Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen inzake de forensische zorg in strafrechtelijk kader teneinde de noodzakelijke aansluiting van de forensische zorg met andere vormen van geestelijke gezondheidszorg te verbeteren en tevens de recidive van forensische patiënten te verminderen, ten behoeve van de veiligheid van de samenleving;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a forensische patiënt: een persoon met een aanspraak op forensische zorg;
b. forensische zorg: zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die
1°. wordt verleend in verband met een psychische stoornis, verslaving of geestelijke beperking,
2°. is aan te merken als een interventie bestaande uit een vorm van verzorging, bejegening, behandeling, waaronder mede begrepen opname, begeleiding, waaronder mede begrepen verblijf, of beveiliging, en
3°. al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf, een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, met uitzondering van een straf of maatregel bedoeld in Titel VIII A van het Wetboek van Strafrecht;
c. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een penitentiaire inrichting plaatsvindt;
d. indicatie: een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend rapport van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen;
e. instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, die strekt tot de verlening van forensische zorg;
f. Onze Minister: de Minister van Justitie;
g. Onze Ministers: de Minister van Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
h. private instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, waarvan de verpleeg- en behandelkosten worden vergoed op basis van een contract dat de zorgaanbieder met Onze Minister heeft gesloten;
i. rijksinstelling: een door Onze Minister aangewezen instelling, onder beheer van Onze Minister;
j. sepot: een beslissing van het openbaar ministerie tot het afzien van verdere vervolging, bedoeld in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
k. ter beschikking gestelde: een forensische patiënt ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht is gegeven;
l. voorwaarde: een beperkende bepaling bij een straf, maatregel, sepot of gratie, of tenuitvoerlegging daarvan, die inhoudt dat een persoon zich laat opnemen in een instelling dan wel zich onder behandeling stelt van een zorgverlener of door een zorgverlener aangeboden geneesmiddelen gebruikt dan wel gedoogt dat hij zich geneesmiddelen laat toedienen;
m. zorgaanbieder: zorgaanbieder bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, die forensische zorg verleent of doet verlenen;
2. Onder forensische zorg bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt tevens verstaan de zorg bedoeld in de aanhef en de onderdelen 1° en 2°, van dat artikellid, die als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, of onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere vormen van zorg worden aangemerkt als forensische zorg bedoeld in het eerste lid, onder b, dan wel daarvan worden uitgesloten.
1. Met inachtneming van het karakter van de vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zo veel als mogelijk aangewend voor herstel van de forensische patiënt en vermindering van de kans op recidive, ten behoeve van de veiligheid van de samenleving.
2. De forensische zorg voorziet in de noodzakelijke aansluiting met andere vormen van geestelijke gezondheidszorg.
1. Forensische zorg kan worden verleend aan:
a. personen, wier verpleging van overheidswege op grond van artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht is bevolen;
b. ter beschikking gestelden aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van artikel 38, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht;
c. ter beschikking gestelden, die op eigen verzoek:
1°. hun verblijf in een inrichting willen voortzetten of,
2°. opnieuw in een inrichting opgenomen willen worden;
d. personen aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 38g van het Wetboek van Strafrecht en artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht;
e. personen aan wie een maatregel is opgelegd bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht;
f. personen ten aanzien van wie onder voorwaarden is afgezien van vervolging, op grond van artikel 167 en 244 van het Wetboek van Stafvordering en de voorwaarden verlening van forensische zorg omvatten;
g. personen wier voorlopige hechtenis is geschorst op grond van artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering en de aan de schorsing verbonden voorwaarden verlening van forensische zorg omvatten;
h. personen aan wie gratie onder voorwaarden is verleend op grond van artikel 13 Gratiewet en de voorwaarden verlening van forensische zorg omvatten;
i. personen die onder bijzondere voorwaarden in vrijheid worden gesteld op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht en de voorwaarden verlening van forensische zorg omvatten, en
j. personen aan wie een strafbeschikking met aanwijzingen is opgelegd bedoeld in artikel 257, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering;
k. forensische patiënten die, op grond van artikel 6.5, tijdelijk worden geplaatst in een andere instelling of een psychiatrisch ziekenhuis;
l. gedetineerden die in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma, op grond van artikel 6.6;
m. gedetineerden die worden overgebracht op grond van artikel 6.7;
n. gedetineerden die worden overgebracht op grond van artikel 6.8;
o. gedetineerden die naar een penitentiair psychiatrisch centrum binnen het gevangeniswezen worden overgeplaatst, dan wel gedetineerden ten aanzien van wie poliklinische verrichtingen worden gepleegd.
De maatregel bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, kan als afzonderlijke beslissing worden uitgesproken:
1° bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2° bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat geen straf wordt opgelegd;
3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging;
4° bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
5° indien de rechter de terbeschikkingstelling niet verlengt;
6° indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verlengt;
7° indien de rechter de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt.
In aanvulling op artikel 2.2, kunnen bij algemene maatregel van bestuur in de wet benoemde categorieën personen of gedetineerden worden aangewezen aan wie forensische zorg wordt verleend.
1. Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als rijksinstelling voor forensische zorg.
2. Door de aanwijzing bedoeld in het eerste lid is de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing. Indien de instelling als organisatorisch verband onderdeel uitmaakt van een penitentiaire inrichting kan in de aanwijzing de Penitentiaire beginselenwet van toepassing worden verklaard.
3. Het beheer van de rijksinstellingen berust bij Onze Minister.
4. Het dagelijks beheer van een rijksinstelling berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen. Het dagelijks beheer van een instelling welke deel uit maakt van een penitentiaire inrichting berust bij de directeur van de inrichting.
5. Het hoofd van de instelling wijst, met machtiging van Onze Minister, één of meer personen als zijn vervanger aan.
1. Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als private instelling voor forensische zorg.
2. Onze Minister houdt toezicht op de verpleging van personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een private instelling plaatsvindt.
3. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter zake dienende inlichtingen verstrekt en hebben te allen tijde toegang tot een private instelling. Zij zijn, onder verplichting van geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op forensische patiënten betrekking hebbende stukken in te zien.
1. Onze Minister kan in de aanwijzing bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, bepalen dat deze instelling in het bijzonder bestemd is als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden.
2. In de private instelling bedoeld in het eerste lid is de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing.
3. Het beheer van een private instelling bedoeld in het eerste lid berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door de Raad van toezicht wordt benoemd. Van de benoeming wordt schriftelijk bericht gezonden aan Onze Minister.
4. Het hoofd van de private instelling bedoeld in het eerste lid wijst, met machtiging van de Raad van toezicht, één of meer personen als zijn vervanger aan. Van de aanwijzing wordt schriftelijk bericht gezonden aan Onze Minister.
5. Onze Minister is bevoegd tot het geven van een aanwijzing aan de Raad van toezicht, dan wel het hoofd van de private instelling, indien de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden onvoldoende worden nageleefd;
6. Onze Minister kan het beheer van de private instelling overnemen en of een bewindvoerder aanstellen, het hoofd van de private instelling schorsen dan wel het hoofd van de private instelling voordragen voor ontslag, indien de aanwijzing bedoeld in het vijfde lid, onvoldoende wordt nageleefd;
7. Onze Minister benoemt één van de leden van de Raad van toezicht van de private instelling, die als bijzondere taak heeft om toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden en daarover ruggespraak te kunnen houden.
8. De Raad van toezicht benoemt één van de leden van de Raad van toezicht van de private instelling tot voorzitter, na overleg met Onze Minister.
9. Ten aanzien van het sluiten van overeenkomsten tot kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen door de private instelling is machtiging of toestemming van Onze Minister vereist.
10. Wijziging van de statuten, juridische fusie en of splitsing van de private instelling geschiedt niet zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. het beheer van Onze Minister van de rijksinstellingen;
b. de aanwijzing als private instelling, de daaraan te verbinden voorwaarden en de gevallen waarin de aanwijzing wordt opgeschort of ingetrokken.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gestelde inzake de behandeling van forensische patiënten, de interne en externe beveiliging van de instellingen, bouwkundige eisen en eisen omtrent de huisvesting van forensische patiënten.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het houden van aantekeningen bedoeld in artikel 509o, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering en het aantekenen van andere belangrijke voorvallen omtrent de ter beschikking gestelde in instellingen bedoeld in het eerste lid in een register waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.
1. Onze Minister koopt forensische zorg in bij zorgaanbieders, met uitzondering van rijksinstellingen, op basis van contracten.
2. Onze Minister koopt tevens de observatieplaatsen in bedoeld in artikel 196, 317 en 509g van het Wetboek van Strafvordering.
3. De Nederlandse Zorgautoriteit geeft advies aan Onze Minister over de uitoefening van de taak bedoeld in het eerste lid.
1. Onze Ministers stellen prestatiebeschrijvingen op voor de door de zorgaanbieder te verlenen forensische zorg.
2. De prestatiebeschrijvingen bedoeld in het eerste lid, omvatten tevens het niveau van beveiliging van de te onderscheiden categorieën van forensische patiënten.
3. De prestatiebeschrijvingen en de daaraan verbonden tariefcategorieën, worden door Onze Ministers vastgesteld, na advies van de Nederlandse Zorgautoriteit.
1. De zorgaanbieder registreert welke forensische zorg is verleend.
2. Onze Minister is bevoegd om, na een daartoe strekkend verzoek van de zorgaanbieder, aan de zorgaanbieder mede te delen of de persoon die bij de zorgaanbieder heeft verzocht om verlening van forensische zorg, beschikt over een strafrechtelijke titel bedoeld in artikel 2.2.
3. Een zorgaanbieder die forensische zorg heeft verleend aan een forensische patiënt, en die de kosten daarvan krachtens een door hem met Onze Minister gesloten contract bij Onze Minister in rekening brengt, verstrekt Onze Minister, of een door Onze Minister aangewezen persoon, de persoonsgegevens van de forensische patiënt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, de strafrechtelijke titel van de opname in de instelling, de duur van de opname en de wijze waarop de zorg is bekostigd, dan wel stelt hem deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking.
4. Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder, verstrekken die zorgaanbieder de persoonsgegevens die hij nodig heeft om te kunnen voldoen aan zijn verplichtingen bedoeld in het derde lid.
5. De zorgaanbieder verstrekt de in het derde lid bedoelde gegevens tevens desgevraagd aan Onze Minister, ten behoeve van de controle van rechtmatigheid van de declaraties bedoeld in het derde lid en de controle van de doelmatigheid van de verleende zorg.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de inhoud van het contract bedoeld in artikel 4.1, eerste lid;
b. de financiering van de forensische zorg en over het bepaalde in artikel 4.2, eerste en tweede lid;
c. tot welke gegevens de verplichting, bedoeld in artikel 4.3, zich in ieder geval uitstrekt;
d. op welke wijze gegevens, bedoeld in artikel 4.3, worden verwerkt;
e. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;
f. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet.
1. Onze Minister wijst de organen aan die bevoegd zijn om een indicatie af te geven.
2. Een indicatie wordt afgegeven aan de rechter, de officier van justitie, de rechter-commissaris, advocaat-generaal, dan wel Onze Minister.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in artikel 5.1.
1. De plaatsing van forensische patiënten bij een zorgaanbieder geschiedt door of vanwege Onze Minister, op basis van een gedagtekend besluit. Onze Minister neemt het besluit bedoeld in de eerste volzin slechts nadat hij zich een indicatie heeft doen overleggen.
2. Onze Minister informeert de zorgaanbieder schriftelijk en onverwijld na de beslissing bedoeld in het eerste lid, over de uit te voeren uitspraak of beslissing, de eventuele gestelde voorwaarden en de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven.
3. Na plaatsing van de forensische patiënt is de zorgaanbieder verplicht om de geïndiceerde zorg en beveiliging te bieden. De instelling is verplicht de forensische patiënt op te nemen en te behandelen.
4. Onze Minister kan de zorgaanbieder een bestuurlijke boete opleggen, indien de zorgaanbieder niet voldoet aan de verplichting tot opneming en behandeling bedoeld in het derde lid.
1. Bij de plaatsing bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, worden in ieder geval in de overwegingen betrokken:
a. de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b. de eisen die de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt.
2. Ten aanzien van de overplaatsing van de forensische patiënt naar een andere zorgaanbieder is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3. In verband met de in het eerste lid, onder a, genoemde eisen kan Onze Minister bij de plaatsing of overplaatsing voorwaarden stellen, waaraan de verpleging van de forensische patiënt dient te voldoen.
4. De officier van justitie geeft op verzoek van Onze Minister advies over het niveau van beveiliging dan wel over de te stellen voorwaarden bedoeld in het derde lid.
5. De gegevens welke zijn opgenomen in de indicatie worden door de Minister van Justitie slechts gebruikt ten behoeve van het besluit bedoeld in artikel 6.1, eerste lid en voor het maken van prognoses.
1. De plaatsing bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van een ter beschikking gestelde in een instelling geschiedt binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van terbeschikkingstelling. Deze termijn kan telkens worden verlengd met vier maanden. Met een beslissing tot verlenging wordt gelijk gesteld een weigering om binnen de in de eerste volzin genoemde termijn te beslissen.
2. Zolang de opname van ter beschikking gestelden in een voor hen bestemde plaats niet mogelijk is, is Onze Minister is bevoegd om hen, gedurende een termijn van maximaal één jaar, te plaatsen in een instelling dat als organisatorisch verband deel uitmaakt van een penitentiaire inrichting.
1. Opneming in een instelling van de personen bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder b, c onder 2° en d, en voortzetting van het verblijf van personen bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder c, onder 1°, geschiedt niet zonder machtiging van Onze Minister.
2. Opneming in een instelling van de personen bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder c, onder 2°, en voortzetting van het verblijf bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder c, onder 1°, geschiedt slechts indien zij schriftelijk hiermee instemmen.
3. Onze Minister kan aan het hoofd van de instelling een machtiging verlenen tot beëindiging van de behandeling en ontslag van de forensische patiënt uit de instelling, indien:
a. de werkingsduur van de titel bedoeld in artikel 2.2 is geëindigd;
b. indien een forensische patiënt niet gedwongen is opgenomen en hij heeft verzocht om beëindiging van de opname;
c. de forensische patiënt is opgenomen op grond van een strafrechtelijke titel bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, c, d, en zich één van de navolgende omstandigheden voordoet:
1° de psychische stoornis of verstandelijke beperking van de forensische patiënt zodanig is verminderd dat het, mede gelet op de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen, verantwoord is hem in de maatschappij te doen terugkeren;
2° de voortzetting van het verblijf in de instelling van de forensische patiënt levert gevaar op voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling of de behandeling van andere verpleegden en in plaatsing elders is voorzien;
3° het belang van de forensische patiënt brengt mee dat zijn behandeling elders wordt voortgezet en in plaatsing elders is voorzien;
4° de behandeling van de forensische patiënt geeft onvoldoende resultaten te zien en in plaatsing elders is voorzien.
1. Indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan Onze Minister bepalen dat een forensische patiënt tijdelijk voor een periode van ten hoogste zeven weken wordt geplaatst in een andere instelling dan de instelling waar de forensische patiënt is geplaatst, teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op de veiligheid nodig is.
2. Indien de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking zulks eist, kan Onze Minister bepalen dat een forensische patiënt tijdelijk voor een periode van ten hoogste zeven weken wordt geplaatst in een andere instelling dan de instelling waar de forensische patiënt is geplaatst, teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op een andere behandeling nodig is.
3. Indien de tijdelijke plaatsing bedoeld in het eerste of tweede lid niet leidt tot de overplaatsing van de forensische patiënt naar een andere instelling, keert hij na het verstrijken van de termijn van ten hoogste zeven weken terug naar de instelling, waarin hij was geplaatst.
4. Onze Minister kan, indien dit met het oog op de voorbereiding van de terugkeer van de forensische patiënt naar de instelling waarin hij was geplaatst noodzakelijk is, de termijn, bedoeld in het derde lid, met ten hoogste vier weken verlengen.
Forensische patiënten die hiervoor ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet in aanmerking komen, kunnen in het kader van de verlening van forensische zorg door Onze Minister in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma en daarbij voor de duur van het programma of een gedeelte daarvan onder elektronisch toezicht worden gesteld. Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname, bedoeld in artikel 4, derde lid, Penitentiaire beginselenwet kan de deelname worden beëindigd.
Indien de aard van de bij de forensische patiënt geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister bepalen dat de forensische patiënt naar een instelling, niet zijnde een private instelling met een bijzondere aanwijzing bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is, te worden verpleegd. Voor deze overbrenging is een machtiging vereist op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen. Een machtiging bedoeld in de vorige volzin kan achterwege blijven indien de forensische patiënt schriftelijk en vrijwillig met de overbrenging instemt.
Onze Minister draagt zorg voor overbrenging van de forensische patiënt naar de daartoe bestemde plaats, indien dit vanuit het oogpunt van sociale verzorging en hulpverlening noodzakelijk is en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Onze Minister is bevoegd om een forensische patiënt over te brengen naar een instelling, indien dit ten behoeve van de indicatiestelling noodzakelijk is.
1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg, gesteld bij of krachtens:
a. artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht;
b. artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht;
c. artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht;
d. artikel 38g van het Wetboek van Strafrecht;
e. artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht;
e. artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering;
f. artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering;
g. artikel 13 Gratiewet.
2. Onverminderd artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, kan Onze Minister van Justitie een reclasseringsinstelling bedoeld in dat artikel, opdracht geven begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
3. Indien de zorgaanbieder van mening is dat de zorg na expiratie van de voorwaarde dient te worden voortgezet, meldt hij dit onder opgave van redenen aan Onze Minister en aan het openbaar ministerie.
4. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld mededeling aan het openbaar ministerie.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de hoogte van de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 6.1, vierde lid. Deze bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan € 25000 per niet nagekomen verplichting.
b. de plaatsing en de overplaatsing van forensische patiënten en de wijze waarop het vervoer plaatsvindt;
c. de overbrenging van forensische patiënten met het oog op de aanvang of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak of beslissing en de te volgen procedure bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt;
d. het uit te oefenen toezicht, bedoeld in artikel 6.10, tweede lid.
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd.
A
In artikel 13 wordt «justitiële inrichting» telkens vervangen door: instelling.
B
In artikel 14c, tweede lid, onderdeel 2°, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
C
In artikel 15d, eerste lid, onderdeel a, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
D
In artikel 27, eerste lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
E
Artikel 37 komt te luiden:
Indien de rechter geen forensische zorg oplegt in de gevallen bedoeld in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, kan hij toepassing geven aan de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Indien hij vaststelt dat is voldaan aan de criteria in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, kan hij een zorgmachtiging op grond van die wet afgeven.
F
In artikel 37c, tweede lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
G
Artikel 37d vervalt.
H
In artikel 38a wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
I
In artikel 38f wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
J
In artikel 38n, tweede lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
K
Artikel 90quinquies komt te luiden:
Onder instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt verstaan een instelling bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet forensische zorg.
Indien het bij koninklijke boodschap van <datum> ingediende wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 7.1, onderdeel E, «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
A
In artikel 196 wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
B
Artikel 198 wordt gewijzigd als volgt.
a. In het eerste en tweede lid wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
b. In het derde lid wordt «inrichtingen» vervangen door: instellingen.
C
In artikel 317, eerste lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
D
In artikel 451a, eerste lid, wordt «justitiële rijksinrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, bedoeld in artikel 90 quinquies, tweede lid, in samenhang met artikel 37d, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: rijksinstelling bedoeld in artikel 1.1, onderdeel i, van de Wet forensische zorg.
E
In artikel 494, tweede lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
F
In artikel 509g, wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
G
In artikel 509h, tweede lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
H
In artikel 509o wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
I
In artikel 509u, tweede lid, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
J
In artikel 566, eerste lid, wordt «gevangenis of inrichting» vervangen door: gevangenis, inrichting of instelling.
K
In artikel 567, wordt «gevangenissen, tuchtscholen en inrichtingen» vervangen door: gevangenissen, tuchtscholen, inrichtingen en instellingen.
L
In artikel 571, eerste lid, wordt «gevangenissen, tuchtscholen en inrichtingen» vervangen door: gevangenissen, tuchtscholen, inrichtingen en instellingen.
Indien het bij koninklijke boodschap van <datum> ingediende wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt deze wet gewijzigd als volgt:
A. Aan artikel 2.3 wordt een tweede, derde en vierde lid toegevoegd, luidende:
2. Indien het openbaar ministerie toepassing heeft gegeven aan artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, kan de officier van justitie een verzoek indienen bedoeld in artikel 5:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De artikelen 5:4 tot en met 5:13 en hoofdstuk 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De bevoegdheid bedoeld in het eerste lid komt de officier van justitie tevens toe indien de zorg na expiratie van de voorwaarden bedoeld in artikel 6.10 naar zijn mening op grond de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg dient te worden voortgezet. De artikelen 5:4 tot en met 5:13 en hoofdstuk 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De bevoegdheid bedoeld in het eerste lid komt de officier van justitie tevens toe indien de werkingsduur van de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 15a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn geëindigd en de zorg naar zijn mening op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg dient te worden voortgezet. De artikelen 5:4 tot en met 5:13 en hoofdstuk 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg zijn van overeenkomstige toepassing.
B. In artikel 6.7 wordt «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Indien het bij koninklijke boodschap van <datum> ingediende wetsvoorstel Zorg en Dwang tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, komt artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te luiden als volgt:
Indien de rechter geen forensische zorg oplegt in de gevallen bedoeld in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, kan hij toepassing geven aan de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet Zorg en Dwang. Indien hij vaststelt dat is voldaan aan de criteria in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet Zorg en Dwang, kan hij een machtiging op grond van die wet afgeven.
In artikel 51, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt «artikel 37, eerste lid, « vervangen door «artikel 37» en wordt een volzin toegevoegd luidende: De geneesheer-directeur kan het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis slechts beëindigen na instemming van de Minister van Justitie.
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt.
a. Onderdeel b komt te luiden:
b. instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden: een instelling bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet forensische zorg.
b. Onderdeel c tot en met e vervallen.
c. Onderdeel f komt te luiden:
f. hoofd van de instelling: het hoofd van de instelling, waarin de verpleegde is opgenomen, alsmede diens vervanger als bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, Wet forensische zorg.
d. Onderdeel g komt te luiden:
g. hoofd van de instelling voor verplichting van ter beschikking gestelden: het hoofd van de instelling als bedoeld onder f of, ingeval een ter beschikking gestelde in een private instelling is opgenomen, het hoofd van die instelling alsmede de voor de behandeling van de ter beschikking gestelde verantwoordelijke persoon.
e. Onderheel h komt te luiden:
h. private instelling: een instelling als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Wet forensische zorg.
f. In onderdeel j wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
g. In onderdeel k wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
h. In onderdeel s wordt «justitiële particuliere inrichting» vervangen door: private instelling.
i. In onderdeel z wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
B
In artikel 2 wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
C
Hoofdstuk II, paragraaf 2 vervalt.
D
Artikel 8 vervalt.
E
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt.
a. In het tweede lid wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
b. In het derde lid wordt «justitiële particuliere inrichting» vervangen door: private instelling.
F
Hoofdstuk III vervalt.
G
In artikel 16 tot en met 20, 22 tot en met 34 wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
H
Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel k wordt «justitiële particuliere inrichting» vervangen door: private instelling.
b. In onderdeel l wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
I
In artikel 37 tot en met 44 en 46 tot en met 52, wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
J
Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt.
a. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «inrichting» vervangen door: instelling.
b. In het tweede lid wordt «hoofdstuk III» vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet forensische zorg.
K
In artikel 55, 56, 58 tot en met 61 en 64 tot en met 68, wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
L
Artikel 69, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.
a. In onderdeel a, wordt «11» vervangen door: artikel 6.1, eerste lid, van de Wet forensische zorg.
b. In onderdeel b, wordt «12, tweede lid» vervangen door: 6.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg.
c. In onderdeel d, wordt «particuliere inrichting, niet zijnde een justitiële particuliere inrichting» vervangen door: private instelling.
d. In onderdeel e, wordt «particuliere inrichting, niet zijnde een justitiële particuliere inrichting» vervangen door: private instelling.
M
In artikel 70 tot en met 72 wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
N
Hoofdstuk XVIIIA vervalt.
De Penitentiaire beginselenwet wordt gewijzigd als volgt.
A
Artikel 1, onderdeel g, vervalt.
B
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt.
a. Het derde lid komt te luiden als volgt:
3. Onze Minister is bevoegd tot plaatsing en overplaatsing bedoeld in het eerste lid en tot het nemen van de beslissingen bedoeld in het tweede lid. Onze Minister is tevens bevoegd de overbrenging te bevelen naar de voor hen bestemde inrichting of afdeling, dan wel ten behoeve van deelname aan het voor hen bestemde penitentiair programma dan wel de beëindiging hiervan. Onze Minister is bovendien bevoegd tot de beslissing of ten aanzien van de individuele gedetineerde is gebleken van goed gedrag dat aanleiding geeft tot deelname van de gedetineerde aan een penitentiair programma, zodra aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdelen b en c, is voldaan. De inrichting is verplicht te betrokkene op te nemen.
b. In het vierde lid wordt «De selectiefunctionarissen nemen» vervangen door: Onze Minister neemt.
c. Het vijfde lid komt te luiden als volgt.
5. In geval van een psychische stoornis of verstandelijke beperking van een gedetineerde kan Onze Minister bepalen dat de gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd. Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg bedoeld in de Wet forensische zorg, geschiedt de overbrenging overeenkomstig die wet.
C
In artikel 15a wordt «de selectiefunctionaris» vervangen door: Onze Minister.
D
In artikel 17, derde en vierde lid, wordt «De selectiefunctionaris» telkens vervangen door «Onze Minister» en wordt in het vijfde lid «de selectiefunctionaris» vervangen door: Onze Minister.
E
In artikel 18 en 25 wordt «de selectiefunctionaris» telkens vervangen door «Onze Minister».
F
In artikel 35, tweede lid, wordt «De selectiefunctionaris» vervangen door «Onze Minister» en wordt in het derde lid «de selectiefunctionaris» vervangen door: Onze Minister.
G
Aan artikel 43, derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg bedoeld in de Wet forensische zorg, geschiedt de overbrenging overeenkomstig de bepalingen van die wet.
H
In artikel 52, 72 en 75 wordt «de selectiefunctionaris» telkens vervangen door: Onze Minister.
I
Artikel 76 wordt gewijzigd als volgt.
a. In het eerste lid, wordt «justitiële inrichting» vervangen door: instelling.
b. In het tweede lid wordt «artikel 11, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden» vervangen door: artikel 6.2, tweede lid, van de Wet forensische zorg.
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt gewijzigd als volgt.
A
Artikel 6, vijfde lid, vervalt.
B
Artikel 10, vijfde en zesde lid, vervallen.
C
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
2. De artikelen 6, tweede tot en met vierde lid, 9b, 9c en 10 zijn van overeenkomstige toepassing.
D
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het vierde lid» vervangen door: bedoeld in het derde lid en wordt «de in het vierde lid bedoelde verzekerde» vervangen door: de in het derde lid bedoelde verzekerde.
De Zorgverzekeringswet wordt gewijzigd als volgt.
A
In artikel 8, tweede lid, wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 24, eerste lid.
B
In artikel 24 wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de periode waarover een persoon die geen gedetineerde is, forensische zorg ontvangt.
3. Deze wet is niet van toepassing op instellingen voor verpleging van ter beschikking gestelden bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet forensische zorg.
In artikel 1, vierde lid, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt na «inrichting» ingevoegd: of een instelling bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet forensische zorg.
In artikel 1, onderdeel m, van de Algemene nabestaandenwet wordt «inrichting voor» vervangen door: instelling voor.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt «inrichting voor» vervangen door: instelling voor.
In artikel 1, onderdeel h, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt «inrichting voor» vervangen door: instelling voor.
In artikel 1, onderdeel k, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen vervalt wordt «inrichting voor» vervangen door: instelling voor.
In artikel 6, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt «inrichting voor» vervangen door: instelling voor.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,