijk» bij de crisismaatregel te schrappen zoals GGZ Nederland voorstelt, zou de wet toestaan om ook buiten spoedgevallen mensen op te nemen terwijl niet is vastgesteld dat ze een psychische stoornis hebben. Dat zou strijdig zijn met bovengenoemde jurisprudentie.
De norm ten aanzien van de vraag wanneer een geval spoedeisend is, dus wanneer er sprake is van «onmiddellijk» dreigend ernstig nadeel, wil ik met het veld nader invullen. Bij de invulling van die norm zal mede gebruik worden gemaakt van bestaande jurisprudentie, die hierbij is bijgevoegd.6 Ook praktijkervaringen van het veld kunnen bij de invulling van de norm worden meegenomen, het gaat hierbij ook een risico-taxatie. Ik wil uw Kamer voor de zomer berichten over de voortgang bij de invulling van deze norm.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers